| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid
| |
Sociale wetenschappen
Brocher, Tobias - Groepsdynamica in het vormingswerk. - Wolters-Noordhoff, Groningen, 1971, 160 pp., f 15,-. |
Doelstellingen, middelen en strategie voor een nieuwe vakbeweging. - Nederl. Kath. bond van vervoerpersoneel, Utrecht, 1972, 34 pp.. |
Geerars, Dr. C.M. - Onderwijsvernieuwing. - Malmberg, 's-Hertogenbosch, 1971, 127 pp., f 9,75. |
Geest, Drs. A.N. van der - Team teaching. - Malmberg, 's-Hertogenbosch, 1971, 309 pp.. |
Guincard, Marie Thérèse - Le macho et les sud-américains. - Denoël, Paris, 1972, 159 pp., FF. 15,-. |
Nentjes, Drs. A. - De ontwikkeling van de economische theorie. - Wolters-Noordhoff, Groningen, 1971, 229 pp., f 24,75. |
Senghaas, Dieter - Rüstung und Militarismus. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt/M., 1972, 373 pp.. |
Thoreau, Henry D. - Walden. - Princeton University Press, Princeton, 1971, 409 pp., $ 10,-. |
| |
P.G. Swanborn
Aspecten van sociologisch onderzoek
Boom en Zoon, Meppel, 1971, 200 pp., BF. 285.
Een bevattelijke inleiding op het brede gamma van technische problemen die zich in de afwikkeling van een sociologisch onderzoek kunnen aandienen. In het Nederlands taalgebied betekent dit boek over een vaak al te gemystificeerde leerstof een gelukkig initiatief: eindelijk eens een ‘inleiding’ die deze benaming vooral pedagogisch beschouwd waard is. Diepgaande methodologische problematiek wordt hier dus niet behandeld: zo blijft ook de vraag open naar de sociologische relevantie van de verschillende technieken. De onderlinge - methodologische - samenhang van de verschillende keuzebeslissingen en onderzoekshandelingen wordt echter wel aangegeven, zij het op summiere wijze. Sommige problemen, zoals b.v. dat van de operationalisering, worden wellicht al te bondig behandeld. Niettemin beantwoordt de uiteenzetting door haar duidelijkheid en door de illustratie met concrete voorbeelden aan de opdracht die de auteur zich stelde: een eerste kennisgeving aan de niet-ingewijde. Naast tal van praktische wenken komt in bijlage een uitvoerige literatuurwijzer voor: een nuttige wegwijzer voor meer gedetailleerde en diepgaander studie.
J. Bundervoet
| |
Theo Lefevre
Wetenschap vandaag voor de maatschappij van morgen
Lannoo, Tielt / Utrecht, 1971, 208 pp., BF. 180.
Als gewezen minister van wetenschapsbeleid en programmatie was S. goed geplaatst om een overzicht te geven van de sociaal-economische orde in onze wereld. Het resultaat van zijn werk heeft iets van Le défi américain van J-J. Servan-Schreiber, zij het dan journalistiek minder briljant. De centrale gedachte is, dat Europa de eerste industriële revolutie heeft doorgemaakt en er verder op teert. De ontwikkelingslanden zijn nog niet toe aan deze stap, terwijl een hoogontwikkelde sociaal-economische samenleving als de U.S.A. reeds de tweede, ditmaal weten- | |
| |
schappelijke revolutie heeft doorgemaakt. S. wijst niet alleen op het belang van de wetenschap voor die sociaal-economische orde. De wetenschap heeft een kwalitatief andere kijk gebracht op het sociaal-economisch bestel. De achterstand van Europa, vooral België, ligt juist op dit kwalitatieve vlak. Met dezelfde kennis als Amerika sukkelt Europa verder op verouderde industriële domeinen. Het slaagt er niet in, een gemeenschappelijk georiënteerde industrie, technologie, wetenschap en politiek op te bouwen omdat de gemeenschappelijke doelstellingen ontbreken.
R. Ceusters
| |
Roger Bastide
Op de grens van sociologie en psychiatrie
W. de Haan / Paul Brand, Bussum, 1971, 284 pp., f 19,90.
De oorspronkelijke titel van dit boek was in 1965: Sociologie des maladies mentales. Het is een oprechte poging van de schrijver om orde in de chaos te scheppen. Daarbij komen we vele minder bekende schrijvers tegen, maar ook klassieke zoals Hollingshead en Redlich, Faris en Dunham, welke uitvoerig worden gerefereerd. Eigenlijk is het meer een taxanomie of epidemiologie van ‘geestesziekten’ geworden. Durkheim wordt wel genoemd, maar Merton en Howard Becker niet, laat staan Habermas, Horkheimer, Marcuse of Dahrendorf. Van de psychiaters ontbreken Szasz, Esterson, Laing en Cooper. De boekjes van A.K. Cohen (Deviance and Control) en van Th. Scheff (Being mentally ill) (beide vertaald in de Spectrumreeks) werden te laat gepubliceerd om nog invloed op de schrijver te kunnen uitoefenen. De sociologie van de sociale processen (K. Lewin, W. Moore, e.a.) komt niet erg uit de grondverf.
Toch bevat het boek een bloemlezing van interessante gegevens en beschouwingen, b.v. die van Gurvitch over de verschillende mogelijkheden van dirigistische maatschappij-ontwikkelingen (p. 164) en over het Pavlovisme, door de schrijver zelf (p. 31). Maar een bloemlezing vergt een register en dat ontbreekt nu weer.
De vertaling is redelijk, met enkele negatieve uitschieters, zoals de diagnose ‘totale verlamming’ die telkens terugkeert in tabellen (bedoeld is ‘dementia paralytica’, d.i. de klassieke psychose na syphilis). Bij verschijnen in het Nederlands is het boek alweer een beetje verouderd. Voor een eerste oriëntatie op het terrein van de sociologie der geestesziekten is het minder geschikt dan b.v. de genoemde Spectrum-boekjes.
J.H. van Meurs
| |
Norbert Elias
Sociologie en Geschiedenis en andere essays
Van Gennep, Amsterdam, 1971, 216 pp., f 12,90.
Norbert Elias publiceerde in 1936, resp. 1939, zijn tweedelig hoofdwerk Über den Prozess der Zivilisation. Dertig jaar later verscheen een tweede druk, terwijl een Engelse versie in voorbereiding is. De inleiding tot de tweede druk vormt één van de vier in deze bundel bijeengebrachte opstellen. De bundel opent met het eveneens uit 1969 daterende ‘Sociologie en Geschiedenis’, dat als inleiding werd opgenomen in Die Höfische Gesellschaft, een bewerking van een der thema's uit Über den Prozess dat als aparte studie verscheen. Het derde opstel ‘Sociologie en Psychiatrie’ (1969) laat zien hoezeer Elias is bezig geweest met de sociale modulatie van psychische ervaringen. In het tweede essay gaat hij ten deze in op de merkwaardige gewoonte om te spreken van het innerlijk en de buitenwereld en op het gebruik van het woordje eigenlijk. Met die woorden wordt iets vaags aangeduid waarvan we aannemen dat we daarmee aangeduide verschijnselen wel begrijpen: een soort heilige koe in wetenschap en ervaring. Elias, die steeds weer getroffen werd door deze en andere uitdrukkingen, en die bemerkte dat we daarmee uitwegen zochten uit nauwelijks bewustgemaakte dilemma's, trachtte deze op het spoor te komen. In al zijn werk lijkt hij zowel de verkilde bolster van de wetenschap als de klassieke filosofische constructies op te nemen in het historisch gebeuren. Alles wat hij vindt, tracht hij in historische relatie te plaatsen; en historie is voor hem het steeds veranderen van figuraties van gedrag. Structuur en proces probeert hij als figuraties van steeds verschuivende machtsverhoudingen te duiden. Het laatste essay stamt uit 1956 en handelt over het probleem van distantie en betrokkenheid. Ook dat bleef indertijd onopgemerkt. Het heeft er enige schijn van dat Elias - nu sociologen als Buckley en Gouldner uit het a-historische blokkendoosdenken van de sociologie trachten los te komen
- ten laatste internationaal zal ‘doorbreken’.
In een slotbeschouwing gaat G. van Benthem van den Berg in op de vraag hoe deze briljante geleerde zo weinig serieus kon in- | |
| |
werken werken op historici en sociologen. Elias omgaf zijn werk indertijd nauwelijks met voetnoten, inleiding en slot waarin doorgaans wat vuurwerk wordt afgestoken. Hij ging er vanuit dat een tekst voor zichzelf moest spreken. Op de tweede plaats wandelde Elias langs de weg van de historische sociologie. Daarbij benadrukte hij veel sterker dan de sociologen de veranderingen over lange termijn. Men beschouwde dat anno 1940 als een ‘negentiende-eeuwse afwijking’. In vergelijking tot de historici bleek Elias een betekenis te geven aan ook hen bekende feiten die zij voor onmogelijk hielden. Historici laten de feiten spreken doch vergeten erbij te vermelden welk soort spraakwater zij zelf aan die feiten hebben toegevoegd. Dat vergeten geschiedt automatisch, omdat de meeste historici zich nauwelijks ervan bewust zijn, dat zij een bepaalde selectie maken. Zodra iemand met een andere wetenschappelijke achtergrond dit dan wel doet ten opzichte van hun vertrouwde materiaal, wordt hij milddadig genegeerd. Een derde reden schuilt in de distantie die Elias betrachtte jegens de ideologische en politieke pressie die vanuit het tijdsgebeuren op hem inwerkte. Allen, en dat zijn er kennelijk velen, die geschiedenis of sociologie beoefenden om antwoorden te vinden op ‘het-zo-hoognodig-moeten’, zagen hem hooguit als curiositeit.
Het is toch wel aardig dat iedere tijd nog weer eens herbeoordeeld wordt door de ervaringen van een latere periode. Wie de invalshoek van Elias apprecieert, zal veel profijt hebben van deze essays (Zie Streven, 1971, no. 3, pp. 258-259 waar Wat is Sociologie?, Aula, 1971, werd besproken). De heroriëntering die Elias afdwingt, kan de geleerde, die ook eens kind is geweest en nu hopelijk niet meer, weer wat meer mens tussen de mensen maken. Daaraan bestaat wellicht enige behoefte. De intellectuele neus moet dan wel niet langer in de wind worden gestoken, doch gebruikt worden als een oriënteringspunt voor de ogen, waardoor zien-om-zichzelf-heen mogelijk wordt.
Th. de Jong
| |
Tom Wolfe
Radical Chic and Mau-Mauing the Flak Catchers
Michael Joseph, London, 1971, 153 pp., £ 1,80.
Tom Wolfe's stijl is gemaniëreerd, briljantirriterend. In het eerste deel beschrijft hij de party die de componist Leonard Bernstein en zijn echtgenote organiseerden om de Black Panthers te steunen. Zijn aanklacht tegen 't snobisme van het radicalisme recupereert zichzelf: Wolfe is niet veel meer dan het modernere en mannelijke equivalent van de Hollywoodiaanse ‘gossip columnist’ van weleer; zijn geroddel maakt deel uit van het gebeuren zelf, waarvan het een onmisbaar element is. Dit heeft weinig met kritiek te maken. Het tweede deel handelt over het exploiteren van de administratie door de arme minoriteitsgroepen. Wanneer kritiek niet meer is dan kwaadsprekerij, heeft ze weinig zin.
Eric De Kuyper
| |
Ivan D. Illich
Celebration of Awareness
Calder & Boyars, London, 1971, 189 pp., £ 2,25.
Ivan Illich
Aalmoezen en folteringen
Lannoo, Tielt / Utrecht, 1971, 220 pp., BF. 185.
