| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid
| |
Cultuuranalyse
Fernand Robert
Un mandarin prend la parole
Presses Universitaires de France, Paris, 1970, 269 pp., FF. 25,-.
Nathan Glazer
Remembering the answers
Essays on the American Student Revolution
Basic Book, New York / London, 1970, 311 pp., $ 7,95.
Hoe verschillend deze twee boeken ook zijn, ze hebben eenzelfde bindmotief: de angst van de universiteitsprofessor dat de universiteit zal verdwijnen of haar functie verliest. F. Robert schrijft vanuit de klassieke Franse Universiteit: vanuit een andere tijd, een andere wereld. Wat hij te vertellen heeft over onderwijs, cultuur, universiteit en Franse maatschappij, is volledig gericht op het verleden, al spreekt hij bijna voortdurend van hervormingen. Wie dit standpunt niet of slechts gedeeltelijk deelt, zal hier weinig pertinente ideeën vinden.
Glazer is jonger, een Amerikaan en doceert te Harvard. In een uitvoerige en krampachtige inleiding zegt hij dat hij van ‘radicaal’ ‘conservatief’ is geworden en dat de lezer het waarom hiervan in de loop van het boek zal vernemen. Maar geen van beide termen wordt duidelijk omschreven. Uit wat volgt schijnt dat ‘radicalisme’ niet veel meer te zijn geweest dan een soort naar buiten toe gerichte actie, die nooit doorgetrokken werd op het persoonlijke vlak. Was dat wel het geval geweest, dan zou Glazer waarschijnlijk wel ‘radicaal’ gebleven zijn. In zo'n verbitterde defensieve houding kun je doorgaans niet zo heel veel interessante dingen vertellen: schrijft alleen je eigen obsessies uit, zonder dat je deze erkent.
Eric De Kuyper
| |
François Mauriac
Le dernier bloc-notes (1968-1970)
Flammarion, Paris, 1971, 354 pp..
De denkwereld van F. Mauriac is gesloten en ingedeeld in categorieën waarvan de belangrijkste heten: het Katholicisme, de Franse Literatuur, Frankrijk, Elite, Grandeur, Prestige... Allemaal hoofdletters. Bindmotief: een vrijwel overal aanwezige vorm van Intolerantie (meestal verwoord als Naastenliefde, ‘charité chrétienne’)! Zelfs wanneer Mauriac tracht te schrijven vanuit een houding van respect en waardering voor de andere, blijft de hoofdtendens altijd dat de andere niet erkend wordt als evenwaardige maar als essentieel ‘Andere-als-mindere’ of als ‘niet deelhebbend aan mijn hiërarchie’. Wat doe je daarmee als lezer? Als je je belaagd en beschimpt voelt, dan speel je mee in het zwart-wit-spel van Mauriac. Maar misschien vind je het allemaal niet eens de moeite waard, is de terminologie zo verouderd, dat je de realiteit eronder niet meer herkent en je je nergens meer geraakt voelt. Dan is dit boek nog alleen te beschouwen als een ‘tijdsdocument’, als een fossiel van een bepaalde manier van denken en zijn, zoals dat nog altijd mogelijk was in het Frankrijk van de jaren zestig. Eric De Kuyper
| |
Katharine Whitehorn
Observations
Methuen, London, 1970, 200 pp., £ 1,25.
Het eerste wat ik elke week in The Obser-
| |
| |
ver lees, is de column van K.W.. Meer dan bij de politieke of culturele informatie heb ik bier de indruk (opnieuw?) contact te krijgen met de ‘werkelijkheid’. Omdat S'ster over de gewone dingen des levens schrijft? Neen, want haar onderwerpen reiken ver buiten de huis-of/en gezinsprobleempjes. Wel bewijst zij in deze wekelijkse rubriek dat om het even welk onderwerp aandacht verdient: dit is eigenlijk S'sters startpunt. Op die manier krijgen de dingen (feiten en mensen) weer een verrassend reliëf. Maar dit is niet voldoende om deze column veel te doen verschillen van andere gelijksoortige journalistiek. Whitehorn is er in bedreven, wat doorgaans als een detailaspect beschouwd wordt (‘ja, maar, er is ook nog...’-opwerping die in een complexe discussie slechts geuit wordt om retorische redenen) genuanceerd en scherp uit te diepen. Het is juist deze blik-verandering die een dimensie meer geeft én aan datgene wat zij schrijft én aan de onderwerpen waarover ze schrijft. In zo'n bloemlezing tenslotte valt op hoe verschillend qua stijl en aanpak haar stukjes zijn: haar gediversifieerde interesse krijgt telkens een even gedifferentieerde vormgeving. Knap.
Eric De Kuyper
| |
John W. Aldridge
In the Country of the Young
Harper & Row, Perennial Libarry, New York, 1971, 128 pp., $ 0,95.
Jerry Rubin
Do It!
Jonathan Cape, London, 1970, 253 pp., geïll., 35/-.
Richard Zorza
The Right To Say We
Pall Mall Press, London, 1970, 213 pp., £2,-.
Een verantwoorde recensie van een pamflet vereist eigenlijk een nieuw pamflet. Aldridge spuwt zijn venijn uit op de Jeugd, de ‘under-thirty generation’. Zij is verantwoordelijk voor de huidige levensstijl en levenskwaliteit in de VS (p. XVI). Zij erkent geen enkele autoriteit (en dat is natuurlijk de schuld van de voorgaande generatie); het ‘hippyism’ is een regressie zonder meer. Genuanceerd feitenmateriaal komt er, gezien het pamflettaire genre, natuurlijk niet bij te pas. Het gebrek aan persoonlijkheid van deze generatie (wat is persoonlijkheid? bestaat er wel zo iets als generatie in de betekenis die men er doorgaans aan geeft?) is volgens Aldridge toe te schrijven aan de onmacht om te revolteren tegen de autoriteit van de ouders. In Freudiaanse termen is de vraag echter, of een verwaterde of helemaal geen Oedipoessituatie noodgedwongen alleen maar ellendelingen voortbrengt. Het komt hierop neer: S. betreurt dat de jongere generatie niet gerebelleerd heeft tegen haar ouders (die geen weerstand boden omdat ze niet eens geïnteresseerd waren in hun kinderen) en accepteert niet dat ze nu rebelleren tegen een systeem; op dezelfde wijze betreurt hij het dat de jongeren een groepsgevoelen hebben ontwikkeld (‘the society of one another’), maar geen contact meer vinden met hun ‘social environment’. Aldridge's jeremiade leidt eigenlijk alleen maar tot de simpele waarheid: ‘hoe dwaas en oninteressant zijn zij die niet zijn zoals wij’. In zijn besluit noemt Aldridge zichzelf ‘tolerant and forgiving’: waarschijnlijk alleen dan voor mensen die zijn zoals hij: ‘having learned long ago how to live tranquilly together in this best of all possible worlds’ (p. 128).
Het vervelende is niet dat de wereld die Aldridge beschrijft zo wit-zwart is, maar dat sommige feiten hem in zijn manicheïstische visie gelijk geven. Neem Do It van Jerry Rubin en in zekere mate ook The right to say we van Richard Zorza: ze lijken Aldridge's thesis te bevestigen. Als je het ludieke koppelt aan politieke actie op de manier waarop Rubin, de leider van de Yippies dat voorstelt en illustreert, herleid je zowel het ludieke als het politieke tot hun meest spectaculaire uiterlijkheden. Moet je dit theatralisme noemen of politiek activisme? Het boek is geïllustreerd door Quentin Fiore, die ook ettelijke boeken van MacLuhan mee heeft vervaardigd. Is dat een verbindingsteken tussen twee ‘narren’ uit hetzelfde systeem? Op die manier hoeft het voor mij niet.
Het boek van de jonge Britse student Richard Zorza, die in het deftige Harvard in de contestatie terechtkwam, is van een heel andere toonaard (Zorza is een toekomstige liberaal) maar verschilt uiteindelijk toch weinig van de Rubin-mentaliteit. Zorza herinnert zich vooral: ‘the thrill of those meetings, the sense of unity, the ecstasy of commitment, the love of one's fellowman’ (p. 100). Ook hier een jammerlijke reductie van wat iets belangrijks zou kunnen zijn tot een theatraal gebeuren. Enerzijds hysterische kretologie (Rubin), anderzijds sufferige journalistiek (Zorza): zijn dat geldige getuigenissen van de woelige omwentelingen die in de VS plaatsvinden? Of lezen we de verkeerde getuigenissen? Laten we het hopen. Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Sociale wetenschappen
Bastiaenen, José P. e.a. - Librium of sociale aktie? - Katernen 2000, Wolters - Noordhoff, Groningen, 1971/8, 23 pp., f 2,50. |
Bours, A. en G. Lambooy - Stad en stadsgewest in de ruimtelijke orde. - Van Gorcum, Assen, 1970, 334 pp., f 29,50. |
Elias, Norbert - Sociologie en geschiedenis. - Van Gennep, Amsterdam, 1971, 216 pp., f 12,90. |
Enden, Drs. Hugo van den - Abortus pro / contra. - (Anatomie van de toekomst) Wereldvenster, Baarn, 1971, 134 pp., f 12,50. |
Farmer, Mary - Het gezin. - (Mens en medemens) Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1971, 166 pp., f 9,25. |
McGreevey, William Paul - An economic history of Columbia 1845-1930. - Cambridge University Press, Cambridge, 1971, 330 pp., £ 4,60. |
Maas, Prof. Dr. Ir. F.M. - Toekomstmodel voor natuur en landschap. - Wereldvenster, Baarn, 1971, 126 pp., 24 ill., f 15,90. |
Marcuse, Herbert en Karl Propper - Sociale revolutie of sociale hervorming? - Wereldvenster, Baarn, 1971, 48 pp., f 6,50. |
Menne, Ferdinand W. - Kirchliche Sexualethik gegen gesellschaftliche Realität. - (Gesellschaft u. Theologie) Kaiser-Grünewald, München - Mainz, 280 pp., DM. 22. |
Touraine, Alain - De post-industriële maatschappij. - Wereldvenster, Baarn, 1971, 220 pp., f 16,90. |
Tschakowski, Alexander - Achtzigtausend Kilometer im Kreis. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1971, 195 pp., M. 3,50. |
Wertheim, W.F. - Evolutie en revolutie. - (Kritiese Bibliotheek) Van Gennep, Amsterdam, 1971, 547 pp., f 22,50. |
| |
Deelgenoten in ontwikkeling
Rapport van de Commissie voor internationale samenwerking (Commissie Pearson), Vertaling van Partners in Development, New York, 1969, Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage, 1970, 276 pp., f 4,90.
E.K. Hawkins
The Principles of Development Aid
Penguin Modern Economics Texts, Harmondsworth, 1970, 152 pp., 35 p..
Het Pearson Rapport is alleen al door het gewicht van de leden van de commissie die het opstelde (o.a. R. de Oliveira Campos, W.A. Lewis en R.E. Marjolin) een zeer belangrijk document. Het heeft tot onderwerp de ontwikkelingssamenwerking en is terecht geschreven vanuit de opvatting dat economische ontwikkeling een zaak is die zowel rijk als arm aangaat. Het stuk begint met een evaluatie van de bereikte resultaten (die naar mijn gevoel wel wat aan de te rooskleurige kant is uitgevallen). Dan volgt een toekomstvisie. Ook zijn er beschouwingen over de rol van handel, investeringen, onderwijs en onderzoek. Tenslotte worden besproken omvang, vorm, doelmatigheid en institutioneel kader van de hulpverlening. Het boekje van Hawkins, dat tegelijkertijd werd geschreven, is bescheidener van opzet. Het is eenmanswerk, terwijl de Commissie Pearson beschikte over een uitgebreide staf. Maar het bestrijkt ongeveer dezelfde problemen en de auteur presenteert het niet zonder enige pretentie als een complement op het Pearson Rapport. Er is toch geen overlapping, in zoverre dat Pearson uitvoeriger is gedocumenteerd (in de Nederlandse vertaling werden enige bijlagen weggelaten) en sterk de nadruk legt op de economische politiek, terwijl Hawkins, hoewel geschreven vanuit de praktijk, analytischer is opgezet. Beide boeken zijn voor de leek goed toegankelijk, wat dat aangaat wijkt Hawkins boek enigszins af van de andere publikaties in de nieuwe Penguin Modern Economics reeks.
