| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid
| |
Gedragswetenschappen
Barthes, Roland - Mythologies. - Cape, London, 1972, 159 pp., £ 2,50. |
Borderie, René la - Les images dans la société et l'éducation. - Casterman, Tournai, 1972, 160 pp., BF. 90. |
Buiten de grenzen. Sociologische opstellen. - Boom, Meppel, 1972, 365 pp., BF. 370. |
Burie, J.B. - Wonen en woongedrag. - Boom, Meppel, 1972, 228 pp., BF. 298. |
Bouwkamp, Roel e.a. - Opvoeden / vormen. - (Proces-Materiaal) Nelissen, Bloemendaal, 1972, 109 pp., f 9,75. |
Buytendijk, Dr. F.J.J. - Mens en dier. - (Aula), Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1972, 155 pp., f 4,50, BF. 73,-. |
Dreyfus-Moreau, Jacqueline - L'impuissance sexuelle. - Casterman, Tournai, 1972, 156 pp., BF. 90. |
Gaudibert, Pierre - Action culturelle: intégration et/ou subversion. - Casterman, Tournai, 1972, 144 pp., BF. 90. |
Heinemeijer, W.F. - Het sociaal-ecologisch gezichtspunt. - Boom, Meppel, 1972, 26 pp., BF. 62. |
Houlman, Henri - Les langues vivantes. - Casterman, Tournai, 1972, 100 pp., BF. 90. |
Maslow, Abraham H. - Religie en topervaring. - (Menselijke mogelijkheden), Lemniscaat, Rotterdam, 1972, 111 pp., f 12,50. |
Metz, W. - Onnozel leven. - Callenbach, Nijkerk, 1972, 119 pp., BF. 198. |
Pousseur, Henri - Musique, sémantique, société. - Casterman, Tournai, 1972, 152 pp., BF. 90. |
Skinner, B.F. - Beyond freedom and dignity. - Cape, London, 1972, 225 pp., £ 2,25. |
Till-D'Anluis de Bourouill, Dr. Mr. H.A.H. van - Vrije abortus nu reeds mogelijk. - Kluwer, Deventer, 1972, 78 pp., f 5,90. |
Valabrègue, Cathérine - L'éducation sexuelle à l'étranger. - Casterman, Tournai, 1972, 152 pp., BF. 90. |
| |
Lisa Hobbs
Liefde en bevrijding
(Anthos) In den Toren, Baarn, 1971,
144 pp., f 9,75, BF. 160.
De ondertitel van dit boek geeft duidelijk de inhoud aan: de nieuwe vrouw in de nieuwe maatschappij. In een vurig pleidooi beschrijft de schrijfster deze vrouw als ‘iemand die staat op haar menselijke rechten en die bereid is daarvoor te vechten’. Het is de lezer al snel duidelijk dat bij deze omschrijving de schrijfster voor haar zelf geen uitzondering heeft gemaakt.
Voor deze strijd met het sympatieke doel worden echter teveel argumenten gebruikt voor de kleine waarheid dat de vrouw ook een mens is. Daardoor slaat de overtuigingskracht van redelijke argumenten om in het verbale geweld van de gegrepene. De schrijfster is teveel baas in eigen boek. Dit heeft tot resultaat, dat de lezer, die met liefde aan dit boek begint, met een zucht van bevrijding het beëindigt, in de vaste veronderstelling dat deze papieren tijger toch ook maar mens is en dat wil zijn.
G. Wilkens
| |
Prof. Dr. J.H. van den Berg
's Morgens jagen, 's middags vissen
Callenbach, Nijkerk, 19712, 85 pp., f 12,50.
Bovenstaande titel is genomen uit het 125 jaar geleden verschenen Die deutsche ideologie van Karl Marx, een tekst waarin de utopie gesitueerd wordt van een maatschappij, ‘waar men kritiek kan hebben op het eten zonder ooit jager,visser of herder of criticus te worden, juist zoals ik zin heb’. Wat voor Marx nog utopie was, is voor Van den Berg, de bekende schrijver en
| |
| |
hoogleraar uit Leiden, werkelijkheid geworden in onze huidige maatschappij.
Hoe Van den Berg denkt over en wat hij in onze maatschappij ziet, komt naar voren in deze schets in een aantal karakteristieke foto's en tekeningen met commentaar. Van den Berg geeft een lezing met lichtbeelden over een maatschappij waarin de mens verdeelt en heerst met zijn technisch kunnen, maar innerlijk verdeeld wordt en onmachtig is. Een verscheurde wereld, een uitgebloeide vrucht van de industriële revolutie. Een wereld en een toekomst waarin Marx zin kon zien, maar waarin nu de technicus, die elke letter kan spellen maar een zin niet overziet, zich bevindt naast de consumptiemens, die geen pap meer kan zeggen, tegelijk met de kinderen die vrijaf nemen en spijbelen van de lessen van een maatschappij waarvoor men veel moet leren, maar waarbij men niets wijzer wordt.
Scherp waarnemend, in een voortreffelijke stijl geeft Van den Berg deze cultuurschets, waarvan de lezer met genot in zijn vrije tijd kan consumeren.
Een opmerking dient gemaakt naar aanleiding van deze schets. Dit platenboek eindigt met een foto van monniken in lofzang bijeen, waarbij zich een jongeman heeft geschaard ‘met gestreepte trui, zonder das, zonder hemd, met een baard en met de lange haren van zijn orde’. ‘Om het geheel aanvaardbaar te maken’, zo schrijft Van den Berg. ‘Want dan mag dit tafereel nog’, in de kloosters, als dat nog mag en men nog niet vrijaf heeft genomen door de deur ‘die vooral naar buiten en nog nauwelijks naar binnen is opengedaan’.
‘De eenvoudigste oplossing, het herstel van de Regel, met, let wel, de poort open naar binnen, zal het laatst worden gevonden’, voorspelt Van den Berg. Op de laatste bladzijde logzang en jeugd bij elkaar. ‘Geloof mij, het is één zaak’. Het geldt voor deze tijd, het is van gelding voor allen die willen zien wat niet te zien is en die iets willen beluisteren waarvan men niet ophoort. Het tafereel is ook van kracht voor een metabletica, die, voor de verandering, met dit geloof niet eindigt maar begint. Ondertussen is het parool: 's morgens jagen, 's middags vissen en 's avonds een boek van Van den Berg consumeren. Aanbevolen voor de vrije tijd.
G. Wilkens
| |
Horst-Eberhard Richter
Het gezin als patiënt
(Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1971, 232 pp., f 5,50, BF. 90.
Vanouds heeft de psycho-analyse zich met storingen in de psyche van de enkeling beziggehouden. Sinds kort komt daar een toenemende aandacht bij voor het verband tussen de psychische gesteldheid van de enkeling met die van de groep waarvan hij lid is, vooral met betrekking tot de processen in de onderlinge relaties van het gezin. Het kan zelfs zijn dat een psychisch gestoord gezinslid niet gezond kan worden zolang het leven in het gezin diepgaand gestoord blijft en het gezin behoefte blijft hebben aan bv. een zondebok, een machteloos gemaakt zorgenkind om een andere ondraaglijke groepsspanning te kunnen opvangen. Vandaar de juiste titel: het gezin als patiënt, met de zeer heldere, beschrijvende ondertitel: Oorsprong, aard en therapie van conflicten in huwelijk en gezin...
Na een korte, noodzakelijke theoretische inleiding in het psycho-analytisch standpunt geeft deze studie duidelijke en uitvoerige voorbeelden van probleemgezinnen met specifieke groepsneurosen.
Nog waardevoller wordt dit boek doordat de schrijver duidelijk aangeeft welke gezinnen en welke therapeuten in aanmerking komen voor een gezinstherapie en wanneer gezinstherapie kan mislukken.
De heldere stijl, de vele praktijkvoorbeelden en de toegankelijkheid, ook voor nietprofessionele lezers, zijn de kwaliteiten die terecht als aanbeveling op de achterflap zijn aangegeven.
G. Wilkens
| |
M.A. Sechehaye
Dagboek van een schizofreen
Lemniscaat, Rotterdam, 1971, 120 pp., f 12,50.
De beschrijving van een schizofrene patiënt door een psychiater, zijn interpretatie van de uitingen, woorden en gevoelens alsmede een originele aanpak van de therapie vormt niet het opzienbarende gedeelte van dit boek. Dat bestaat erin, dat de psychiater de patiënt laat voorgaan in het eerste gedeelte van deze studie met het publiceren van een dagboek.
Het dagboek is een reisverslag in ‘het onmenselijk wrede Land van het Verblindende Licht’, geschreven door de reiziger, die bij terugkeer weer echt kan genieten en naar waarde schatten, dat hij bij de mensheid hoort. Door dit ontroerende reisverslag krijgt het tweede deel, geschreven door de psychiater van de patiënt, de juiste belichting. Zo wordt therapeutische hulp het menselijk gebaar van ‘een hand reiken aan mensen die daarin nauwelijks meer gelo- | |
| |
ven’, zoals de Amsterdamse psychiater Foudraine in zijn voorwoord schrijft. Het lezen van dit boek vormt een goede handreiking voor het splijten van een gespleten wereld van arts en patiënt, van publiek en verpleging en maakt het menselijk geheim van ons aller gedeelde eenzaamheid meer toegankelijk.
G. Wilkens
| |
Carl R. Rogers
Cliënt als middelpunt, dl. I: Idee in ontwikkeling
(Menselijke mogelijkheden), Lemniscaat, Rotterdam, 1971, 259 pp., f 19,50.
Een Nederlandse vertaling van de twintig jaar geleden uitgekomen bestseller en klassieker uit de psychotherapieliteratuur. Dat roept vragen op. Hebben we hier met een regressieverschijnsel te maken, zo zal de vraag kunnen luiden vanuit psychotherapeutische zienswijzen en methoden die sindsdien ontwikkeld zijn? De bedoeling van deze uitgave is veeleer het tegendeel.
De vertalers van deze baanbrekende studie beogen eerder een verdringing in de psychotherapie aan het licht te brengen, door de uitgave van dit boek van Rogers, die wel eens de voornaamste therapeut van de opkomende ‘humanistic psychology’ richting in Amerika is genoemd. Niet overgeleverd aan een hem conditionerende behandeling, noch geduid en gebonden aan het verleden, moet de cliënt als persóón in het middelpunt komen. De therapeut dient zich in te leven in de ervaringswereld van de cliënt en deze, al aanvaardend, zijn eigen problemen te laten oplossen.
In het voorwoord van deze goede Nederlandse vertaling wordt deze studie door de inleider, prof. Duijker, terecht een meedenk-boek genoemd. Vooral de uitvoerige protocollen van de cliënten, het heldere en toch sobere commentaar van de auteur, maken dit boek geheel toegankelijk voor die lezers die niet direct zich ophouden in het vlak van de professionele psychotherapie, maar zich in wijder verband bezighouden met het ontwikkelen en in stand houden van menselijke mogelijkheden zoals bv. het sociaal werk en in zekere zin ook de pastoraal.
Voor die groepen zal het wellicht ook niet te storend zijn dat de literatuurlijst en de weergave van gehouden onderzoeken t.a.v. het effect van deze benadering slechts is bijgehouden tot 1951, de datum van het eerste verschijnen.
G. Wilkens
| |
Erik H. Erikson
Jugend und Krise
Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1970, 344 pp., DM. 29,50.
In deze Duitse vertaling van het twee jaar eerder uitgekomen Amerikaanse ‘Identity - Youth and Crisis’ bundelt de bekende psychiater Erikson in een nieuwe bewerking een aantal ten dele reeds lang verschenen studies die cirkelen rond het kernbegrip Identiteit.
De psychoanalytische individuele benadering van de menselijke identiteit wordt, niet zonder succes, in contact gebracht met repercussies op en vanuit het sociale milieu. Psychoanalyse tegelijk met sociologie en sociale psychologie in soms wankel evenwicht. Maar niet alleen naar de inhoud weet Erikson uit de kring van het gesloten vakgebied te breken, ook qua taal en vorm zijn zijn gedachten, die de moeite waard zijn, voor een grotere lezerskring te verstaan.
Beschouwingen over de jeugd, de vrouw en het rassenvraagstuk sluiten zo goed aan op de beschouwingen over de persoonlijke groei van ieders identiteit en de pathologische afwijkingen die daarbij kunnen voorkomen.
Een boek dat de moeite waard is zowel naar de inhoud als naar de methodiek en dat in de ontvouwde dynamiek van de identiteitscrisis, de onrust van deze tijd meestal invoelbaar, vaak begrijpelijk en soms zelfs verklaarbaar maakt.
G. Wilkens
| |
Jean-Michel Palmier
Lacan
1970, 154 pp..
George Lerbet
Piaget
1971, 139 pp..
Claude Geets
Melanie Klein
1971, 160 pp..
(Collection ‘Psychotèque’), Editions Universitaires, Paris.
In deze reeks wordt de nadruk gelegd op het werk van verschillende psychologen. En vulgariserende inleiding tot het denken van auteurs, meer dan een analyse of kritische beschouwing. De benadering getuigt van respect; het zijn geen panegerieken, maar kritische noten ontbreken, tekorten of zwakheden worden niet onthuld. Dat maakt deze werkjes iets vlak en nogal saai.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Sociale wetenschappen
Buursink, Jan - Centraliteit en hiërarchie. - Van Gorcum, Assen, 1971, 211 pp., f 30,-. |
Emancipatie van de vrouw. - Kernvraag 28, Den Haag, april 1972, 34 pp.. |
Gaay Fortman, Dr. Mr. Bas de - Derde wereld in beweging. - (Anatomie van de toekomst) Het Wereldvenster, Baarn, 1972, 110 pp., f 12,50. |
Goble, Frank - De derde weg. - (Menselijke mogelijkheden), Lemniscaat, Rotterdam, 1972, 134 pp., f 13,50. |
Hahn, Wilhelm - Mehr Bildung - mehr Leistung - mehr Freiheit. - Seewald Verlag, Stuttgart, 1972, 194 pp., DM. 9,80. |
Hermand, Jost - Der Schein des schönen Lebens. - Athenäum, Frankfurt, 1972, 313 pp., DM. 28,-. |
Kreutz, Henrik - Soziologie der empirischen Sozialforschung. - Enke, Stuttgart, 1972, 209 pp., DM. 39,80. |
Kriek, H. e.a. - konkrete utopie. - (Katernen 2000) Wolters-Noordhoff, Groningen, 1972, f 2,50. |
Laing, Ronald D. - Gezinspatronen. - Boom, Meppel, 1972, 132 pp., f 8,90. |
Maeijer, J.M.M. e.a. - Katholieke Universiteit? (reacties en meningen II). - Paul Brand, Bussum, 1972, 164 pp., f 9,90. |
Mens en gemeenschap in het jaar 2000. - Europese faculteit voor mens en gemeenschap, Turnhout, 1972, 147 pp., BF. 100. |
Nelissen, Dr. N.J.M. - Sociale ecologie. - (Aula) Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1972, 212 pp., f 5,50, BF. 90,-. |
Rose, Klaus - Theorie der internationalen Wirtschaftsbeziehungen. - (Neue Wissenschaftliche Bibliothek: Wirtschaftswissenschaften) Kiepenheuer & Witsch, Köln, 19713, 455 pp., DM. 28,-. |
Teitler, Ger - Toepassing van geweld. - (teksten sociologie) Boom, Meppel, 1972, 164 pp., f 12,50. |
Winkler, Heinrich August - Mittelstand Demokratie und National-sozialismus. - (Studien-Bibliothek) Kiepenheuer & Witsch, Köln, 1972, 307 pp., DM. 34,-. |
Woningnood. - Derhalve, Vught, maart 1972, 54 pp., f 3,85. |
| |
Ruimte in het drugbeleid
Boom, Meppel, 1972.