Een verzameling van twaalf artikelen van de beroemde I. Illich. Erich Fromm schreef een eerste voorwoord, waarin hij zijn vriend als een humanistisch realist beschrijft. André Truyman zorgde voor een tweede voorwoord, waarin hij in Time-magazine-stijl een bezoek aan Illich in Guernavaca weergeeft. Illich zelf verantwoordt tenslotte in een derde voorwoord de hier geboden bundeling: ‘Elk hoofdstuk in dit boek geeft een poging van mij weer om de aard van een of andere zekerheid ter discussie te stellen(..). Ik hoop altijd maar dat mijn uitspraken (...) ook een glimlach tot gevolg hebben, daarmee een nieuwe vrijheid doen ontstaan, ook als die vrijheid iets kost’ (p. 21). Oorspronkelijk in verschillende talen geschreven en tot een specifiek publiek gericht, handelen deze essays over de verhouding ontwikkelingshulp en politiek, kerk en macht; over de functie van de priester nu, over de ontmythologisering van school en onderwijs; over de opvoeding als enige waardevolle investering op lange termijn. Uitspraken waarmee men het niet steeds eens zal zijn, maar die tot nadenken stemmen. Geen duidelijker beeld van Illich zelf tenslotte dan in de scherpe cursiefjes waarmee hij elk artikel in de hem eigen ambiance situeert.
S. De Smet
| |
| |
| |
Gedragswetenschappen
Bandet, Jeanne - L'enfant et les jouets. - Casterman, Tournai, 1972, 156 pp., BF. 90. |
Buntinx, Hubert - Geëngageerd leiderschap. - Standaard, Antwerpen, 1971, 127 pp., BF. 230. |
Einsele, Helga, e.a. - Die Reform der lebenslangen Freiheitsstrafe. - Enke, Stuttgart, 1972, 113 pp., DM. 22,80. |
Lange, Dr. A. - De autoritaire persoonlijkheid en zijn godsdienstige wereld. - Van Gorcum, Assen, 1971, 208 pp., f 17,50. |
Muldworf, Bernard - Le métier de père. - Casterman, Tournai, 1972, 172 pp., BF. 90. |
Ormezzano, Jean - Couples de jeunes. Jeunes couples. - Casterman, Tournai, 1972, 160 pp., BF. 90. |
Raboch, J. - Kunstmatige bevruchting en adoptie. - (Seksologie) Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 131 pp., f 4,50, BF. 73. |
Raffestin, André - De l'orientation à l'éducation permanente. - Casterman, Tournai, 1972, 168 pp., BF. 90. |
Rimanque, Lia - Vragen rond het gezin. - Davidsfonds, Leuven, 1972, 76 pp., BF. 45. |
Voigt, Prof. Dr. K.D. en Dr. H. Schmidt - Hormonen en seksualiteit. - (Seksologie) Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972, 222 pp., f 6,50, BF. 106. |
Zijderveld, A.C. - Sociologie van de zotheid. - Boom, Meppel,/Denis, Borgerhout, 1971, 187 pp., BF. 205. |
| |
P. Sporken
Stervenshulp en euthanasie
(De laatste levensfase), Ambo, Bilthoven, 1972, 108 pp., f 7,50.
Dit is het eerste deel van drie pocketboeken, die samen ‘De laatste levensfase’ zullen vormen. De actualiteit van dit onderwerp behoeft niet te worden aangetoond. Men denke aan het door de Synode van de Ned. Hervormde Kerk goedgekeurde rapport ‘Euthanasie’ en op de stelling van Schreuder op het congres voor verplegenden waar hij wees op de verplichting om lijden te verlichten en pijn te verzachten. De Commissie voor Medische Ethiek van de Gezondheidsraad houdt zich ook met dit onderwerp intens bezig.
De schrijver is een bekend R.K. theoloog en ethicus, verbonden aan de Nijmeegse universiteit. In de loop van de jaren heeft hij zich veel met euthanasie bezig gehouden: in woord en geschrift. Zijn vroegere ervaring als ziekenhuispastor maakt dat het geen grauwe theorie is. Hij is lid van de Stuurgroep Medische Ethiek van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij van Geneeskunst en lid van de Wetenschappelijke Advies Commissie voor Bejaardenzorg. Het is dus belangwekkend, om kennis te nemen van zijn opvattingen.
Wat betreft de stervenshulp geeft hij weinig nieuws. Onder de functionarissen die hij bekwaam acht voor deze begeleiding, komen de psychiater, de psycholoog noch ook de sociaal-werker voor. De pastor acht hij speciaal bekwaam, vanwege diens geloof in de opstanding van Jezus en het daarop gebaseerd Godsvertrouwen in de opstanding van (de) gelovigen. Het valt op dat de zingeving vanuit ‘het leven voor de dood’ (7.3.1) wat egocentrisch en armetierig uitvalt. De functie van sociale verbondenheid in de zin van solidariteit speelt in zijn theorie geen rol. Maar dat hoeft in deze context ook niet te verbazen.
Sporken wijst de actieve euthanasie buiten wil en weten van de patiënt nu duidelijk en categorisch af; op goede gronden. Het is dan een geruststelling, nu zo veel gezaghebbende schrijvers zich anders uitlaten (bv. Roscam Abbing en Van den Berg). Passieve euthanasie accepteert de schrijver en wel in de trant van Pius XII: d.w.z. geen speciale maatregelen, wel goede verpleging. Voorwaarden zijn, dat de zin van het voortleven noch aan de patiënt noch aan de omgeving meer duidelijk is en dat hij lijdende is aan een dodelijke ziekte. Sporken spreekt ook van toepassen van actieve euthanasie aan zichzelf (4.1.3). Logischerwijze zou dit onder 4.1.4. (zelfmoord) gebracht kunnen worden. Deze actieve euthanasie - zelfmoord wijst de schrijver niet af, noch ook hulp van anderen daarbij. Het hele hoofdstuk zelfmoord wordt wel wat oppervlakkig besproken: met name komt de zelfmoordpoging als ‘cry for help’ niet ter sprake.
De schrijver destilleert zijn stelregels uit ‘het grondbeginsel van eerbied voor het leven’. Daarmee bedoelt hij dan niet de generalisatie van een aantal taboe's op doodmaken, maar hij redeneert van een verondersteld primair gegeven ideëel gebod uit en vervolgens geeft hij een aantal relativeringen van een dergelijk gebod.
Het lichamelijk in leven houden van de an- | |
| |
der ‘terwijl men hem daarbij of daarna het leven als mens onmogelijk maakt’ ziet de schrijver als zonde, hij betrekt dit principe niet op de dwang tot geboren worden. De ‘ontluistering’ blijft voor hem een indicatie tot toegeven aan de wens van de patiënt tot actieve euthanasie. Sporken geeft geen blijk te beseffen hoe de vage inhoud van dit begrip rekbaar kan blijken in verkeerde handen, hetgeen gevaarlijk lijkt. Hij beschrijft ook de tragische dood van een hartpatiënt wiens operatie mislukte en waar de vraag was of de nieren zouden mogen gebruikt worden voor andere patiënten of niet. Hier schept de schrijver een duidelijk precedent met zijn stellingname. De problematiek rond de euthanasie is een complicatie van de ontwikkeling der technologie. Bij de traditionele benadering, zoals die van de schrijver, krijgen juridische en sociologische gezichtspunten niet altijd voldoende de nadruk. We kunnen constateren, dat het standpunt van Sporken is gerijpt, vergeleken bij zijn eigen vroegere gedachten en die van anderen. De literatuurlijst is wel representatief, maar verre van volledig: ook hier ontbreken meer psychologisch gekleurde publikaties.
Het boekje is vlot leesbaar, zonder geleerdheid of moeilijke woorden. Het is een belangwekkend geschrift voor alle werkers in de verzorgende beroepen, zowel als voor ‘leken’.
J.H. van Meurs
| |
Joop Michels en Paul Sporken
Medische mogelijkheden
(De laatste levensfase), Ambo, Bilthoven, 1972, 93 pp., f 7,50.
In dit tweede deel van de serie ‘De laatste fase’ is vooral de medicus aan het woord. En wel vanuit een grote ervaring als huisarts en als arts van een verpleeghuis. Deze ervaring blijkt op alle bladzijden. De indeling is systematisch: Geneeskundige aspecten van het stervensproces - belevingsaspecten van idem - de praktijk van de stervensbegeleiding - euthanasie.
Opvallend juist lijkt de visie, dat de klachten verschillend zijn naar persoonlijkheid, leeftijd, geslacht en... hulpverlener. Dat dit een algemeen gezichtspunt is, ook buiten de terminale fase, mag hier onderstreept worden. ‘Decorumverlies’ is in de psychiatrie iets anders dan wat hierover in 2.4.9. gezegd wordt. Decubitus, ‘doorliggen’, waar Leering in diens publikatie zo de nadruk op legt, komt hier niet ter sprake. De vrij uitvoerige symptomenbeschrijving kan wel angst opwekken bij daarvoor gevoelige lezers, maar niet méér dan veel televisie uitzendingen, zoals de O.Q. kankerspots.
De schrijvers hanteren een fase-indeling van het stervensproces van onwetendheid tot aanvaarding. Dit doet wat kunstmatig aan, maar het lijkt niet onbruikbaar.
In het laatste hoofdstuk, ‘euthanasie’, geven de schrijvers aan dat de vraag om (actieve) euthanasie eigenlijk nooit van de patiënt komt. Integendeel. De verborgen propaganda daarvoor via de communicatie-media, die we de laatste tijd beleven, ervaren hun patiënten als een enorme bedreiging. Familie, artsen en verpleegsters, tenslotte de ‘Maatschappij’ (alweer met Van den Bergh als belhamel) kunnen in deze richting gaan denken, als ze de problemen niet meer aankunnen. De schrijvers zien hier echter geen structureel maatschappelijk probleem liggen. Een lezenswaardig boekje, geschreven vanuit een bezonnen barmhartigheid, gecombineerd met vakkennis in technische zowel als in psycho-sociale zin.
J.H. van Meurs
| |
Ira Reiss
Seksuele normen
(Aula) Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1971, 249 pp., f 6,50, BF. 106.
Bovenstaande Nederlandse titel, Seksuele Normen, is de iets te weidse vertaling van de reeds in 1960 in eerste druk verschenen studie met de oorspronkelijke titel: Premarital Sexual Standards in America. Het vormt een poging tot analyse van de voorechtelijke seksuele nonnen, verklaard tegen de achtergrond van en gezien in de samenhang met de belangrijkste ontwikkelingen en waarden in de samenleving.
Het sterkst is deze studie in het presenteren van het onderzoeksmateriaal. Minder sterk komt de historische ontwikkeling naar voren van de seksualiteit naar onze tijd toe. Bepaald zwak wordt de verbinding van een historische seksuele erfenis met de empirische actuele kennis van zaken. Analyse en prognose hellen over naar een gewenst program.
Het is de schrijver gelukt, zoals het zijn wens was, een boek te schrijven dat ook
| |
| |
begrijpelijk blijft voor de sociologische leek, die toch inzicht wil verkrijgen in deze sector van de maatschappij.
G. Wilkens
| |
E.G.S. Evans
Pedagogische psychologie
(Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1971, 125 pp., f 4,-, BF. 66.
Als een inleiding voor studenten in pedagogie en psychologie werd dit boek geschreven teneinde de hedendaagse pedagogische psychologie met de voorlopers als Rouseau, Pestalozzi en Froebel te situeren vanuit de geschiedenis en daardoor de hedendaagse vragen aan de geschiedenis te verhelderen. Vier afdelingen bevat deze studie: een historische inleiding vanaf Rouseau tot de meer systematische studies over het kind, de verschillende geldende persoonlijkheidstheorieën in hun betrekking tot de pedagogische psychologie, het uitgebreide veld van het leren en het zeer in omvang toegenomen gebied van testen en meten.
Helder objectief overzicht van de huidige stand van zaken gezien vanuit de historische ontwikkeling, die hiertoe heeft bijgedragen.
G. Wilkens
| |
Armand Smolders
De seksuele perversies
Boom, Meppel, 1971, 142 pp., BF. 198.