Om het karakter van beide boeken nader te typeren kies ik als onderwerp de ontwikkelingshulp in de vorm van leningen. Hawkins geeft een zakelijk betoog, waarin hij uiteenzet welke factoren van invloed zijn op de omvang waarin een land zich op de meest verantwoorde wijze in de schuld kan steken. Hij plaatst de leningfinanciering van kapitaalgoederen tegenover de directe investeringen van rijke landen in ontwikkelingslanden, waarbij de kapitaalgoederen, in tegenstelling tot het leningen-geval, het eigendom blijven van die rijke landen. Voor- en nadelen van beide vormen worden goed uiteengezet. De commissie Pearson leverde tweeslachtiger werk. Enerzijds weer een zakelijke benadering, ditmaal met mooi cijfermateriaal. Maar aan de andere kant een onzakelijk aandoend naar de ontwikkelingslanden toepraten als het op de praktische politiek aankomt. Lenen is eigenlijk maar niets, er moet geschonken worden. De stabiliteit van de economie is niet zo belangrijk. Als men toch schulden aan het saneren is, kan men dat beter meteen goed doen. En dan na lang wachten op het eind ten- | |
| |
slotte toch het kernpunt: dat geleend geld wel eens doelmatiger kon worden besteed dan geschonken geld. Zo doorredenerend kom je dan lijkt mij aan de ideale oplossing om alle geld weg te geven, maar net te doen of je het uitleent. Met de lage rentevoeten, lange looptijden, vele renteloze jaren en ontsnappingsclausules komen de aanbevelingen van de Commissie Pearson met betrekking tot leningen inderdaad een heel eind in die richting. Ik meen dat men hier van alles door elkaar laat lopen en nog afgezien van de leuzerige stijl van het rapport, die mij niet aanstaat, is er in dit opzicht ook een gebrek aan openheid. Ik voel zelf meer voor het standpunt dat er zoveel mogelijk naar de ontwikkelingslanden moet en dat het zo doelmatig mogelijk moet worden besteed. Die aspecten kan men gerust gescheiden zien. De selectie van ontwikkelingsprojecten kan niet streng genoeg zijn. Die selectie kan
gevaar lopen als monetaire stabiliteit, leningsmoraal e.d. zaken van secundair belang worden. Het is oprechter te streven naar vergroting van het totale bedrag aan ontwikkelingshulp, tenslotte is dat een zeer respectabel streven, dan te trachten via invloed op de wijze waarop de hulp wordt verstrekt, nog eens extra in te werken op de hoofdsom.
Als ik moest kiezen tussen beide boeken, dan koos ik Hawkins. Maar er moet niet gekozen worden. Ontwikkelingssamenwerking is een halszaak voor onze beschaving en wij kunnen er dus niet genoeg over lezen. Dan vallen vanzelf ook allerlei politieke beschouwingen tegen elkaar weg.
J.J. Meltzer
| |
Drs. A. Dietvorst
De Volksrepubliek China
Romen & Zonen, Roermond, 1971, 200 pp., f 14,90.
De toelating van Peking tot de Verenigde Naties en de normalisering van de Amerikaans-Chinese betrekkingen hebben aan de tweepolige machtsverhouding van de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten een einde gemaakt. Over de derde opkomende supermogendheid heeft Dietvorst, ondanks de moeilijk toegankelijke bronnen en de traditionele Chinese geheimzinnigheid, een voortreffelijk informatief boek geschreven. Volgens de auteur is de Volksrepubliek China nog steeds in economisch opzicht onderontwikkeld. Aansluitend wordt een uiteenzetting gegeven hoe de Chinese autoriteiten en de leiders van de communistische partij de problemen van de economische onderontwikkeling van hun enorme land willen oplossen.
In de eerste drie hoofdstukken worden door de auteur achtereenvolgens behandeld de sociale, economische en politieke ontwikkeling van China tot de Communistische machtsovername in 1949 en de verschillende facetten van de bevolkingsontwikkeling, alsmede de economische ontwikkeling in algemene zin.
In de hoofdstukken daarna wordt meer in details onderzocht hoe de sociale en economische ontwikkeling voor de verschillende sectoren van het economische leven is geweest. Ook wordt tenslotte aandacht geschonken aan de regionale verscheidenheid en de discrepantie tussen de economische en sociale ontwikkeling in de steden en op het platteland.
L. Bartalits
| |
Geweld
Documentatie- en Informatiecentrale De Horstink, Amersfoort, 1971, 94 pp., f 5,50. B.F. 85.
Deze voortreffelijke documentatiemap over het geweld, dat een kenmerk van onze tijd is geworden, bevat een zorgvuldige, allerminst tendentieuze, selectie uit het vele beschikbare materiaal waarin de geweldspro-blematiek naar voren komt. Deze oriëntatie wordt verder aangevuld met literatuurlijsten, hetgeen een nadere bestudering van het probleem mogelijk maakt.
De samenstellers van deze map begonnen in hoofdstuk een met enkele teksten die tesamen een min of meer geslaagd beeld geven van de opmerkelijke gedaante van het hedendaagse geweld. Bijv. ‘voor wapens in 1970 204 miljard dollar’; ‘gruwelijk verhaal uit Zuid-Vietnam’; ‘honger’ en ‘interview KRO-Echo met woordvoerder Rode Jeugd in Eindhoven’. In hoofdstuk twee volgt een overzicht betreffende de oorzaken van geweld en agressie. Onder andere: ‘gewelddadig gedrag’, agressie en de gewetensfunctie’; ‘de vredesgedachte en de menselijke agressiviteit’ en ‘waarom mensen andere mensen doden’. Met betrekking tot de theoretische verklaringen van de oorzaken van geweld en agressie wordt het accent gelegd op de rol van het instinct, op situationene factoren en op sociale conditionering.
Het derde hoofdstuk bevat artikelen waarin
| |
| |
vele vormen van geweld in de geïndustrialiseerde samenleving en in de ontwikkelingslanden worden beschreven en geanalyseerd. In hoofdstuk vier wordt de vraag gesteld of en wanneer het gebruik van gewelddadige middelen ter verandering van maatschappelijke en politieke structuren gerechtvaardigd kan zijn. In het vijfde en laatste hoofdstuk komt tenslotte de vraag aan de orde welke mogelijkheden er zijn ter regulering van het geweld, resp. ter voorkoming van een nucleaire oorlog. Het accent is in dit laatste deel van de documentatiemap gelegd op een aantal polemologische beschouwingen. In het artikel van prof. Röling wordt de betekenis van de ‘Strategic Arms Limitaition Talks’ uiteengezet, terwijl door Dieter Senghaas de betekenis van de afschrikkingspolitiek bij de opinievorming wordt uiteengezet.
L. Bartalits
| |
J.W. van Hulst e.a.
Vernieuwingsstreven binnen het Nederlandse Onderwijs in de periode 1900-1940
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, 419 pp., f 32,50.
Het Nederlands onderwijs schijnt zelfs niet te kunnen vernieuwen zonder achteruit te kijken. Het is natuurlijk wel allemaal erg interessant wat er in de eerste veertig jaren van deze eeuw allemaal werd gedacht en ondernomen om tot vernieuwing van het onderwijs te geraken, de aanzet bijvoorbeeld van het Montessori-onderwijs, het werk van Jan Ligthart, de toen al vinnige strijd tegen het klassikale stelsel, de voortdurende vernieuwing van het beroepsonderwijs, maar eerlijk gezegd: het ligt allemaal zo ver achter ons. Leuk voor de ouderen in ons onderwijs om nog eens te lezen hoe vooruitstrevend ze toen al waren, maar tussen nu en toen is er heel wat gebeurd waarop in de kleine twintig opstellen die tesamen dit boek vormen, wel aardig wordt gepreludeerd, maar het onderwijs is nu eenmaal geen concert waarin men met een prelude kan volstaan. Het vastleggen van die geschiedenis - en dát hebben de samenstellers van dit boek uitstekend gedaan - is wel van belang maar of het voor de vorming van degenen, die in het onderwijs moeten werken allemaal van zo groot belang is te weten, nee.
Het is overigens wel bijzonder leerzaam te vernemen wat er aan onderwijsvernieuwing in de behandelde periode werd gedaan door de docenten en door het Departement. Niets. Wat dat betreft, is de toestand nog geen haar verbeterd.
Hans Hermans
| |
Economisch maatschappelijke didactiek
Orgaan van de Vemo (Vereniging van Leraren bij het economisch - maatschappelijk onderwijs), Roemer Visscherstraat 45, Arnhem. Prijs f 7,50 per jaar (3 nummers), 1e jaargang no. 1, 20 pp..
Het nieuwe tijdschrift doet stof tot nadenken opwaaien. Het levert opbouwende kritiek aan degenen die verantwoordelijk zijn voor de lerarenopleiding. Maar ook de leraren die reeds in functie zijn, worden aan het denken gezet. Aan het denken over de inhoud van de vakken, de onderwijsmethoden, de wijze van examineren, etcetera. Maar ook over theoretische onderwerpen op hun vakgebied. Tenslotte wordt literatuurnieuws gegeven. Het eerste nummer maakt een zeer vezorgde indruk en leest prettig. Een inspirerend initiatief. Sindsdien is tenminste een andere uitgever verschenen met een blad ‘Didactiek der sociale wetenschappen’!
J.J. Meltzer
| |
A.D. Bain
The Control of the Money Supply
(Penguin Modern Economic Texts), Penguin Books, Harmondsworth, 1970, 175 pp., 9/-.
Beschrijving van theorie en techniek van de beheersing van de geldhoeveelheid door de monetaire autoriteiten. Het belangrijkste theoretische vraagpunt is of de geldhoeveelheid rechtstreeks inwerkt op de economische activiteit of dat er meer gecompliceerde indirecte verbanden liggen, met name via rente- en kredietmechanisme. (De auteur is de laatstgenoemde mening toegedaan). De keuze die hier moet worden gemaakt is van grote betekenis als grondslag voor de te voeren politiek.
Voor de Belgische of Nederlandse lezer misschien iets minder belangrijk dan de goede theoretische verhandeling is de bespreking van de technische aspecten van de monetaire politiek die wel zeer is geënt op specifieke Engelse en Noordamerikaanse omstandigheden. Het is een verantwoord, maar geen gemakkelijk boek.
J.J. Meltzer
| |
| |
| |
Gedragswetenschappen
Behrens, Alfred - Gesellschaftsausweis Social Science Fiction. - Suhrkamp, Frankfurt a/M., 1971, 148 pp.. |
Boekel, Dr. C. van en Fr. A. Vinken - Pleidooi voor een dwaasheid. - Drukkerij M.S.C., Tilburg, 1971, 112 pp., f 8,50. |
Boone, Dr. L. - Massamedia en interpersonale communicatie. - Centrum voor communicatiewetenschappen, Leuven, 1971, 72 pp.. |
Die negierte Institution oder die Gemeinschaft der Ausgeschlossenen. - Suhrkamp, Frankfurt a/M., 1971, 381 pp.. |
Evans, E.G.A. - Pedagogische psychologie. - (Aula) Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1971, 125 pp., f 4,-, BF. 66. |
Hobbs, Lisa - Liefde en bevrijding. - (Anthos) In den Toren, Baarn, 1971, 144 pp., f 9, 75, BF. 160. |
Menge, Wolfgang - Der verkaufte Käufer. - Molden, Wien, 1971, 368 pp., DM. 22,-. Mitscherlich, Alexander - Ter verdediging van de psychoanalyse. - Van Gennep, Amsterdam, 1971, 141 pp., f 12,50. |
Parker, Derek en Julia - Astrologie. - Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1971, 256 pp., ill., f 52,50. |
Peters, Dr. J.M. - Fictioneel beeldamusement. - Centrum voor communicatiewetenschappen, Leuven, 1971, 36 pp.. |
Rapport contre la normalité. - Champ Libre, Paris, 1971, 124 pp.. |
Rogers, Prof. Dr. Carl R. - Leren in vrijheid. - De Toorts, Haarlem, 1971, 304 pp., f 32,50. |
Sechehaye, M.A. - Dagboek van een schizofreen. - Lemniscaat, Rotterdam, 1971, 120 pp., f 12,50. |
Segefjord, Bjarne - Summerhill-school. - (Anatomie van de toekomst) Wereldvenster, Baarn, 1971, 131 pp., f 12,90. |
Schoolschrift kritische ouders. - NVSH, 's Gravenhage, 1971, 56 pp., f 4,50. |
Vroemen, Jacques en Greet Buchner - Kindercrèches. - NVSH, 's Gravenhage, 1971, 126 pp., f 10,90. |
| |
Fausto Antonini
L'Homme Furieux
Hachette, (Guerres et Paix), Paris, 1970, 238 pp..