Drie jaar heeft een werkgroep van de Stichting Algemeen Centraal Bureau voor de Geestelijke Volksgezondheid te Utrecht nodig gehad om een rapport uit te brengen onder bovengenoemde titel. Deze werkgroep was multi-disciplinair samengesteld uit echte deskundigen, zoals H. Cohen, psycholoog, P.J. Geerlings, zenuwarts en D.C.J. van Peijpe, Socioloog. Verder o.a. Mr. Dr. J.F. Hartsuiker, officier van justitie en H.J. Krouweel, directeur van een consultatiebureau voor alcoholisten en (andere) drugs. De leiding berustte bij Prof. Mr. L.H.G. Hulsman. De datering van het rapport is oktober 1971.
Als hoofdpunten bevat het rapport:
a) Dat het gevaar van de cannabisprodukten nog steeds niet aantoonbaar groter is dan van alcohol, eerder kleiner.
b) Er zijn op 100.000 à 200.000 slechts 900 personen, die van hun cannabisgebruik nadelige gevolgen hebben ondervonden.
c) Een dergelijk aantal rechtvaardigt niet het tot dusverre gevoerde harde justitionele beleid tegenover de cannabisgebruikers en handelaren.
d) Integendeel, het huidige drugbeleid kweekt juist vervreemding van de gebruikers en het werkt gebruik van en handel in gevaarlijker middelen zoals heroine en amfetamine in de hand. Tenslotte is het harde beleid inefficiënt doordat de ‘pak-kans’ toch klein blijft.
e) Strafbaarstelling van gebruik en bezit van cannabisprodukten moet dan ook opgeheven worden. De decriminalisering van de gebruikers moet vooralsnog beperkt blijven tot cannabisgebruikers. Het gebruik en bezit van andere drugs blijven vooralsnog strafbaar, zij het niet als misdrijf maar slechts als overtreding.
Het rapport is gemakkelijk leesbaar, en de belangrijke sociologische beschouwingen zijn op evenwichtige en logische wijze met juridische, medische en farmacologische verweven. De werkgroep verliest zich nergens in de z.g. diepgaande beschouwingen. De toon is rustig, ter zake en niet polemisch.
Het is jammer, dat onze minister Stuyt geen blijk heeft gegeven, dat hij het rapport heeft gelezen. Hij heeft immers onlangs de cannabisprodukten met meer klem en duidelijkheid onder de opiumwet gebracht via een beschikking.
Intussen is de interdepartementale commissie-Baan met een rapport over hetzelfde onderwerp, ‘de drugs’ gekomen. In de commissie-Baan zat de helft van de deskundigen van deze commissie. Desondanks zijn de conclusies van de commissie-Baan helaas veel conservatiever uitgevallen. Het is te hopen dat het hier gerecenseerde rapport in de toekomst als belangrijker zal worden erkend. In ieder geval is wat we op tafel heb- | |
| |
ben een belangrijk rapport over drugs in Nederland.
J.H. van Meurs
| |
A. Bours en J.G. Lambooy, (red.)
Stad en stadsgewest in de ruimtelijke orde.
Moderne geografie ten dienste van de planologische en bestuurlijke ontwikkeling
(Sociaal geografische studies), Van Gorcum, Assen, 1970, 334 pp., f 29,50.
‘De betekenis van een wetenschap wordt bepaald door de relevantie van haar object en de adequaatheid, integriteit en consistentie van haar theorie en methodische kracht’ (Kouwe, p. 158). Met het eerstgenoemde hebben de Nederlandse geografen in de afgelopen decennia niet zo veel problemen gehad. Ondanks verschil in inzicht over het object bewezen zij in talloze functies de relevantie van hun vak. Anders is het gesteld met de tweede voorwaarde die Kouwe noemt. Tot de jaren '60 heeft het geduurd voor men zich bewust werd dat de theorievorming en de ontwikkeling van methoden een centrale plaats dienen te hebben binnen elke wetenschap.
Daarom is het een goede gedachte geweest om in deze bundel een aantal artikelen bijeen te brengen die door Nederlandse geografen in de periode 1955-1970 zijn geleverd tot verdieping van het inzicht in de verstedelijkingsprocessen in Nederland en daarmede verband houdende verschijnselen. Bours en Lambooy stellen in hun inleiding en verantwoording, dat de keuze van de artikelen bepaald is door hun overtuiging dat met name door de studie van die verstedelijkingsprocessen ook in ons land aan een vernieuwing van de geografie als wetenschap en aan de praktische toepassing daarvan is en wordt gewerkt. Men kan het werk beschouwen als een ‘tussentijdse balans’, noodzakelijk volgens de redacteuren, omdat er thans duidelijk nieuwe wegen worden ontdekt dan wel ontsloten.
De bijdragen van G.J. van den Berg, A. Bours, P. Dordregter, G. Hoekveld, P. Kouwe, J. Lambooy, Ch. van Paassen, J. Schmitz, W. Steigenga en G. Wissink worden in een zestal groepen geclassificeerd: Verstedelijking in perspectief, Begrippen en problemen, De stad in nieuwe vormen, Stad en regio, Stadsgewest en ruimtelijke orde, Stadsgewest als sociaal-geografisch verschijnsel.
Het is ondoenlijk om de afzonderlijke bijdragen aan een nadere beschouwing te onderwerpen. Dat de gepresenteerde bijdragen m.b.t. de theorievorming nog geen afgerond geheel vormen, zal eenieder die met de ontwikkeling van de geografie in de Angelsaksische wereld enigszins op de hoogte is, onmiddellijk onderkennen. Dat neemt evenwel niet weg dat deze ‘reader’ onmiskenbare verdiensten heeft.
Zoals zo vaak met dergelijke bundels het geval is, wordt ook hier door het bij elkaar brengen van verspreid gepubliceerd en soms moeilijk toegankelijk materiaal ineens duidelijk hoe een bepaalde ontwikkeling getraceerd moet worden, maar ook hoeveel werk er nog verzet moet worden. Het siert de redactie dat zij meerdere malen blijk geeft dit laatste te zien. Daarom is het werk inderdaad een stimulans tot verdere bezinning en ontwikkeling van de geografische theorie en haar toepassingen in planologie, bestuurskunde en in de ruimtelijke ordening en de regionale ontwikkeling.
A. Dietvorst
| |
Die rotschool van u
Brief aan een onderwijzeres door de kinderen van Barbiana, gevolgd door een nabeschouwing
van Oscar de Wit, Sibe Soutendijk en Co van Calcar
Bruna, Utrecht / Antwerpen, 1970, 184 pp., BF. 145.
Co van Calcar
Buitenspel op school en in de maatschappij
Van Gennep, Amsterdam, 1971, 102 pp., geïll., f 5,50.
Zowel in de ‘Brief aan een onderwijzeres’, als in de nabeschouwing van enkele kritische leraars over de Nederlandse situatie tref je vele rake opmerkingen over de sociale discriminatie in het onderwijs. Het onderwijs is niet ‘democratisch’: dat is de (gemakkelijk te bewijzen) aanklacht van een groepje Italiaanse scholieren, slachtoffers van het Italiaanse opvoedingssysteem, die aan intensieve zelfopvoeding hebben gedaan en hun ervaringen en conclusies hebben samengebracht in een aangrijpend document. Zo aangrijpend omdat het vanuit een nijpende noodtoestand geschreven is door de betrokkenen zelf. De Nederlandse echo's daarentegen gaan vrij vlug lijken op retorisch en ondoordacht geschrijf, hoe juist het vertrekpunt ook moge zijn. Dat de Italiaanse kinderen ongenuanceerd de ‘middelen’ trachten te bemachtigen die hen onder- | |
| |
drukken, kun je maar al te goed begrijpen. Dat de Nederlandse pedagogische hervormers zo ongenuanceerd pleiten voor bijvoorbeeld ‘toegankelijkheid voor iedereen van wat de maatschappij heeft aan sociale, culturele, materiële, ethische en religieuze verworvenheden te bieden’ (in Buitenspel op school en in de maatschappij, p. 73) lijkt me inconsequent. Er wordt hier namelijk impliciet gerefereerd aan de burgerlijke opvoeding als een soort ideaaltoestand. Zij willen een school die het omgekeerde is van de burgerlijke (elitaire) school, een school voor allen. Maar ze vergeten blijkbaar dat de manier waarop ze over school en opvoeding spreken helemaal doordrongen is van het burgerlijke, traditionele ideaalbeeld. Het onderwijs als dusdanig wordt in feite niet in Frage gesteld; men eist alleen medezeggenschap in een systeem waar men zo lang zelf het slachtoffer van geweest is. Daarmee wordt het weer eens een kwestie van machtsverschuiving en geen radicale aanpak van het probleem. De bedoelingen zijn sociaal bewonderenswaardig. Maar is dit het antwoord dat
je moet geven aan de kinderen van Barbiani?
Eric De Kuyper
| |
Paul M. Sweezy en Leo Huberman
Sozialismus in Kuba
Suhrkamp Verlag, Frankfurt/M., 1970, 200 pp., DM. 6,-.
De auteurs kozen als motto voor hun publikatie een citaat uit John Stuart Mill's Principles of political Economy. Mill spreekt zich daarin uit voor een communisme dat streeft naar opheffing van sociale ellende en dat een rechtvaardige samenleving wil op basis van een voor een ieder acceptabel bestaansminimum. Hiermee is de teneur van de opstellenreeks aangegeven: een socialistische revolutie zoals in Cuba kan in de ogen van de schrijvers slechts de enige remedie vormen voor de gigantische sociale problematiek waarvoor de Latijnsamerikaanse landen zich geplaatst zien. Senator Mike Mansfield, geciteerd door Sweezy, formuleerde zo'n twaalf jaar geleden eens de ontwikkelingsvoorwaarden als volgt: directe en ingrijpende leniging van de sociale nood, structurele en technische verbetering van de landbouw, snelle opbouw van de industrie, een oplossing voor het analfabeten-vraagstuk binnen enkele jaren en tenslotte de opbouw van een passende economische infra-structuur. Uit de overzichten van Huberman en Sweezy blijkt dat het regime van Castro aan de voorwaarden van Mansfield heeft voldaan en dat die ontwikkeling een direct gevolg is van de introductie van het socialisme op Cuba. Dat een dergelijke ontwikkeling ten koste is gegaan van de ontwikkeling van de Cubaanse samenleving naar een plurale samenleving vinden we niet genoemd. De auteurs stellen zich kennelijk op het standpunt dat het leed van de dissidente groepen in een dergelijke socialistische samenleving niet opweegt tegen de leniging van de sociale nood bij de talrijke armen en ontrechten. Sweezy en Huberman hebben hier ook een levensgroot moreel gelijk in, want een dergelijke pluriformiteit is een luxe voor de onderontwikkelde gebieden, maar het blijft voorshands de vraag of deze redenatie óók opgaat voor onze Westeuropese samenlevingen.
F. Ph. Nieuwenhof
| |
D.D. Raphael
Problems of Political Philosophy
Pall Mall Press, London, 1970, 207 pp., £ 1,75.
Het vak politieke filosofie met discussies over rechten en plichten van burgers, de besluitvormingsprocedure in de democratie en de vraag van de rechtvaardige verdeling van lusten en lasten, is in Nederland nimmer tot het onderwijs kunnen doordringen. Staatsrechtelijke hervormingen hebben Thorbecke verleid tot diepgaande analyse - en tot praktische resultaten. Honderd jaar later teren we er nog op.
In Engeland ligt deze situatie beslissend anders, evenals trouwens in de Verenigde Staten. Aan de overzijde van de oceaan heeft men bovendien grote aandacht voor de sociale wetenschappen. In Engeland nemen economie en politieke filosofie de ruimte in die elders gedeeld moet worden met de sociologie. Engeland is ten deze een soort tussenstation: het was eens pionier in grondwetszaken. Het is aan die voorliefde blijven vasthouden. Recentelijk zagen de E.E.G.-partners in Engelands toetreding tot de Euromarkt dan ook een versterking van het politiek-democratische aspect.
Raphaels boek is bedoeld als leidraad voor studenten. Hij behandelt vormen, grenzen en inhoud van begrippen als souvereiniteit, autoriteit, macht, algemeen belang, vrijheid versus gelijkheid en broederschap. Het boek doet een beroep op meer omlijnd denken en zal dan ook bij hen die behoefte hebben aan rechtsfilosofische afbakening, goed vallen.
Th. de Jong
| |
| |
| |
Geschiedenis
Bracher, Karl-Dieter - Das deutsche Dilemma. - R. Piper Verlag, München, 1971, 480 pp., DM. 32,-. |
Gilbert, Martin - Russian History Atlas. - Weidenfeld & Nicolson, London, 1972, 146 pp., £ 3,25. |
Mann, Golo - Wallenstein. - Fischer Frankfurt, 1971, 1368 pp., DM. 38,-. |
Orieux, Jean - Talleyrand. - Flammarion, Paris, 1970, 858 pp.. |
| |
Gilbert Degroote en J.-P. Vanden Branden Erasmus
(Genie en Wereld, 14) Heideland, Hasselt, 1971, 294 pp., BF. 525.
Alweer een prachtig en luxueus uitgegeven boekdeel uit de serie ‘Genie en Wereld’. Een tiental essays. Prof. Gerlo handelt over Erasmus als Wereldburger en pacifist, Dr. A. Vloemans over Erasmus' psychische verhouding tot Holland en Vlaanderen; C. Augustijn schetst de verhouding Erasmus - Reformatie. Ook meer moderne gedachten komen aan de beurt, b.v. ‘Erasmus kiest de vrouw’. Veel genoegen zal men beleven aan het essay van Gilbert Degroote: ‘Van De lof der zotheid tot de Samenspraken’. Aan de overvloedige illustratie heeft, naast G. Degroote, ook J.-P. Vanden Branden, conservator van het Erasmushuis te Anderlecht, gewerkt.
S. De Smet
| |
Joan Hemels
Massacommunicatie als factor in de geschiedenis
Van Gorcum, Assen, 1971, 34 pp., f 5,90.
Historici zouden bij hun geschiedschrijving meer aandacht moeten hebben voor de rol van de publieke opinie als factor in het historisch gebeuren en voor de pers als bron. Dat zal van hen vragen de grenzen van de geschiedwetenschap te overschrijden en zich een inzicht te verwerven in wat communicatie is.
Uit een kort vergelijkend onderzoek blijkt dat in Nederland in vergelijking met landen als Engeland, Frankrijk, Duitsland, de Verenigde Staten en België nog maar heel weinig gedaan is aan de noodzakelijke persgeschiedenis, die pas een verantwoord gebruik van de pers als geschiedbron mogelijk zal maken.
Hemels hoopt door deze bescheiden publikatie de meningsvorming hierover op gang te brengen en wil uitnodigen om mee te denken en mee te werken.
Marcel Chappin
| |
William X. Shetter
The pillars of society
Six centuries of civilization in the Netherlands
Martinus Nijhoff, The Hague, 1971, 193 pp., f 14,40.
Een boek van een buitenlander over onszelf wekt nieuwsgierigheid: hoe zien de anderen ons? Schr. schildert wat hem opgevallen is: de zuilen waarop onze samenleving rust (zie de titel), de tolerantie die daaraan ten grondslag ligt en ermee in stand gehouden wordt, de spelregels die nodig zijn deze samenleving leefbaar en zinvol voor mensen te maken, de voortdurende spanning tussen subordinatie en coördinatie in deze maatschappij. Zijn in het verleden de sporen te vinden van wat er nu is? Vooral de taal als drager en uiting van de typische cultuur van een samenleving beschouwend probeert schr. aan de hand van een tocht langs de Nederlandse literatuur - waarbij we echter ook bij enige schilderijen blijven stilstaan - een continuïteit in de cultuurgeschiedenis te ontdekken. Geert Grote, Erasmus, Hooft, Vondel, Justus van Effen passen in die rij, waarin we vervolgens Sara Burgerhart ontmoeten, de familie Stastok en de familie Kegge, de Kleine Zielen en Jan Cremer. De laatste echter als contrapunt, als uitdager van de gevestigde regels, van ‘wat men nu eenmaal zo doet’. Een gemeenschappelijke trek van schilderijen en veel literatuur: de aandacht voor het kleine, het huiselijke, het detail. Als een van de factoren voor de ontwikkeling zoals die geweest is wordt de geografische structuur aangegeven en de politieke ontwikkeling van een monarchie- en aristocratieloze maatschappij.