De term ‘perversiteit’ komt veel voor in de biologie, de psychologie, de ethiek, en de socio-culturele wetenschappen. S. gaat na wat de term betekent in de diverse sectoren. Er blijkt geen overeenkomst te bestaan, slechts een chaos van betekenissen (nogal natuurlijk, zou ik denken). Daaruit wordt afgeleid dat de seksuologie anti-seksueel is, en dat houdt voor S. een paradox in. In onze maatschappij wordt de seksualiteit als een probleem behandeld en veroorzaakt bijgevolg ook problemen; het is m.i. dan ook vanzelfsprekend, dat de wetenschappen die zich met deze thematiek bezighouden, doordrongen zijn van problematische en verwarde, dubieuze en schijnheilige motieven. De term perversiteit demonstreert dit stroeve omgaan met de seksualiteit uitermate goed. Het niet-perverse - het zgn. normale - is zo eng, zo beperkt, zo idealistisch gekleurd, dat de perversie een belangrijker en groter deel van het maatschappelijk gebeuren toegeschreven krijgt. Met als gevolg dat het hele maatschappelijk gebeuren helemaal gekleurd wordt door negatieve - de zgn. perverse - thematieken. De spanning tussen de twee polen, waarvan de ene schromelijk opgeschroefd en bijzonder fragiel, en de andere negatief benaderd en bijna allesoverheersend, is bijgevolg bijzonder sterk. Wat is echter het nut van een studie als deze? Draagt ze werkelijk bij tot de verruiming van ons gebruik van de seksualiteit? Smolders toont aan dat het wetenschappelijk gebruik van de term ‘perversie’ doordrongen is van irrationalismen en gaat het te lijf met een rationele argumentatie. Maar de strijd wordt niet op dit vlak, dat van de wetenschappen, gestreden. Verwacht Smolders dat zijn betoog de gebruikers van de termen ‘pervers’ en ‘perversie’ ervan zal overtuigen dat ze het verkeerd voor hebben? Bewijs zo veel als je maar wil, kom aandraven met overrompelende cijfers; allemaal tevergeefse en nutteloze wetenschappelijke retoriek, vrees ik. Of: de onmacht van
het wetenschappelijk werk op het gebied van de seksuologie.
Eric De Kuyper
| |
Claude Geets
Psychanalyse et morale sexuelle
Editions Universitaires, coll. Psychothèque, Paris, 1970, 141 pp.
Het is beslist niet meer noodzakelijk aan te tonen dat Freud geen amoralist was; zijn denken was diep doordrongen van morele bekommernissen. Welk beeld van de moraal in Freuds psychoanalyse gevonden kan worden en welke moraal de psychoanalyse hanteert, is het onderwerp van dit boekje. Zonder heel veel moeite kan S. aantonen dat het hier gaat om een negatieve moraal met het schuldgevoelen en het Oedipuscomplex als referentiepunten. Dit deel is erg overzichtelijk en legt op een scherpe wijze ethische gedragsmechanismen uiteen. Het tweede deeltje, getiteld ‘morale de la psychanalyse’, is wat bleekjes uitgevallen. Maar dat komt waarschijnlijk omdat er de jongste jaren heel wat boeiender dingen zijn verschenen over de praxis van de psychoanalyse.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Geschiedenis
Grauwels, Dr. J. - Dagboek van gebeurtenissen opgetekend door Christiaan Munters 1529-1545. - Van Gorcum, Assen, 1972, 214 pp., f 25-, geb. f 30,-. |
Heiningen, H. van - Tussen Maas en Waal. - De Walburg Pers, Zutphen, 1972, 670 pp., ill., krt. f 39,-. |
| |
Werner Keller
Want zij ontstaken het licht
La Rivière en Voorhoeve, Zwolle, 1971, 408 pp., f 32,50.
Als ondertitel voert het boek: de geschiedenis van de Etrusken, een mysterie ontsluierd. De auteur studeerde rechten in Berlijn, Rostock, Jena en Zürich. Later specialiseerde hij zich in populair-wetenschappelijke publikaties over historische en archeologische onderwerpen.
Vele jaren wijdde hij aan de studie van de Etruskische beschaving, in welke tijd hij in Toscane woonde en de opgravingen en publikaties van nabij volgde.
Zijn boek geeft een boeiend relaas van hetgeen in de laatste jaren over de Etrusken bekend is geworden en laat duidelijk zien, hoe grote invloed dit volk gehad heeft op het ontstaan en zelfs nog op de latere ontwikkeling van de Europese beschaving.
Na een beschrijving van het begin van de Etruskische cultuur in Europa gaat de auteur door de romeinse geschiedenis, waarbij een aantal overleveringen uit Rome's oudste tijd onhoudbaar blijken en plaats maken voor de nieuwste wetenschappelijk verantwoorde gegevens. De geschiedenis vervolgend laat hij zien, hoe de Etrusken geleidelijk aan werden uitgeroeid, zodat zelfs de herinnering aan hen voorgoed verloren scheen. Maar in een laatste hoofdstuk wijst schrijver er zeer terecht op, hoe met name in de renaissance het Etruskische erfgoed weer tot nieuw leven heeft geïnspireerd. Het boek wordt besloten met een aantal zeer bruikbare indices: een reisgids voor Etrurië met vermelding van alle belangrijke Etruskische steden, het Etruskische alfabet, de Etruskische geschiedenis in jaartallen, een uitgebreide literatuuropgave en een uitvoerig register van personen en zaken.
Jammer is dat men wel even moet wennen aan de breedsprakigheid van de auteur en genoegen moet nemen met een Nederlands van zeer matige kwaliteit, chlichématig geschreven. Het boek is ook niet geheel vrij van spellingsfouten in eigennamen en latijnse citaten. En men wrijft zich wel de ogen uit bij het lezen van enormiteiten als ‘de muur van Marcus Aurelius’, wanneer het gaat over de muur van Aurelianus.
L. Lorié
| |
Geschichte der Kommunistische
Partei der Sowjetunion
Verlag Marxistische Blätter, Frankfurt a. Main, 1971, 894 pp., DM. 10.
Dit is de vertaling van het officiële Sovjet leerboek over de geschiedenis van de partij. Meer nog dan geschiedverhaal is het werk zelf geschiedenis. Het is in de eerste plaats een interpretatie van die geschiedenis bedoeld om met behulp daarvan nu politiek te bedrijven. Van druk tot druk verandert daardoor de beoordeling van verschillende personen en gebeurtenissen. Nu, in een periode waarin vrij grote materiële successen voor de bevolking zijn behaald, gaat men duidelijk op de conservatieve toer. Het wordt een beetje van die goede oude tijd, wat bij ons de crisistijd is en daar de tijd van de zuiveringen, of omwisseling van partijdocumenten zoals dat officieel heet. Daarbij zijn wel wat vergissingen begaan, maar in verband met de slechte partij-administratie in de voorafgaande jaren was het toch nodig. Het is spannend om allerlei namen in de index op te zoeken en dan hun laatste vermelding na te gaan. Van velen wordt de sterfdatum niet vermeld, van sommigen zelfs niet op welke datum zij hun hoge ambten hebben neergelegd, laat staan hoe ze aan hun eind gekomen zijn.
De gezwollen toon, die zelfs in de titels van de paragrafen doorklinkt, maakt dit een uiterst taaie lectuur. Toch kan men er wel door komen, doordat ieder van de negentien hoofdstukken wordt besloten door een korte samenvatting, aan de hand waarvan men de belangwekkendste delen op kan zoeken, waarbij dan voor ogen moet worden gehouden dat deze delen alleen belangwekkend zijn in verband met wat men al van deze geschiedenis, desnoods uit vorige uitgaven, weet. Merkwaardig is overigens ook deze Duitse uitgave zelf. Ze is verschenen in Frankfurt am Main, maar op het eerste gezicht ziet men dat het werk gedrukt is in de DDR. Het blijkt dan ook dat het copyright berust bij Dietz-verlag, Berlijn, DDR en dat het boek gedrukt is in Poszneck in de DDR. De verhouding tussen deze beide uitgevers lijkt ons erg belangwekkend.
C.J. Boschheurne
| |
| |
| |
Dr. Yves Ternon en Dr. Socrate Hellman
Le massacre des aliénés
Casterman, Tournai / Paris, 1971, 272 pp., BF. 225.
Triest relaas met bronnen - en literatuuropgave over het toepassen van euthanasie op meer dan 100.000 geestelijk gestoorden in Duitsland van 1939 tot 1941. In aanhang brieven van diverse instanties die tegen deze praktijk opkwamen. Figuren als Hans von Dohnayi, ex-adviseur voor Justitie, en zijn schoonbroer, de protestantse geestelijke Dietrich Bonhoeffer, hun verzet tegen het regime met de dood in de gevangenis. Het meest bekend wellicht zijn de toespraken welke bisschop Clemens graaf von Galen in zijn kathedraal te Munster week na week gehouden heeft, zonder dat de Nazis uit vrees voor de volkswoede hem durfden te arresteren.
S. De Smet
| |
E.M. Robertson (ed.)
The Origins of the Second World War
Historical Interpretations
Macmillan, London / Basingstoke, 1971, 312 pp., £ 2,-, paper 13/-.
In deze Macmillan Student Edition zijn 13 artikelen verzameld over het ontstaan van de laatste wereldoorlog. Door verschillende schrijvers met hun interpretaties van de gebeurtenissen (de ondertitel van dit boekje is treffend) aan het woord te laten, kan de lezer een indruk krijgen van de verschillende theorieën die er over het ontstaan van de oorlog bestaan. Centraal staat hierbij natuurlijk de controverse Taylor / Trevor Roper. Is de oorlog een lang-voorbereide, nauwkeurig geplande consequentie van Hitlers verwerkelijking van zijn wereldbeschouwing (Trevor-Roper) of is het een contingente consequentie uit het streven van Hitler naar macht, een consequentie die hij liever zelf vermeden had en ook te vermijden was geweest (Taylor)?
Bullock geeft m.i. nog de meest houdbare visie: Hitler had een bepaald doel, waarvan hij nooit afgeweken is (verovering van Lebensraum in het oosten), maar hoe hij dit doel moest bereiken heeft hij nooit nauwkeurig gepland. Alles wat hij bereikt heeft ging via een vaak geniale improvisatie.
Dit boek, dat vooral kritische reflecties op interpretaties en historische theorieën bevat, krijgt een buitengewone levendigheid in een kleine discussie tussen Trevor-Roper en Taylor.
Taylor zet in een kolom de citaten van Trevor-Roper uit Taylors boek bij elkaar en in de kolom ernaast de werkelijke (volledige) versie van die citaten; titel bij dit onderdeel: How to quote, Exercises for beginners; onderaan in de eerste kolom plaatst Taylor Trevor-Roper's opmerking: ‘It (the book) will do harm, perhaps irreparable harm to Mr. Taylor's reputation as a serious historian’, in zijn ‘eigen’ kolom komt dan Taylor met zijn kanonskogel: ‘The Regius Professor's (Trevor-Roper) methods of quotations might also do harm to his reputation as a serious historian, if he had one’. En daarmee kunnen we het dan doen.
Marcel Chappin
| |
J.K. Zawodny
Katyn: massacre dans la forêt
Stock, Paris, 1971, 231 pp..
In het begin van 1943 werden in massagraven in een bos van Katyn in de nabijheid van Smolensk de lijken ontdekt van bijna vijfduizend Poolse officieren. Op dat ogenblik was de streek nog in handen van de Duitsers. Wie hadden deze Poolse officieren vermoord? Zowel van de kant van de Duitsers als van de kant van de Russen werden onderzoekscommissies ingesteld. Ook de Polen trachtten een eigen onderzoek in te stellen. Het resultaat stond natuurlijk op voorhand vast. Berlijn beschuldigde Moskou, Moskou beschuldigde Berlijn. De Polen, die herhaaldelijk verklaringen eisten, werden op een min of meer brutale manier door de Engelsen en de Amerikanen er aan herinnerd dat de Sovjets vrijuit moesten gaan omdat ze behoorden tot de geallieerden. Ontelbare geschriften werden aan dit onderwerp gewijd. Onderhavig boek is nog een interessant document terzake. De auteur heeft het geval op verschillende manieren bekeken en gebruik kunnen maken van een omvangrijke documentatie uit diverse bronnen. Volgens hem staat het vast dat de Russen deze Poolse gevangenen vermoord hebben, omdat zij behoorden tot de intellectuele kern van Polen en zich zeker verzet zouden hebben tegen een russificering van hun vaderland. Later gebeurde hetzelfde trouwens op een grotere schaal tijdens de opstand van Warschau in 1944. Het staat eveneens vast dat de Britten en de Amerikanen op de hoogte waren van deze schuld, maar dat ze alles in het werk hebben gesteld om ze te verdoezelen.