Dit werk maakt deel uit van een nieuwe reeks, geleid door de polemologist Gaston Bouthoul. Het stelt het probleem van de agressiviteit op een ongebruikelijk ruime en gediversifieerde wijze voor. Het verschijnsel wordt eerst vanuit verschillende gezichtspunten benaderd: het ‘fysiologische’, het ‘filosofische’, het ‘fenomenologische’, het ‘anthropologische’, met tussendoor beschrijvingen van sadisme, masochisme en groepsagressiviteit. Het is bijzonder lucide en uitstekend gedocumenteerd; jammer genoeg vindt men er niet de minste bibliografische verwijzing (hoe kan zo iets in een boek van een dergelijk gehalte?). Soms wat wijdlopig en chaotisch. De universaliteit van de agressiviteit wordt geconstateerd nadat een zorgvuldig en uitvoerig onderscheid gemaakt is tussen ‘positieve’ en ‘negatieve’ agressiviteit. Van hieruit wordt dan een scherpe kritiek van onze maatschappijen opgebouwd: zelfdestructie lijkt de S. onvermijdelijk, indien niet een totale en diepe omwenteling van alle instituties (van het Gezin tot de Staat, van de Economie tot de Cultuur) plaatsvindt. Een belangrijk werk. Bovendien vlot leesbaar.
Eric De Kuyper
| |
Wilhelm Reich
Die Funktion des Orgasmus
Kiepenheuer & Witsch, Köln / Berlin, 1970, 355 pp., DM. 14,-.
Zeker de huidige behavioristisch ingestelde psychologen en een reeks psychoanalytici zullen Wilhelm Reich als verouderd van de hand wijzen. Hoewel zijn theorie hier en daar zeer onwetenschappelijk aandoet, bevat zijn geschrift een fascinerende synthese van kennis uit de sociologische, historische, psychologische, psychoanalytische en biologische wetenschappen. Zijn geschrift is beslist boeiender en hier en daar briljanter dan de publikaties van de inmiddels verbleekte ster aan het maatschappij-kritische firmament Herbert Marcuse.
Reich zelf heeft trouwens niet zoveel pretenties: ‘Diese Schrift ist kein lehrbuch, eher eine Erzählung’ schrijft hij in het voorwoord bij de Engelse vertaling in 1940. Uitgaande van een soort ideaalbeeld van de ongeremde, optimaal functionerende mens, verklaart Reich het antisociale handelen uit onderdrukking van de in het natuurlijk leven ontstane driften. Het patriarchale-autoritaire samenlevingspatroon dat Reich kenmerkend acht voor de menselijke beschavingsgeschiedenis, ontwikkelt afweermechanismen, zorgt voor een bepantsering
| |
| |
van het karakter tegen de driftimpulsen en calamiteiten in de samenleving. De smidse voor deze karakterdeformaties is het autoritaire gezin. Zeker voor de in het Duitse cultuurpatroon levende Reich een plausibele verklaring, die later na WO II evenzeer gehanteerd werd tijdens een congres van psychoanalytici en sociaalpsychologen over het verschijnsel van de autoritaire persoonlijkheid in relatie tot het Nazidom.
Reich meent dat de harmonie tussen natuur en cultuur, drift en moraal, seksualiteit en prestatie door de autoritaire socialisatie binnen het Duitse gezin ernstig verstoord werd. Leitmotiv in zijn werk is, dat tegenspraak tussen cultuur en natuur, arbeid en liefde, moraal en seksualiteit niet opgeheven kan worden zolang de biologische behoeften van de natuurlijke seksualiteit onderdrukt en ontkend worden. Deze opvatting kan ook nu nog niet als waardeloos onder tafel worden geschoven.
Ook als document humain is dit werk van Wilhelm Reich belangrijk - zeker ook voor historici die zich willen verdiepen in het intellectuele leven van de eerste helft van onze eeuw.
F. Nieuwenhof
| |
Wilhelm Reich
Die Massenpsychologie des Faschismus
Kiepenheuer & Witsch, Köln / Berlin, 1971, 384 pp., DM. 20,-.
Een dik boek, dat echter kort samen te vatten is in een tweetal zinnen die er in voorkomen. ‘Der sozial verantwortungslose Mensch ist der in Sexualkonflikten absorbierte Mensch’ op p. 207. De tegenpool vinden we dan op p. 248: ‘Kein Freiheitsprogramm hat Aussicht auf Erfolg, wenn der Mensch nicht sexuell umgebaut wird’. Natuurlijk is het zo dat er onder de Duitse middenstanders velen waren die door hun opvoeding te kampen hadden met alle mogelijke seksuele conflicten. Dat dit een sociale-onverantwoordelijkheid en daardoor aansluiting bij het fascisme meebracht, maakt de schrijver wel duidelijk. Maar het is natuurlijk in strijd met alle regels van de logica om nu maar te concluderen dat iedere vorm van sociale onverantwoordelijkheid voortvloeit uit dit soort van conflicten en daaruit dan weer een algemene regel over vrijheidsprogramma's op te bouwen.
Het boek is voor het eerst in 1933 verschenen en vervolgens enkele malen bewerkt. Dit verklaart de in werkelijkheid toch vrij emotionele benadering van het probleem en het feit dat de schrijver het probleem niet overziet.
Het probleem van de massapsychologie van het nazisme ligt namelijk niet alleen in de vraag hoe de grote aanhang ontstond, maar veel meer in de vraag waarom er zo weinig weerstand was; waarom hebben miljoenen zich zonder weerstand als vee laten afmaken? waarom hebben miljoenen alle mogelijke arbeid verricht die volkomen in strijd was met de eigen belangen? Het is de vraag of hierop ooit een antwoord kan worden gegeven. Waarschijnlijk zullen er veel verschillende antwoorden zijn.
C.J. Boschheurne
| |
Ned O'Gorman
The Storefront
A Community of Children on 129th Street and Madison Avenue
Harper, New York, 1970, 91 pp., geïll., $ 1,25.
S. verhaalt in korte notities en impressies zijn omgang met negerpeuters in het negergetto van Harlem. Zijn aanpak gaat uit van het kind in zijn natuurlijke omgeving; een re-valorisatie van zijn huidige ellendige situatie. Weinig getheoretiseer, maar af en toe programmatorische retoriek: ‘Children in the Cities of the dispossessed (..) ought to be dis-prepared for life in the public schools. They ought to be made rebels and learn early to be a trouble and a threat to the system that would destroy them’ (p. 38). Regelmatig ook scherpe uitvallen tegen de concurrerende pogingen van de negerbevolking om via strenge middle-class opvoeding (o.a. in de gewraakte Headstart-schools) de rassendiscriminatie te overbruggen. Deze kan volgens S. niet ongedaan gemaakt worden door imiteren van de white middleclass, maar door een identificatie met de eigen situatie. Verrassend dat je uit het centrum van die pedagogische chaos die New York schijnt te zijn (cfr. Henry S. Resnik, Notes from the School, in The Village Voice, 17 en 24 June 1971) ook zulke verfrissende boodschappen toegestuurd krijgt. Enig bezwaar: de beknoptheid waarmee O'Gorman de meer pragmatische aspecten van zijn belevenissen heeft neergeschreven.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Aschenbrenner, Karl - The Concepts of Value. - Reidel Publ. Company, Dordrecht, 1971, 462 pp., f 100,-. |
Etudes Philosophiques, Les - - Le symbolisme. - Presses Universitaires de France, Paris, juilliet-sept., 1971, pp. 289-422, FF. 10,-. |
Kolakowski, Leszek - Het absurde socialisme. - (Kritiese Bibliotheek) Van Gennep, Amsterdam, 1971, 56 pp., f 4,90. |
Kucharski, Paul - La spéculation platonicienne. - Nauwelaerts, Louvain, 1971, 405 pp., BF. 370. |
Rolfes, Helmuth - Der Sinn des Lebens im marxistischen Denken. - Patmos-Verlag, Düsseldorf, 1971, 223 pp., DM. 19,80. |
Westermayer, Hans - Programmierlogik. - Oldenbourg Verlag, München/Wien, 1971, 142 pp., DM. 24,-. |
| |
Isaac Deutscher
De Weg van een revolutionair Nagelaten opstellen ingeleid door Tamara Deutscher
(Kritiese Bibliotheek), Van Gennep, Amsterdam, 1971, 200 pp., f 10,90.
In deze bundel vindt men drie soort van bijdragen. Ten eerste is er het lange eerste hoofdstuk van de biografie van Lenin waarmee de schrijver bezig was. Samen met de levensbeschrijvingen van Trotzki en Stalin, die hij al voltooide, zou dit boek dan het antwoord kunnen geven op de vraag: wat is een revolutionair en wat is zijn rol in de revolutie?
De volgende bijdragen stellen feitelijk de vraag die ook H. Marcuse stelt: welke rol kan het marxisme nog spelen in de consumptiemaatschappij? Met behulp van de beide schrijvers samen zou men misschien een oplossing kunnen vinden, in de zin van een begrip van de consumptiemaatschappij als een fase in de vervreemding (is letterlijk Verelendung), waarin geconsumeerd wordt zonder dat de reden van het consumeren begrepen wordt. De revolutie zou dan de dialectische opheffing (Aufhebung in alle drie zijn betekenissen) van die consumptiemaatschappij zijn, waarbij ze totaal van aard zou veranderen doordat ze begrepen werd. Deutscher zelf vindt ons inziens weinig steekhoudende gronden voor het voortbestaan van de marxistische denkwijze in deze tijd. Mijns inziens echter is het de enige leer die deze opheffing te weeg kan brengen.
Ook in de laatste bijdrage, een polemiek tegen Lukacs, komt de schrijver niet geheel uit de problematiek. Het gaat daarbij om de aard van de dialectiek. Men zal daarbij steeds scherp het verband tussen idealistische en materialistische dialectiek voor ogen moeten houden. Bij het materialisme gaat het om het begrijpen van de dingen die er zijn; bij de waarheidsvraag wordt naar de feiten gekeken als uitgangspunt. Bij het idealisme worden de dingen die er zijn begrepen; bij de waarheidsvraag wordt van de woorden uitgegaan. Het beoordelen van de vraag welke vorm van dialectiek juist is, is niet te doen vanuit dialectisch standpunt zoals deze schrijver probeert, maar vooronderstelt een opheffing van de dialectiek, op dit ogenblik; Marxs inzicht, dat hem tot een keuze bracht, moet als een fenomenaal inzicht worden beschouwd, waarvan de juistheid pas aan het einde van het proces beoordeeld kan worden.
C.J. Boschheurne
| |
Frederick Vivian
Filosofisch Denken
Ambo, Bilthoven, 1971, 227 pp., f 14,50.
Een boek om de kunst van het filosoferen te leren, voorzien van vraagstukjes om mee te oefenen. Wie er dan plezier in heeft gekregen, kan aan het slot nog een goede literatuuropgave vinden. In overeenstemming met de ontwikkeling die de analytische filosofie de laatste jaren heeft ondergaan, wordt ook in dit werk zeer veel aandacht besteed aan de ethiek. De opzet van het boek is zeer overzichtelijk. Sommige hoofdstukken kunnen prima als lesstof in een klassesituatie worden gebruikt.
