| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid.
| |
Theologie
Cazelles, Henri - Ecriture, parole et esprit. - Desclée, Tournai, 1971, 176 pp., BF. 180. Geis, Robert Raphael - Gottes Minotrität. - Kösel Verlag, München, 1971, 246 pp., DM. 36,-. |
Hamman, Adelbert - Praktische gids voor de patrologie. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1971, 330 pp., geïll., BF. 345. |
Wilckens, Ulrich - Auferstehung. - Kreuz Verlag, Stuttgart / Berlin, 1970, 173 pp., DM. 12,80. |
| |
Peter Knauer s.j.
Verantwortung des Glaubens
Ein Gespräch mit Gerhard Ebeling aus katholischer Sicht
(Frankfurter Theologische Studien), Verlag Josef Knecht, Frankfurt am Main, 1969, 220 pp., DM. 24,50.
De bekende (protestantse) theoloog G. Ebeling schreef geen systematische theologie. Onverwacht vindt men nu in deze doctoraatsverhandeling - ‘referenten’ waren K. Rahner en J.B. Metz - de opbouw en samenhang van geheel Ebelings gelovig denken onvervalst en nauwgezet weergegeven. Werkelijk een degelijk en voor ingewijden boeiend boek! S. bespreekt in drie hoofdstukken de vooronderstellingen, het wezen en de fundering van het christelijk geloven. Maar dit dient iedereen zelf na te lezen die ooit nog met kennis van zaken over Ebeling spreken wil. Naar eigen weten was Ebeling met dit consequent analyseren en structureren van zijn persoonlijk denken zo ingenomen, dat hij S. uiterst dankbaar was voor alle gevolgen die deze studie voor zijn eigen werk eventueel nog hebben kan. S. heeft zich in Ebelings meest centrale gedachte zo verdiept, dat geen element waarover deze theoloog geschreven of nagedacht heeft, aan het onderzoek van deze eenheidsvisie ontsnappen kan. S. heeft in zijn werk zo eerlijk meegedacht met Ebelings grondbekommernis, dat het ‘gesprek met hem’ uit een katholiek standpunt bekeken het ‘dunste’ gedeelte van deze studie is. Waar verhelderend denken, volgens Ebelings eigen woorden, steeds ‘verständlich und verbindlich’ moet zijn, heeft S. zich op dit standpunt gesteld dat voor het boek het waardevolst was. Wat hem als beslagen katholiek theoloog te denken geeft, heeft S. op zeer serene wijze als ‘Gesprächsvota’ betiteld. Deze worden scherp geformuleerd vanuit de andersdenkende die S. met een accuraat hart typeert. Het boek is natuurlijk, wat het Duits betreft, enkel voor gevorderden toegankelijk. Maar niemand die Ebeling luchtig citeert, zou zich aan de reële ernst van deze synthese mogen onttrekken. Het Woord brengt meer verplichtingen dan uitvluchten mee. S. was zo eerlijk om dit nooit te verdoezelen. Daarom verdient zijn diepgaande studie
eerder een aanbeveling dan een bespreking.
E. Kerckhof
| |
Erhard Kunz
Christentum ohne Gott?
Knecht, Frankfurt am Main, 1971, 152 pp., DM. 12,80.
Centrale theologische vragen over ‘een godsbewijs’ en ‘hoe te spreken over God’ worden in dit werk heel duidelijk en radicaal gesteld en vanuit een existentiële belevingsanalyse beantwoord. De kern van dit
| |
| |
antwoord kan - niet zonder gevaar van misverstand - gelicht worden uit p. 148: ‘De ervaring van werkelijk gerealiseerde liefde wijst daarom altijd boven zichzelf en boven de mens uit. Waarheen? Gewoon naar de oorsprong van de liefde, van waaruit menselijke liefde als geschenk voortvloeit. Deze oorsprong moet als een werkelijkheid opgevat worden die aan de menselijke liefde voorafgaat en die dan ook “boven” en “buiten” de mens en onafhankelijk van zijn concrete liefde en van zijn bewustzijn bestaat’. In het laatste deel van het boek worden ideeën van Dorothee Sölle samengevat en kritisch op hun tekorten getoetst. Het is een diepgaande studie, helder en levensnabij.
G. Boeve
| |
Gerhard von Rad
Weisheit in Israel
Neukirchener Verlag, Neukirchen, 1970, 427 pp., DM.28,-.
De naam Von Rad staat vrijwel altijd garant voor een degelijk, grondig werk. Zo ook dit boek over het verschijnsel Wijsheid in Israël. De titel doet reeds vermoeden dat niet alleen in Israël, maar ook elders dit begrip Wijsheid te vinden is, met name in het oude Egypte. Het is niet eenvoudig om een scherp omlijnde definitie van Wijsheid te geven. Het is iets als: de kunst om goed te leven, gaan op de rechte weg van Jhwh, het ontdekken van de samenhangen in zijn natuur. Wijsheid is: het zien van goed en kwaad, het zinvol nadenken over de gang van het leven, enz..