A. Van Peteghem
| |
| |
| |
Politiek
Christ, Reinhard, Hrsg., - Simplicissimus 1896-1914. - Rütten & Loening, Berlin, 1972, 408 pp., ill., M. 45,-. |
Kropotkin, Peter - Tekstboek. - Meulenhoff Nederland, Amsterdam, 1972, 173 pp., f 13,50. |
Troch, E. - Amerika, Rusland, China. - Davidsfonds, Leuven, 1972, 80 pp., BF. 45. |
| |
Dennis F. Thompson
The Democratic Citizen
Social Science and Democratic Theory in the 20th century
Cambridge University Press, London, 1970, 271 pp., £ 2,15.
In de huidige politicologie wordt vaak aandacht besteed aan de plaats van de burger in het politieke systeem. Volgens de democratische theorie is de burger geen passief object voor verschillende machtsgroepen binnen de samenleving, maar een actief handelend individu dat deel kan nemen aan de politieke beslissingen.
Ook kan de burger volgens deze theorie de politieke beslissingen beïnvloeden. Deze opvattingen over democratie wijken eigenlijk nauwelijks af van de traditionele Griekse opvattingen.
In de twintigste eeuw worden aan deze theorie nog twee ficties toegevoegd, n.l. dat alle individuen participeren aan het politieke beslissingsproces (op een of andere manier) en dat de inbreng van de moderne burger bestaat in het doorgeven van individuele, groeps- en algemene belangen. Wanneer men beweert dat een bepaald politiek systeem democratisch is, dan houdt dat in, dat in dat politieke systeem rekening wordt gehouden met de belangen van de meeste burgers en dat de burgers deelnemen in de politieke beslissingen. In deze democratische theorie staat de burger centraal. In de elitistische democratische theorie daarentegen legt men de nadruk op de politieke elite als essentiële bouwsteen voor een democratische staatsvorm.
Aan de centrale plaats die de burger in het democratische systeem inneemt, liggen volgens Thompson twee vooronderstellingen ten grondslag: volgens de ene is de burger autonoom, d.w.z. hij is zelf het beste in staat om zijn eigen belangen te kennen en te beoordelen, en volgens de andere is de burger voor verbetering vatbaar, wat betekent, dat hij in staat is tot een beter politiek en sociaal oordeel. Beide vooronderstellingen komen voort uit een ‘positief’ of optimistisch mensbeeld.
Thompson onderzoekt in deze studie of het mogelijk is deze vooronderstellingen van de democratische theorie te ondersteunen met behulp van de resultaten van empirische sociale onderzoekingen. Hij stelt vast dat de behavioristische sociale wetenschappen bruikbaar zijn bij het formuleren van een theorie over democratie, en dat de resultaten van het reeds verrichte onderzoek de theorieën over democratie kunnen hervormen en ondersteunen.
Toch blijken er beperkingen bij het gebruik van de resultaten van sociaal-wetenschappelijk onderzoek voor dit doel. De wezenlijke aspecten van de theorie over democratie kunnen niet volledig in empirische termen worden weergegeven, omdat ze niet openstaan voor empirische falsificatie. Dit zijn de hierboven genoemde niet verder reduceerbare waarde-elementen van de theorie zoals ‘de mens is autonoom’ en ‘de mens is voor verbetering vatbaar’.
Verdere beperkingen bij toepassingen van de resultaten van sociaalwetenschappelijk onderzoek treden op, doordat de empirische bewijsvoering hoogst onvoldoende blijkt, wanneer men deze wil toepassen op de doelstellingen en waarden in een politiek systeem tijdens een radicale sociale verandering. Dit komt doordat een dergelijke radicale verandering de sociale structuur van de samenleving en dus de constanten daarin aantast. Daardoor verdwijnt de empirische referentie van de gevonden generalisaties. Tenslotte is de waarde van het sociaal wetenschappelijk onderzoek beperkt bij het formuleren van een zo alomvattende theorie als de democratische theorie, omdat de onderzoekingen alleen maar generalisaties opleveren over deelgebieden van de sociale realiteit.
In de sociale realiteit blijkt dat aan deze voorwaarden niet voldaan wordt. Toch houdt Thompson tegenover de democratisch-elitisten vol dat zij geen acceptabele reden of oorzaak kunnen aanwijzen op grond waarvan zij de ongelijkheid tussen de burgers kunnen verdedigen als noodzakelijk of wenselijk. Ook al blijkt uit de huidige verdeling van macht, dat het gelijkheidsideaal geen empirische ondersteuning heeft. Het constateren van ongelijkheid betekent niet noodzakelijk het accepteren van de ongelijkheid, ook niet wanneer niet kan worden aangetoond dat de burger voor verbetering vatbaar is.
F. Nieuwenhof
| |
| |
| |
Theologie
Balthasar, Hans Urs von - Klarstellungen. Zur Prüfung der Geister. - Herder, Freiburg/Basel/Wien, 1971, 190 pp., DM 3,90. |
Campenhausen, H. von - La formation de la bible chrétienne. - Delachaux & Niestlé, Neuchâtel, 1971, 309 pp.. |
Internationale katholische Zeitschrift. - Communio-Verlag, Frankfurt/M., 1, 1972, 1, 96 pp., DM. 7. halfjaar DM. 18 (3 nrs.). Fuller, R.H. - De interpretatie van de wonderen van Jezus. - Patmos, Antwerpen, 1971, 124 pp., BF. 120,-. |
Henau, E. - Jezus van Nazaret. - Patmos, Antwerpen, 1971, 133 pp., BF. 125,-. |
Kunz, Erhard - Christentum ohne Gott? - Jozef Knecht, Frankfurt/Main, 1971, 152 pp., DM. 12,80. |
Moule, C.F.D. - La genèse du nouveau testament. - Delachaux & Niestlé, Neuchâtel, 1971, 219 pp.. |
Schaik, Drs. A.P. van - De openbaring van Johannes. - Romen & Zn., Roermond, 1971, 264 pp., f 32,-, b.i. f 30,50. |
Schillebeeckx O.P., E. - Geloofsverstaan interpretatie en kritiek, (Theologische peilingen). - Nelissen, Bloemendaal, 1972, 216 pp.. |
Vögtle, Anton - Messias und Gottessohn. - Patmos Verlag, Düsseldorf, 1971, 85 pp., DM. 9,80. |
| |
Dr. N.A. van Uchelen
Psalmen, Deel I
(De Prediking van het Oude Testament) Callenbach, Nijkerk, 1971, 275 pp., f 32,50.
Het Boek der Psalmen zal in 4 delen verschijnen. Dit eerste deel vestigt de hoop dat het volledige werk in menig studeerkamer zijn plaats zal krijgen. En terecht. Dit commentaar kent bij elke psalm een speciale opbouw: Vertaling, Inleiding, Uitleg en Aantekeningen.
- De vertaling is een getrouwe vertaling vanuit de Hebreeuwse grondtekst, óók daar waar de tekst moeilijkheden geeft en op het eerste gezicht weinig zinvol is.
- De inleiding tracht telkens te komen tot een ordening van de gegevens in hun samenhang en betekenis voor de psalm als geheel (p. 8).
De auteur heeft namelijk heel speciale denkbeelden over de Psalmen. In het kort worden zij hier vermeld:
1) Elke psalm is een vanzelfsprekend geheel. Voor degene die een psalm maar vaak genoeg leest en herleest zal het geheim van de psalm worden ontsloten: de psalm legt zichzelf uit (men lette op klank, woordherhalingen, tegenstelling in klank en betekenis).
2) Elke psalm is een van zichzelf sprekend geheel. Elke psalm staat op zichzelf. Er is een tijd geweest dat men voor elke zin, voor elk woord zelfs trachtte parallellen te vinden in en buiten de Bijbel, om maar te laten zien dat de psalmen niet losstaan van andere Bijbelse en buiten-bijbelse literatuur. Deze methoden hebben hun voordelen bewezen. Maar de auteur wil zich niet op deze weg bewegen. ‘Elke psalm is een lied, waarvan de onderdelen in nieuwe rangschikking ten dienste staan van het geheel en niet meer kunnen dienen als verwijzing naar iets anders. Daarom bevat deze commentaar geen pogingen tot nadere reconstructie van historische achtergronden, geografische gegevens of biografische notities’ (p. 7). Een radicaal standpunt dus. Maar zeker de moeite waard getoetst te worden. En hierin is Van Uchelen mijns inziens geslaagd.
- In de uitleg namelijk blijkt hij trouw te zijn aan zijn ingenomen standpunten. De soberheid die hij aan de dag legt door elke psalm op zichzelf te laten staan en zichzelf te laten uitleggen waarborgt een frisheid van denkbeelden. Er is geen oeverloze aanvoer van materiaal uit andere psalmen e.d.. En inderdaad blijkt de psalm kijk te geven op zichzelf, zichzelf uit te leggen.
- De aantekeningen tot slot getuigen van een grote belezenheid en een eruditie, die voor de nog te verschijnen delen het beste doen vermoeden.
P. Beentjes
| |
Oskar Schatz, Hrsg.
Hat die Religion Zukunft?
Verlag Styria, Graz / Wien / Köln, 1971, 361 pp., ÖS. 148, DM. 22,80.
Even nadat het wereldcongres Concilium te Brussel had plaatsgevonden met als onderwerp ‘De toekomst van de Kerk’, is in Salzburg het 5e Salzburger Humanismusgespräch gehouden met als thema ‘Die Zukunft der Religion - Zum Problem der Säkularisierung in der modernen Gesellschaft’ (22-25 sept. 1970). Over het eerste, toch wel wat vlak verlopen, congres zijn wij overvloedig op de hoogte gehouden; het
| |
| |
tweede heeft hier weinig aandacht en nog minder weerklank gevonden. Toch lijkt het Salzburger gesprek heel wat spannender en boeiender geweest te zijn, zoals het hier voor ons liggende verslagboek toont. Het bevat studies van sociologen als Peter L. Berger, Thomas Luckmann, en de befaamde Arnold Gehlen. Vervolgens gedachten van filosofen, waaronder vooral de gerijpte neo-marxisten Max Horkheimer en Ernst Bloch indruk maken. Tenslotte het antwoord der religies: christendom (Harvey Cox, H-E. Bahr, H. Mynarek, G. Mainberger, Ivan Illich (!), K. Goldammer, Ernst Benz), Boeddisme (Shizuteru Ueda), jodendom (Jochanan Bloch). Het is uiteraard ondoenlijk alle bijdragen afzonderlijk te bespreken.
Wel enige conclusies: sociologisch gezien is een ondergangsstemming onbewijsbaar en dus af te wijzen (Luckmann hekelt dergelijke ondergangsprofetieën als ‘mythologie’); ze berusten eenvoudig op een onverantwoorde generalisering, c.q. verabsolutering van 18e- en 19e-eeuwse godsdienstkritiek, die nergens door de feiten bevestigd worden. Trouwens, gebleken is dat het onmogelijk is een algemeen begrip van ‘godsdienst’ te vormen dat tegelijk rekening houdt met de concrete uitingen ervan. Om het met Wittgenstein te zeggen: als men de regels der diverse taalspelen in de verschillende wetenschappen respecteert, is het onjuist van ‘de’ godsdienst te spreken. Soortgelijke bemerkingen zijn te maken bij het begrip ‘secularisatie’. J. Bloch heeft er terecht op gewezen dat het jodendom van het begin af aan ‘werelds en historisch’ gedacht heeft. Nog sterker: een al te ver doorgevoerde theologie der secularisering vermindert de kansen op een echte dialoog met de moderne cultuur. Kritiek op het religieuze (en kerkelijke) establishment is goed, maar het mag de religieuze inspiratie niet dermate uithollen dat zij geen functie meer vervult in de kritiek op het nog veel ernstiger cultureel establishment. Laat mij de oude neo-marxist Max Horkheimer hier mogen aanhalen: ‘Hoofdzaak lijkt mij een poging God op een nieuwe menselijke wijze te verstaan. God als positief dogma werkt als scheidend moment. Het blijvend verlangen daarentegen, dat de werkelijkheid van de wereld met al haar afschuwelijke momenten geen Laatste moge zijn, verenigt en verbindt alle mensen die met het onrecht in deze wereld niet klaar willen en kunnen komen. Zo wordt God tot voorwerp van menselijk verlangen en verering; Hij houdt op object van weten en bezit te zijn. Een zo verstaan geloof behoort onvoorwaardelijk tot datgene wat wij menselijke cultuur noemen...’ (p. 119). Een rijk boek, dat ons heel wat verder brengt dan
vele emotioneel geladen simplificerende slogans inzake dit onderwerp.