Hoe typisch Nederlands (en vooral Noord-Nederlands) de ontwikkeling van dit alles is, zou overtuigender aangetoond worden indien een vergelijking met contemporaine ontwikkelingen in andere landen gemaakt werd.
Marcel Chappin
| |
Jaap ter Haar
Geschiedenis van de Lage Landen.
Inval der Fransen - Twintigste Eeuw
Illustraties Rein Poortvliet. Fibula - Van Dishoeck, Bussum, 1971, 448 pp., ill., f 39,50.
Van Ter Haar zou men kunnen zeggen
| |
| |
dat hij niet zozeer geschiedenis schrijft, als wel vertelt. Het is een verhaal bij het haardvuur over ons verleden. Een verhaal in brokken en fragmenten, aan de buitenkant blijvend en daarom altijd bevattelijk. Een verhaal dat boeit door zijn levendigheid en uitmunt door het zich inleven in de gevoelens van de gewone mensen, die al die geschiedenis meer ondergingen dan haar schiepen. Een verhaal waarin de verteller zijn fantasie laat spelen, b.v. door korte dialogen tussen denkbeeldige personen over bepaalde voorvallen. Zo'n verhaal kan hier en daar wel eens wat te vlot een tekening geven. (Bv. over het katholicisme in de twintiger jaren van deze eeuw: ‘De gezinnen gaan driemaal per week naar de mis... De kinderen gaan naar gedegen roomse scholen - en leren daar enormiteiten, die met ieder wetenschappelijk onderzoek in tegenspraak zijn’ p. 334). In het vuur van het verhaal kan het ook gebeuren dat Nederland meer aandacht krijgt dan België en Luxemburg te hoog ligt om nog bij de Lage Landen te horen.
Maar terecht verheugt deze serie zich in een grote belangstelling - waartoe ook de fraaie uitgave en de talrijke illustraties bijdragen. Voor velen wordt het verleden wat toegankelijker en dat is goed: want zonder verleden heb je als volk geen toekomst.
Marcel Chappin
| |
Library of European Civilization
Robert-Henri Bautier
The Economie Development of Medieval Europe
286 pp., 158 pl., 23 klpl..
Gabriel Jackson
The Making of Medieval Spain
216 pp., 132 pl., 18 klpl..
Thames & Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1971, BF. 185 per boek.
Uit de Library of European Civilization werden in Streven (nov. 1971, p. 213) reeds enkele delen besproken. De nieuwe die hier voorgesteld worden, handhaven zich op hetzelfde niveau, dat men geneigd is als hoogstaande vulgarisatie te beschrijven. Maar deze laatste term past niet helemaal meer op de boeken uit deze serie die de grenzen tussen wetenschappelijke oorspronkelijke studies en vulgarisatie laten vervagen. Wel heeft men de indruk dat het contact van de historici met de actuele problematiek niet altijd even groot is als men zou wensen, maar in de bestaande situatie vormen de uiteenzettingen van prof. Bautier van de Ecole Nationale des Chartes en prof. Jackson van de University of California belangrijke synthesen van het onderzoek. Het boek van prof. Bautier over de economische ontwikkeling van het middeleeuwse Europa komt voor cultuur- en kunsthistorici op zoek naar een betere integratie van hun object in de maatschappelijk-economische context een leemte vullen.
Prof. Jackson verhaalt de boeiende geschiedenis van het middeleeuwse Spanje met zijn ineenstrengeling van christelijke, Joodse en Islamitische invloeden.
S. Heester
| |
Library of Medieval Civilization
Christopher Brooke
The Structure of Medieval Society
John Harvey
The Master Builders
Charles Thomas
Britain and Ireland in Early Christian Times
Peter Lasko
The Kingdom of the Franks in North-West Europe before Charlemagne
Thames & Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1971, 144 pp., rijk geïll., BF. 150 per boek.
De nieuwe delen van de voortreffelijke Library of Medieval Civilization (zie Streven, nov. 1971, p. 213) bevatten zowel algemene overzichten als monografieën over een bepaald gebied. Prof. Brooke ontleedt met Engelse humor de structuur van de middeleeuwse samenleving door de beschrijving van heel concrete feiten als de tegenstelling van paus en bedelmonnik, het koningschap van Lodewijk VI, de prinsbisschoppen, de verkiezingen van pausen en koningen, de verhoudingen van boeren, stedelingen en landheren. John Harvey bekijkt de middeleeuwse samenleving door het spectrum van haar bouwactiviteit. De gotiek beschrijft hij niet als een stijl die naar een uniek model tendeert, maar als een proces bepaald door maatschappelijke structuren. Prof. Thomas geeft een bondig, maar bijzonder boeiend overzicht van de beschaving in Groot-Brittannië en Ierland in het tijdperk tussen de Romeinse bezetting en de inval van de Noormannen, terwijl prof. Lasko dezelfde periode beschrijft in het frankische gebied. In deze serie wordt heel veel aandacht besteed aan de illustratie die rijk en goed verzorgd is.
S. Heester
| |
| |
| |
Politiek
Avril, Pierre - Les Français et leur parlement. - Casterman, Tournai, 1972, 148 pp., BF. 90. |
Baeck, J. - Van Pakistan tot Bangla Desh. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1972, 127 pp., BF. 85. |
Beckers, F.G.J.M. - Documentatie van een streven naar partijvernieuwing. - Het Democratisch Centrum Nederland, Rotterdam, 1972, 122 pp.. |
Brezinka, Wolfgang - Die Pädagogik der Neuen Linke. - Seewald Verlag, Stuttgart, 1972, 51 pp., DM. 4,80. |
De strategie van de Verenigde Naties 1970- 1980. - Noordnederlands Boekbedrijf, Antwerpen, 1972, 168 pp., BF. 80. |
Dimitrof, Georgi - Eenheid tegen het fascisme. - Pegasus, Amsterdam, 1972, 120 pp., f 4,50. |
Engels, Fr. - Beginselen van het Communisme. - Pegasus, Amsterdam, 1971, 122 pp., f 4,50. |
Fainrod, Merle - Wie Russland regiert wird. - (Studien Bibl.) Kiepenheuer & Witsch, Köln/Berlin, 1965, 747 pp., DM. 28,-. |
Hotz S.J., Robert u. Konrad Famer, Hrsg. - Michael Scholochow. Sie kämpften für die Heimat. - (Ost-Kontexte), Verlag Herbert Lang, Bern / Frankfurt a. M., 1972, 183 pp., SF. 34,-. |
Hotz S.J., Robert u. Konrad Farner, Hrsg. - Alexander Twardowski. Allein der Wahrheit verpflichtet. - (Ost-Kontexte), Verlag Herbert Lang, Bern /Frankfurt a. M., 1972, 236 pp., SF. 38,-. |
- Ideologie des Sozialdemokratismus in der Gegenwart. - Verlag Marxistische Blätter, Frankfurt/M., 1972, 511 pp., DM. 14,80. |
Ionescu, Ghita - Comparative Communist Politics. - Macmillan, London, 1972, 64 pp., 60 |
Krallert-Sattler, Gertrud? Südosteuropa-Bibliographie. I Südosteuropa und grössere Teilräume: Ungarn Rumänien Slowakei. - Oldenbourg Verlag, München, 1971, 703 pp., Ln. DM. 82,-. |
Lehning, Arthur - Radendemocratie of staatscommunisme. - (Kritiese biblioteek) Van Gennep, Amsterdam, 1972, 128 pp., f 8,90. |
Leisler Kiep, Walther - Good bye Amerika Was dann? - Seewald Verlag, Stuttgart, 1972, 229 pp., DM. 19,80. |
Lenin, W.I. - De April Stellingen. - Pegasus, Amsterdam, 1971, 108 pp., f 4,50. |
Macfarlane, Leslie - Political Disobedience. - Macmillan, London, 1972, 95 pp., 60 sh.. |
Mackenzie, W.J.M. - Study of Political Science Today. - Macmillan, London, 1972, 96 pp., 60 sh.. |
Marx, K. - Loon, prijs en winst. - Pegasus, Amsterdam, 1971, 80 pp., f 3,65. |
Meerman, Jacques - Socialistische opvoeding. - (Kritiese Biblioteek) Van Gennep, Amsterdam, 1972, 186 pp., f 11,50. nep, Amsterdam, 1972, 186 pp., f 11,50. |
- Underground - Kernvraag, 's-Gravenhage, 1972, 38 pp.. |
Tatu, Michel - Le triangle Washington-Moskou-Pékin et les deux Europe(s). - Casterman, Tournai, 1972, 153 pp., BF. 90. |
Wallace, William - Foreign Policy and the Political Process. - Macmillan, London, 1972, 80 pp., 60 sh.. |
Williams, Roger - Politics and Technology. - Macmillan, London, 1972, 80 pp., 60 sh.. |
| |
Kurt Waldheim
Der österreichische Weg
Verlag Fritz Molden, München / Wien / Zürich, 1971, 327 pp..
De voormalige, 51-jarige, Oostenrijkse minister van buitenlandse zaken, Kurt Waldheim, heeft in dit boek over de buitenlandse politieke problemen van Oostenrijk en over de ‘Besonderheiten der österreichischen Neutalität’ geschreven. Hij acht een consequente politiek van neutraliteit aanzienlijk moeilijker dan ‘die Politik eines paktgebundenen Staates, weil der Neutrale völlig auf sich gestellt seine Entscheidungen selbständig treffen muss. Er habe dabei eine klare und eindeutige Linie zu verfolgen, um von vorneherein Misstrauen und Zweifel an seiner Haltung auszuschliessen’.
Commentatoren van de internationale pers veronderstellen dat het Kremlin door middel van de totstandkoming van het Oostenrijkse staatsverdrag een ‘Musterbeispiel’ voor een regeling van het Duitsland-probleem wilde demonstreren. Het schijnt echter, ook volgens Waldheim, onwaarschijnlijk dat de Westeuropa-politiek van de Sovjet-Unie door middel van de totstandkoming van het staatsverdrag ook een regeling van het Duitsland-probleem op basis van neutraliteit beoogde. Daarentegen speelde de overweging een rol dat middels de Oostenrijkse neutraliteit ‘die Zentrale Alpenkette von der Schweiz bis zu ihren Ausläufern in Ostösterreich dem strategischen Konzept der NATO entzogen würde’.
Het staat thans vast dat Chroesjtsjov heeft aangedrongen op een snelle ondertekening
| |
| |
van het staatsverdrag, ondanks de oppositie van de overige Kremlinleiders. De ondertekening van dit akkoord in een periode van internationale ontspanning was volgens de toenmalige eerste secretaris van de C.P.S.U. een manifestatie van de door hem nagestreefde coëxistentie-politiek. ‘Die Zustimmung Moskaus zum österreichischen Staatsvertrag sollte für Chruschtschow offensichtlich die Glaubwürdigkeit seiner Entspannungspolitik untermauern’, aldus de auteur. Tijdens de onderhandelingen zowel tussen de vier grote mogendheden alsook tussen de Oostenrijkse regeringsdelegatie en de Russen over de voorbereiding van het staatsverdrag voor de Sovjetleiders was de beslissende vraag, of een bevredigende garantie tegen een ‘neuerlichen Anschluss Österreichs an Deutschland’ gevonden kon worden. ‘Damit rückte aber’, volgens Waldheim, ‘die Neutralitätsfrage in den Vordergrund der Diskussion’.
Samenvattend is Waldheim van mening dat de ondertekening van het staatsverdrag en korte tijd later de terugtrekking van de bezettingstroepen uit Oostenrijk uit een ‘Zusammenstreffen einer Reihe günstiger Umstände’ verklaard kan worden. Terwijl men in de westelijke hoofdsteden de Sovjet uitnodiging aan de Oostenrijkse bewindslieden om naar Moskou te komen over het algemeen als een tactische manoeuvre beschouwde, was de regering Raab van mening dat de leiders van het Kremlin serieus over de opheffing van het bezettingsstatuut en over het herstel van de volledige soeuvereiniteit van Oostenrijk wilden onderhandelen. Het is een van de grootste verdiensten van het toenmalige Oostenrijkse regeringsteam en niet op de laatste plaats van de huidige bondskanselier dr Bruno Kreisky geweest, dat men de situatie op het Ballhausplatz juist heeft beoordeeld en daaruit de noodzakelijke consequenties ‘zum wahrscheinlich einzig möglichen Zeitpunkt’ getrokken heeft.
L. Bartalits
| |
Héctor Béjar Rivera
Peru 1965
Aufzeichnungen eines Guerilla-Auf Standes
Suhrkamp Verlag, Frankfurt/M., 1970, 148 pp., DM. 4,-.
Héctor B. Rivera, geboren in 1935, studeerde rechten en literatuur in Lima. Hij behoort tot de groep kritische intellectuelen binnen Latijns-Amerika die na 1945, vaak op basis van de Europese linkse theorieën, proberen hun samenlevingen via het gebruik van geweld te herstructureren. Veel van deze maatschappijcritici vonden aanvankelijk hun politieke thuis binnen de vaak zeer gouvernementeel ingestelde communistische partijen. Zo ook Rivera tot zijn uitstoting uit de partij in 1958.
Veel communistische partijen in Latijns-Amerika weigeren over te gaan tot daadwerkelijke politieke acties, waarvoor zij de tijd niet gekomen achten, gezien de fase van opbouw van het kapitalisme waarin de Latijnsamerikaanse landen zich bevinden. Dissidenten als Rivera maken zich los van dergelijke overwegingen en trachten, via aansluiting bij boerenbewegingen, te komen tot revolutionaire veranderingen.
Het middel tot de revolutie is de guerillastrijd, die Rivera begon na 1962, toen het Nationale Bevrijdingsleger in Peru gesticht werd. Maar de guerillastrijd mislukte en Rivera werd in 1966 in de hoofdstad Lima gearresteerd. In de gevangenis tekende Rivera de ervaringen van de revolutionaire strijd op en analyseerde hij het mislukken van zijn beweging, uitgegeven onder de titel ‘Apuntes sobre una Experiencia Guerella’. Rivera analyseert het ontstaan en de structurering van het Nationale Bevrijdingsleger tegen de achtergrond van de politieke en sociale situatie in Peru rond 1963. Naar de mening van Rivera was de samenleving toen rijp voor een revolutie, een guerillastrijd zou de aanzet moeten geven. Overal heerste toen in Peru fel boerenverzet, maar de linkse beweging hield zich afzijdig: ‘Door gebrek aan moed had de linkerzijde zich van de volksmassa's geïsoleerd en was niet in staat deze beweging te benutten door zich aan te sluiten bij de eisen van de boeren’, schrijft Rivera.
Het mislukken van de guerillabeweging die hij in antwoord op dit falen startte, schrijft Rivera toe aan het verschil tussen stad en platteland, waarbij de culturele verschillen tussen stad en plattelandsbewoners een belangrijke rol blijken te spelen.