C.J. Boschheurne
| |
A. Horn
Kunst und Freiheit
Martinus Nijhoff, s' Gravenhage, 1969, pp. 104, f 15,30.
Er zijn vele goede edities van Hegels esthetica. Natuurlijk hebben we daarbij te doen met dictaat-notities en niet met een origineel werk van de grote denker zelf. Wie een inzicht heeft kunnen verwerven in het hele
| |
| |
systeem van Hegel, vindt dit werk makkelijk toegankelijk. Wie zich in dit deel van Hegels filosofie wil verdiepen zonder zich het geheel van het systeem van Hegel eigen te maken, kan een hulpmiddel vinden bij zijn studie in het werkje van deze schrijver.
C.J. Boschheurne
| |
P. Engelman
Ludwig Wittgenstein
Oldenbourg Verlag, München, 1970,127 pp., DM. 12.80.
Enige jaren na het verschijnen van de vertaling van deze brieven in het Engels verschijnt nu ook een editie in de oorspronkelijke taal. We mogen aannemen dat het geen vertaling van een vertaling is. Herlezing van deze tekst bevestigt het vermoeden dat de oorspronkelijke bedoeling van Wittgenstein met de Tractatus was het afgrenzen van het gebied van de filosofie en dat van de mystiek. Wittgenstein leren we hier kennen als een man die meer verwant is aan Kafka enerzijds en de Jugendstil anderzijds dan aan de moderne Anglo-amerikaanse synchronisch denkende filosofie.
C.J. Boschheurne
| |
Theorie-Diskussion
Hermeneutik und Ideologiekritik
Suhrkamp Verlag, Frankfurt/M, 1971, 318 pp., DM. 14,-.
In marge van de serie Theorie geeft Suhrkamp nu ook een serie Theorie-Diskussion uit, waarin discussiethema's, al dan niet naar aanleiding van theorieboeken, door verschillende auteurs worden aangesneden. De aanleiding tot Hermeneutik und Ideologiekritik wordt wel niet expliciet vermeld, maar is in feite een discussie over Gadamers stellingen in verband met een filosofische hermeneutiek en een daarop gebaseerde ideologiekritiek, zoals hij die formuleert in zijn Rhetorik, Hermeneutik und Ideologiekritik, ook in deze bundel opgenomen. De andere opstellen zijn van K.O. Apel, J. Habermas, C. v. Bormann, R. Bubner, H.J. Giegel. De meeste zijn reeds elders, onafhankelijk van elkaar, verschenen, maar het was zinvol ze hier op elkaar te betrekken. De bundel sluit met een repliek van Gadamer op de tegen hem naar voren gebrachte argumenten.
W. de Mangel
| |
Godsdienst
Allmen, Jean-Jacques Von - Une réforme dans l'église. - Duculot, Gembloux, 1971, 96 pp., BF. 180. |
Bannach, Horst - Een wonder? Zegt mij niets! - Lannoo, Tielt, 1971, 224 pp., BF. 170. |
Brownrigg, Ronald - Who's Who in the New Testament. - Weidenfeld & Nicolson, London, 1971, 448 pp., £ 4,75. |
Cesbron, Gilbert - Alles wat je wilt, maar geen catechismus. - Lannoo, Tielt, 1971, 224 pp., BF. 180. |
Comay, Joan - Who's Who in the Old Testament. - Weidenfeld & Nicolson, London, 1971, 448 pp., £ 4,75. |
Feder, J. - Comme un feu. Prières du jour. - Le Centurion / Le Cerf, Paris, 1971, 336 pp.. |
Gibson, Elsie - Femmes et ministères dans l'église. - Casterman, Tournai, 1971, 254 pp.. |
Het Nieuwe Testament met Psalmen en Gebeden. - Katholieke Bijbel Stichting, Boxtel, 1971, 743 pp.. |
Ik-zal-er-zijn-voor-U. Een selectie bijbelteksten voor zieken. - Katholieke Bijbel Stichting, Boxtel, 1971, 80 pp.. |
Lüming, Hildegard - Geweld en genade. - (Oekumene) Bosch en Keuning, Baarn, 1971, 156 pp., f 8,25, BF. 140. |
Maertens Thierry en Jean Frisque - Guide de l'assemblée chrétienne. - Casterman, Tournai, 1971, 249 pp.. |
Marie-Yvonne O.S.B. - Si vous n'étiez pas Dieu. - Desclée, Tournai, 1971, 185 pp., BF. 180. |
Penning de Vries, S.J., P. - Aan de bronnen. - B. Gottmer, Nijmegen, 1971, 239 pp., f 15,-. |
Smit, Gabriël - Psalmen opnieuw. - Ambo, Bilthoven, 1971, 33 pp., f 3,90. |
| |
A.A. van Ruler
Marcus 14
Kok, Kampen, 1971, 139 pp., f 9,75.
In dit boekje heeft Van Ruler 33 morgenwijdingen gebundeld, die hij sinds 1950 voor de AVRO-radio heeft uitgesproken, 11 van vóór 1955, 22 van 1964-1970. Op 15 december 1970 eindigde Van Ruler met de woorden: ‘Een mens kan aan de grens zijn’; twee uur later overleed hij. Een gevoelig verlies voor de Hervormde Kerk, waarin hij één van de markantste na-oorlogse theologen was.
| |
| |
Het onderwerp van de bundel is Marcus 14, het hooofdstuk waarin achtereenvolgens aan de orde komen: de zalving van Jezus door de vrouw, het Laatste Avondmaal en Jezus' doodstrijd in de Olijvenhof. Al lezende wordt men geconfronteerd met Marcus: hij schrijft geen woord teveel. Geen enkele zin, geen enkel woord kan gemist worden. Het is de kracht van Van Ruler dat hij dit duidelijk weet te maken, vooral in de morgenwijdingen van na 1964. Bijzonder getroffen ben ik door de woorden die hij over zijn eigen dood zegt: ‘Daarom leg bloemen op mijn graf, een vloed van witte bloemen, want ik heb het leven lief’ (p. 27). Als gids bij het lijdensverhaal is dit boek een goede hulp, een goed bruikbaar meditatieboek.
P. Beentjes
| |
Het Nieuwe Testament met Psalmen en Gebeden
Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1971, 734 pp..
Een handzame uitgave voor praktisch gebruik in het gezin. Na de Willibrord-vertaling van het N.T. volgt een keuze uit de Psalmen in de bewerking van Ad. Bronkhorst O.P., de bijbelse liederen die in de Schrift voorkomen en een aantal gebeden. De titel van dit laatste deel is: hoe men dagelijks zou kunnen bidden met de bijbel, waarbij tevens concrete mogelijkheden voor bijbellezing worden aangegeven.
Er is een poging gedaan - als resultaat van een enquête, zoals de inleiding vermeldt - om de bijbel toegakelijk te maken. Het alfabetisch register, het register van bijbelse termen en de verwijzingen naar de Nieuwe Katechismus kunnen hierbij behulpzaam zijn.
Inderdaad, een handzame uitgave.
R.S.
| |
J.G. Gerhartz u. A.
Kein Grundgesetz der Kirche ohne Zustimmung der Christen
(Publik Bücher), Matthias-Grünewald-Verlag, Mainz, 1971, 92 pp..
In dit boekje vindt men de tekst van het geruchtmakende ontwerp van een ‘Grondwet der Kerk’ (lex fundamentalis) dat in het voorjaar van 1971 aan het wereldepiscopaat is toegestuurd ter goedkeuring. Men heeft deze ongelukkige tekst al getypeerd als ‘eerste-klas begrafenis van Vaticanum II’. Vooral de Münsterse fundamentaal-theoloog Walter Kasper heeft vernietigende kritiek op dit stuk: het houdt een verwettelijking van de Kerk in, zoals wij die in de geschiedenis der Kerk nog niet kennen: hier wordt het levende Evangelie tot wet versteend. Men tracht immers het reeds tot dogma's en normen gekristalliseerde Evangelie nu nog eens tot allen verplichtende wet te verharden. Dit ontwerp aanvaarden betekent daarom ook het einde van iedere oecumenische toenadering tot de evangelische kerken, omdat deze juist het ‘Evangelie’ tegenover de ‘Wet’ stellen. Het stuk kan daarom niet geretoucheerd worden, aangevuld of gecorrigeerd. Het moet eenvoudigweg de prullemand in. Want met een dergelijke ‘Grondwet’ zouden wij verder van huis zijn dan met het huidige kerkelijk recht. De hier verzamelde reakties zijn indertijd heet van de naald in Publik gepubliceerd, toen de vrees bestond dat deze ‘Grondwet’ inderdaad aangenomen zou worden. Door de heftige readies erop, ook van elders, lijkt deze vrees momenteel niet meer zo acuut. Toch blijft het zaak dat iedere christen zich bewust wordt van het gevaar dat de Kerk hier bedreigt. Daarom is het boekje nog steeds in hoge mate actueel.
S. Trooster
| |
Georg Hansemann
Können wir heute noch beten?
(Reihe X), Styria Verlag, Graz / Wien / Köln, 1971, 80 pp., öS. 28, DM. 4,-.
Na uit historische en ethnologische gegevens aangetoond te hebben dat bidden een wezenlijk moment is in het menselijk geestesleven, gaat dit boekje in op de oorzaken die de crisis in het christelijk gebedsleven van vandaag bewerkt hebben. In dit verband wordt gesproken van ‘culturele primitiviteit’ (p. 31) en ‘hypertrophierte Intellektualität’ (p. 34). Tenslotte hoopt schr. dat uit goed beoefend gemeenschappelijk gebed een weg geopend wordt naar nieuwe vormen van persoonlijk bidden. Hoewel de laatste stelling de moeite van het overwegen - en misschien al experimenteren - overwaard lijkt, vallen de beschouwingen in dit boekje in haar geheel wat tegen. Men ontkomt niet helemaal aan de indruk dat de auteur zelf ook niet helemaal raad weet met dit probleem. Men oordele zelf door zijn studie eens te lezen.
S. Trooster
| |
| |
| |
Theologie
Auer, Alfons - Autonome Moral und christlicher Glaube. - Patmos-Verlag, Düsseldorf, 1971, 204 pp., DM. 19,80. |
Bastian, Hans-Dieter - Kirchliches Amt im Umbruch. - Matthias Grünewald Verlag, Mainz, 1971, 296 pp., DM. 24,-. |
Bornkamm, Günther - Paul, apôtre de Jésus-Christ. - Labor et Fides, Geneve, 1971, 340 pp., SF. 27,-. |
Drijvers, Pius en Pé Hawinkels - Job. - Ambo, Bilthoven, 1971, 127 pp., f 10,-. |
Feil, Ernst - Die Theologie Dietrich Bonhoeffers. - Matthias Grünewald Verlag, Mainz, 1971, 430 pp., DM. 29,-. |
Hartvelt, Dr. G.P. - Het boek van de Heer. - Kok, Kampen, 1971, 35 pp., f 4,95. |
Kamphaus, Franz - De wonderverhalen in de evangelies 3. - Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1971, 99 pp.. |
Moltmann, Jürgen - Het spel van de vrijheid. - Ambo, Bilthoven, 1971, 78 pp., f 6,90. |
Rad, Gerhard von - Das Opfer des Abraham. - Kaiser-Verlag, München, 1971, 95 pp., DM. 8,50. |
Ruler, Dr. A.A. van - Marcus 14. - Kok, Kampen, 1971, 139 pp., f 9,75. |
Schillebeeckx - Glaubensinterpretation. - Matthias Grünewald Verlag, Mainz, 1971, 174 pp., DM. 24,-. |
Schmitz, Josef - Das Ende der Exportreligion. - Patmos-Verlag, Düsseldorf, 1971, 98 pp., DM. 9,80. |
Schnider, Franz und Werner Stenger - Johannes und die Synoptiker. - Kösel Verlag, München, 1971, 184 pp., DM. 28,-. |
Schweizer, Eduard - Gott versöhnt. - Kreuz-Verlag, Stuttgart/Berlin, 1971, 80 pp., DM. 4,80. |
Sperna Weiland, Dr. J. - Oriëntatie. Nieuwe wegen in de theologie. - Het Wereldvenster, Baarn, 19715, 261 pp., f 12,50. |
| |
Frans Nuscheler, Hrsg.