S. Trooster
| |
Günther Bornkamm
Bibel: Das Neue Testament.
Eine Einführung in seine Schriften im Rahmen der Geschichte des Urchristentums
(Themen der Theologie), Kreuz-Verlag, Stuttgart / Berlin, 1971, 176 pp., DM. 14,80.
In deze uitstekende inleiding in de Boeken van het Nieuwe Testament wordt aangetoond, hoe al deze geschriften - met name uiteraard de Evangeliën - uitwerking zijn van het ‘oer-evangelie’ uit de eerste dagen van 't christendom, 't z.g. apostolisch kerygma; oer-evangelie dat in deze zeer verschillende uitwerkingen aan de oppervlakte komt in korte, kernachtige geloofsbelijdenissen (b.v. Rom. 1, 1-4; 1 Kor. 15, 1. 3-7), oudchristelijke hymnen en liederen (b.v. Fil. 2, 6-11; Kol. 1, 15-20) en - reeds in enigszins uitgewerkte vorm - in enkele redevoeringen der Apostelen, zoals die in de Handelingen der Apostelen geformuleerd zijn (b.v. Hand. 2, 14-36). Eerst wordt beschreven, hoe en waarom de verschillende Evangeliën dit oer-evangelie op eigen wijze hebben uitgewerkt, en uit welke bronnen de evangelisten hun materiaal geput hebben. Vervolgens wordt hetzelfde aangetoond voor de overige geschriften van het Nieuwe Testament. Al lezend wordt men aldus op deskundige en zeer prettig leesbare wijze ingeleid in de moderne interpretatie van deze geschriften, ‘formgeschichtliche’ en ‘redaktionsgeschichtliche Methode’; wijze van verklaring die B. niet onaardig typeert in het woord ‘über-setzen’, in de letterlijke zin van het woord te verstaan. Zo kan hij ook het hele Nieuwe Testament karakteriseren als ‘oorkonde’ (‘Ur-kunde’) van het christelijk geloven. Het bevat uiteindelijk slechts één boodschap: Jezus Christus, onze Heer. Naar mijn smaak een voortreffelijke inleiding in de Boeken van het N.T., goed leesbaar geschreven door één der belangrijkste kenners ervan. Dat wij na lezing van een aantal traditionele opvattingen afstand moeten doen, blijkt alleen maar een verrijking en bevrijding. Voor ieder die wil profiteren van de nieuwere onderzoekingen op dit gebied, een onmisbaar boek.
S. Trooster
| |
| |
| |
Godsdienst
Andriessen, H. en W. Zandbelt - Wacht bij het woord. - (Wegen tot pastoraat), Van Gorcum, Assen, 1972, 215 pp., f 18,50. |
Gelineau, J., e.a. - Dans vos assemblées. - Desclée, Tournai, 1971, 2 delen, 624 pp.. Mertens, Herman - Geloof en politiek. - Davidsfonds, Leuven, 1972, 92 pp., BF. 45. Merton, Thomas - De weg van Tsjwangtze. - Ambo, Bilthoven, 1972, 144 pp., f 10,90. |
Visser 't Hooft, Dr. W.A. - Memoires. Een leven in Oecumene. - Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1971, 336 pp., BF. 395. |
| |
P. Penning de Vries S.J.
Aan de bronnen
Gottmer, Nijmegen, 1971, 239 pp., f 15,-.
Een bundel van biografische schetsen van jezuïeten, tezamen met artikelen over het geestelijk leven wordt de lezer aangeboden tot kennis van de bronnen waardoor mensen de weg wisten naar God en in leven en leer herkenbaar waren voor anderen.
Een verzameling van deels gepubliceerde, voor een groter deel nog niet gepubliceerde artikelen en opstellen. Een geheel echter dat niet zonder orde is.
Waar de schrijver, zelf jezuïet, het vandaan heeft, daar laat hij de lezer ook mee beginnen. Op weg gezet met de zwerver die Ignatius van Loyola is, wordt hij wegwijs gemaakt in Ignatius' omgang met vrouwen, protestanten en andere spirituelen, met zijn op het leven betrokken gebed. Met Ignatius nu wordt de lezer in goed gezelschap gebracht. Achtereenvolgens krijgt men in korte, karakteristieke en spiritueel invoelbare schetsen van een Xaverius, die zijn leven op het spel zet om de hele wereld te winnen voor Zijn Heer, van een Petrus Claver, die zich temidden van koloniale welvaart het welzijn van negerslaven aantrekt, van een Pierre de Clorivière, lid van de jezuïetenorde, die in de achttiende eeuw al een keer is opgeheven geweest, wat hem op een bijzondere wijze in Jezus' gezelschap brengt, van een Nederlandse pater Roothaan S.J., die de tweede stichter van de verslagen orde wordt, van een Teilhard de Chardin tenslotte, die de gehele kosmos van a tot z in verband brengt met Christus. Vergelijkingen vanuit de levenservaringen van Ignatius worden er gemaakt ten aanzien van Johannes van het Kruis, voor wie God alles of niets was, en ten aanzien van Charles de Foucauld, die, op basis van beslissende retraites, er toe kwam zich voorgoed in de woestijn terug te trekken en in de daar levende nomaden Jezus als zijn kleine broeder vond.
Illustraties van geestelijk leven, maar niet alleen ter herinnering, maar ook ter lering en inzicht. De tweede helft van het boek bestaat dan ook uit korte verhandelingen, soms zelfs notities, over boete doen, over vasten en soberheid, over mondgebed, over spreken en zwijgen.
De laatste twee opstellen beschrijven hoe men bij de bronnen komt en hoe men eraan gehouden wordt. Deze gaan resp. over de initiatie in een religieuze gemeenschap en over de gehoorzaamheid, geïllustreerd in een aantal methodische wenken voor oversten. Aanbevolen geestelijke lectuur, waarbij de soms weerbarstige stijl en vorm op de goede koop kunnen worden toegenomen. De weerstand die de inhoud kan oproepen, waar deze soms sterk de nadruk legt op bezuiniging in de relaties, op versterving en gebed, hoeft het proeven aan de bronnen niet minder verkwikkend te maken, mits men eigen dorst tot zijn recht kan laten komen.
G. Wilkens
| |
Thierry Maertens - Jean Frisque
Guide de l'assemblée chrétienne. Tome IX: Fêtes primant le dimanche, Table du nouveau lectionnaire, calendrier et biographie des saints, Tables générales du Guide
Casterman, Tournai, Paris, 1971, 249 pp..
Met dit negende deel is de equipe van Th. Maertens er wellicht als eerste in ons land in geslaagd een volledige commentaar van alle schriftlezingen van de vernieuwde romeinse liturgie te brengen. Zoals de titel aangeeft, werden in dit volume slechts die heiligenfeesten-perikopen behandeld die voorrang op de gewone zondagen kunnen hebben. Daartoe behoren de 4 feesten van Onze Lieve Vrouw (Lichtmis, Boodschap, Ten hemelopneming, Onbevlekte Ontvangenis), de feesten van 19 maart (S. Jozef), 22 juni (S. Jan de Doper), 29 juni (Petrus en Paulus) en tenslotte Allerheiligen (1 november), de Kruisverheffing (14 sept.) en de Gedaanteverandering van Christus (6 augustus). In dit laatste deel van de reeks dienden ook diverse tabellen opgenomen te worden, o.m. de volledige referenties van
| |
| |
alle mogelijke bijbellezingen van de respectieve jaarcycli. Alle lof aan de werkgroep en de uitgever voor dit praktische naslagwerk waaraan, sinds de publikatie van het nieuw Romeins Missaal in 1970, een zo grote behoefte bestond.
S. De Smet
| |
Dr. W. Bless s.j.
Wat is er aan de hand met het celibaat?
Lannoo, Tielt/Utrecht, 1971, 63 pp..
In een eerste deel commentarieert S. het ontwerp-rapport ‘over de religieuzen’ opgesteld naar aanleiding van het pastoraal Concilie van de Nederlandse kerkprovincie. Hij komt tot de conclusie dat het celibaat te eenzijdig wordt verantwoord vanuit de overweging dat de priesterlijke dienst het hele leven van de ambtsdrager opeist. Wat het celibaat dan wél verantwoordt, wordt in het tweede deel toegelicht. God is mens geworden om zijn goddelijke liefde op menselijke wijze zichtbaar te maken. Daartoe koos de mens Jesus het celibaat en deze keuze kon God alleen hem schenken. Tevens heeft Jesus het celibaat gekozen om Gods liefde voor álle mensen expliciet tot uitdrukking te brengen; de liefde van de gehuwde is per se beperkt. Een moedig en geduldig pleidooi, maar teveel redenerend, te weinig overtuigend.
S. De Smet
| |
Ik-zal-er-zijn-voor-U;
een selectie bijbelteksten voor zieken
Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1971, 80 pp..
De inhoud van dit bijbelse gebedenboekje wordt bepaald door de mensen voor wie het is geschreven: zieken en mensen in nood.
Wat met deze uitgave van 51 vrij lange teksten uit de H. Schrift beoogd wordt, wordt duidelijk in het voorwoord gesteld: ‘om te helpen, om te troosten, ook om de gedachten terug te brengen tot de Helper’. Een bijgevoegd registertje verhoogt de hanteerbaarheid.
Een goed initiatief, opdat de lijdende lezer moge ervaren op Wiens Naam hij is geschreven: de God van Israël en de Vader van Jezus Christus. Ik-zal-er-zijn-voor-u.
G. Wilkens
| |
Emiel-Jozef De Smedt
Er zijn nog mensen
Emmaüs, Brugge, 1971, 72 pp., geïll..
Een geschrift van een bisschop leek vroeger weleens wazig, weinig praktisch, en wekte veelal de indruk dat men het allemaal al honderden keren eerder had gehoord. Dat verandert, althans in deze pittige brochure die bovendien nog leuk geillustreerd is met een stel knappe foto's van Luc van Rafelgem. Of de mens nu achter het stuur van zijn wagen zit of zich in zijn club bevindt, uit winkelen gaat of aan sport doet, zich door zijn boeken omringd ziet of simpel in zijn gezin leeft, het is mogelijk vanuit een christelijke visie deze mens in zijn diepste tegemoet te komen en in dit dagdagelijkse contempleren de geest van echt geloof vrij in te ademen. Een weldoende brochure.
S. De Smet
| |
Heinrich Bacht
Zeiten des Herrn. I; Lesejahr A
Josef Knecht, Frankfurt am Main, 1971, 400 pp..
Reeds in 1959 heeft de bekende Frankfurter Theoloog H.B. een serie gebedsboekjes uitgegeven onder de titel Die Tage des Herrn aansluitend bij de vier seizoenen. Daarbij diende een Franse editie van Témoignage chrétien, ‘Les Jours du Seigneur’, als model. Het gulden boekje dat thans voorligt heeft het zelfde uitzicht bewaard. Toch is er enig inhoudelijk verschil. Om te beginnen werd gebloemleesd tegen de achtergrond van de nieuwe liturgische perikopencyclus. A. Vervolgens werd het aantal patristische teksten drastisch beperkt; alleen Augustinus vond nog enige genade. Dit kwam de modernen ten goede. Naast spiritualiteit (Guardini 14 citaten, Merton 11) zijn treffende passages opgenomen uit exegetische en theologische werken van K. Rahner, H.U. von Balthasar, H. Schürmann, de Lubac, Teilhard de Chardin, W. Nigg, Don Mazzi, H. Küng en Joannes XXIII. Opvallend zijn wel namen als die van R. Schütz en M. Thurian (Taizé). Niemand zal er zich over verbazen dat het grootste aantal citaten (22) aan Bonhoeffer werd ontleend, en dat de preferentiële themata zijn: gebed (40), Jesus Christus (24), Geloof (19), Kerk (10). Een geslaagde bloemlezing die aanzet tot waarachtig en eigentijds gebed in het raam van het kerkelijk jaar.