Bovendien bleek de verzetsideologie van de stedelingen maar moeilijk ingang te vinden bij de boeren, die de revolutionairen als vreemdelingen, als buitenstaanders, beschouwden. Niet alleen door leefgewoonten, maar ook door de taal, stonden beide groepen ver van elkaar. Ook de tijdsfactor werkte in het nadeel van de revolutionairen: zij hadden nauwelijks tijd tot overtuiging en politieke scholing, laat staan om zich aan te passen aan het leven van de boeren. Ook de revolutionaire idealen bleken moeilijk overdraagbaar; de boeren vertaalden het politieke program naar concrete eisen, terwijl het aspiratieniveau van
| |
| |
de strijders verderaf lag. Mede daardoor was naar de mening van Rivera de guerilla al verloren voordat deze in 1965 haar militaire hoogtepunt vond.
F. Nieuwenhof
| |
Walther Hofer (Hrsg.)
Europa und die Einheit Deutschlands
Verlag Wissenschaft und Politik, Köln, 1971, 367 pp..
Verschillende niet-Duitse auteurs geven een antwoord op de vraag: hoe heeft de Duitse eenwording de geschiedenis, het denken en het handelen van de diverse omliggende landen beïnvloed? L. von Muralt handelt over Duitsland en het Europese politieke evenwicht. H.U. Rentsch geeft het Zwitserse standpunt. J.B. Duroselle onderzoekt hoe Duitsland en Frankrijk historische erfvijanden Europese partners zijn geworden. H.W. van der Dunk schrijft over de Nederlanden en de oprichting van het Duitse rijk. D.C. Watt onderzoekt hoe Duitsland een twistpunt is geweest in de Engelse politiek. F. Lindberg handelt over Skandinavië en het Duitse rijk, H. Batowsky over het moeilijke nabuurschap tussen Duitsland en Polen, I. Paff over Tsjechoslowakije als ‘een klein volk tussen grote mogendheden’. H. Hantsch onderzoekt de ontwikkeling ‘van Duits dualisme tot een Oostenrijkse staat’. G.A. Crai (V.S.) geeft ‘Transatlantische perspectieven’, R. Löwenthal Europese. Tenslotte wordt door W. Hofer een voorlopige balans opgemaakt. Uiteraard zijn alle opvattingen sterk persoonlijk en moeten ze dan ook geïnterpreteerd worden. Toch zijn alle opstellen belangrijk, juist ook omdat ze aanleiding geven tot een bezinning over het belang van het Duitsland-probleem.
A. Van Peteghem
| |
F. Rüge
Bündnisse
Bernard & Graefe, Frankfurt / M., 1971, 173 pp., DM. 16,80.
Allianties hebben sinds 1815 de ontwikkeling van de internationale betrekkingen in hoge mate beïnvloed. Zowel de eerste als de tweede wereldoorlog werden als ‘Bündniskriege’ gevoerd, evenals de Duitse en Italiaanse ‘Einigungskriege’, de oorlogen tegen het revolutionaire Frankrijk en Napoleon Bonaparte. Zowel de oprichting van de Volkenbond na de eerste wereldoorlog als de oprichting, resp. uitbreiding van de Verenigde Naties tijdens en na de laatste wereldoorlog waren vergeefse pogingen om verschillende volkeren in een grote ‘wereldgemeenschap’ te verenigen.
Vice-admiraal Rüge probeert in zijn boek nogal oppervlakkig achtereenvolgens de vragen te beantwoorden wat men onder een bondgenootschap moet verstaan, tot welk doel deze ‘Staatenverbindungen’ tot stand gebracht worden, in welke vorm en onder welke omstandigheden allianties zelfs tussen staten met uiteenlopende maatschappelijke en politieke stelsels kunnen worden gevormd.
Vervolgens worden door prof. Rüge, die verbonden is aan de universiteit van Tübingen, op grond van zijn persoonlijke indrukken en ‘Einblicke’ de historische, maatschappelijke, militaire, psychologische en sociale achtergronden van de bondgenootschappen onderzocht. Aansluitend worden de verschillende typen van allianties onderzocht. Bijvoorbeeld karakteristieken van bondgenootschappen gebaseerd op gelijkgerechtigde samenwerking van de partnerlanden, resp. op een hegemoniale positie van een der verdragspartners, alsook ‘das Wesen von Staatenverbindungen, die zur vollen Integration führen’.
Het projecteren van historische voorbeelden op het heden met betrekking tot de alliantievorming, resp. handhaving van bestaande bondgenootschappen mag echter als een wetenschappelijk allerminst verantwoorde analyse van deze problematiek beschouwd worden.
L. Bartalits
| |
Felix Greene
The Enemy
Jonathan Cape, London, 1971, 341 pp., £ 2,40.
Dit boek handelt over het hedendaagse imperialisme. De indruk die het maakt is nogal onbevredigend; enerzijds is S.'s aanklacht nogal definitief en afgerond (al spreekt hij in de ondertitel slechts van ‘notes on imperialism and revolution’), anderzijds steunt de argumentatie op twijfelachtig materiaal, bijna uitsluitend ontleend aan dagbladen en tijdschriften, een nogal onbetrouwbare bron, voor zover ze niet aangevuld, gecorrigeerd wordt door ernstigere studies. Het boek brengt het dan ook niet verder dan tot een eindeloos gerekte polemiek, overdadig gestoffeerd met cijfers en feitenmateriaal. Een in boekvorm gestolde politieke retoriek, zoals die veelvuldig aangetroffen kan worden in ander ‘geëngageerd geschrijf’.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Bönisch, Afred - Futurologie. - Verlag Marxistische Blätter, Frankfurt/M., 1971, 270 pp., DM. 7,50. |
- Etudes Philosophiques, Les - Varia. - Presses Universitaires de France, Paris, Oct/Dec, 1971, 427 - 565, FF. 10,-. |
Heutig, Hartmut von - Magier oder Magister? - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1972, 231 pp., DM. 12,80. |
Hugenholtz, Dr. P.Th. - Tijd en creativiteit. - (Aula Paperback) Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1972, 334 pp., f 16,50. |
Nicolas, André - Herbert Marcuse. - (Aula) Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1972, 235 pp., f 6,50, BF. 106,-. |
Patrick Riley, Ed. - The political writings of Leibniz. - Cambridge University press, London, 1972, 206 pp., £ 5,-. |
Raspaud, Jean-Jacques? L'internationale situationniste. - Champ Libre, Paris, 1972, 168 pp.. |
Rosental, M.M., Hrsg. - Lenin als Philosoph. - Verlag Marxistische Blätter, Frankfurt/M., 1971, 588 pp., DM. 13,50. |
Stüttgen, Albert - Kriterien einer Ideologiekritik. - Matthias Grünewald, Mainz, 1972, 144 pp., DM. 16.50. |
| |
Wim A. De Pater
Taalanalytische perspectieven op godsdienst en kunst
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1970, 312 pp., BF. 305.
De auteur, sinds 1969 gewoon hoogleraar aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte aan de K.U.L., bundelt hier vier belangrijke artikelen die reeds eerder verschenen zijn in vaktijdschriften; alleen het laatste hoofdstuk, een soort kritische bibliografie van de Britse analytische filosofie, meer dan dubbel zo lang als de overige hoofdstukken, werd voor deze publikatie geschreven. Volgens De Pater wordt sinds jaar en dag het wijsgerig denken als een soort therapie beschouwd, die altijd neerkomt op het zichtbaar maken van wat verborgen was: de alètheia. In onze tijd bestaat de kwaal in de scheve verhouding tussen denken en positieve wetenschap, tussen concreet denken en ideologie, tussen ‘commonsense’ en specialismen. Die kloven moeten overbrugd worden. Het gaat daarbij om een denkklimaat, een referentiekader, waarin geëxpliciteerd kan worden hoe de mens nu leven en wereld ervaart. Twee dingen zijn daarbij opvallend. Het eerste, hoe vaak in de studie van het taalgebruik het vraagstuk van de godsdienst aan de orde komt. Het tweede belangrijk element lijkt de ‘disclosure’ te zijn, een soort Aha-Erlebnis waarbij in de taal onbewust wordt uitgedrukt dat de werkelijkheid op een unieke wijze tot mij doordringt.
S. De Smet
| |
C. de Deugd
Het metafysisch grondpatroon van het romantische literaire denken.
De fenomenologie van een geestesgesteldheid
Wolters-Noordhoff, Groningen, 19712, 314 pp., f 48,-.
De opzet van deze studie is nauw omschreven: het referentiekader te beschrijven van de romantici binnen en buiten Nederland op een niveau dat wij - met de schrijver - waarschijnlijk het beste als metafysisch kunnen karakteriseren, juist ook omdat het niet helemaal wereldbeschouwelijk genoemd kan worden. Immers er blijkt in verschillende gevallen een duidelijke divergentie te bestaan tussen de denkbeelden die bij de romantici leven qua romantici, en die welke zij uit andere bron, met name de religieuze, putten en in hun leven gebruiken. Het grondpatroon dat door deze studie voor ons oplicht is een belangrijk gegeven in ons verstaan van de recente geschiedenis, en dit niet alleen van literair standpunt uit gezien, maar ook van het standpunt van de geschiedenis zonder meer. Literatuur is geen geïsoleerde realiteit.
Het meest opvallende resultaat van deze studie is voor mij dat de schrijver overtuigend het internationale karakter van dit grondpatroon aantoont: het wordt iets eigens aan de romantische mens. De verdere vraag, of dit ook als iets eigens aan de mens moet worden of kan worden begrepen, wordt niet gesteld. Een korte verwijzing naar moderne ideeën (p. 21) dringt deze vraag wel aan ons op, te meer omdat de auteur min of meer programmatisch zijn korte verwijzing later in zijn werk mee laat spelen en b.v. de ideeën van Heidegger in zijn beschouwingen betrekt (p.92 s.s.). Het boek is zo zeer verhelderend omdat het weigert allerlei vage denkbeelden van en over schrijvers onder een sjabloonachtig denkbeeld ‘romantiek’ te sublimeren, waarvan niemand kan zeggen wat er nu wel en wat er nu niet bijhoort. Duidelijke winst dus, omdat wij, op een verantwoorde wijze, aan duidelijkheid hebben gewonnen.
De benaderingswijze is nieuw, althans voor Nederland. Het doet mij sterk denken aan de methode die Walter E. Houghton gebruikt in zijn boek ‘The Victorian Frame
| |
| |
of Mind’ (Yale University Press, 1957). Het merkwaardige is dat deze ook met een vaag denkbeeld zoals ‘victorian age’ probeert af te rekenen door de feitelijke raadpleging van een onvoorstelbare massa literatuur. De Deugd doet dit ook. Frame of mind zou zelfs te vertalen zijn als ‘geestesgesteldheid’, zodat de gelijkenis al in de titel zou blijken. Maar de Deugd geeft ook - wat wij niet bij Houghton vinden - een theoretische onderbouw aan zijn methode door er in een eerste hoofdstuk een analyse van te presenteren. Hij kenmerkt zijn methode dan als fenomenologisch. Dit nu roept wel allerlei vragen op.
Is een fenomenologische methode in staat een metafysisch grondpatroon te ontdekken? Als de schrijver het werkelijk ontdekt, wordt de vraag dus: gebruikt hij wel consequent de fenomenologische methode, of voert hij van elders (b.v. vanuit een wereldbeschouwelijke of religieuze houding) andere benaderingswijzen in? Zo vermag ik niet te ontdekken hoe onderscheidingen die in het boek een belangrijke rol spelen, fenomenologisch worden ontwikkeld en vastgesteld. Om een voorbeeld te noemen: wat is de betekenis van ‘bovennatuurlijke gerichtheid, zowel in wijsgerig als in religieus opzicht’? (p. 5). Wij krijgen daar wel enige uitleg van op de volgende bladzijden, maar ik kan niet inzien dat die uitleg tot stand komt door middel van de fenomenologische methode. Een soortgelijke moeilijkheid doet zich voor als wij even later het metafysische (in religieuze en filosofische zin) in een zekere onverschilligheid ten aanzien van het literaire denken moeten concipiëren. Deze moeilijkheid is nog klemmender als wij ontdekken dat de schrijver idealisme - zoals wij het kennen in de geschiedenis van de wijsbegeerte - en metafysiek praktisch identificeert, en systemen die de werkelijkheid van de materie aannemen, onder de term materialisme samenbrengt. De roomskatholieken zouden een affinitcit vertonen met het idealisme door hun schema natuurbovennatuur, ofschoon wij later het idealisme toch ook weer als een opvatting moeten zien die met het christendom niets meer te maken heeft (p. 245). Hierbij had o.i. de leer over de participatie van het zijn kunnen zorgen voor nauwkeuriger bepalingen, maar opnieuw, of dit dan nog fenomenologisch te verkrijgen valt, is voor mij de vraag.
De schrijver spreekt terecht van een nieuwe methodiek (p. 19), en hij constateert er een zekere verwantschap in met de fenomenologie, doordat er fenomenologische technieken worden aangewend. Veel wordt tussen haakjes geplaatst en zijn intentie is slechts tijdelijk. Hij impliceert n.l. dat er veel vragen overschieten, en zelfs dat deze studie om een vervolg vraagt, waarin diepere vragen kunnen worden aangesneden. Het resultaat is een eigenaardige, maar zeer bruikbare ‘concrete abstractie’. Het laat de geschiedenis los (p. 19), maar is toch geen momentopname. De gegevens die hij gebruikt, liggen immers over een grote periode verspreid. Hierin zien wij een zekere abstractie. Toch moet men zeggen dat hij zich baseren wil op de feitelijkheid (zu den Sachen selbst), en hij doet dit door overvloedig uit de werken van de romantici en van randfiguren te citeren, en daardoor komt hij tot een aantal aanwijsbare trekken in de romantische schrijvers die moeten behoren tot de romantische geestesgesteldheid in het algemeen, zonder dat hij pretendeert dat dit beeld nu al volledig of alzijdig is uitgediept. Dit totaalbeeld, als beeld, is concreet. Het resultaat kunnen wij alleen maar fascinerend noemen. Dat er veel vragen overblijven en dat de methode misschien zuiverder kan worden toegepast (hij spreekt zelf over een experimenteel stadium) is alleen maar prettig, want daardoor blijft er werk aan de winkel met de positieve mogelijkheid van nog betere resultaten, van wetenschappelijke ‘groei’.
Waarom in het Zaken- en Personenregister het Engelse résumé (pp. 429 - 488) niet is verwerkt, ontgaat mij ten enen male.
A.J. Boekraad (Mill Hill)
| |
Johannes B. Lotz s.j.
Die Drei Stufen der Liebe: Eros, Philia, Agape
Knecht, Frankfurt am Main, 1971, 241 pp., DM. 19,80.
Normaal kent het Nederlands zoals het Duits slechts het woord ‘liefde’, terwijl er in het Grieks een onderscheid is tussen ‘eros’, ‘philia’ en ‘agape’. De schrijver, professor in de filosofie aan de Gregoriana te Rome en aan de Jezuïetenfaculteit in Pullach, schetst de achtergrond van deze drie begrippen bij Platoon, Aristoteles en Augustinus. Hij noemt ze deelaspecten van de eigenschap waardoor de mens tot alzijdige liefde in staat wordt gesteld. De eerste twee zijn dynamisch en louterend, de agapé (eigenlijk een christelijk neologisme) duidt het niveau aan van onze gedraging waar Gods neerdalende en verlossende genade de menselijke aandrift en loutering tot een volkomen harmonie verheft: ‘Schlieszlich ist der Mensch so grosz oder so klein wie seine Liebe’.