Christliche Revolution?
(Taschenbuchreihe Kirche und Dritte Welt), Pesch-Haus Verlag, Mannheim, 1970, 116 pp., DM. 4,80.
Dit werkboekje bevat enige studies over ‘Theologie van de revolutie’. Allereerst een uitstekend overzicht van de stand van zaken in deze van de hand van P. Wychodil s.j. (zijn conclusies komen overeen met wat over deze zaak al eerder in Streven is gezegd: 23/1 (okt. 1969) 6-15; en in de bespr. van boeken van R. Shaull: 24/2 (1971) 885 en G.H. ter Schegget: 24/1 (1970/71) 659. De verdere bijdragen verbinden het theologisch denken over revolutie met de concrete problemen in Zuid-Amerika, meerdere geschreven door Zuid-Amerikanen zelf. Hans Zwiefelhofer onderzoekt de ontwikkeling van het kerkelijk denken van ‘Populorum Progressio’ tot en met de documenten van de conferentie der Zuid-Amerikaanse bisschoppen in Medellin (1968). V.A. Amigó (Venezuela) past de theorie van ‘Populorum Progressio’ toe op Zuid-Amerika. De Chileense jezuiet G. Arroyo situeert gewelddadig verzet ethisch als ‘noodweer’ tegen het nog sterker ‘geïnstitutionaliseerde geweld’ in de meeste staten van Zuid-Amerika. Verder bevat het boekje nog enige documenten: ‘Christen en geweld’, een document van de christelijke conferentie voor de vrede in Sofia (1966); ‘Rechtvaardiging van mijn revolutionaire inzet’ van Camilo Torres, met het antwoord van de ambtelijke Kerk in Columbia; tenslotte een overzicht van ‘revolutionaire hervormingen’ in Zuid-Amerika. Een boekje dat voortreffelijk materiaal aanbiedt tot verantwoorde gesprekken over deze zaak.
S. Trooster
| |
Dr. J. Sperna Weiland
Het einde van de religie
Verder op het spoor van Bonhoeffer
(Theologische Monografieën), Het Wereldvenster, Baarn, 1970, 204 pp..
Ernst Feil
Die Theologie Dietrich Bonhoeffers Hermeneutik - Christologie - Weltverständnis
Kaiser Verlag, München / Matthias Grünewald-Verlag, Mainz, 1971, 430 pp., DM. 29,-.
Wie werkelijk open wil staan voor de vernieuwing in geloofsbeleving en geloofsbezinning moet het voortreffelijk boek van Prof. Sperna Weiland beslist lezen. Mocht de hoofdtitel hem nog wat afschrikken: in de allereerste alinea van het voorwoord kan hij - n.a.v. van de gewelddadige dood van Bonhoeffer - al lezen: ‘... waar de dood hem wachtte, die voor hem het laatste stadium op de weg naar de vrijheid en het begin van het leven was’ (p. 9). Hier schrijft een diep-gelovig man over een der grootste gelovigen van de nieuwe tijd. Na een samenvattend overzicht over leven en ontwik- | |
| |
keling in het denken van Bonhoeffer (pp. 13-69) komt Sp. W. tot de eigenlijke en meest boeiende opzet van zijn boek: nog eens een uiterst zorgvuldige bestudering van de theologische fragmenten uit de verzameling gevangenisbrieven van Bonhoeffer, uitgegeven onder de titel ‘Widerstand und Ergebung’. Hoe voorzichtig schr. daarbij te werk gaat, moge blijken uit de wijze waarop hij het begrip ‘religie’ in deze fragmenten onderzoekt: geen goedkope korte omschrijving, maar zorgvuldige opsomming van de verschillende componenten waaruit dit begrip lijkt samengesteld: dualisme van ‘hemel’ en ‘aarde’, individualistisch ‘Jenseits’-gerichte geloofsbeleving, piëtisme in vlucht voor verantwoordelijkheid voor mensen en wereld, God gezien als sluitpost in het menselijk leven, bovendien als ‘Vormund’ (voogd), die weer strikt autoritaire kerkelijke structuren tengevolge heeft, enz..
Tegen deze vorm van ‘religie’ neemt Bonhoeffer stelling. Ook tegenover het postuleren van menselijke religiositeit vanuit een z.g. ‘religieus apriori’: ‘Er zijn nog altijd de z.g. “laatste vragen” (dood, schuld), waarop “God” alleen een antwoord kan geven en die maken, dat wij God en de kerk en de dominee niet kunnen missen... Hoe staat het echter, wanneer... wij er ook zonder “God” een antwoord op weten te geven?’ (Bonhoeffer, aangehaald p. 129). Deze vorm van ‘religie’ heeft momenteel geen levenskansen meer (tenzij men zich wil sluiten voor de werkelijkheid van het leven). Daarom vraagt Bonhoeffer een ‘niet-religieuze interpretatie van de Bijbel’: d.w.z. het Evangelie als oriëntatie van Godswege in het menselijk streven naar zelfverwerkelijking in verantwoordelijkheid voor mensen en wereld. Als sleutel voor het verstaan van Gods Woord wordt dan gehanteerd: ‘Zijn niet de gerechtigheid en het Rijk van God het middelpunt van het geheel?’ (Bonhoeffer). Zo kan - en moet - weer duidelijk worden ‘wat het christendom en wie Christus voor ons in onze tijd eigenlijk is’ (Bonhoeffer). Momenten in een ‘niet-religieuze’ beleving van het christendom zouden dan o.a. zijn: ‘Diesseitigkeit’ van het christelijk geloven, ‘Entprivatisierung des Glaubens’ (-B. Metz), de Kerk inderdaad als ‘sacrament van de wereld’ (Vaticanum II!), ‘Theologie der Hoffnung’ (J. Moltmann): ‘Jezus roept ons niet tot een nieuwe religie, maar tot het leven’ (Bonhoeffer). Dan wordt geloven ‘Hineingerissenwerden’ in de gezindheid van Jezus Christus, ja ‘van God in Christus’ (p. 149). Uitdrukkelijk stelt Sp. W., dat de God-is-dood-theologie Bonhoeffer ten onrechte heeft opgeëist voor haar ideeën. Tenslotte pleit
Bonhoeffer in dit verband nog voor een ‘disciplinaire arcani’: ‘wij moeten de oude woorden, de oude waarheden en de oude zekerheden vasthouden, maar ze niet aan anderen opleggen’ (p. 158).
Op dit punt zouden wij dan een raakpunt kunnen vinden met het boek van Ernst Feil, dat als strikt wetenschappelijke dissertatie eigenlijk een beetje buiten de belangstelling van onze lezerskring lijkt te vallen. Beoefening van een ‘nieuwe disciplina arcani’ met prediking en sacrament naar binnen en zelfloze dienst met opgeven van alle privileges, autoritaire structuren, macht naar buiten, lijken wezenlijke punten voor een ‘religieloze’ geloofsbeleving in de geest van Bonhoeffer. Belangrijk in deze studie is ook dat een eenheid in de theologie van B. moet geconstateerd worden: de gedachten in zijn gevangenisbrieven zijn ontwikkeld uit wat hij tevoren reeds geschreven had. Dit lijkt vooral belangrijk t.a.v. zijn christologie. Sperna Weiland citeert herhaaldelijk Bonhoeffers woorden: ‘Ontmoeting met Jezus Christus. Ervaring dat het menselijk bestaan hier is omgekeerd. Jezus is er slechts voor anderen. In dit ‘er-zijn-voor-anderen’ ervaren wij Transcendentie’ (b.v. p. 161). Bij Sp. W. echter wordt niet duidelijk, waarom wij in Jezus' volkomen ‘zijn-voor-anderen’ ‘Transcendentie’, God, ervaren. Dit wordt eerst duidelijk uit Bonhoeffers christologie (reeds in 1933 geformuleerd in een afzonderlijke studie): de ‘pro me’-structuur van Jezus Christus vindt zijn fundament in het ‘pro me’-zijn van God zelf. Het ontmoeten van God in Christus' ‘zijn-voor-anderen’, en in allen die in authentiek geloof in zijn gezindheid ‘hineingerissen’ zijn, berust dus op het feit dat God zelf in zijn diepste wezen God-voor-ons-mensen is, en Jezus Christus het in authentiek mens-zijn ‘verschijnen’, zichtbaar-worden van deze ‘God-met-ons’. ‘Religieloze’ beleving van christelijk geloven berust daarom op het aloude geloof in Jezus Christus, de God-mens; alleen anders, misschien voor ons meer
verstaanbaar benaderd. In die zin is ‘Gott mitten in unserem Leben jenseitig’ (Bonhoeffer). Goed, het boek van Feil vraagt beslist theologische scholing. Dat van Sperna Weiland kan echter door iedereen gelezen worden. Het kan ons ervan overtuigen dat de vernieuwde geloofsbeleving en geloofsbezinning nog met hart en ziel in het authentieke geloof in Christus en God geworteld staat. Het heeft geen enkele zin zich daartegen te verweren. Verondersteld uiteraard dat men geen gedachten uit haar context losmaakt.
S. Trooster
| |
| |
| |
Politiek
Fanon, Frantz - Zwarte huid, blanke maskers. - Bruna, Antwerpen, 1971, 182 pp., BF. 190. |
Sampiemon, J. - De affaire Vietnam. De Pentagon Papers. - Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1971, 319 pp., f 5,-, BF. 82,-. |
| |
Strobe Talbott
Chruschtschow erinnert sich
Eingeleitet und kommentiert von Edward Crankshaw. Rowohlt Verlag, Hamburg, 1971, 598 pp..
Dit boek is hoofdzakelijk gewijd aan de binnenlandse ontwikkelingen in de Sovjet-Unie tijdens Stalin en de periode direct na zijn overlijden.
In de laatste elf hoofdstukken worden vooral de problemen van de Sovjet buitenlandse politiek tijdens de heerschappij van Chroesjtsjov behandeld.
Afgezien van politieke simplificaties, resp. primitiviteit van de vertelde anekdotes en de regelmatig terugkerende onjuistheden omvatten deze herinneringen van Chroesjtsjov vele, historisch gezien interessante aanduidingen en beweringen. Wij komen er nog uitvoeriger op terug.
L. Bartalits
| |
Klaus Mehnert
China noch dem Sturm
Bericht und Kommentar
Deutsche Verlags-Anstalt, Stuttgart, 1971, 349 pp., DM. 25,-.
Als een der eerste buitenlandse verslaggevers na de Culturele Revolutie ontving Klaus Mehnert in het voorjaar 1971 een uitnodiging van de regering van de Chinese Volksrepubliek voor een reis in China.
Gedurende 32 dagen kreeg de auteur gelegenheid het land te zien dat hij in 1957 voor het laatst had betreden. In het totaal was het de 5e keer dat hij in China verbleef. De impressies tijdens de laatste reis opgedaan, zijn neergeschreven in het eerste gedeelte van het boek. Het is een boeiend ooggetuigeverslag geworden (193 pagina's lang) van iemand die geleerd heeft scherp te zien en intelligent te combineren. Enkele onderwerpen in dit eerste gedeelte: Peking, Tachaibrigade, communes, onderwijs, cultuurbeleid en de industrie. Door indringende vraaggesprekken tracht Mehnert tot wezenlijke zaken door te dringen. Hoewel deze pogingen lang niet altijd met succes bekroond worden, verschaft hij de lezer toch veel nuttige informatie. Mehnert is overigens realist genoeg om te beseffen dat wat hij gezien en gehoord heeft, slechts een fractie is van wat gehoord en gezien zou kunnen worden. Ook zijn route was tevoren vastgelegd, ook hij bezocht communes die voor de Culturele Revolutie door andere deskundigen bezocht mochten worden.