S. De Smet
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Baudrillard, Jean - Pour une critique de l'économie politique du signe. - Gallimard, Paris, 1972, 270 pp.. |
Carnap, Rudolf - Schijnproblemen in de filosofie. - Boom, Meppel/Denis, Borgerhout, 1971, 98 pp., BF. 130. |
Granger, Gilles-Gaston - Het rationele denken. - Boom, Meppel/Denis, Borgerhout, 1971, 123 pp., BF. 145. |
Journal of Philosophical Logic. - Reidel, Dordrecht, 1972, 102 pp., 4 afl. per jaar f 100,-, voor indiv. abm. f 60,-. |
Lefebvre, Henri - La pensée marxiste et la ville. - Casterman, Tournai, 1972, 160 pp., BF. 90. |
| |
Theodor W. Adorno
Minima Moralia
Uitgeverij Het Spectrum N.V., Utrecht / Antwerpen, 1971, 232 pp., f 6,50, BF. 106.
Opvoeding tot Mondigheid
(A. 5), Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1971, 126 pp., f 8,50.
Terwijl de Anglo-amerikaanse filosofie in haar verschillende stromingen een statisch wereldbeeld aan ons voorhoudt, waarin tussen de Flintstones en de science-fiction wezenlijk niets verandert en we in het denken van Lévi-Strauss en zijn Franse volgelingen nog stardere structuren zien, blijft de Duitse filosofie gericht op de verandering, d.w.z. ze blijft historisch. Alles te begrijpen natuurlijk; de Amerikaan wantrouwt de verandering voor zover die wezenlijk zou zijn en voor de Fransman is een synchronische wereldbeschouwing na het eind van de gloire de la France een voortreffelijke oplossing. Duitsland kreeg achter elkaar 14-18, Versailles, Inflatie, Crisis, nazidom, oorlog en bezetting en het Wirtschaftswunder in een dergelijk tempo dat iedereen wel met de neus op de geschiedenis gedrukt moest worden. Sinds Kant bestond er buitendien in de Duitse filosofie een stroming die overdacht wat er elders in de wereld had plaats gevonden. Deze stroming is onder de nieuwe omstandigheden voortgezet door de Frankfurter school, waarvan wijlen Adorno wel de eerste voorganger is geweest.
De eerste bundel bestaat uit 153 zeer korte beschouwingen die omstreeks de jaren 1944-'45 zijn ontstaan, de tweede bundel uit een achttal wat langere radiotoespraken uit de jaren 1959-'69. Zij geven dus een goed overzicht van de ontwikkeling van deze (cultuur)-filosoof. Zijn uitgangspunt blijft steeds hetzelfde, namelijk het subject. Vervolgens dan natuurlijk de verhouding van dat subject tot de mensheid. Adorno zag in, dat zowel bij Marx als bij Hegel de mens te veel opging in de mensheid. Ook Kierkegaard had daartegen al gerebelleerd. Bij Adorno wordt nu de verhouding zo dat de maatschappij in essentie de substantie is van het individu. Dat het menselijk leven geheel zou worden bepaald door de produktiemiddelen, is hem een schrikbeeld. Hij staat wat dat betreft op hetzelfde standpunt als Marcuse, namelijk dat de machine zeker de mens ook nieuwe vrijheid kan brengen.
Deze standpunten worden in het hele oeuvre gehandhaafd, maar er is al in het begin een grote toenadering tot Hegel en Marx te zien in zoverre dat Adorno hen toch min of meer als getuigen voor zijn systeem, dat hij in zijn hoofdwerk Negative Dialektik doopte, gebruikt.
C.J. Boschheurne
| |
E.A.D. Martinet
De driedimensionale mens
Callenbach, Nijkerk, 1971, 135 pp., f 14,90.
Een boek in twee gedeelten. Het eerste deel bevat een niet al te filosofische beschouwing over het wezen van de mens en de plaats in de wereld waarin hij leeft. In het tweede gedeelte volgt een rondrit in de bestaande westerse samenleving, gezien vanuit de kennis en het inzicht van de mens als een wezen met een abstract voorstellingsvermogen, met ethische standaarden en normen, die hij zichzelf bewust is en waardoor hij zichzelf kan ontwikkelen in een gekozen richting.
Kraakhelder is de heel eenvoudige omschrijving van het wezen van de mens. Zeer helder zijn de uitzichten tijdens de ondernomen rondrit. Talloos zijn de vergezichten en voorbeelden die passen bij de typologieën en schema's afgeleid uit het wezen van de mens.
Verwijzing naar literatuur is met opzet achterwege gelaten om de duidelijkheid te bevorderen. Wel is een korte bibliografie toegevoegd om in de door de schrijver gekozen oriëntaties de lezer verder te laten gaan.
De auteur bepaalt, schuift, meet en plaatst de mens ten opzichte van natuur, cultuur en sociaal systeem. Het kompas werkt voortreffelijk. De landkaart is bijzonder duidelijk. Hopelijk helpt het de lezer zijn weg te vinden in de werkelijkheid.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Biografie
Baltasar, H. Urs von - Gelebte Kirche: Bernanos. - Johannes Verlag, Einsiedeln, 548 pp.. |
Buchmüller, Maria, Hrsg., - Augustin Kardinal Bea. Wegbereiter. - Verlag Winfried-Werk, Augsburg, 1972, 390 pp., DM. 32,-. |
| |
Johannes Hemleben
Antwoord op de toekomst
Lemniscaat, Rotterdam, 1970, 148 pp., f 9,50.
Deze levensbeschrijving uit 1963 van Rudolf Steiner, de ook in Nederland welbekende stichter van de antroposofie, zegt helaas weinig over het privéleven van Steiner, maar geeft een goede uiteenzetting van het uitzonderlijk vele dat deze bijzondere mens op de meest uiteenlopende gebieden heeft gepresteerd. De bewondering van de schrijver wordt gerechtvaardigd door talrijke citaten uit werken van de visionaire hervormer. Jammer genoeg wordt hierbij nergens naar de bladzijden van de betreffende werken verwezen. De vertaling is wat stijf, te weinig tot nieuw leven gebracht, zoals Steiner het zou gewild hebben. Maar het boek voldoet ook zo aan zijn doel: de lezer bekend maken met een man die de tekorten van zijn en onze tijd scherp zag en wiens oplossing: een nieuwe synthese van alle goed uit Oost en West, - nog steeds van grote invloed is op velen.
J.H. Nota
| |
Egied Van Broeckhoven
Dagboek van de vriendschap.
Met verantwoording en aantekeningen bezorgd door Georges Neefs
Emmaüs, Brugge, 125 pp., BF. 105.
Egied van Broeckhoven vond, 34 jaar oud, de dood bij een werkongeval in de fabriek waar hij als priesterarbeider werkte. Hij was jezuïet en maakte tijdens zijn opleiding werk van de studie der mystici, vooral Ruusbroek, Hadewijch, Sint-Jan van het Kruis. Eigenlijk was dat alles voor hem ‘quantité négligeable’. De drang om één van de armsten onder de armen te zijn, zijn levensdroom, werd werkelijkheid. Hij ging werken in een ‘smerige gieterij’ in Brussel: ‘zelfs als ik kon kiezen tussen het brandende braambos en Brussel, ik zou Brussel kiezen’. Uit zijn dagboeknotities werden hier enkele onthutsende maar steeds weldoende fragmenten samengelezen: reflecties van een eerlijk mens die ervaren heeft dat God bestaat en Hem ontmoette op de meest onverwachte ogenblikken, vooral in zijn vele vrienden met hun vreemde gastarbeidersnamen. De samensteller, G. Neefs, weze hierbij dank gezegd voor zijn discretie zowel als voor zijn openhartigheid. Zijn verwachting wordt bewaarheid: bewondering en kritiek leren deze moderne spiritualiteit op haar volle maar ook beperkte waarde schatten.
S. De Smet
| |
Prof. Dr. E. Verbeek
Geloof en ongeloof bij Sigmund Freud
Callenbach, Nijkerk, 1971, 75 pp., f 8,90.
Met bovenstaande vage titel wil de auteur, hoogleraar in de psychiatrie aan de rijksuniversiteit van Gent, het mysterie van Freud achterhalen, die van de ene kant in godsdienst een vorm van onvolwassen leven zag, eventueel te genezen naar een leven van redelijkheid toe, maar van de andere kant zelf toch nog een viertal boeken over religie schreef, waarvan er drie werden geschreven nadat de ouderwordende Freud de 70 was gepasseerd. Een teken van kindsheid of niet verwerkte kinderlijkheid?
De auteur laat zien hoe in een van de hoekstenen van zijn leer, het Oedipuscomplex, Freud op een opvallende manier verdonkeremaant dat in de griekse tragedie van Oedipus een religieus gegeven aan bod komt, iets wat Nietzsche, die door Freud angstvallig wordt gemeden, reeds gezien had. De schrijver tracht deze slordige onwetenschappelijkheid van Freud te herleiden op de persoonlijke problematiek van Freud zelf met betrekking tot religie, en komt tot het sterke vermoeden dat ten gevolge van het verdringen van godsdienst in eigen leven, de wetenschappelijke benadering van Freud opvallende en niet te verantwoorden manco's bezit.
‘Hoe belangrijk zou het niet zijn om de wetenschappelijke waarde en de betekenis van het Oedipuscomplex en de libidotheorie te toetsen aan een postume analyse van de man, die Freud is geweest, de geniale stichter en vader van de psycho-analyse’, zo vraagt de schrijver zich af (p. 43). Deze studie over Freud rakelt veel op, biedt interessante openingen voor verdere studie en maakt tegelijk de indruk een te lang artikel en een te dun boek te zijn. Het is een veelbelovend hoofdstuk van een boek waarvan het begin en het einde nog geschreven moeten worden.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Literatuur
Berkhof, Aster - Het huis van mama Pondo. - Davidsfonds, Leuven, 1972, 354 pp., BF. 90. |
Dieckmann, Hubert - Diderot und die Aufklärung. - Metzlersche, Stuttgart, 1972, 280 pp., DM. 39,-. |
Gebirtig, Mordechay - Het brandt. - De Walburg Pers, Zutphen, 1970, 87 pp., f 9,50. |
Gronon, Rose - Venetiaanse herfst. - De Clauwaert, Leuven, 1971, 63 pp., BF. 50. |
Hermans, Louis - De Lampedrager. - Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1972, 142 pp., f 9,90. |
Hoornik, Ed. - Verzamelde Gedichten. - Meulenhoff Nederland, Amsterdam, 1972, 344 pp., f 22,50, geb. 27,50. |
Kruyter, C.W. de - Constantijn Huygens' Oogentroost. - Boom, Meppel/Denis, Borgerhout, 1971, 193 pp. + tekstuitgave, BF. 415. |
Miquel, André - Le fils interrompu. - Flammarion, Paris, 1971, 220 pp.. |
Poesiealbum 52 - Johannes Bobrowski. - Neues Leben, Berlin, 1971, 31 pp.. |
Raddatz, Fritz J. - Traditionen und Tendenzen. Materialien zur Literatur der DDR. - Suhrkamp, Frankfurt, 1972, 695 pp., DM. 24,-. |
Rossi, Pierre - Un soir à Pise. - Flammarion, Paris, 1971, 186 pp.. |
Stervelynck, Jaak - Bach, cognac en rozen. - De Clauwaert, Leuven, 1971, 191 pp., BF. 165. |
| |
Jan Wolkers
Werkkleding
Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1971, 256 pp., f 14,50.