S. De Smet
| |
| |
| |
Theologie
Clements, Ronald E. - Exodus. - Cambridge Univ. Press, London, 1972, 248 pp., £2,20, paper £ 1. |
Haas, Dr. P. de - The church as an institution. - 63, Rue des Muguets, Luxembourg, 175 pp., f 10,-. |
Herrmann, Horst - Der priesterliche Dienst IV. - Herder, Freiburg/Basel/Wien, 1972, 134 pp., DM. 15,-. |
Jüngel, Eberhard - Unterwegs zur Sache. - Chr. Kaiser Verlag, München, 1972, 229 pp., Kt, DM. 26-, Ln, DM. 33,-. |
Kahler, Martin - Schriften zu Christologie und Mission. - Chr. Kaiser Verlag, München, 1971, 674 pp., DM. 32,-. |
Küng, Hans - Waarom Priester? - Romen en Zonen, Roermond, 1972, 97 pp., f 9,90. |
Lace, O. Jessie - Understanding the Old Testament. - Cambridge Univ. Press, London, 1972, 191 pp., £ 2,20, paper £ 1. |
Lonergan S.J., Bernard - Method in Theology. - Darton, Longman & Todd, London, 1972, 405 pp., £ 4,50. |
Martin, Jochen - Der Priesterliche Dienst III (Die Genese des priestertums in der frühen Kirche). - Herder, Freiburg/Basel/Wien, 1972, 119 pp., DM. 16,-. |
Mellor, Enid B. - The Making of the Old Testament. - Cambridge Univ. Press, London, 1972, 215 pp., £ 2,20, paper £ 1. |
Schmandt, Walter (Jan Jensen) - Keine Angst vor Oekumene. - Matthias Grünewald, Mainz, 1972, 123 pp., DM. 9,80. |
Schütz, Paul u. A. - Was heisst ‘Wiederkunft Christi’?. - Herder, Freiburg/Basel/Wien, 1972, 96 pp., DM. 8,80. |
Sölle, Dorothee - Politieke Theologie. - Bosch en Keuning, Baarn, 1972, 96 pp., f 7,50, BF. 125,-. |
Verkündigung und Forschung. Neues Testament. Beihefte zur ‘Evangelische Theologie’. - Chr. Kaiser Verlag, München, 2 / 1970, 110 pp., DM. 9,-. |
| |
Johann Baptist Metz, Jürgen Moltmann, Willi Oelmüller
Kerk tussen gisteren en morgen
(Oekumene) Bosch & Keuning, Baarn, 1971, 152 pp., f 8,25, BF. 140.
Het Duitse origineel van dit boek - 'Kirche im Prozess der Aufklärung. Aspekte einer neuen ‘politischen Theologie’ - is in Streven al eens verwerkt in een opstel over ‘Een nieuwe politieke theologie’ (Streven, 24/1, januari 1971, pp. 339-349). Het meest belangrijke lijkt, dat in deze studies de zo hoognodige helderheid inzake de theologische en filosofische achtergronden van een ‘politische Theologie’, zoals die met name door J-B. Metz wordt gestimuleerd maar door de evangelische theoloog J. Moltmann (Theologie der Hoffnung) hier wordt beaamd, gebracht wordt. Tot dan toe werden de vreemdste zaken onder de vlag van deze ‘politische Theologie’ aangevoerd. Daarom lijken de studies in dit boek onmisbaar voor een beter inzicht in deze aangelegenheid.
S. Trooster
| |
Prof. Dr. W.A.M. Luypen
God! Goddank! Godverd...!
Het roepen van de naam van God
Emmaüs, Brugge/Utrecht, 1971, 75 pp., f 5,-, BF. 66.
Luypen is gewoon hoogleraar aan de theologische faculteit van Tilburg, en verwierf bekendheid door zijn ‘filosoferen over de religieuze existentie’, de ondertitel van zijn in 1970 verschenen Ambo-boek De erwtensoep is klaar. De pikante titel van het hier besproken boekje uit de serie Theologische Overwegingen sluit daarbij aan. Jesus van Nazareth leefde het mensenleven op een bepaalde manier vóór. Anderen zagen dit, en voor hen was dit ‘gewoon een openbaring’. Zij gingen evenzo leven. Omdat de eerste christenen gingen leven zoals Jesus, openbaarde zich in hun existentie een diepte, waaraan zij zoals Jesus, uitdrukking gaven met het noemen, het roepen, het fluisteren van de naam God. Daarmee spraken zij het geheim van hun nieuwe existentie uit. Een meesterlijk essay over hedendaags theologisch geschrijvel en authentiek religieuze taal.
De Smet
| |
Anton Grabner-Haider
Die Bibel und unsere Sprache.
Konkrete Hermeneutik
Herder, Wien/Freiburg/Basel, 1970, 499 pp., DM. 29,80.
In dit boek wordt een experiment, dat in het - eveneens door Grabner-Haider uitgegeven - Praktisches Bibellexikon (zie Streven 24/1 - maart 1971 - p. 662) op kleinere schaal reeds begonnen was, voortgezet: de brug slaan die de wereld van bijbels geloven moet verbinden met de wereld van
| |
| |
hedendaags denken en levensgevoel. Zoals toentertijd vermeld, zijn daartoe in meergenoemd ‘Bibellexikon’ vele trefwoorden opgenomen die aan bijbels denken en leven vreemde begrippen behandelen, maar die in het hedendaagse denken en leven gangbaar zijn. Gezocht werd naar het bijbels fundament voor deze begrippen. Dit nu geschiedt in dit nieuwe boek op uitgebreider schaal. Bovendien worden bijbelse grondbegrippen bestudeerd op hun wezenlijke betekenis en inhoud, om ze daarna ‘over te zetten’ in hedendaagse taal. Het boek valt daarom in twee delen uiteen: in een eerste deel worden de belangrijkste bijbelse grondbegrippen op de eigenlijke betekenis en inhoud onderzocht (God, Woord Gods, geloof, zonde, Jezus Christus, kruis en opstanding, Geest e.d.), om deze wezenlijke inhoud vervolgens te vertalen in begrippen die deze inhoud voor de hedendaagse mens verstaanbaar maken. In een tweede deel gebeurt precies het omgekeerde: daarin worden begrippen die in het cultureel-maatschappelijk leven van vandaag gangbaar zijn (in sociologie, antropologie, filosofie en theologie) eerst op hun eigenlijke betekenis onderzocht, om ze vervolgens in schriftuurlijk perspectief te plaatsen. In vele van deze moderne begrippen wordt vaak in hedendaagse taal ter sprake gebracht wat de Bijbel in religieuze, metaforische en mythische taal reeds uitzegt. Merkwaardig is dat de serieuze wijze waarop dit werk door een groot team van deskundigen wordt uitgevoerd, bepaalde moderne begrippen soms sterk relativeert, juist door ze in schriftuurlijk perspectief te plaatsen. Anders gezegd: het ‘vertalen’ van het Evangelie in mode-be-grippen van onze tijd kan geloofsbezinning ook licht een ideologisch stempel opdrukken. Een interessant boek, dat een wezenlijke aanvulling en uitwerking is van het reeds zo belangrijke Praktisches Bibellexikon.
S. Trooster
| |
Jürgen Moltmann
Mensch.
Christliche Anthropologie in den konflikten der Gegenwart
(Themen der Theologie), Kreuz-Verlag, Stuttgart/Berlin, 1971, 175 pp., DM. 14,80.
De Mens
Ambo, Bilthoven, 1972, 152 pp., f 10,-.
In dit boek wordt bijzonder duidelijk, welke belangrijke rol de menswetenschappen zijn gaan spelen in de hedendaagse, antropologisch georiënteerde theologie. ‘Was ist der Mensch?’, vraagt het eerste hfdst.. Het antwoord wordt vanuit bepaalde menswetenschappe gegeven: biologische, culturele en godsdienstwetenschappelijke antropologie. Het christelijk antwoord op de vraag kan als volgt samengevat worden: ‘Ecce homo’, door God aanvaard zoals hij nu eenmaal is, ook in zijn verval, zijn eenzaamheid, versagen en dood, omwille van Jezus Christus. Een 2e hfst. is geheel gewijd aan de mens in onze geïndustrialiseerde samenleving: gevangen geraakt in technocratie en bureaucratie; die wel een nieuw, mondiaal bewustzijn heeft gekregen van zijn ‘omgeving’, maar twijfelt aan een authentiekmenselijke toekomst in onze technische vooruitgang; die daarop reageert met ondergangs-ideologieën (Marcuse!), ofwel met vlucht in naïeve utopieën, met afstand-nemen van deze tijd in een vlucht naar het verleden ofwel in ‘innere Emigration’. Daaruit volgen dan diverse hedendaagse mensbeelden (hfdst. III): marxistisch mensbeeld (Utopie des totalen Menschen), fascistisch mensbeeld (Revolution von Rechts), idealistisch mensbeeld (beroep op natuurrecht, ‘rechten van de mens’, met verwaarlozing van concrete sociaal, cultureel en historisch bepaalde verschillen), ‘Persoonlijk socialisme’ (c.q. humanisme, waarin de interpersoonlijke relatie beklemtoond wordt ten koste van de ‘zakelijke’ relaties waarin ontmoeting van mensen nu eenmaal wezenlijk plaats vindt), de mens die in wezen weerloos is tegen de hedendaagse technocratie en bureaucratie (‘Kleiner Mann, was nun?!’), en tenslotte het beeld van de revolutionaire ‘doorhakker’ (ideologie van de anarchistische mens). Moltmann stelt aan het eind van dit hfdst. dat het hier steeds om
ideologieën gaat, die een verwereldlijkte heilsleer pretenderen. Christus, de ‘Mensenzoon’ - zo stelt hfdst. IV - vormt de blijvende kritiek op al deze mensbeelden; in zijn dood-ten-leven realiseert God zelf 's mensen ‘identiteit’ in al zijn onmenselijke nietidentiteiten: dát wat wij verzoening en verlossing noemen. Vandaar is wezenlijk voor het christelijk geloven: hoop, tegen alle hoop in, die de mens blijft stimuleren verder te gaan en zich actief in te zetten voor verbetering en vermenselijking van zijn wereld; de ‘nieuwe aarde en de nieuwe hemel’ zijn geen wensdromen, maar Gods eigen toekomst voor mensen en wereld, gegarandeerd in kruis en opstanding van de Mensenzoon. Een merkwaardig boek, dat alleszins aanleiding geeft tot bezinning en verder denken. Een nuttige achtergrond ook voor allen die zich - in welke intensiteit dan ook - bezig houden met menswetenschappen en de toepassing daarvan.
S. Trooster
| |
| |
| |
Godsdienst
Camma, Dom Helder - Opvoeding tot vrijheid. - Orion, Brugge, 1972, 119 pp.. |
Meester, Koen de - Spreken met God? - Carmelitana, Gent, 1972, 94 pp., BF. 72. |
Radermakers, Jean - Au fil de l'évangile selon St. Matthieu. - Etudes théologiques, Heverlee, 1972, 2 delen, 95 & 399 pp., BF. 390. |
Goldbrunner, Josef - Seelsorge, eine vergessene Aufgabe. - Herder Verlag, Freiburg/Basel/Wien, 1971, 190 pp.. |
| |
Gerard Philips
Maakt het christendom zich waar?
Desclée De Brouwer, Brugge, 1971, 214 pp..
Een klassiek werkje met een even klassieke inleiding en een dito voorwoord dat de oudere gelovige zal aanspreken. Waardevolle bedenkingen en kanttekeningen van een emeritus, naar aanleiding van de onrust die seculariseerders, structuralisten en hermeneutiekers ook in de Nederlanden teweeg-brachten.
S. De Smet
| |
Prof. Dr. J. Van Hoof
Het woord is aan de leken
Stadion, Lommel, 1971, 112 pp., BF. 120.
Was dit boekje wellicht beter niet verschenen? Een ijdele vraag, want inderdaad zijn er nogal wat gelovigen die alles wat zich vandaag in de Kerk afspeelt als identiteitsverlies beschouwen. Ook zij hebben het volste recht zich te doen horen met betrekking tot hiërarchie, dogma, liturgie, moraal, moederschap, opvoeding en gebed. Alle stunteligheid en onhandigheid van gedachte en inhoud, van taal en vorm, moeten we er dan maar bij nemen.
S. De Smet
| |
Piet Penning De Vries
Onderscheiding der Geesten Patmos, Antwerpen / Utrecht, 1971, 96 pp., BF. 115.
Van Pater Penning De Vries, auteur van diverse boeken over Ignatius van Loyola, de Geestelijke Oefeningen en het Geestelijk Dagboek, nu een handleiding over ‘leven met God’. Eerst komt een uiteenzetting over de consequenties van een Godsaanvaardend leven. Dan volgen twee zogenaamde voorbeelden. Het eerste bevat dagboeknotities van een verpleegster, Ans, 28 jaar oud; zij wil voor God uitmaken of zij zal trouwen of religieuze worden. Het tweede voorbeeld is dat van de eerste compagnons van Ignatius, die zich afvroegen of zij elk hun eigen wegen zouden gaan of een groep vormen. Dit verlangen om Gods wil concreet te leren kennen, staat bij de meesters van het geestelijk leven bekend als: de onderscheiding der geesten. Een uiterst waardevol boekje voor wie zich weet te verzoenen met het feit dat zo iets gedrukt wordt.
S. De Smet
| |
Verslagboek Dekenaal Congres Sint-Niklaas 1971
Vaerewijck, Sint-Niklaas, 154 pp., BF. 70.
Pastorale concilies en synodes zijn na Vaticanum II zowat overal aan de orde, soms voor een heel land, soms voor één diocees of zelfs een dekenij. Dit laatste was het geval in Sint-Niklaas. Hoe alles tot stand kwam, welke basisrapporten aan de vier werkgroepen ter discussie werden voorgelegd, welke resoluties wél en welke niet werden aanvaard, staat in dit verslagboek te lezen. De sfeer van het ‘congres’ werd wellicht nog het best opgeroepen door de ‘vrije micro’: een uitlaatklep ten gerieve van alle deelnemenden die binnen de toegestane tijdslimiet van twee minuten hun stem bij de voltallige vergadering wilden doen horen en een summier antwoord op hun vragen krijgen. Een overzichtstabel ordent de 613 deelnemers naar leeftijd (248 van 20 tot 39 j.) en beroep (o.m. 152 leraars; 116 bedienden; 23 arbeiders; 3 dokters; 1 landbouwer). Het document maakt een evaluatie mogelijk van het kerkelijke aggiornamento in een Vlaamse stad van bijna 50.000 inwoners.
S. De Smet
| |
André Louf
Heer, leer ons bidden
Lannoo, Tielt / Utrecht, 1972, 192 pp., BF. 105.
Het was de bedoeling van Dom Louf van de Katsberg-abdij de ervaring van een biddende te beschrijven, of, zoals de ondertitel het uitdrukt, zelfs bij het schrijven ‘iets gewaar te worden van God’. De oude monastieke auteurs hebben hem daartoe hun apophtegmen geleend, maar ook mensen als C. Verhoeven hielpen hem zijn ervaring te verwoorden. Neen, men kan niet leren bidden evenmin als leren zien. God geeft het gebed aan wie bidt.
S. De Smet
| |
Norbert Schiffers
Befreiung zur Freiheit
Pustet, Regensburg, 1971, 200 pp., DM. 16.
Schiffers zegt in deze elf gebundelde artikelen behartigenswaardige dingen voor gelovigen die hun verantwoordelijkheid willen ne- | |
| |
men Hij meent dat wij in de Kerk wel met allerlei nieuwe noties en ideeën spelen, maar nog steeds werken volgens feodaal of monarchistisch patroon. Als b.v. de collegialiteit van de bisschoppen ook die van hun gelovigen zou impliceren, dan zou Latijns-Amerika, Zaïre of Nederland hier mogelijk enige steun kunnen ondervinden. Merkwaardig is ook ‘Das Kirchliche Lehramt und das Risiko der Gläubigen’ (pp. 164-178). Niet de structuren moeten volgens Schiffers veranderen in de Kerk, wel de wijze waarop. Zolang het leerambt slechts gehanteerd wordt als een instantie die dood-met-de-kogel-bevelen brult in noodsituaties, zal het gehaat blijven. Als het de gelovigen mede in zijn verantwoordelijkheid betrekt, zoals heden ten dage industriegroepen op teamwork en medezeggenschap aansturen, zal de Kerk ook in haar lerarende functie antwoorden wekken die meer met haar roeping overeenkomen.