Deel II van het boek is een terugblik, waarbij Mehnert datgene wat hij ervaren heeft, tracht te zien in het licht van vroegere ervaringen en buiten China bekende feiten. De auteur stelt een aantal intrigerende vragen, (Mao's Ideeën - haben sie Wurzeln geschlagen; Hierarchiefrei für immer?; Konsumgesellschaft - später einmal?; Mao-Kult - Warum und wie lange?; Was denken sie wirklich?) maar moet uiteindelijk, en wie neemt hem dat kwalijk, het antwoord schuldig blijven. Hoe men China wil zien wordt aan de lezer overgelaten. Mehnert zelf staat sceptisch ten opzichte van de Chinese aanspraken de wereld een nieuwe maatschappelijke structuur te bezorgen. Hij vraagt zich m.i. terecht af of China met de voortschrijdende industrialisatie in staat zal zijn de idealen van een permanente revolutie, van de zo geprezen eenheid tussen boeren, industriearbeiders en intellectuelen en van de voortdurende wisseling van leidende functionarissen, om enkele te noemen, te blijven doorvoeren. ‘Der Maoïsmus ist eine Kraft, die Berge versetzt - chinesische Berge’ (p. 262).
Deel III en IV van het boek (pp. 265-333) zijn bedoeld om de lezer enigermate vertrouwd te maken met eerder gebezigde termen en begrippen. Door een chronologische behandeling kunnen deze pagina's tevens beschouwd worden als een gecomprimeerd overzicht van de ontwikkelingen vanaf 1958. Concluderend kunnen we zeggen dat het een boek is geworden, dat de moeite van het lezen zeker waard is. Niet in het minst wordt dit veroorzaakt door de vorm waarin het gegoten is.
A. Dietvorst
| |
| |
| |
Geschiedenis
Haar, Jaap ter - Geschiedenis van de Lage Landen. 4 Inval der Fransen, Twintigste eeuw. - Fibula - Van Dishoeck, Bussum, 1971, 448 pp., ill., f 39,50. |
Mack, Donald W. - Lenin en de Russische revolutie. - Fibula - Van Dishoeck, Bussum, 1971, 111 pp., f 5,90. |
Nicholas, Prof. Dr. David - Stad en platteland in de Middeleeuwen. - Fibula - Van Dishoeck, Bussum, 1971, 120 pp., f 7,90. |
Wielenga, Bastiaan - Lenins Weg zur Revolution. - Kaiser-Verlag, München, 1971, 535 pp., DM. 27,-. |
Wiesflecker, Hermann - Kaiser Maximilian I. Bd. I. - Oldenbourg, München, 1971, 608 pp., 17 ill., DM. 64,-. |
| |
Harold Kurtz
Het Tweede Rijk
Keizer Wilhelm II en zijn Duitsland
Vertaling: J.F. Kliphuis. A.W. Sijthoff, Leiden, 1970, 127 pp., ill., f 11,90.
Kennelijk blijft Wilhelm II boeiend genoeg om er steeds maar weer boeken over uit te geven. Niet ten onrechte overigens, omdat deze man in menig opzicht zijn tijd zo duidelijk weerspiegelt. Schr. drukt dat uit door zijn titelkeuze: Wilhelm II én zijn Duitsland. Toch is die titel misleidend, omdat dit boek niet verder komt dan een beschrijving van doen en laten van Wilhelm zelf en een poging vanuit zijn karakter zijn handelen te verklaren. In veel punten doet deze korte biografie, of moet ik zeggen karakterschets, denken aan het boek van Emil Ludwig over de ‘Kaiser’. Wel is het duidelijk vriendelijker en genuanceerder. Schr. laat de innerlijke zwakheid onder het krijgshaftig uiterlijk, de innemende gelaatstrekken onder de martiale snor naar voren komen. Dit boekje kan helpen wellicht nog bestaande misverstanden over de keizer als oorlogsmisdadiger of bloedorstige Hun op te helderen. Niet minder, maar ook niet meer. Aantrekkelijk is de uitgave door de vele illustraties. (Overigens is het portret op de omslag in spiegelbeeld afgedrukt en is het onbegrijpelijk, van het schilderij dat het vertrek van Wilhelm I naar de Frans-Duitse Oorlog voorstelt, het gedeelte waar de koning op staat, weg te snijden, p. 20/21).
Op enige onnauwkeurigheden in de tekst wil ik ook nog wijzen. Wilhelm wordt geboren in het Kroonprinsenpaleis (p. 9); onjuist is het de vader en moeder van Wilhelm slachtoffers te noemen (p. 12) van de huwelijksplannenmakerij van hun ouders, het was immers een gelukkig huwelijk; Bismarck was in 1862 nog geen graaf (p. 24); de hoogste Pruisische orde is de ‘Zwarte Adelaar’ en niet ‘Pour le Mérite’ (p. 32). Onnauwkeurigheden van de vertaler zijn: ‘Hesse-Darmstadt’ i. pl. v. ‘Hessen-Darmstadt’ (passim); ‘Princess Royal’ mag men niet vertalen met kroonprinses (p. 11 en 12); ‘verwijfd’ op p. 22 zal wel moeten zijn ‘vrouwelijk’.
Marcel Chappin
| |
Hans-Ulrich Wehler
Krisenherde des Kaiserreichs 1871-1918
Vandenhoeck und Ruprecht, Göttingen, 1970, 437 pp., DM. 34,-.
De eeuwherdenking van de Frans-Duitse Oorlog en de stichting van het Tweede Duitse Rijk heeft een stroom boeken opgeleverd, waarvan dit niet het minste is. Er wordt meer geboden overigens dan titel en kaft (in de oude Duitse kleuren, maar met de verkeerde want huidige Duitse adelaar) doen vermoeden. In deze bundel gaan inderdaad enige studies over voor het Tweede Duitse Rijk kenmerkende problemen als Elzas-Lotharingen en de Poolse minderheden in Duitsland. Instemmen kan men met de grondanalyse van de behandelde problematiek: het achterblijven van de staatkundige constellatie bij de maatschappelijke ontwikkelingen. Zeer vermeldenswaard is ook het opstel over het Bismarck-imperialisme, waarin oude gegevens in een nieuw licht gebracht worden. Van belang is hierbij de conclusie dat het imperialisme past in Bismarcks streven economische stabiliteit te bereiken, maar niet minder er politieke munt uit te slaan voor de handhaving van zijn machtspositie in het Rijk.
Informatief zijn de opstellen over de historici Eckart Kehr en Gustav Mayer; aanzet tot verdere discussie en gedachtenvorming zijn de studies betreffende de problemen van de huidige economische en sociale geschiedschrijving in Duitsland. Met deze laatste onderwerpen komt schr. echter al ver buiten het terrein van de boektitel, ook al kan een samenhang van het een met het ander wel gelegd worden.
Kanttekeningen wil ik geven bij de basisvisie van schrijver op het geheel van de
| |
| |
recente geschiedenis, die vooral in zijn inleiding verwoord wordt (en verderop in het boek natuurlijk terugkomt): 1933 wil schr. niet zien als een afwijking in het patroon der ontwikkelingen en daarom niet hier dé cesuur in de Duitse geschiedenis leggen. Dat betekent dan een verscherping van de cesuur in 1871. Hoezeer echter de opkomst van Hitler alleen maar mogelijk is geweest vanwege ontwikkelingen in voorgaande fasen (en dus ook door de beslissingen en de politiek van Bismarck), het gevaar bestaat dat men de schuld voor latere wan-ontwikkelingen teveel wil gaan leggen in de voorgaande perioden. (Het zoeken naar schuldigen is toch al niet geschikt de geschiedschrijving vooruit te helpen). 1933 moet men echt wel als cesuur benadrukken omdat toen alle menselijkheid en redelijkheid uit de Duitse staat verdwenen; wel kan deze ontwikkeling verklaard worden uit het voorafgaande. 1871 is ook een diepe cesuur (samengenomen met 1866), maar borg de kansen in zich tot betere ontwikkelingen. Schr. waarschuwt tegen een terugverlangen naar de grenzen van 1938 (1918, 1871) op grond van een verheerlijking van de goede oude tijd, want zo goed was die oude tijd niet. Er is m.i. een veel betere reden om niet terug te mogen verlangen naar de oude grenzen: de verloren oorlog.
Iets te gul is schr. met adjectieven als de volgende: ‘halbabsolutistisch’ (p. 156), ‘neoabsolutistisch’ en ‘scheinkonstitutionalistisch’ (p. 137) en ‘bonapartistisch’. Definiering en nuancering is daar wel op zijn plaats.
Marcel Chappin
| |
James W. Hulse
Revolutionists in London
A Study of five unorthodox Socialists
Clarendon Press, Oxford, 1970, 246 pp., £ 2,40.
Londen is altijd een trekpleister geweest voor politieke vluchtelingen uit het vasteland van Europa. Staatslieden van naam die de wijk moesten nemen voor een nieuw régime in hun eigen land, zoals de aartsconservatief Clemens Metternich of die het bestaande régime in hun land te hunnen eigen gunste omver wilden werpen, zoals Louis Napoleon, de latere Napoleon III van Frankrijk, die in Londen zijn veiligheid, zijn genoegens en zijn operatiebasis vond. Dit gold ook in de laatste jaren van het Victoriaanse Engeland, toen zich in Londen een vrij grote groep van revolutionaire émigrés vormde. Niet alleen omdat zij daar meer vrijheid genoten dan thuis maar ook omdat zij vanuit Londen veel beter dan bijvoorbeeld in Amerika in contact konden blijven met hun aanhangers in eigen land - zij konden vandaaruit bijvoorbeeld illegale krantjes en pamfletten Europa binnensmokkelen. En omdat zij in Londen altijd wel een klankbord voor hun ideeën vonden, zowel in de kring van hun lotgenoten als in de kringen der Britse intelligentsia.
Dit boek behandelt vijf van zulke revolutionaire predikers die zich in de negentiger jaren van de vorige eeuw in Londen ophielden, die elkaar allemaal wel eens ontmoetten en elkaar wederzijds inspireerden en die alle met elkaar gemeen hadden dat zij consequent revolutionair waren - ook tegenover de revolutie zelf. Zij hadden met de jongeren van vandaag gemeen, dat zij geen nieuw establishment, geen nieuw gareel wensten te scheppen om een oud omver te werpen. Zij waren evenzeer individualisten als socialisten. Dat waren Prins Peter Kropotkin en Sergei Stepniak uit Rusland, Eduard Bernstein uit Duitsland, Bernard Shaw, in feite banneling uit Ierland, en William Morris, weliswaar een geboren en getogen Brit, maar in zijn denken nauwer aan deze émigrés verwant dan aan zijn landgenoten. Geen van deze vijf bond zich ooit aan een weldoortimmerde revolutionaire of socialistische organisatie. Zij gingen allen hun eigen weg. Daardoor zitten geschiedschrijvers min of meer met hen in verlegenheid. Zij stonden afzijdig van de grote lijnen der revolutionaire ontwikkeling; zij speelden er doelbewust geen rol in; zij maakten ook nauwelijks school. Zij waren en bleven buitenbeentjes. Storende elementen in de rechtlijnige draad der geschiedenis. Rafels, die de historici ófwel probeerden weer in te vlechten in de draad ófwel eenvoudig afknipten als ontsierende uitwassen.
In die lacune voorziet nu dit boek van Hulse. Hij heeft zowel in Engeland als in Amerika een uitvoerige archiefstude gemaakt van elk dezer vijf. Een studie speciaal gericht niet op hun levensloop of op hun literaire prestaties (zoals al te vaak ten aanzien van Shaw gebeurt) maar op hun socialistische denkbeelden. Te lang zijn deze denkbeelden in de vergetelheid gebleven. Vandaag aan de dag, nu het gareel-socialisme begint af te brokkelen en het denken over sociale problemen naar nieuwe impulsen zoekt, kan een hernieuwde kennisname van de denkbeelden dezer vijf onorthodoxe socialisten van vroeger inspirerend, in ieder geval verhelderend werken.