Hermans nagedaan. Maar dan slecht, zónder relativerend afstand te nemen, zónder zelfironie, zónder de beperking waarin zich de meester toont. Mét onbeschaamd exhibitionisme, mét hoge dunk van zichzelf, mét commerciële doeleinden, mét veel modieus bloot.
Het is ook te gek. Dat anderen, in terechte bewondering voor een groot kunstenaar, na zijn dood, documenten ordenen tot een boek, kan een verheugende zaak genoemd worden, een daad van piëteit of een wetenschappelijk werkstuk. Maar dat een auteur, in het midden van zijn leven, deze slechte etalage vol bluf over zichzelf maakt, is een teken aan de wand.
Men kan natuurlijk een half uurtje geamuseerd of geërgerd dit boekje doorbladeren, maar daarmee is er niets (of alles) over gezegd.
Wij hopen niet dat dit boek een mode losslaat, waarbij schrijvertjes uit de provincie Amsterdam alles uit de foto-la bij de uitgever gaan deponeren; want brood zit er wel in, gezien de oplage en de verkoopcijfers.
Alhoewel geen vergelijkingsmateriaal, vergelijke men toch de unieke, beheerste fotobiografie van W.F. Hermans, die zoveel oproept omdat hij zoveel verzwijgt, met deze willekeurig op een hoop gegooide foto's van een schrijver die dit jaar niets te publiceren heeft, maar wel in de publiciteit wil blijven.
J. v. Sleeuwen
| |
Poetenseminar 1971
Poesiealbum sonderheft Berlin 1971.
In deze bundel zijn een aantal gedichten opgenomen van jonge dichters uit de DDR, die ingezonden waren op het tweede algemene congres van dichters van de jeugdbeweging in dat land. De gegevens over de beroepen van de dichters geven belangwekkend statistisch materiaal. Academici 1; Journalisten 1; Studenten 10; Onderwijzers 2; leerlingen bij het voortgezet onderwijs 5; Ambtenaren 2; Soldaten 2; Leerlingen beroepsonderwijs 2 en werkende jongeren 1. Bij het congres werd vastgesteld dat het de eerste opgave van de schrijver is het standpunt van de arbeidersklasse tot uitdrukking te brengen.
C.J. Boschheurne
| |
Julio Cortázar
Achtervolgd
Vertaald door Barber van de Pol. Van Gennep, Amsterdam, 1971, 75 pp., f 6,50.
Op p. 47 van deze novelle staat de kern geformuleerd waaromheen het verhaal gebouwd is: ‘... Ik weet nu... dat Johnny achtervolgt en niet achtervolgd wordt...’. De briljante jazz-saxofonist Johnny is een geobsedeerde; hij zoekt in zijn muziek verbeten, schizofreen, met behulp van drank
| |
| |
en drugs, naar een punt in de tijd dat hij niet kan bereiken, maar waarvan hij soms flitsen ervaart (een veld met urnen, een sprekend masker). Aan deze jacht op het onzienlijke gaat hij tenslotte ten onder. Dit verhaal wordt verteld door de ik-figuur, Bruno, biograaf van Johnny, en is gesitueerd te Parijs in het begin der jaren zestig. Het is knap geschreven en eveneens knap vertaald; vooral de techniek van verschuiven is zeer functioneel in verband met het verschuiven van tijd, waarmee Johnny steeds bezig is.
Een bijzondere novelle, koel en glanzend, maar bijna zonder menselijke warmte.
J. v. Sleeuwen
| |
Malcolm Bradbury
The Social Context of Modern English Literature
Basil Blackwell, Oxford, 1971, 278 pp., £ 2,75, paper £ 1,25.
De bedoeling van dit boek is buitengewoon belangwekkend. Het wil het eigen karakter van de Britse letterkunde van de laatste jaren nagaan, niet alleen door extreme manifestaties te onderzoeken, de avantgarde, maar ook door onderzoek van de meer gewone vormen. Op zichzelf is dat een juist standpunt. Maar het is blijkbaar in deze tijd niet eenvoudig om objectief te oordelen over de vraag of Groot-Brittannië een deel van Europa is of niet. Eerst laat de schrijver duidelijk zien dat de overgang van Gemeinschaft naar Gesellschaft in Albion anders verliep dan op het continent en de Verenigde Staten, waarbij de vraag zelfs openblijft of die overgang er nu reeds volledig voltrokken is. Hij laat verder duidelijk zien dat de letterkunde altijd een afspiegeling is van de maatschappij waarin ze ontstaat. En toch is er volgens hem geen wezenlijk verschil tussen de letterkunde van het Verenigd Koninkrijk en de rest van Europa. Vreemd is echter de reden die hij daarvoor op moet geven, namelijk de beïnvloeding van de Britse door de Continentale en Amerikaanse letterkunde. Als dit juist is, zou men zich moeten afvragen hoe het komt dat deze letterkunde zo beïnvloedbaar is; is dat op zich zelf een gevolg van de merkwaardige samenstelling van de Engelse gemeenschap? Want dat de cultuur op de eilanden op essentiële punten verschilt van die van de rest van Europa, is een niet te ontkennen feit.
C.J. Boschheurne
| |
Theater
Sudermann, Herman - Die Reise nach Tilsit. Prosa und Dramen. - Langen Müller, München, 1971, 664 pp., DM. 19,80. |
The uses of drama. Edt. John Hodgson. - Methuen, London, 1972, 223 pp., £ 1,25. |
| |
Neue Stücke. Autoren der Deutschen
Demokratischen Republik
Henschelverlag, Berlin(-Ost), 1971, 559 pp., M. 14,-.
Alfred Matusche
Dramen
Henschelverlag, Berlin(-Ost), 1971, 216 pp., M. 8,-.
Peter Hacks
Vier Komödien
Suhrkamp, Frankfurt, 1971, 327 pp., DM. 22,-.
De discussie over het verleden en de vestiging van een socialistische staat maken niet langer exclusief de thematiek uit van de nieuwe DDR-dramatiek. Die staat is er nu en de auteurs kijken uit naar de mens van morgen. Wordt het verleden nog als dialectisch voorbeeld gebruikt, dan alleen omwille van de triomf van vandaag of de ideologische versteviging. Doctrineverkondiging neemt af en het praatrealistische idioom van positieve en negatieve tijdgenoten produceert socialistische consumptiestukken.
A. Matusche vertegenwoordigt deze chronologische tendensen op zijn (soms wel erg dooie) eentje. Die Dorfstrasse, Der Regenwettermann, Das Lied meines Weges zijn kampdrama's, belijdenis, niet zonder lyrische adem, toch taai. Van Gogh grijpt terug naar idyllisering van de grote eenling. Kap der Unruhe dramatiseert tijdsdingen, vervangt de partijraadsgelijkhebberij door bloedechte discussie. P. Hacks doet zijn beste best om zijn Brecht-trauma te ontkomen. Moritz Tassow, een gaaf werkstuk, niet zonder koude-oorlog-bitsigheid maar situationeel en dialogisch goed, moet wijken voor een vreemde middeleeuwsigheid in Margarete in Aix. Amphitryon en Omphale
| |
| |
zijn boeiende adaptaties van antiek-mythische gegevens, waarin met behoud van het tijdsafstandelijke reliëf de verhaalkern versdramatisch wordt omgeschreven naar eigentijdse nogal intellectuelerige problemen. Hacks poogt tevens hét grote stuk te schrijven, los van doctrinedwang en stijlepigonisme; dat lukt hem nog niet, maar dramatisch is, ook voor de andere auteurs, de tijd van het dramatische schoolsparen nu toch wel voorbij.
C. Tindemans
| |
Horst Laube
Der Weg ist rot, die Wiese ist grün, die Amseln sind schwarz
Bericht über die Ruhrfestspiele
Friedrich, Velber, 1971, 77 pp., DM. 10,-.
De Ruhrfestspiele te Recklinghausen, ontstaan in de winter 1946/47 uit een ruilakkoord tussen acteurs en mijnwerkers, sedertdien door de DGS als een sociocultureel monument vertroeteld, weten het na een kwart eeuw niet meer. De kritiek doet boos, de versmelting van arbeider en cultuurconsument gebeurt niet, de linkse artiestenwereld komt niet over bij de burgerlijke proleten. H. Laube heeft de verdienste deze maatschappelijke warboel zonder terughouding neer te schrijven. Alleen heeft hij dat gedaan als een wat moe en gewaagdstout reporter, bedillerig, nonchalant, wrevelig. Deze toon beviel zijn opdrachtgever van de Festspiele niet; zo wordt dit lange bericht uitgegeven met een aureool van miskende waarde en keiharde analyse. En deze betekenis bezit de tekst nergens.
C. Tindemans
| |
Anthony Swerling
Strindberg's Impact in France 1920-1960
Trinity Lane Press, Cambridge, 1971, 238 pp., £ 4,50.
Na een korte inleiding op Strindberg, die geen nieuwe inzichten brengt, deelt S. de Strindberg-aanwezigheid in Frankrijk op in twee perioden: vóór en na de jaren '40. Dat levert hem nochtans geen zichtbare verschillen of niveaus op; het blijft een losbladig naast elkaar plaatsen van historische echo's en S. gaat nergens dieper in op wijze en aard van voorstellen. Bovendien is het begrip ‘invloed’ bij hem ook al erg diffuus, want elk vaag parallellisme brengt hem prompt tot triomfkreten. Toch zijn er boeiende onderdelen, zoals het omstandige verhaal van A. Artaud's produktie van Droomspel.
C. Tindemans
| |
Bernard Dort
Théâtre réel. Essais de critique 1967-1970
Ed. du Seuil, Paris, 1971, 300 pp., FF. 29,-.
Jean Duvignaud
Le théâtre, et après
Casterman, Tournai, 1971, 148 pp., BF. 90.
B. Dort, jarenlang de heraut van de neomarxistische kritiek in het Franse theater, ziet het niet meer. Mei 1968 en de maoïstische versplintering van het maatschappijbeeld hebben zijn dramatisch en theatraal sigma in puin achtergelaten. Zijn geliefde Brecht is uitgerangeerd, Planchon drijft naar een matig neorealisme toe, Genet zwijgt, Gatti doet het niet. Welsprekend schrijft Dort zijn verdriet uit, zijn heimwee dat nergens behoudend wil zijn, zijn verlangen naar wat toch achterop ligt. Daarom is deze bundel belangrijk, maar toch enkel omdat hij enig inzicht verschaft in zowel de impulsen van zovele jaren T.N.P. als de geheime oorzaken waarom dat nu niet langer kan.
J. Duvignaud doet alsof het hem weinig kan schelen dat het Franse theater aan gruizelen is gegaan. Nogal pedant loopt hij door de historische ontwikkeling heen en als theater-socioloog is hij altijd wel in staat zowel hoopgevende als anarchistische brokjes uit het verleden op te diepen. Als hij aan de huidige situatie toe is, drijft hij af in kabbalistische beschouwingen over de happening en het Living Theater, en droomt sjamanisch voor zich uit over een sensibilisering van een collectieve levensgemeenschap, die thans voor hem de theatrale bestaansvormen gaat vervangen. Wie leeft, ziet het allemaal wel.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Film
Bazin, André - What is cinema? - University of California Press, Berkeley, 1970, 183 pp., £ 1,10. |
Bazin, André - What is cinema? Volume II. - University of California Press, Berkeley, 1971, 200 pp., $ 2,25. |
Estève, Michel - Alfred Hitchcock. - Minard, Paris, 1971, 175 pp., FF. 22,-. |
Henry, Michael - Le cinéma expressioniste allemand. - Signe, Paris, 1971, 77 pp., FF. 15,-. |
Higham, Charles - The films of Orson Welles. - University of California Press, Berkeley, 1971, 210 pp., geïll., $ 5,95. |
Rosenthal, Alan - The new documentary in action. - University of California Press, Berkeley, 1971, 287 pp., £ 5,95. |
| |
Eileen Bowser ed.
Film Notes
The Museum of Modern Art, New York, 1969, 128 pp..