In de Bijbel zijn een aantal boeken opgenomen (o.a. Spreuken, Job, Prediker) die juist dít thema bestrijken. Met citaten uit deze bijbelboeken vooral probeert Von Rad in het zéér complexe verschijnsel dat de Wijsheid is, een zekere ordening te scheppen. De hoeveelheid materiaal die hij aandraagt en verwerkt, is enorm. Waarschijnlijk zal dit boek de geschiedenis ingaan als standaardwerk over de Wijsheid.
P. Beentjes
| |
Eberhard Jüngel
Tod
(Themen der Theologie), Kreuz-Verlag, Stuttgart / Berlin, 1971, 176 pp., DM. 14,80 (bij inschrijving op de hele serie DM. 9,80).
Wie het werk van de jonge evangelische theoloog E. Jüngel al enigszins bijgehouden heeft, kan niet anders dan hoogst geïnteresseerd zijn in dit nieuwste boek van deze begaafde dogmaticus. Deze interesse blijkt ook hier weer alleszins gemotiveerd: de auteur schrijft hier een bijzonder sterke en boeiende theologie van het menselijk sterven in een voor ieder enigszins geschoolde mens verstaanbare taal. In een eerste deel wordt ‘het raadsel van de dood’ overwogen. De enige ‘instantie’ die wij over de dood kunnen ondervragen, is het mensenleven zelf. Doen wij dit gewetensvol, dan moet de platoonse voorstelling van de dood als bevrijdende scheiding van ziel en lichaam opgegeven worden (n.b. met de ‘dwangvoorstelling’ die deze in de christelijke theologie verkregen heeft). Een tweede deel behandelt ‘het mysterie van de dood’. Ook al leven er in het Oude Testament meerdere opvattingen over het sterven van de mens: enige punten hebben zij gemeenschappelijk. De dood wordt er steeds negatief gewaardeerd; bestreden wordt de dood als voltooiend levenseinde; integendeel, sterven betekent het afgebroken worden van alle verhoudingen, met name de verhouding tot God. ‘De mens moet sterven, omdat hij niet sterven kan’, en juist daarin blijkt de dood een vloek. In het Nieuwe Testament echter wordt de dood gerelativeerd als norm voor de verhouding tot God: in het licht van het geloof in Jezus Christus als de verrezen Heer, wordt duidelijk dat God zich met ‘de gestorven Jezus vereenzelvigd heeft’. Dit betekent niet de dood van God, maar integendeel: God, de bij uitstek levende, schept nieuw leven, de nieuwe mens; daarin komen leven én dood in een nieuwe verhouding tot God te staan; áls men wil spreken van ‘kruisoffer’, dan toch alleen in die zin dat God zelf zijn tegenstelling tot de zondige mens heeft opgegeven. Zo is in
Christus' dood-ten-leven het sterven van de mens van teken veranderd: niet langer ‘vloek’ in het afbreken van de relatie tot God, maar teken van hoop en verwachting op opstanding in het feit dat God zelf zich genadig en reddend met iedere stervende ‘vereenzelvigt’ omwille van en in onze verrezen Heer Jezus Christus. Misschien komt in deze theologie van het sterven de protestantse ‘sola gratia’-leer iets te sterk aan het woord. Van de andere kant heeft de gedachte dat Gods genadig en reddend aanwezig-zijn in het sterven van de mens de ‘vloek’ erin wegneemt, het voordeel dat daardoor de hoop op een blijvend leven in God gewekt wordt, zonder ook maar iets van de ernst van de dood weg te nemen. Een prachtig boek.