Hans Hermans
| |
| |
| |
Literatuur
Albrecht, Friedrich - Deutsche Schriftsteller in der Entscheidung. - Aufbau Verlag, Berlin / Weimar, 1970, 699 pp., M. 15,-. |
Bartelink, Dr. G.J.M. - Geschiedenis van de klassieke letterkunde. - (Aula) Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1971, 320 pp., f 5,50, BF. 90. |
Betzema, Johan - Grenspassages. - Kosmos, Amsterdam / Antwerpen, 1971, 143 pp., f 11,90. |
Chaucer, Geoffrey - De vertellingen van de pelgrims naar Kantelberg. - Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1971, 563 pp., f 6,50. |
Cortázar, Julio - Achtervolgd. - Van Gennep, Amsterdam, 1971, 75 pp., f 6,50. |
Drabbe, Margaret - De waterval. - Kosmos, Amsterdam / Antwerpen, 1971, 208 pp., f 12,50. |
Internationale Bibliographie zur Geschichte der deutschen Literatur. Teil II, 1, von 1789 bis zur Gegenwart. - Volk und Wissen, Berlin, 1031 pp.. |
Geeraerts, Jef - Tien brieven rondom liefde en dood. - Elsevier Sequoia, Brussel, 1971, 150 pp., BF. 135. |
Labat, Marie-Thérèse - Ces étranges Whiteley. - Casterman, Tournai, 1971, 255 pp.. |
Paemel, Monika van - Amazone met het blauwe voorhoofd. - Elsevier Sequoia, Brussel, 1971, 107 pp., BF. 110. |
Tournier, Michel - De elzenkoning. - Meulenhoff Nederland, Amsterdam, 1971, 414 pp., f 23,50. |
Traum von Räte - Deutschland. - Erzählungen deutscher Schriftsteller 1924-1936. - Aufbau Verlag, Berlin / Weimar, 1968, 718 pp., M. 10,80. |
Zedvine, Nadia - Thé à la menthe. - Casterman, Tournai, 1971, 234 pp.. |
| |
Jan Boschmans
Niet zonder blozen jongedame!
De Clauwaert, Leuven, 1971, 214 pp., BF. 165.
Ook als dit boek zich aankondigt als een schelmenroman hoeft de lezer niet onmiddellijk aan Tijl Uilenspiegel of zijn moderne ekwivalenten James Bond, Jan Cremer, Papillon te denken. Wel zijn alle ingrediënten aanwezig die wij in dit soort literatuur mogen verwachten: geen man is mannelijker en knapper dan de schelm Tom Savan, geen meisje lieftalliger en onschuldiger dan zijn kuise Isid Norret, geen vrouw zo vals en tegelijk zo aantrekkelijk als de schatrijke Jessie Perka, en ga zo maar door. Conflicten en spanningen zijn er bij de vleet, amoureuze en misdadige avonturen in overvloed, maar er is ook de meesterlijke ironie van de auteur, die de gehele door conventies bepaalde ontwikkeling van het verhaal voortdurend doorprikt. Bovendien is deze schelmenroman écht amusant. Er is geen plaats voor sadisme en perversiteit, wel voor nuchtere annotaties over de hedendaagse maatschappij waaruit blijkt dat dit boek inderdaad een dubbele bodem heeft. Aanbevolen lectuur voor een lange, T.V.-loze regenavond.
J. Gerits
| |
Rudy Kousbroek
Een Kuil om snikkend in te vallen
Thomas Rap, Amsterdam, 1971, 120 pp..
Ditmaal handelen de korte stukjes van Kousbroek over het geheugen, de melancholie van het verleden, de kinderjaren, het verliefd zijn (of geweest zijn), en andere vormen van ‘nostalgia’. Allemaal stukjes geschreven rond één gevoelen, eigenlijk rond ‘het gevoel’. Opvallend is hoe hij deze themata niet eens nuchter of zakelijk, maar bijna klinisch behandelt. Zijn benadering zou men bijna gevoelloos kunnen noemen, als men niet voortdurend merkte dat deze ‘gevoelloosheid’ juist zijn gevoelsuiting is. Duidelijker en radicaler dan in zijn ander geschrijf (ook dat onder naam van Leopold de Buch gepubliceerd) valt hier nog eens op hoe S.'s eigenheid gezocht moet worden in zijn exclusief rationeel hanteren van het bestaan, dat in vele gevallen een bitter-zoete beschrijving is van een pijnlijk tekort. Al dan niet erkend. Voor mij heeft dit boek, buiten en naast het perfect genieten van de perfectie ervan, een akelige bijsmaak.
Eric De Kuyper
| |
Klaus Weimar
Versuch über Voraussetzung und Entstehung der Romantik
(Untersuchungen zur deutschen Literaturgeschichte), Max Niemeyer Verlag, Tübingen, 1968, 90 pp., DM. 14,-.
Een boek vier jaar na de verschijningsdatum te bespreken kan slechts dan zinvol zijn, wanneer de recensent - vol spijt, dat hij het werk te laat ontdekte - zijn lezers een dienst meent te bewijzen door het alsnog te recenseren. Dit is hier inderdaad het
| |
| |
geval. Weliswaar is de door W. verkondigde stelling niet nieuw. Hij is van mening, dat vele literair-historici ten onrechte Sturm und Drang en Klassik als reactie tegen de Verlichting beschouwen, terwijl dezen in werkelijkheid slechts een verdere ontwikkelingsfase der Aufklärung zijn, een ontwikkeling die vanzelfsprekend met duidelijke accentverschuivingen gepaard ging. Pas de Romantiek echter zou door de ontdekking van het historisch bewustzijn een geheel nieuwe periode in de geschiedenis van de menselijke geest hebben ingeluid. Nogmaals, deze stelling is niet nieuw. Rudolf Haym poneerde haar honderd jaar geleden en sindsdien hebben Oskar Walzel, Fritz Strich, Georg Lukàcs e.a. haar vanuit steeds wisselende gezichtspunten herhaald. Maar origineel is in Weimars boek de aanpak van het oude probleem. Hij bestudeert heel concrete culturele verschijnselen als de manier van luisteren naar muziek, de manier van kijken naar kunstwerken, de tijdservaring binnen het esthetisch moment. Steeds opnieuw moet hij daarbij vaststellen, dat er in de hele achttiende eeuw geen essentiële veranderingen zijn ingetreden, zodat die eeuw een duidelijke eenheid vormt. Wel vond er binnen die periode een geleidelijke evolutie plaats, die consequent op haar hoogtepunt, de Klassik uitliep. Daarna was er geen verdere ontwikkeling meer mogelijk, maar slechts een scherpe reactie: de Romantiek. Op deze wijze konstrueert W. een evolutionistische visie op de geschiedenis aan de hand van heel concrete culturele verschijnselen. Deze methode kan gevaarlijk zijn, maar W. slaagt erin, zo dicht bij de feiten te blijven dat zijn werk juist wat de methode betreft, overtuigend en exemplarisch is. Th. van Oorschot
| |
Fritz Hoffmann u.A., Hrsg.
Über die groszen Städte
Gedichte 1885-1967
Aufbau-Verlag, Berlin / Weimar, 1968, 509 pp., M. 15,-.
Een van de belangrijkste problemen van de tegenwoordige kunstbeschouwing is of er wel een andere kunst is in onze tijd dan een burgerlijke. Mevrouw Romein-Verschoor verklaarde onlangs nog in een voordracht geen andere te kennen. Voor het Nederlandse taalgebied en wat de letterkunde betreft, geldt dat zeker. Burgerlijke intellectuelen schrijven voor andere burgerlijke intellectuelen. Het is echter de vraag of het probleem dat uit hun werk te voorschijn komt, ook nog steeds een burgerlijk probleem is. Van de grote romankunst van de vorige eeuw kunnen wij aantonen dat dit een literaire neerslag is van het conflict van het liberalisme, d.w.z. het burgerdom: het conflict tussen het boven alles gaande eigenbelang en het eveneens boven alles gaande algemene (nationale) belang.
Komt nu in onze tijd het probleem van deze tijd ook in de kunst tot uiting? Natuurlijk kan men dat nu nog niet zeggen, maar wel staat vast dat de burger in de oude vorm vrijwel niet meer bestaat en dat dus het tijdsprobleem ook niet zijn probleem kan zijn. Hoewel we in de tijd zelf de eigen kunst nooit ten volle kunnen analyseren, kunnen wij wel zeggen dat eenzaamheid en vereenzaming daarin een zeer grote rol spelen. Een eenzaamheid die we zeker mogen betrekken op het leven in de stad. De moderne mens leeft niet meer in een huis, zoals de burger dat deed, maar in een onoverzichtelijk grote stad, waarin hij dus geen vaste verblijfplaats heeft waar hij eet, slaapt en werkt. Deze stad moet hem problemen geven juist omdat ze onoverzichtelijk en dus gedeeltelijk niet gekend en dus angst-wekkend is.
In deze bundel is nu een uiterst waardevolle bijdrage geleverd voor de oplossing van dit probleem. Niet alleen zijn een zeer groot aantal gedichten van zeer verschillende Duitse dichters samengebracht die zich rechtstreeks door de stad lieten inspireren, maar buitendien is een groot aantal afbeeldingen van beeldende kunst, o.a. Paul Klee, Otto Dix, Georg Grosz tot op deze tijd, opgenomen.
Hebben we hier nu te maken met de kunst van de proletariër? Had Kurt Tucholsky een werkelijk meegevoel met het leven van een hoer? Is het moderne gedicht van Kahlau, ‘Eroberung einer Stadt’, de uiting van een werkelijk bestaand verlangen tot begrip van de stad, of alleen maar een theoretische benadering? Wat is precies de betekenis van het uit vele gedichten blijkende Berlijnse chauvinisme? Want met alle angst voor de stad schijnt ze toch liefde te wekken of haat te veroorzaken. Men hoeft maar naar een Hagenaar te luisteren die over Amsterdam spreekt. Maar in het Oosten, waar dit boek vandaan komt, speelt dit chauvinisme, van b.v. Moskouwers tegenover Leningraders en omgekeerd, een min of meer officiële rol. Is dat op een of andere wijze te verantwoorden? Steeds opnieuw bestuderen van de stof uit deze bundel en van aanverwante onderwerpen zal aan de oplossing van deze vragen mee kunnen werken.
C.J. Boschheurne
| |
| |
| |
Theater
Claus, Hugo - Interieur. - De Bezige Bij, Amsterdam, 1971, 133 pp., f 8,50. |
Irvin, Eric - Theatre comes to Australia. - University of Queensland Press, St. Lucia, 1971, 260 pp., £ 2,80. |
Kändler, Klaus - Drama und Klassenkampf. - Aufbau Verlag, Berlin / Weimar, 1970, 466 pp., M. 14,40. |
Klima, Ivan - Theaterstücke. - Bucher, Luzern, 1971, 248 pp., SF. 22,-. |
Lacis, Asja - Revolutionär im Beruf. - Rogner & Bernhard, München, 1971, 132 pp., geïll., DM. 10,-. |
Mayer, Hans - Brecht in der Geschichte. - Suhrkamp, Frankfurt a/M., 1971, 253 pp.. |
Neues deutsches Theater. Hrsg. Karlheinz Braun und Peter Iden. - Diogenes, Zürich, 1971, 314 pp.. |
Thody, Philip - Jean Genet. - Athenäum, Berlin, 1971, 234 pp., DM. 19,80. |
| |
Mobiler Spielraum - Theater der Zukunft
S. Fischer, Frankfurt, 1970, 139 pp., DM. 20,-.
Hannelore Schubert
Moderner Theaterbau. Internationale Situation - Dokumentation - Projekte - Bühnentechnik
Karl Krämer, Stuttgart, 1971, 222 pp., DM. 118,-.