De Film Notes zijn korte, informatieve teksten bij de films die door de Film Library van het Museum of Modern Art aan scholen en universiteiten worden uitgeleend. Ze werden reeds in '35 en in '49 uitgegeven. Het betreft uitsluitend Amerikaanse fictiefilms. Uiteraard is de lijst becommentarieerde films onevenwichtig en heterogeen: die hangt immers af van de voorhanden films. Maar de teksten van deze notities zijn zo adembenemend knap van mentaliteit, dat ze een onmisbaar document vormen. Ze paren accurate historische kennis en research aan een levendig contact met het materiaal. Filmgeschiedenis en een kritische appreciatie van die geschiedenis zijn tegelijk aanwezig, zonder dat de ene dimensie aan de andere wordt geofferd. Ook de benadering van het verschijnsel film is verbluffend rustig en veelzijdig. Film is zowel een industrie als een artistiek instrument waarin een persoonlijkheid zich beweegt. Film is zowel een dramatische machinerie en constructie, als een emotioneel verschijnsel van een tijd en een samenleving. Film steunt zowel op technische research als op stijlevoluties in de showbusiness. Deze Film Notes behoren tot de meest mature teksten die op dit moment over film te lezen zijn.
D. Lauwaert
| |
Nathalie Fredrik
The New Hollywood and the Academy Awards
Hollywood Awards Publications, Beverly Hills, 1971, 208 pp., $ 1,95.
Een handig naslagwerkje, waarin een overzicht, jaar per jaar, van de toegewezen Oscars sinds 1927. Iets uitvoeriger aandacht wordt besteed aan de beste film, de beste acteur en actrice, de beste nevenrol (acteur en actrice). Minder opvallende prijzen als die voor decoratie, regie, scenario, fotografie, muziek, enz. worden niet besproken, wel vermeld. Een naslagwerk waardoor de Hollywood-continuïteit in al haar onverwoestbare taaiheid wordt opgeroepen. Geen studie van Hollywood, geen sociologie en mythologie van de Oscars, maar een belangrijk document dat tot die studie zou kunnen bijdragen. Het ontbreken van een personen- en zakenregister maakt het boek minder praktisch. Maar dit soort encyclopedische bruikbaarheid ligt buiten het opzet van dit werkje. Je moet het boek jaar na jaar doorbladeren. De temporele opeenvolging, de continuïteit van de traditie is immers de kern van dit soort instellingen.
D. Lauwaert
| |
Georges Sadoul
Dziga Vertov
Champ Libre, Paris, 171 pp..
De Franse filmhistoricus Georges Sadoul werkte net voor zijn dood aan een boek over Vertov. Enkele uittreksels daarvan verschenen in de Cahiers du Cinéma. Champ Libre publiceerde alle fragmenten in een mooi verzorgd boek. Sadoul heeft hier de zoveelste film-historische en filmtheoretische tekst gepubliceerd die uitsluitend steunt op traditie, overlevering en herinnering. Hij bediscussieert dan ook wijselijk niet de bruikbaarheid, de waarde en de betekenis van de films van Vertov voor zijn mogelijke toeschouwers in de zestiger jaren, maar wel de filmtheoretische teksten, de filmpolitieke pamfletten van de revolutionaire Vertov. Hij probeert de inzichten van Vertov te verbinden met de avant-gardistische traditie. Welke betekenis aan dit verband gegeven moet worden, wordt nergens duidelijk gemaakt. Dit alles zou nauwelijks een discussie waard zijn, als deze valse mentaliteit niet zo'n hardnekkig bestaan leidde. Zo hebben de Cahiers du Cinéma met het verduidelijken van hun politieke koers vele zwakheden van hun vroegere tegenstanders mee overgenomen. Sadoul,
| |
| |
vroeger een bête noire voor de Cahiers, heeft er nu navolgers gevonden. De zo geprezen Russische klassieke montage-school zou door elke generatie opnieuw onbevooroordeeld geherwaardeerd moeten worden. Dat deze school belangrijk is geweest, kan niet betwist worden, maar of ze bruikbaar, betekenisvol en herleefbaar is, moet telkens opnieuw ter discussie worden gesteld. Wie de films van Vertov heeft gezien (en er niet alleen over heeft gelezen) weet b.v. hoe teleurstellend propagandistisch en log deze films zijn. Wat in de geschiedenis van de filmtheorie telkens weer verheerlijkt wordt, blijkt op het scherm niet veel meer te zijn dan ruwe, grove trucs. Er is historisch perspectief en relativering nodig om deze films niet zonder meer af te doen. Maar dat perspectief en die relativering worden juist onmogelijk gemaakt door een geïnstitutionaliseerde waardering en betekenis.
D. Lauwaert
| |
René Clair
A nous la liberté / Entr'acte
Akira Kurosawa
Seven Samurai
Orson Welles
The Trial
Luis Bunuel
Tristana
Luis Bunuel
Belle de Jour
G.W. Pabst
Pandora's Box (Lulu)
John Ford / Dudley Nichols
Stagecoach
Jiri Menzel / Bohumil Hrabal
Closely Observed Trains
(Classic film scripts), Lorrimer, London, 1970 en 1971, geïll., £ 1,05 per deel.
Wie L'Avant-scène du Cinéma bij de hand heeft, brengen de Lorrimer-scenario's weinig oorspronkelijks, noch wat de keuze van films, noch wat de presentatie betreft.
Uitzondering is het deeltje Belle de Jour van Bunuel, waarin een uitvoerig essay is opgenomen van Andrew Sarris. In Seven Samurai (Kurosawa) is een uitreksel opgenomen uit het boek van Donald Richie over Kurosawa. In ‘Pandora's Box’ (Pabst) staan herinneringen van Louise Brooks.
D. Lauwaert
| |
Kunst
Berger, André - Art et communication. - Casterman, Tournai, 1972, 132 pp., BF. 90. |
Porcile, François - Maurice Jaubert, musicien populaire ou maudit? - Ed. français réunis, Paris, 1971, 286 pp.. |
Smeets, Dr. Albert - Van Ensor tot Permeke. - Lannoo, Tielt/Utrecht, 1971, 315 pp., geïll.. |
| |
Jazz Classique
Jazz Moderne
Casterman, Tournai/Paris, 1971, 2 delen van 256 pp., per deel BF. 280.
Onder de redactie van Henri Renaud, directeur van het departement Jazz bij de C.B.S. en producer bij de O.R.T.F., zijn twee bundels verschenen gewijd aan de jazz van bij haar ontstaan tot op onze dagen. Eminente Franse jazzspecialisten hebben eraan meegewerkt. De naam Henri Renaud zelf is een waarborg voor de opzet: zowel een overzicht van de geschiedenis als het doen ontdekken van de jazz vanuit het aanvoelen van de grote solisten zelf. Een originaliteit van de uitgave ligt in het ‘fiche-systeem’. Dunne uitneembare fascikels zijn samengebracht in een flapomslag. Elk fascikeltje vormt een eenheid. Zo bevat het eerste deel een algemeen panorama van de klassieke jazz, fascikels over ragtime, negro spiritual en Gospel song, blues, de klassieke trompettisten, clarinettisten, saxofonisten, trombonisten, pianisten, gitaristen, contrabassisten, slagwerk, grote en kleine formaties, zangers. Bovendien nog vele aparte behandelingen van de belangrijke solisten voor de verschillende instrumenten. De bundel sluit met de behandeling van diverse instrumenten voor 1940. In totaal 46 fascikels en 260 pp..
Jazz Moderne is het vervolg op de eerste bundel. Beginnend met een panorama van de moderne jazz, vinden we hetzelfde schema terug: algemene behandeling per instrument en aparte behandeling van de voornaamste solisten (Miles Davis, John Coltrane, Charlie Parker, Bud Powell, Ahmad Jamal, Jay Jay Johnson, Ray Charles, Charlie Mingus, Cecil Taylor, Pharao Sanders enz.). Het orgel en de vibrafoon vinden hierin ook hun plaats. De bundel eindigt met een uiteenzetting over de ‘Free-Jazz’-vertolkers Albert Ayler, Archie Shepp en Sun Ra. In totaal 54 fascikels en 256 pp..
P. Van Looy
| |
| |
| |
Miscellanea
Derhalve. - Werkgroep Derhalve, Vught, 1971. |
Dictionnaire des media. - Mame, Paris, 1971, 350 pp., FF. 32,-. |
Eggers, Gerd - Mein Winterpalais. - Neues Leben, Berlin, 1972, 87 pp., DM. 3,90. |
Kultureel jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen 1970. Banden I en II. - Provincie Oost-Vlaanderen, Gent, 1971, 391 en 149 pp.. |
Unwin, Philip - The publishing Unwins. - Heinemann, London, 1972, 182 pp., £ 3,15. |
Verhaeghe, M. - Handelsrekenen, deel 3. - Verhaeghe, Deinze, 1971, 227 pp., BF. 135. |
| |
J.D. Bernal
De Wetenschap als Maatschappelijk Proces, 4 delen
Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1971, 259 pp., met talloze illustraties, per deel f 12,50.
Dit oorspronkelijk in het Engels verschenen werk beleefde sinds de verschijning in 1965 reeds 3 herdrukken, alvorens in Nederland in de vorm van fraai uitgevoerde Aula-paperbacks op de markt te komen. Deel I beschrijft het opduiken in de geschiedenis van het verschijnsel wetenschap in oudheid en middeleeuwen. In deel II komt de geboorte van de moderne wetenschap annex de industriële revoluties aan bod (1450-1870). Deel III geeft de ontwikkeling der natuurwetenschap in ‘onze’ tijd. In het laatste deel verschijnen de sociale wetenschappen op het toneel, terwijl een serie conclusies de gehele rondgang afsluit.
Bernal stamt uit de natuurwetenschappen. Hij is daarnaast overtuigd van het verband tussen kenvormen enerzijds en de structuur van produktie en maatschappelijk leven anderzijds. Hij ziet daarbij een, hoewel langzame, groei aan bewustwording in de geschiedenis. Mede om die reden onderzoekt hij het verleden om het heden beter te begrijpen en daardoor de mogelijkheid te krijgen om de toekomst te beheersen. Voor zijn werk was tenslotte richtinggevend een bepaald artikel van geloof, dat hoewel het niet in de Twaalf Artikelen voorkomt, er toch wel mag zijn: ‘In laatste instantie is het volk rechter over het belang en de waarde van de wetenschap! Zolang de wetenschap een mysterieuze bezigheid blijft van een elite wordt zij onvermijdelijk gekoppeld aan de interessen van de heersende klasse en afgesneden van het begrip en de inspiratie, voortkomend uit de noden en de geestelijke stuwkracht van het volk’.
Wie dit geloofsartikel aanspreekt omdat er daardoor meer helderheid en misschien ook wel lichtzinnigheid in zijn hoofd ontstaat, kan Bernal als een bijbel onder de arm nemen. Wie dat niet direct zo aanvoelt, houdt een kolossaal werk over met een schat aan uiterst boeiende informaties. Het gezichtspunt van de auteur dwingt de lezer dan bovendien tot het afleggen van rekenschap voor zichzelf. En dat is iets wat de auteur in ieder geval bedoeld heeft. Een waardevol bezit, dat de moeite waard is regelmatig van de boekenplank te halen.
Th. de Jong
| |
Barraqué, e.a.
Mozart
(Genie en Wereld) Heideland, Hasselt, 1971, 273 pp., geïll., BF. 525.
Dit boek bevat tien hoofdstukken, door tien verschillende Franse deskundigen samengevat; elk dezer ontleedt de levenswijze van Mozart in zijn omgeving. Zij trachten ons in de psychologie van de geniale componist te laten doordringen. Enkele treffende illustraties worden begeleid door suggestieve commentaren.
J.F.
| |
Hans Westermayer
Programmierlogik
Programmablaufpläne
R. Oldenbourg Verlag, München / Wien, 1971, 142 pp., DM. 24,-.
Een praktisch boekje om te leren hoe programma's voor computers in elkaar zitten. Aan de hand van voorbeelden en opgaven wordt hier uiteengezet hoe een mededeling opgebouwd volgens de door de mens gesproken taal omgezet kan worden in de taal die door de machine kan worden verwerkt.
C.J. Boschheurne
|
|