S. De Smet
| |
Rudolf Pesch
Die Bibel kritisch lesen
Walter Verlag, Olten, 1970, 134 pp., SF. 11,50.
Dit boekje van de grote katholieke exegeet bundelt een twaalftal toespraken en radiocauserieën, die alle op de een of andere wijze met de benadering van of het verstaan van de Bijbel te maken hebben: de eigen taal van het bijbelboek, nieuwe exegetische methoden, hoe de Bijbel vertalen?, oecumenisme en verschuivingen in de bijbelwetenschap, theologische verklaring van de kindsheidsevangeliën. Het prettige in dit boek is het gemak waarmee de vakman zijn inzichten aan een ruimer publiek weet mee te delen: schijnbaar soms afbrekend, in feite steeds dwingend tot diepere gelovige bezinning.
J.-M. Tison
| |
G. Nissim & G. Gordon
Me voici Seigneur.
Livre pour la prière
Fayard - Marne, Paris / Tours, 1970, 288 pp., FF. 16,60.
Het is wel een probleem tegenwoordig wat je kinderen in handen kunt geven als gebedenboek en hoe met ze te bidden. Een parafrase, voor nagenoeg elke dag, van een zinssnede uit Onze Vader; een bondige verklaring van de mis, een goede suggestie tot gebed bij de voornaamste momenten van het kerkelijk jaar en voor de vakantie: dat is de inhoud van dit kleurrijke lees- en werkboek voor kinderen, dat wel aan het verlangen van vele ouders tegemoet zal komen.
S. De Smet
| |
Literatuur
Bruyn, Jef de - Het harde gras en de weke werkelijkheid. - Orion, Brugge, 1972, 172 pp.. |
Burroughs, William S. - Naakte lunch. - Meulenhoff, Amsterdam, 1972, 285 pp., f 17,50. |
Day, Dorothy - Brood en vissen. - Orion, Brugge, 1972, 247 pp.. |
Endo, Shusaku - Silence. - Calman-Lévy, Paris, 1972, 272 pp.. |
Isacker, Frans van - Kortstondige onthoofding. - Orion, Brugge, 1972, 142 pp.. |
Kaders, Ismaël - De generaal van het dode leger. - Pegasus, Amsterdam, 1972, 264 pp., f 11,90. |
Kesting, Marianne - Auf der Suche nach der Realität. - Piper, München, 1972, 291 pp., DM. 19,80. |
Pauwels, Werner - Geen zonen meer. - Orion, Brugge, 1972, 142 pp.. |
| |
Margaret Drabble
De waterval
Kosmos, Amsterdam / Antwerpen, 1971, 208 pp., f 12,50.
Dit boek is ‘des Guten zuviel’. Op meesterlijke wijze weet schrijfster de gevoelens te beschrijven van een jonge vrouw die in alle eenzaamheid een kind krijgt nadat haar man haar verlaten heeft, of, zoals zij later analyseert, nadat zij hem de deur uit gejaagd heeft. Kort daarna gaat zij een verhouding aan met de man van haar vriendin. Van begin af aan analyseert zij minutieus haar gevoelens en belevingen, maar het is te veel. Zij kan niet ophouden met achter zichzelf te gaan staan en zichzelf te observeren. Daardoor mislukken ook haar menselijke relaties. De eeuwige zelfreflectie van de vrouw en de voortdurende analyses van de schrijfster vloeien ineen en werken op den duur uiterst vermoeiend. Zo wordt het weer voer voor psychiaters. Toch moet eerlijkheidshalve gezegd worden dat de innerlijke onzekerheid, het ver doorgevoerde egocentrisme en een continu voorgevoel van mislukking en tegenvallers luid en duidelijk spreken. Maar, zoals gezegd, een beetje te veel van het ‘goede’.
R.S.
| |
| |
| |
Heinrich Böll
Gruppenbild mit Dame. Roman
Kiepenheuer & Witsch, Köln, 1971, 400 pp., DM. 25,-.
In heel zijn oeuvre heeft Böll mensen getekend die zich verzetten tegen een inhumane mentaliteit. Overal signaleerde hij deze onmenselijkheid: in het nationaal-socialisme, in de oorlogsverdwazing, in een intolerante geloofspraktijk, in de door winstbejag en reclame verziekte welvaartstaat. Bijna altijd stonden Bölls romanfiguren daardoor in een houding van verzet tegen iets.
In zijn nieuwste roman is dat anders. In Leni Pfeiffer, de Russische krijgsgevangene Boris, hun beider zoon Lev en vele nevenfiguren ontmoet de lezer voor het eerst in Bölls romans mensen die eenvoudigweg mens, die zichzelf zijn. Zij zijn non-conformist, ‘anormaal’, onaangepast aan de eisen en gebruikelijke vormen van het maatschappelijk leven, omdat zij niet wensen te schipperen en uitsluitend leven vanuit de innerlijkheid van hun eigen goede hart. Inzover is deze roman de beste die Böll ooit geschreven heeft. Maar: de kern van de roman is dus eigenlijk een idylle. Wanneer Böll consequent was geweest, had daarom de levensbeschrijving van Leni Pfeiffer niet de vorm van een roman, maar ofwel die van een soort hagiografie ofwel die van een rasechte tragedie moeten aannemen. Waarschijnlijk terecht heeft Böll echter aangevoeld, dat hij (nog?) niet in staat is tot het uitbeelden van positieve menselijkheid zonder meer. Zo'n poging zou op dit ogenblik bij hem tot afschuwelijke kitsch leiden. Nog minder beschikt hij over de metafysieke diepgang die nodig is voor de uitbeelding van de tragische ondergang van het goede in een uit het lood geslagen wereld. Daarom ontweek Böll de poëtische genres die zijn stof recht hadden kunnen doen en verpakte zijn idylle in een onderkoelde satirische distantie, die slecht past bij het onder deze verpakking brandende idealisme. De - helaas niet ironische - distantie schiep Böll, doordat hij de lezer niet direct, maar slechts door de verslagen van ooggetuigen met Leni in contact brengt. Dit procédé is alleen dan functioneel, als door de verschillende kijk van de getuigen steeds nieuwe facetten in de hoofdpersoon oplichten. Dit is hier nauwelijks het geval; de eenvormige kijk van de epische verteller spreekt uit de mond van alle personen met wie Leni op de ‘groepsfoto’ kwam. Bölls satire bestaat daarin dat hij gematigd met de seksgolf en
de en vogue zijnde maatschappijkritiek meedoet, maar deze verschijnselen tegelijk toch weer op de hak neemt. Deze houding doet eigenlijk nogal goedkoop aan. - Gruppenbild mit Dame is een uiterst interessante roman, omdat hij duidelijker dan ooit de grenzen laat zien die Bölls poëtische kracht tot nog toe niet vermocht te overschrijden. Böll is nu op een punt gekomen waarop hij dieper in de essentiële vragen van het menselijk bestaan zal moeten doorstoten; dan kan hij een van de grootste Duitse dichters van onze tijd worden. Lukt hem dat niet, dan zal hij ook verder uiterst leesbare boeken schrijven, want vertellen kan hij! En nog nooit waren zijn romanfiguren menselijker, minder schematisch dan in deze roman. Maar tot de werkelijk groten zal hij dan nooit behoren.
Th. van Oorschot
| |
Paul K. Kurz
Über moderne Literatur
Standorte und Deutungen Verlag Josef Knecht, Frankfurt, I, 1967, 250 pp., DM. 19,80, II, 1969, 335 pp., DM. 24,-.
In Stimmen der Zeit, min of meer het Duitse pendant van ons eigen Streven, publiceert Paul Konrad Kurz S.J., docent voor de nieuwste Duitse letterkunde aan de universiteit van München, regelmatig spitse en ter zake kundige artikelen over zijn vakgebied. Sinds enkele jaren bundelt hij deze opstellen (tesamen met nog niet eerder gepubliceerde bijdragen) in boekvorm; de derde van deze bundels werd in het januarinummer van dit tijdschrift gerecenseerd (p. 533 v.). Het lijkt zinvol, nog kort op het eerste en tweede deel te wijzen, die tot nu toe in Streven niet besproken werden. Kurz combineert een uiterst gedegen kennis van de modernste Duitse letterkunde met een gematigd-conservatief christelijk standpunt. Vandaaruit formuleert hij zijn inzichten over Thomas Mann, Brecht, Max Frisch, Kafka, Broch en Nelly Sachs, over moderne lyriek en de ‘Gruppe 47’, over de verhouding van de literatuur tot christendom, theologie of natuurwetenschap. Deze inzichten wijken nogal eens van de in de Duitse literatuurwetenschap gangbare af; zij vertrekken nu eenmaal vanuit een daar niet gebruikelijk standpunt. Ook strijken Kurz' opvattingen niet zelden de naar links of rechts geprononceerd denkende Christenen tegen de haren in. Kurz is zich dat bewust en zegt in het motto voor het tweede deel: ‘Wer sich mit beiden auseinandersetzt, gerät zwischen die Stühle. Aber vielleicht kommt es vorerst nicht aufs Sitzen an’. Ook voor hen die het met vele opvattingen van Kurz niet eens zullen zijn, is het overdenken van diens moedige, met grondige kennis van zaken gepaarde stellingname zeker zinvol en vruchtbaar.
Th. van Oorschot
| |
| |
| |
Theater
Egan, Michael - Ibsen. The critical heritage. - Routledge & Kegan Paul, London, 1972, 505 pp., £ 6,-. |
Schlaffer, Hannelore - Dramenform und Klassenstruktur. - Metzlersche, Stuttgart, 1972, 130 pp.. |
Shakespeare, William - Verzameld werk IV. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1971, 936 pp., BF. 570. |
| |
Peter Weber
Das Menschenbild des bürgerlichen Trauerspiels.
Entstehung und Funktion von Lessings ‘Miss Sara Sampson’
Rütten & Loening, Berlin(-Ost), 1970, 275 pp., M. 7,50.
Deze bijdrage van de marxistische literatuurgeschiedschrijving wil afrekenen met de ongetwijfeld verdienstelijke maar doctrinair-ontoereikende exegese van het burgerlijke treurspel in de 18e eeuw zoals opgevat door de burgerlijke wetenschap en de naïeve marxisten à la Franz Mehring. Emancipatie is het roepwoord en ideologie de dragende bodem. Tegelijk ziet S. in dat het om fundamentele wijzigingen gaat in het perspectief waarmee de tijdgenoot midden in een veranderende wereld poogt de toekomst dichterbij te halen. Dat deze belijdenis moreel-ethisch principiëler is dan sociaal-maatschappelijk, wil S. niet bekennen; vanuit zijn eigen ideologische overtuiging wordt dit perspectief dan ook consequent utopisch genoemd. Tegelijk worden alle kenmerken toch zo grondig geëvalueerd, dat dit werk meteen gaat behoren tot de wezenlijke theoriedemonstraties van de marxistische vakliteratuur.
C. Tindemans
| |
Gert Sautermeister
Idyllik und Dramatik im Werk Friedrich Schillers.
Zum gestichtlichen Ort seiner klassischen Dramen
Kohlhammer, Stuttgart, 1971, 236 pp., DM. 49,80.
Norbert Oellers, Hrsg.
Schiller - Zeitgenosse aller Epochen
Dokumente zur Wirkungsgeschichte Schillers in Deutschland
Teil 1: 1782 -1859
Athenäum, Frankfurt, 1970, 608 pp., DM. 65.
Waar de reusachtige Schiller-vakliteratuur de indruk kan wettigen dat het laatste woord nu ongeveer wel gezegd en geschreven werd, slaagt G. Sautermeister er niet alleen in uit de buurt van andere interpretaties te blijven maar tevens fundamentele en tegelijk nieuwe inzichten op te dringen. Demonstrerend aan (vooral) Wallenstein, Die Jungfrau von Orleans en Wilhelm Tell, bewijst S. dat de idylle als structuurprincipe deze stukken thematisch en ideëel bepaalt; de idylle is dan nog wel herkenbaar als een esthetisch genre, maar ze wordt omgebouwd tot een utopisch mechanisme, dat in maximale spanning de relaties tussen zijn en wezen uitdrukt, en in laatste instantie de fundering blijkt te zijn van Schillers beroemde doctrine van het naïeve en het sentimentele. N. Oellers' boek is een indrukwekkend-volledige verzameling historische documenten over Schillers receptie, te talrijk en te verscheiden om een sluitende diagnose te vormen, wel elk voor zich elementen die geestes- en literairhistorisch reliëf vertegenwoordigen en onmisbare gegevens uitmaken om de grillige evolutielijn in het onthaal van en de reactie op Schiller te begrijpen.
C. Tindemans
| |
David J. Welsh
Russian Comedy 1765-1823
Mouton, Den Haag, 1966, 133 pp., f 21,50.
Het is ondenkbaar dat A.S. Gribojedow (1795-1829), de eerste Russische toneelauteur van meer dan nationale faam, volkomen uit het niets is opgedoken. S. heeft in deze bescheiden studie zijn voorgangers onderzocht op hun aan- en inbreng. De slaafse afhankelijkheid van het Franse model is in alle domeinen merkbaar: de thema's, de karakters en de genrestructuur. Toch is er een stille evolutie vanaf de oprichting van het eigen Russische beroepstheater in 1764-65 (door Catharina de Grote) tot de première van Gribojedows Gore ot urna (Verstand brengt leed, 1823). Voorzichtige satire en tijdsactuele motieven zorgen geleidelijk voor een sterke nationale inslag.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Film
Béruhé, Renald, & Yvan Patry? Jean-Pierre Lefebvre. - Université du Québec, Montréal, 1971, 229 pp., $ 3,50. |
Pitiot, Pierre - Cinéma de mort. - Signe, Fribourg, 1972, 93 pp.. |
Wilcock, John, e.a. - The autobiography and sex life of Andy Warhol. - Other scenes, New York, 1971, z.p., geïll.. |
| |
Andy Warhol
Blue Movie
Kiepenheuer & Witsch, Köln, 1971, 128 pp., geïll., DM. 12,-.
In het boek Blue Movie, dat onder de naam van Andy Warhol is gepubliceerd, staat geen woord van Warhol zelf, zoals in de film, waarvan het boek de dialoog weergeeft, geen houding of scène door regisseur Warhol is voorgeschreven. Wat Warhol doet is op geregelde tijden de instelling wijzigen van de camera die gedurende een oktobermiddag in 1968 een verliefd koppel in de kamer van een vriend observeert, niet als voyeur, maar als aanwezige. De conversatie van het koppel verloopt volgens hetzelfde ongedwongen ritme, uiterst persoonlijke reacties mengend met beschouwingen over wereldproblemen. Niet voor niets noemt Warhol ‘Blue Movie’ een film over de oorlog van Vietnam.
S. Heester
| |
Ian Allan Film Albums,
1 - Westerns
2 - Horror
3 - Cary Grant
Ian Allan, London, 52 pp., 60 pl..
Naast de gespecialiseerde, erudiete filmpublikaties verschijnen er blijkbaar nog steeds doodgewone fan-publikaties. Het Franstalige Cinérevue blijft bestaan en deze Ian Allan Albums met hoofdzakelijk illustraties behoren tot dezelfde categorie. Met o.m. dit verschil natuurlijk dat Cinérevue een traditie hooghoudt, terwijl de recente Ian Allan Albums (publikatiedatum 1971) het onschuldige en naïeve opnieuw moeten bevestigen. De stijl van deze albums (en dat bepaalt de waarde van dit soort publikaties) is onduidelijk. De keuze van de illustraties laat vaak te wensen over, de lay out had verzorgder kunnen zijn. Maar natuurlijk behoort deze slordigheid tot de kern zelf van deze naïeve, ongesofistikeerde fan-publikaties. Hun fascinatie (die ze beslist hebben) is recht evenredig met hun ‘systematische’ slordigheid.