Het seminarie-project o.l.v. J. Jourdan (TH Darmstadt) vertegenwoordigt een optie op de constructie, de functie en het rendement van het schouwburggebouw, geconcipieerd vanuit de relatie tussen het theater en het publiek. De schouwburg wordt een omgeving waarin het theater een integrerend onderdeel blijft (of wordt) van een wijze van mens-zijn. Esthetica wordt veronachtzaamd, hoogstens als een consequentie geduld. Onderling variëren de uitwerkingen van de deelnemers nog wel, maar aan de basis ligt telkens hetzelfde kunstsociologische principe. Slechts even wordt de kille techniek verdrongen door watertandende beelddromen. Wat de futuristische utopie nog niet wegneemt.
H. Schubert gaat niet in het theaterarchitectonische kristal kijken, maar geeft een (indrukwekkend rijk) overzicht van de theaterbouw na de Tweede Wereldoorlog. Tussen een schets van creatieve invallen der laatste 100 jaren en een vlugge lijst van geprojecteerde nieuwbouw in, staat een gedocumenteerde detaillering van de uitgevoerde schouwburgen in de Bondsrepubliek, Oostenrijk en Zwitserland, plus een ruime selectie uit de rest van de wereld. Het blijft een album van monumentale schouwburgen, van architectonische pronkstukken: te weinig analyse voor de vakarchitect, geen principes van en voor de theatervakman. Inderdaad wordt deze opsomming representatief (stadstheatersyndroom) maar de centraliteit van het spel is volkomen weggedrukt. Waar ergens de aanval op het kijkkasttheater is terug te vinden, blijkt dit meer esthetisch dan fundamenteel te gebeuren. Zo wordt de schouwburg slechts een container van scène en publiek, en niet een instrument voor het theatrale spel. De conclusie moet bijgevolg vrij negatief uitvallen: een stijlidee vind je niet, een prototype werd niet ontwikkeld. Een conventionele planverdeling werd gefatsoeneerd en enige toekomsttendens is afwezig.
C. Tindemans
| |
Elder Olson
The Theory of Comedy
Indiana University Press, Bloomington-London, 1968, 145 pp., £ 0,95.
Bernd Schoeller
Gelächter und Spannung. Studien zur Struktur des heiteren Dramas
Atlantis, Zürich, 1971, 139 pp., SF. 14,-.
Wat E. Olson onderneemt, is een theorie over de komedie op Aristoteliaanse grondslag. Na een zorgvuldig afwegen van de basistermen (komisch, humoristisch, lachwekkend, belachelijk), ontwikkelt S. een poëtica van de komedie die in alle beknoptheid toch een dramaturgische codex uitmaakt. Daarmee snelt hij door de geschiedenis van de komedie, zoals geëxemplarifieerd bij Aristofanes, Plautus, Terentius, Shakespeare, Molière, O. Wilde, B. Shaw en zelfs E. Ionesco, reputaties bevestigend zij het op volkomen nieuwe (en, in alle objectiviteit, thans eindelijk fatsoenlijk-stevige) grondslagen.
Wat Olson reeds occasioneel als kenmerk veronderstelt (nl. de totale samenhang van 't
| |
| |
komische in tegenstelling tot de komische incidenten), maakt het studieprobleem van B. Schoeller uit. Zonder Olson te kennen, komt S. tot vele identieke vaststellingen, die echter niet in een vaste dramaturgische theorie zijn opgevangen, zodat de twee publikaties elkaar voortreffelijk aanvullen. Verder dan Olson gaat Schoeller waar hij probeert constanten te achterhalen (poets, verwisseling, transformatie), gedemonstreerd aan de modellen Minna von Barnhelm (G. E. Lessing), Amphitryon (H. von Kleist) en Der Schwierige (H. von Hofmannsthal), culminerend in Der zerbrochne Krug (H. von Kleist).
C. Tindemans
| |
Laurence Michel
The Thing Contained. Theory of the Tragic
Indiana University Press, Bloomington, 1970, 177 pp., £ 3,60.
Van Spencer tot Schopenhauer, maar ook van Nietzsche tot Murray Krieger de vigerende theorieën over de tragedie doorlopend, ziet S. zich gedwongen ze af te wijzen. Naar zijn gevoel hebben de theoretici zich te sterk laten verblinden door de oppervlaktecode van de vorm, terwijl hij de essentie legt in de inhoud. Deze inhoud is slechts secundair een eventuele eeuwige waarheid; hij is primair de reactiewijze van de individuele auteur op zijn wijze van bestaan, niet op zijn substantie, ook al wil de titel een verwijzing zijn naar das Ding an sich. S. ziet de creatieve auteur in het bezit van een kern van negatieve kracht en uit de dynamische, in S.'s visie volkomen irrationele, demonische, Dionysische toepassing treedt de tragedie naar voren als een confrontatie tussen de droom van onschuld en het feit van de schuld, waarop zoniet berusting, dan toch het vinden van rust volgt. Deze dualiteit tussen paradijselijk willen en wanhopig weten, waaruit de persoonlijke nederlaag te voorschijn treedt als een almenselijke constante, toetst S. uitvoerig aan Shakespeare (vooral Macbeth en The Tempest), maar ook aan Conrad en Faulkner, waarbij hij beide laatsten interpreteert als epideiktische (i.p.v. epische) auteurs, om althans zo in staat te zijn in de Apollinische laag van de dramatische vorm zijn visie overeind te houden.
C. Tindemans
| |
Miscellanea
Alfvén, Hannes - Atoom mens heelal. - Wereldvenster, Baarn, 1971, 130 pp., f 11,90. |
Baeck, Louis - De wereld is ons dorp. - Lannoo, Tielt, 1971, 328 pp., BF. 198. |
Berrigan, Daniel - Pas de chaînes pour l'humanité. - Casterman, Tournai, 1971, 184 pp.. |
Bogen, Hans Joachim - Moderne biologie. - (Wegwijzers door de wetenschap), Kluwer, Deurne, 1970, 336 pp., geïll., BF. 595. |
Chadeyron, Pierre André - Petite fantasmagorie pour une femme enceinte. - Casterman, Tournai, 1971, 140 pp., BF. 90. |
Durnez, Gaston - Jullie worden later gek dan wij. - Lannoo, Tielt, 1971, 272 pp., BF. 240. |
Hesse, Erich - Rausch-, Schlaf- und Genussgifte. - Enke, Stuttgart, 1971, 180 pp., DM. 29,80. |
Hooykaas, Dr. R. - Geschiedenis der natuurwetenschappen. - Oosthoek, Utrecht, 1971, 289 pp., f 27,50. |
Jonckheere, Karel - In een anekdote betrapt. - Lannoo, Tielt, 1971, 224 pp., BF. 170. |
Looi, L. van - Israël anders dan elders. - De Arbeiderspers, Amsterdam, 1971, 131 pp., f 8,90. |
Smedts, Mathieu - De grote kater / machtig / onmachtig Amerika. - Wereldvenster, Baarn, 1971, 180 pp., f 14,90. |
Reichard, Hans Ottokar - Conseils aux touristes de 1793. - Courtille, Paris, 1971. |
Reichard, Hans Ottokar - Guide de l'Allemagne. - Courtille, Paris, 1971. |
Verschuuren, G.M.N. - Biosfeer. Biologie voor de brugklas. - Stenfert Kroese, Leiden, 1971, losbladig, 124 pp.. |
| |
Prof. Dr. K. Rijsdorp
Gymnologie
(Aula), Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1971, 256 pp., f 6,50, BF. 106.
De schrijver van dit boek, bijzonder hoogleraar in de wetenschap van de lichamelijke opvoeding aan de Rijksuniversiteit van Utrecht, beschrijft in deze pocket het studiegebied van de lichamelijke opvoeding en de sport.
Het is in Nederland een eerste poging sinds de lichamelijke opvoeding aan de universiteit wordt gedoceerd (in Utrecht door au- | |
| |
teur en in Amsterdam aan de V.U. middels een interfaculteit).
De acht hoofdstukken geven de indeling aan waarin de schrijver dit studiegebied ziet, terwijl overal uitgebreid aandacht wordt besteed aan het opstellen van een terminologie. De titel van het boek, gymnologie, is daar een voorbeeld van: aan deze term geeft hij de voorkeur boven die van de wetenschap van de lichamelijke opvoeding en sport. Gymnologie is afgeleid van het Grieks γυμναζειν, (gymnazein) d.w.z. oefenen en als passivum zich oefenen. De schrijver geeft trouwens vaker blijk van een voorliefde om langs etymologische weg zijn terminologie te funderen en te definiëren (sport-disportus-ontspanning).
De gymnologie wordt gesplitst in een algemeen deel, dat zich bezig houdt met de algemene problematiek van lichamelijke opvoeding en vorming, een speciaal deel dat zich richt op de problemen van bijzondere groepen en tenslotte een praktisch deel.
De uitwerking van bovengenoemde indeling alsmede de invoering van vele termen drukken een zeer persoonlijk stempel op de theorie van de lichamelijke opvoeding en bevatten alles bijeen nogal wat controversiële punten. Dit is iets waar nauwelijks aan te ontkomen valt voor een vakgebied dat tot voor kort niet universitair was.
Wellicht dat in een later stadium vanuit de diverse hulpwetenschappen in interfacultair en interuniversitair verband een gezamenlijke visie tot ontwikkeling gebracht kan worden.
‘Voor iedereen die zich bezig houdt met sport of lichamelijke opvoeding’, zoals de achterflap meldt, lijkt mij dit werk echter nogal onverteerbaar. Voor degenen daarentegen die zich beroepshalve met de theorievorming moeten ophouden, een vette kluif!
Dr. H.C.G. Kemper
| |
A.E. Hotchner
De schat van de Duce
Vertaling H.J. van Slingelandt, Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1971, 226 pp., f 16,50.
Hier volgt het recept om een derde-rangs-roman in elkaar te steken. Men neme een historisch gegeven (het verdwijnen van de grote hoeveelheid geld en juwelen buitgemaakt op Mussolini bij zijn arrestatie in 1945), men bedenke enige kraninge manspersonen (geallieerde officieren die de schat moeten bijeenhouden), men voere een tijdsverschil in (door één van deze kerels ten onrechte van moord beschuldigd 23 jaar in een gevang te laten zitten), men late de vrijgekomene en zijn voormalige vrienden (die natuurlijk hem verraden hebben, maar dat blijkt pas op p. 200) alsnog verder speuren, men vergete niet de nodige seks en geweld en late de hoofdfiguur die ondertussen het grote geluk gevonden heeft in de dochter van de man die hij vermoord zou hebben, tenslotte terecht komen bij de schat van de Duce, ergens in de krochten van een klooster waar een fanatieke vereerder van Mussolini (welke vereerder ongetwijfeld om het interessant te maken homoseksueel blijkt te zijn) steunend op een legertje zwarthemden de monniken dwingt iedere nacht om precies twaalf uur een zwarte mis (in vele betekenissen van het woord) te vieren voor de zielerust van de Duce, die daar in een juwelen schrijn onder het altaar ligt.
226 bladzijden zijn daarmee te vullen, maar het hoeft niet serieus genomen te worden.
Marcel Chappin
| |
Josef Schleifstein
Kleines Lenin Wörterbuch
Verlag Marxistische Blatter G.bH., Frankfurt/M., 1971, 80 pp., DM. 3.
Een bundeltje citaten uit het werk van W.I. Lenin over een zeventigtal onderwerpen. Het werkje wordt gepresenteerd als een hulpmiddel voor degenen die Lenins mening willen weten, maar niet kunnen beschikken over diens verzamelde werken. De citaten zijn ontleend aan de Lenin-Werkausgabe van het Dietz verlag in de DDR.
C.J. Boschheurne
| |
R. Töpffler
Reizen en avonturen van doctor Festus
Meulenhoff, Amsterdam, 1969, 160 pp., f 8,90.
Een ander werkje van de schrijver van het origineel van ons Prikkebeen. Het is onthullend in zoverre het de schrijver van dat werk leert kennen als een cultuur-pessimist van het allerergste soort.
C.J. Boschheurne
|
|