D. Lauwaert
| |
Gary Carey
Lost Films
Museum of Modern Art, New York, 1970, 91 pp., $ 4,95.
Er zijn talloze films waarvan alleen nog maar enkele foto's (stills) als getuige overblijven, samen met een beschrijving van het verhaal, van acteurs en filmploeg. Die stills werden door het Museum of Modern Art in een tentoonstelling samengebracht. Uit die tentoonstelling groeide dan weer dit prachtige platenboek. Filmillustraties in boeken en tijdschriften zijn eigenlijk een even belangrijke manier om met film om te gaan (over film te denken en film aan te voelen) als erover schrijven, praten of lezen. De filmillustratie kan het vertrekpunt zijn voor een autonome en oorspronkelijke reflectie op het verschijnsel film. In Lost Films worden hoofdzakelijk foto's gepubliceerd uit films van het midden en het einde van de jaren twintig. Opvallend is het theatrale karakter van de gefotografeerde scènes. Een complexe reeks verhoudingen wordt in één foto samengebald. Zelden heeft een star er een centrale plaats waarrond objecten en personages worden georganiseerd. Het dramatische en narratieve heeft er een belangrijker rol dan het fotogenieke. Het spreken (de betekenis, de structurering) zit in het visuele materiaal zelf.
D. Lauwaert
| |
Norman Zierold
The Hollywood Tycoons
Hamish Hamilton, London, 1969, 354 pp., £2,50.
Norman Zierold schreef een reeks oppervlakkige portretten van Hollywood-producenten. Het is belangrijk dat nu steeds meer aandacht aan de Amerikaanse producenten wordt besteed. Het stereotiepe Hollywood-beeld dat zowel in als buiten de Verenigde Staten een hardnekkig leven schijnt te hebben, moet dringend via studie en publicatie afgebroken worden. In Hollywood werkte gedurende enkele decennia één van de belangrijkste instanties van de cultuurindustrie. Niet alleen de onvrijheden en inperkingen werden in Hollywood uitgetest, maar er werden door acteurs, regisseurs, schrijvers en producenten ook middelen ontwikkeld om het strakke en mas- | |
| |
sieve van een industrie soepel en levendig te houden. Meer dan ooit is dit laatste aspect actueel en bruikbaar. De hernieuwde belangstelling voor het verleden van Hollywood is niet toevallig, maar kan functioneel en strategisch ingezet worden. Het klassieke Hollywood vertegenwoordigt op dit moment een stuk humaniteit dat niet meer gevonden wordt in de huidige cinema. Het boek van Norman Zierold kan echter bij dit bruikbaar maken van het klassieke Hollywood alleen maar een zeer marginale rol spelen. Een minimaal doorzicht in de economie van showbusiness ontbreekt. Het boek is verder ook slordig in elkaar gezet, zonder gevoel van continuïteit en interactie tussen de verschillende besproken producers. Een uitvoerige index maakt het boek praktisch bruikbaar. Het is geïllustreerd.
D. Lauwaert
| |
Joseph Weintraub
The Wit and Wisdom of Mae West
Avon Books, New York.
Als ik naar een Mae West ga, zit er altijd wel iemand zeer snel de ‘onvergetelijke uitspraken’ van Miss West te noteren. Dat hoeft nu niet meer. De overvloedig geïllustreerde bundeling Mae-West-iana brengt je de fraaiste exemplaren uit haar films. Je mist natuurlijk één kapitaal element: haar stem. Die is aan de zware, mannelijke kant. Ook haar spreekstijl behoort tot de essentie van Mae West: het is alsof ze zichzelf, zelfbewust en met afstand, staat te citeren. De illustraties geven een idee van haar uiterlijke verschijning. Veel minder dan haar, nu niet meer werkzame erotische image, is nu vooral de ‘behandeling’ van dat image opvallend. Mae West is niet gekleed, maar wordt bekleed; de variaties op het thema van de draperie zijn onuitputtelijk. Ze vertegenwoordigt dan ook verschillende en contradictorische erotische stadia: ze is Victoriaans en geëmancipeerd binnen het Victoriaanse, maar tevens staat ze helemaal buiten het Victoriaanse en kondigt een andere seksuele praktijk aan. Als erotische overgangsfiguur bezit zij een grote luciditeit en ironie, zelfkennis en speelsheid, die men daarna nooit meer zo heeft kunnen zien.
D. Lauwaert
| |
F. Maurice Speed
Film Review, 1970-1971
W.H. Allen, London, 1971, 240 pp., geïll., £ 1,75.
Een jaarlijks naslagwerk, net zoals Peter Cowie's Filmguides. Nochtans zijn beide publikaties geheel anders van opzet: Speed beschrijft de commerciële filmsector, Cowie bekijkt de filmprodukties van elk land. Speed neemt voor zijn jaaroverzicht hoofdzakelijk films die in Groot-Brittannië werden geëxploiteerd (en voegt daarbij een toemaatje continentale, commerciële films en films die in de maak zijn op het moment vraagt aan elk land wat er zoal aan films werd geproduceerd, onverschillig of die het buitenland haalden of niet. Aangezien de programma's in de Britse bioskopen goeddeels met dezelfde films worden gevuld als bij ons, houdt Speed's naslagwerk zijn waarde ook in het buitenland. De basis van zijn werk: de geëxploiteerde film, lijkt me veel gezonder dan Cowie's nationale produkties als uitgangspunt. Speed heeft verder ook een goede lay out man naast zich en vindt illustratiemateriaal even belangrijk als teksten. Film Review is elk jaar weer een mooi, aantrekkelijk platenboek. De redactionele hoofdstukjes van Speed zijn knap als keuze van onderwerp - hier bv. over bioskoop-orgels, filmarchieven, film en televisie - maar zijn zelden bevredigend als tekst. Speed is net als Cowie een ietwat zeurderige, pruttelende filmkijker. Het boek wordt praktisch gemaakt door een uitvoerige lijst gegevens over alle besproken films. Naast een titel-register mis ik echter wel een personen-register om het boek volledig te maken.
D. Lauwaert
| |
Peter Cowie
International Filmguide, 1971
The Tantivy Press, London, 480 pp., £ 0,75.
In de Filmguides wordt per nationaliteit een overzicht gegeven van de filmprodukties. Eigenlijk een verwarrend en onjuist principe; filmindustrie laat zich niet zonder meer indelen volgens landen van oorsprong; Belgische film naast Amerikaanse of Japanse film plaatsen is een gelijkschakeling doorvoeren die het internationale karakter en de Amerikaanse monopoliepositie in de filmindustrie over het hoofd ziet. Een naslagwerk moet het verder ook hebben van goede layout, overzichtelijkheid, handige rubriceringen. Zoals alle Tantivy uitgaven o.l.v. Peter Cowie overheersen hier slechte layout, onoverzichtelijkheid en slechte rubriceringen. Elk jaar brengt de Filmguide ook een vijftal ‘Directors of the Year’. Hier zijn het Donskoi, Kazan, Melville, Oshima en Schorm. Deze keuze en de motivering zijn niet overtuigend.
D. Lauwaert
| |
| |
| |
Kunst
Devliegher, Luc - Damme. - Lannoo, Tielt, 1972, 348 pp., BF. 540. |
Bihalji-Merin, Oto, Hrsg. - Bruecken der Welt. - Bucher, Luzern, 1971, 278 pp., SF. 58,-. |
Giffhorn, Hans - Kritik der Kunstpädagogik. - DuMont Schauberg, Köln, 1972, 195 pp., DM. 16,80. |
Groh, Klaus, Hrsg. - Aktuelle Kunst in Osteuropa. - DuMont Schauberg, Köln, 1972, z.p., geüll., DM. 28,-. |
Hennig-Schefold, Monica, & Helag Schmidt-Thomse - Transparenz und Masse. - Du-Mont Schauberg, Köln, 1972, 173 pp., geïll., DM. 38,-. |
Hess, Thomas B. - Barnett Newman. - Museum of modern art, New York, 1972, 160 pp., 175 ill., $ 7,95. |
Mitscherlich, Alexander - Thesen zur Stadt. - Suhrkamp, Frankfurt, 1971, 150 pp., DM. 5,-. |
Pfaff, Konrad - Kunst für die Zukunft. - DuMont Schauberg, Köln, 1972, 139 pp., DM. 16,80. |
Pfeiffer, Günter - Kunst und Kommunikation. - DuMont Schauberg, Köln, 1972, 242 pp., DM. 24,-. |
Richard Wagner - (Genie en wereld), Heideland, Hasselt, 1972, 308 pp., geïll., BF. 525. |
Rotzler, Willy - Objekt-Kunst. - DuMont Schauberg, Köln, 1972, 215 pp., geïll., DM. 28,-. |
| |
Bouwen door de eeuwen heen
Inventaris van het Cultuurbezit in Vlaanderen
Architectuur deel 1: Provincie Brabant, Arrondissement Leuven
Soledi, Luik, 1971, 464 pp., 41 plattegronden, 269 ill., 10 klpl., 7 kaarten, geb. BF. 350.
In opdracht van de Belgische Ministeries van Cultuur wordt momenteel gewerkt aan een systematische inventaris van het nationale cultuurbezit. Het eerste deel betreft de architectuur in het arrondissement Leuven en geldt als ‘methodologische piloot-tudie’. De samenstellers hadden een drievoudig doel voor ogen: een lijst opmaken van gebouwen of gebouwengroepen die dienen beschermd te worden; een beknopte gids verschaffen aan wie zich voor het architectuurpatrimonium interesseert en tenslotte een ontwerp van wetenschappelijke inventaris voorleggen. Niemand zal nog aan het nut én de noodzaak van een soortgelijke inventaris twijfelen. Het is een onmisbaar instrument in de bewustwording van het milieu waarin we leven en waarvan we nu pas, nu het in alle opzichten bedreigd wordt, de existentiële betekenis ervaren. Hoe men ook over onze verhouding tot het verleden denkt, dit boek maakt een reële en directe confrontatie ermee mogelijk. De kritiek die men de samenstellers kan maken, komt er dan ook op neer dat ze die confrontatie niet ver genoeg hebben doorgedreven en zich nog teveel gehouden hebben aan een vlakke beschrijving van details, waar een analyse van dorpskernen of straten ruimer uitgewerkt had moeten worden dan nu het geval is. Het moet hun echter als verdienste aangerekend worden dat ze reeds pogingen in deze richting hebben ondernomen. Van wetenschappelijke kant bekeken, had men wel een literatuurvermelding bij elk object of objectgroep verwacht.
G. Bekaert
| |
Joseph Cornet
Kunst van zwart Afrika in het land aan de Zaïre
Arcade, Brussel, 370 pp., 299 ill. waarvan vele klpl..
Het boek van Cornet is de eerste systematische studie van de ‘kunst van zwart Afrika in het land aan de Zaïre’ na Fr. Olbrechts' Plastiek van Kongo, dat reeds van 1946 dateert. Het erg dubieuze ‘esthetische uitgangspunt’, zoals dat in de inleiding wordt geformuleerd, belet de auteur niet een merkwaardige synthese te geven van de verschillende geografisch onderscheiden groepen met hun eigen stilistische kenmerken en hun mogelijke interpretatie. Hoewel de auteur zoveel mogelijk de functionele betekenis van een object toelicht en zelfs hier en daar een allusie maakt op de ruimtelijke context waarin een beeld zich bevond, toch gaat zijn aandacht quasi uitsluitend naar het opstellen of minstens voorbereiden van een classificatie van het ‘kunstobject’ die het mogelijk moet maken het te situeren in een stijl of substijl, om uiteindelijk te kunnen komen tot het onderscheiden van de hand van de meester. Op die wijze wordt de jonge Afrikaanse kunstgeschiedschrijving helemaal op Europese leest geschoeid, en dit op een ogenblik dat de Europese kunstgeschiedenis hard aan het werken is om zich van deze al te exclusieve categorieën te ontdoen. Het zou ook voor de westerse kunstgeschiedenis een hulp zijn
| |
| |
indien de kenners van de Afrikaanse kunst, in plaats van de gegeven kunstcategorieën toe te passen, zouden proberen vanuit de eigenheid van hun object nieuwe categorieën te ontwikkelen. Zoals de lay-out reeds suggereert, verloopt de uitstekende illustratie volgens een eigen ritme. De afgebeelde objecten komen voor het grootste deel uit de privé-collecties van Jef en René Vander Straeten en zijn dus meestal onuitgegeven. Een uitvoerige bibliografie rondt dit belangwekkende werk af.
G. Bekaert
| |
Carel Blotkamp
Na de beeldenstorm
Nederlandse Stichting Openbaar Kunstbezit en Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen, 1970, 100 pp., 63 pl..
De auteur begint zijn boek, dat drie opstellen over recente beeldende kunst omvat, met te stellen dat het eenzijdig is. Hoewel deze affirmatie pleonastisch is, is het goed ze te expliciteren, want er heersen nog altijd vooroordelen over de onvermijdelijke eenzijdigheid van elk auteur die niets anders kan dan een persoonlijke interpretatie van een aantal feiten voorstellen. De feiten die Blotkamp onderzoekt betreffen de ontwikkeling van de beeldende kunst in de jaren zestig, de hoek van waaruit hij ze bekijkt is de autonomie van het kunstwerk. Deze blijkt een uitstekend standpunt te zijn om een overzicht en een inzicht te verkrijgen van de complexe situatie. De keuze en de weergave van de illustratie, waarin de internationale produktie met de Nederlandse (van Belgische zijde wordt alleen Panamarenko vermeld) wordt vermengd, zijn voor treffelijk.
G. Bekaert
| |
Kunst van Nu
Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1971, 160 pp., 64 ill., waarvan 18 in kleur, BF. 295.
A. Dusar en A. Smeets
Lexicon van de actuele kunst
Lannoo, Tielt/Utrecht, 1971, 192 pp., BF. 198.
Een lexicon van de actuele kunst opstellen komt neer op het affirmeren van een contradictie: het is een afstand scheppen tot een object dat wezenlijk om participatie vraagt; het is het vastleggen in begrippen van een levendige evolutie. Deze contradictie wordt scherper in de mate dat de auteurs er zich niet van bewust zijn en de actuele kunst behandelen als een lijk dat gedissecteerd kan worden. De graad van bewustzijn van deze contradictie maakt het verschil tussen de twee uitgaven uit. Zolang het gaat om het meedelen van historische feiten vervult zo'n lexicon een informatieve functie. Maar de informatie kan niet compleet en zinvol zijn zonder interpretatie. De auteurs van Kunst van nu, een projectgroep van het Kunsthistorisch Instituut van Utrecht, waren zich hiervan tot op zekere hoogte bewust en proberen dan ook zo objectief mogelijk de fenomenen te beschrijven. In hun opzet hadden ze het iets gemakkelijker dan de auteurs van het Lexicon, daar ze in hoofdzaak individuele kunstenaars voorstellen. Maar ook een vergelijking van de algemene trefwoorden die in beide uitgaven voorkomen, valt in hun voordeel uit: de informatie is preciezer, vollediger, beter gestructureerd, en controleerbaar door de bibliografie die bij elk trefwoord is opgegeven. De illustraties in Kunst van nu vormen een uitstekende aanvulling bij de tekst.
G. Bekaert
| |
Max Bense
Artistik und Engagement
Kiepenheuer und Witsch, Köln, 1970, 182 pp., DM. 14,-.
In dit boek van Max Bense, die vooral onderzoekingen over exacte esthetiek op zijn naam heeft staan, worden een aantal korte gelegenheidsstukjes gebundeld onder de titel Artistik und Engagement. Präsentation ästhetischer Objekte. Ze laten niet enkel Bense's levendige interesse voor actuele kunst zien, maar zijn in de eerste plaats aanleidingen om een exactere methode voor de kunstkritiek uit te werken en de toepasselijkheid van zijn theorie te onderzoeken.
G. Bekaert
| |
Albert Smeets
Van Ensor tot Permeke
Lannoo, Tielt/Utrecht, 1971, 316 pp., rijk geïll..
Het Belgische Ministerie van Nederlandse cultuur spaart geen moeite om de moderne Vlaamse schilderkunst meer bekendheid te geven. Na het luxueuze boek van Haesaerts-Marijnissen D'Ensor à Permeke ter gelegenheid van de gelijknamige tentoonstelling te Parijs in 1970 gepubliceerd, is nu een met niet minder luxe uitgevoerd boek uitgegeven ter gelegenheid van een soortgelijke tentoonstelling in Londen. De samenstelling van de kunstenaarslijst is enigszins aange- | |
| |
past, past, maar het algemene beeld is hierdoor nauwelijks gewijzigd: moderne Vlaamse schilderkunst is nog steeds identiek met het Vlaams expressionisme. Om niet eeuwig hetzelfde te herhalen heeft de samensteller een aantal letterkundigen uitgenodigd om elk een schilder voor hun rekening te nemen. Het resultaat is een enkele keer wel boeiend maar in zijn geheel niet overtuigend. De leesbare stukken zijn te rekenen tot de bekentenisliteratuur. De andere zijn er enkel om te bewijzen dat de schilderkunst niet erg inspirerend werkt op onze auteurs. Men gaat zich dan ook vaak afvragen waarom ze aan het woord zijn. Het wordt op de duur vervelend de inspanningen van verschillende auteurs mee te maken om iets zinnigs te bedenken. De illustratie is rijk, met veel zorg gekozen en gepresenteerd.
G. Bekaert
| |
Jean A. Keim
La Photographie et l'Homme Casterman, Tournai, 1971, 158 pp., BF. 90.
Niettegenstaande zijn ondertitel, ‘sociologie et psychologie de la photographie’, is dit een prettig leesbaar, maar niet zo erg diepgaand werkje. De fotografie wordt er op een vrij traditionele en weinig verrassende manier in benaderd. Wel enkele kernachtige citaten en kleurrijke anekdootjes over de niet zo goed bekende geschiedenis van het fotografisch beeld.
Eric De Kuyper
| |
Edoardo Arslan
Das Gotische Venedig
Verlag C.H. Beck, München, 1971, 392 pp., 288 ill., 53 tek., DM. 118,-.
Kan een boek over de gotische burgerlijke bouwkunst uit Venetië van de 13e tot de 15e eeuw, volgens strikt wetenschappelijke normen opgesteld, iemand boeien buiten de specialist? De opmaak van het boek (en de vertaling in het Duits) wijst er reeds op dat de uitgever van een tegengestelde opvatting is uitgegaan. En terecht. Zelden hebben we een kunsthistorisch werk van zulk een eruditie en over zulk een beperkt onderwerp gelezen dat tegelijk zoveel algemeens reveleert, in dit geval over de stad Venetië én over de manier waarop een specifieke architectuurstijl ontstaat, zich ontwikkelt en verdwijnt, én hoe hij met maatschappelijke structuren in verband staat. In dit postuum verschenen boek ontleedt Arslan het romeins-byzantijnse preludium, het contact met de Engelse gotiek, het ontstaan van de Venetiaanse hooggotiek met het Dogenpaleis en van de laatgotiek met de Ca d'Oro. Het laatste hoofdstuk behandelt de overgang van gotiek naar renaissance. Zoals de tekst een algemeen inzicht geeft door de studie van details, zo geeft de illustratie door een opeenvolging van detailopnamen een bijzonder levendige evocatie van het stadsklimaat van Venetië. Men wandelt als het ware in Venetië rond al krijgt men uiterst zelden een algemeen beeld van het stadslandschap te zien.
G. Bekaert
| |
Reclams Kunstführer
Christof Thoenes / Thuri Lorenz
Neapel und Umgebung
669 pp., 80 tek., 48 pl., DM. 38,80.
Georg Kauffmann
Emilia-Romagna, Marken, Umbrien 759 pp., 65 tek.?, 48 pl., DM. 38,80.
Reclam Verlag, Stuttgart, 1971.
Herhaalde keren reeds hebben we de uitzonderlijke kwaliteit van de Reclams Kunstführer geloofd. Deze uitvoerige reisgidsen zijn wel niet zo geschikt om in de bagage mee te nemen, maar voor wie het kunstpatrimonium van een bepaalde streek wil leren kennen, zijn ze gewoon onmisbaar. Het nieuwe boek over Napels en omgeving verrast door de rijkdom en de variëteit van monumenten en musea, waarvan nogal wat in de vergeethoek blijft door het overwicht van de oud-romeinse resten en de indrukwekkendheid van de barokke gebouwen. Die rijkdom wordt nog op een indirecte wijze bevestigd door een vergelijking met het deel over Emilia, Romagna, Marche en Umbria, dat voor de behandeling van steden als Assisi, Bologna, Ferrara, Modena, Orvieto, Parma, Perugia, Ravenna, Rimini, Spoleto, Urbino geen honderd pagina's meer telt. In dit deel zijn de namen van de steden alfabetisch gerangschikt. De artikelen bevatten telkens een beknopte geschiedenis van de stad en een gedetailleerde beschrijving van de voornaamste kunsthistorische merkwaardigheden. Uitvoerige registers verhogen de bruikbaarheid.
G. Bekaert
| |
Michael Sharang
Zur Emanzipation der Kunst
Sammlung Luchterhand, Neuwied-Berlin, 1971, 139 pp., DM. 4,80.
Het hoofdthema in de essays die Sharang groepeert, is de verhouding van theorie en praxis, of, zo men wil, van cultuur en actie. Dit thema wordt het scherpst gesteld in
| |
| |
‘Thesen zur Kulturrevolution’ en kan best samengevat worden in de weigering van de Berlijnse Studenten een referaat van Marcuse te aanhoren omdat Marcuse zich te vrijblijvend opstelt en in zijn theorie de eis van de praxis over het hoofd ziet. Hierdoor wordt zijn theorie zelf vervalst. De kunst moet uit haar ‘theoretisch’ reservaat treden en ‘actief’ worden in het opbouwproces van een nieuwe maatschappij.
G. Bekaert
| |
Richard Neutra
Construire pour survivre
Casterman, Tournai, 1971, 208 pp., 32 ill., BF. 220.
Neutra's Survival through design, dat voor het eerst in 1954 verscheen, blijft een in vele opzichten lezenswaardig boek. Het is een van de pogingen om tot een verantwoorde architectuurtheorie te komen. Neutra neemt daarvoor als uitgangspunt de biologische werkelijkheid van de mens. Maar die mens bestaat voor Neutra enkel als individueel organisme. In een van zijn laatste teksten verklaart Neutra overigens dat zijn grote thema het individu is. Het gaat niet op, Neutra's theorie omwille van zijn architectonisch oeuvre te bekritiseren - men zou eerder het omgekeerde moeten doen -, maar het exclusieve karakter van zijn architectuur vindt toch een stevige basis in zijn theorie.
G. Bekaert
| |
Michel Seuphor
L'Art Abstrait. 1910-1918. Origines et premiers maîtres
Maeght, Paris, 1971, 228 pp., 111 pl. waarvan vele in kleur.
In de ‘summa’ van de abstracte kunst die Michel Seuphor in samenwerking met Michel Ragon heeft opgezet, wordt als eerste van vier delen een nauwelijks bewerkte heruitgave gebracht van het bekende boek - een van de eerste over abstracte kunst - dat Seuphor in 1949 bij dezelfde uitgever publiceerde. Nu de polemiek omtrent de abstracte kunst is geluwd, wordt dit boek, dat in zijn eerste presentatie nog onder de naoorlogse omstandigheden leed, nu in een royale vorm als een uitdaging aangeboden: de abstracte kunst heeft stand gehouden. Het verschil met de eerste uitgave ligt vooral in de kwaliteit van de reprodukties. Ook de keuze ervan werd enigszins aangepast. De biografieën uit de oorspronkelijke uitgave zijn verplaatst naar het vierde deel.
G. Bekaert
| |
Miscellanea
Bibliografie Limbourg 1970. - Provincie Limburg, Hasselt, 1972, 228 pp.. |
Burks, John en Jerry Hopkins - Groupies. Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1972, 157, ill pp., f 3,-, BF. 49,-. |
Brusse, Jan - Leven en Parijs laten leven. - Bruna, Utrecht / Antwerpen, 1972, 176 pp., BF. 190. |
- Extase. - Speling, (driemaandelijks tijdschrift), Nijmegen, 1972 / 1, 116 pp., f 6,50. |
Florquin, Joos - Ten huize van... 1. - Orion, Brugge, 1972, 417 pp., geïll.. |
Velde, Paul van de - Zelfspottend Vlaanderen. - Brito, Antwerpen, 1971, 64 pp.. |
| |
Bertus Aafjes
Mijn ogen staan scheef,
zwerftochten door het land van de Mikado
Meulenhoff, Amsterdam, 1972, 223 pp..
Dit boek las ik met veel genoegen; met weemoed dacht ik terug aan een eigen reis naar Japan. Aafjes was drie maal in Japan en vertelt ons op onderhoudende wijze van zijn indrukken. Hij doet dat door steeds verbanden te leggen met Japanse sprookjes en legenden die hij zeer goed weet na te vertellen. De opgenomen opstellen eindigen meestal met een pointe. Soms zijn die pointes heel spits, maar er zijn er ook die wat geforceerd aandoen. Het algemene beeld dat Aafjes geeft van het Japanse land en volk komt met mijn eigen impressies overeen; ik zou er wat voor willen geven om mijn indrukken op even boeiende wijze te kunnen weergeven als hij. Er zijn natuurlijk ook stukken in de tekst waarbij men een vraagteken plaatst. Als Aafjes de naoorlogse ontwikkeling van Japan aanduidt met de term ‘industriële revolutie’, gebruikt hij die term verkeerd. Als hij stelt dat in Japan vrijwel niemand meer harakiri pleegt, vraag ik mij af of hij de zelfdoding als zodanig bedoelt dan wel de specifieke Japanse techniek van ‘het openleggen van de buik’. Misschien komt het laatste tegenwoordig minder voor maar de zelfdoding in het algemeen is nog zeer populair, ook bij de jongere generatie. Liefdesverdriet en tegenslag bij examens zijn veel voorkomende motieven.
De titel van het boek is goed gevonden. Wij gaan naar Japan met het idee dat de ogen van de mensen aldaar verkeerd staan, terwijl het foutje bij ons zelf ligt. Toch is ook het laatste te simplistisch gesteld. Het
| |
| |
gaat niet om de ogen maar om het hart. En onder Japanners als onder anderen treffen wij helaas mensen aan die het hart niet op de goede plaats hebben zitten.
J.J. Meltzer
| |
Mathieu Smedts
De grote kater
Machtig / onmachtig Amerika
Het Wereldvenster, Baarn, 1971, 180 pp., f 14,90.
Nou dat weten we dan: Mathieu Smedts is een aantal malen in Amerika geweest, heeft daar een aantal mensen gesproken die hem een aantal verhalen over een aantal problemen hebben verteld. Verhalen die hij, min of meer naar onderwerp geordend, weergeeft in de kris-kras reisreportage die de inhoud van dit boek vormen.
Het leest allemaal erg vlot, zoals men van een bekwaam journalist mag verwachten. Er zijn ook wel een aantal interessante gegevens in verwerkt; het is dus ook wel de moeite waard om het eens door te lezen. Maar om nu te zeggen dat men er véél wijzer van wordt: nee. Naar goede (of kwade) journalistieke gewoonte pikt Smedts een paar voor zijn Nederlands publiek lekkere rozijnen uit het grote brood van Amerika, maar een indruk van hoe Amerika smaakt, geven die paar rozijnen beslist niet.
Smedts draait de feiten nu eenmaal graag naar zijn eigen hand. Hij mág de Republikeinen niet; dat is zijn goed recht. Zo schuift hij bijvoorbeeld het feit dat Nixon geen goede wet op het bezit van wapens wist te maken, toe aan de omstandigheid dat de meeste Republikeinen en enkele Democraten vinden dat een vrije Amerikaan het recht moet hebben om wapens te dragen. Hij vergeet echter een kleinigheid. Iedere Amerikaan hééft het recht om wapens te dragen krachtens de Grondwet. Dát maakt het probleem zo moeilijk.
Veel belangrijker is de wijze waarop hij het probleem van de negers, de mezies en de indianen op één hoop smijt. Zeker: er bestaat een zekere parallelliteit tussen die problemen; alle drie deze volksgroepen zijn onderontwikkelde en onrechtvaardig behandelde minderheden. Maar daarom zijn de problemen in hun geheel nog niet gelijk. Bij de negers met name speelt een vraag die bij de anderen niet of nauwelijks rijst: de vraag naar hun identiteit. Nooit is in Amerika betwijfeld of Mexicanen en Indianen ‘mensen’ zijn; ten aanzien van de negers is dat wél gebeurd en hier en daar in het Zuiden is men daar nóg niet zeker van. Het bewustzijn dat de Amerikaanse samenleving er nog altijd moeite mee heeft hem als volwaardig mens te erkennen, knaagt veel meer aan de neger dan zijn economische en culturele achterstand. En wat die economische en culturele achterstand betreft: Smedts doet het zo ongeveer voorkomen alsof het weinige dat ter verbetering daarvan is geschiedt, is afgedwongen door de ontwakende opstand van de negers. In feite ligt de oorzakelijkheid andersom. Opstand wordt niet geboren uit wanhoop maar uit hoop. Nederland zou in de oorlogsjaren nooit tot ondergronds verzet zijn gekomen als er geen hoop was gebleven op bevrijding. Het is de verbetering in het lot van de negers geweest - een verbetering, die Smedts wel een beetje érg veel zijn best doet om te minimaliseren - die de opstand heeft aangevuurd. Nogmaals: een aardig boek om door te lezen, maar een betrouwbaar boek: nee.
Hans Hermans
| |
Vader en zoon zetten door!
Nieuwe avonturen van het dynamische tweetal, waarin opgenomen een verslag van hun Spaanse reis
Van Gennep, Amsterdam, 1971, ongepagineerd.
Opnieuw een verzameling van strips die dagelijks in de dagbladen ‘Het Parool’, ‘Het Rotterdams Parool’ en ‘Het Nieuw Utrechts Nieuwsblad’ te vinden zijn tot grote vreugde van allen die voldoende gevoel voor humor hebben om in de beide figuren eigen opvattingen en meningen op kostelijke wijze gerelativeerd te zien. Ik hoop dat vader en zoon het nog lang mogen volhouden en blijven doorzetten!
Marcel Chappin
| |
Marnix Gijsen
Een stad van heren. Prentenboek van Antwerpen
Paris - Manteau, 1971, 88 pp..
Dé verdienste van het nieuwe boek van Marnix Gijsen is zijn onverholen amateurisme: iemand die van Antwerpen houdt, heeft meer voor zichzelf dan voor anderen een prentenboek als een familiealbum samengesteld, met toevallige kiekjes (voor een goed deel oude prenten) en commentaar vol toeleg opgetekend uit de mond van een toeristische gids. Hier en daar ook wel een persoonlijke opmerking, waarin men dan onverwacht Marnix Gijsen herkent.
S. Heester
|
|