S. Trooster
| |
| |
| |
Godsdienst
Bouritius, G.J.F., e.a. - Omtrent de dood. - Romen & Zn., Roermond, 1971, 160 pp., f 12,50. |
Bowers, Margaretta K., e.a. - Wie können wir Sterbenden beistehen. - Kaiser/Grünewald, München/Mainz, 1971, 173 pp., DM. 13,50. |
Gruber, Winfried - Wer ist ein Sünder? - (Reihe X). Styria, Graz/Wien/Köln, 1971, 64 pp., ÖS. 28, DM. 4. |
Haag, Herbert - Biblisches und Naturwissenschaftliches Weltbild. - (Reihe X). Styria, Graz/Wien/Köln, 1971, 48 pp., ÖS. 28, DM.4. |
Hansemann, Georg - Können wir heute noch beten? - (Reihe X). Styria, Graz/ Wien/Köln, 1971, 80 pp., ÖS. 28, DM.4. |
Hasenhüttl, Gotthold - Gefährdet die moderne Exegese den Glauben? - (Reihe X). Styria, Graz/Wien/Köln, 1971, 54 pp., ÖS. 28, DM.4. |
Jonge, Dr. J.M. de - Jezus inspirator en spelbreker. - Callenbach, Nijkerk, 1971, 152 pp., f 15,90. |
Klostermann, Ferdinand - Sind alle Priester? - (Reihe X). Styria, Graz/Wien/Köln, 1971, 64 pp., ÖS. 28, DM. 4. |
Mieth, Dietmar - Auf dem Wege zu einer dynamischen Moral. - (Reihe X). Styria, Graz/Wien/Köln, 1971, 72 pp., ÖS. 28, DM.4. |
Nuscheler, Franz, Hrsg. - Mission und Entwicklung. - Pesch-Haus Verlag, Mannheim, 1971, 98 pp., DM. 4,80. |
Penning de Vries, Dr. Piet - Dertig nieuwe bijbelse gebedsthema's. - Patmos, Antwerpen, 1971, 175 pp., BF. 165. |
Pesch, Rudolf - Von der ‘Praxis des Himmels’. - (Reihe X). Styria, Graz/Wien/ Köln, 1971, 52 pp., ÖS. 28, DM. 4. |
Pfixter, Paul F. - Sendschreiben über den Zölibat. - (Reihe X). Styria, Graz/Wien/ Köln, 1971, 67 pp., ÖS. 28, DM. 4. |
Schoiswohl, Josef - Fortschritt in der Kirche. - (Reihe X). Styria, Graz/Wien/Köln, 1971, 48 pp., ÖS. 28, DM. 4. |
Strunk, Reiner - Politische Ekklesiologie im Zeitalter der Revolution. - Kaiser/ Grünewald, München/Mainz, 1971, 328 pp., DM. 20,-. |
Urs von Balthasar, H. - Schwestern im Geist. - Johannes Verlag, Benziger, Einsiedeln, 1970, 472 pp., DM./SF. 38,-. |
| |
Psalmgebeden
gekozen en vertaald door Ad. W. Bronkhorst O.P.
Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1969, 159 pp..
Impuls tot persoonlijk gebed, zo luidt het onderschrift van dit gebedenboekje. Uitdrukkelijk bedoeld voor de individuele bidder zijn hier een aantal psalmen en liederen uit de H. Schrift gekozen en geordend op bepaalde themata. Een flink aantal psalmen zijn weggelaten en soms zijn er grotere en kleinere gedeelten van psalmen weggelaten, die naar de mening van de samensteller ‘voor ons gebed minder geëigend zijn’. Dat dit typografisch goed verzorgde gebedenboekje moge beantwoorden aan de wens van uitgever en samensteller: de God van liefde in het eigen bidden te vinden.
G. Wilkens
| |
Josef Andreas Jungmann
Christliches Beten in Wandel und Bestand
Verlag Ars Sacra, München, 1969, 200 pp., DM. 14,80.
Wanneer de grote wetenschappelijke pioniet in de liturgie - wie kan zijn ‘Missarum Sollemnia’ vergeten? - een boek schrijft over de geschiedenis van het nietliturgische gebed in de Kerk, kan men een grondige, sterk-gedocumenteerde studie verwachten. Hetgeen dit boek dan ook overvloedig biedt. Het biedt een prachtig overzicht in deze. Als zodanig uiterst waardevol. Maar met een gevoel van schaamte moet ik eerlijk bekennen dat ik niet goed weet wat ik ermee aan moet. Veel van ons vroeger bidden vindt hier zijn historische verklaring; van tijd tot tijd vraag je je ook verdrietig af: waarom hebben wij deze momenten toch zo gemakkelijk laten vallen? Van de andere kant kun je weinig anders doen dan constateren: dit is nu eenmaal geschiedenis geworden en zal het wel voor altijd blijven. De opmerking op de flap van dit boek: ‘In dit boek toont de bekende auteur, hoe vroegere generaties het “enig noodzakelijke” gezocht hebben - op wegen die ook vandaag nog open staan’, kan ik echt niet van harte bijvallen. Maar misschien kan de toeleg op een sterk gebedsleven, zoals deze in dit historisch overzicht aan het licht komt, ons aansporen al het onze te doen om op eigen wijze mensen van veel en sterk gebed te blijven. Juist deze opgave maakt het zo uitermate nuttig dit boek te lezen en te overwegen.
S. Trooster
| |
| |
| |
Alfred Schilling
Orationen der Messe in Auswahl Ein Beitrag zum Problem ihrer Übertragung in unsere Zeit
Verlag H. Driewer, Essen, 19696, 168 pp., DM. 12,80.
Alfred Schilling
Fürbitten und Kanongebete der holländischen Kirche
Materialien zur Diskussion um zeitgemässe liturgische Texte
Verlag H. Driewer, Essen, 197010, 312 pp., DM. 18,-.
Franz Franzen
Motivmessen 2.
Thematische Messformulare für jeden Tag
Verlag H. Driewer, Essen, 19702, 246 pp., DM. 16,60.
Wanneer men in korte tijd in volkomen verschillende situaties Eucharistie heeft moeten vieren - voor leerlingen van een pedagogische academie, met een groep monniken en monialen, bij het afscheid van de directrice van een grote nijverheidsschool van haar onderwijzend personeel -, dan ervaart men aan den lijve de behoefte aan materiaal om in ieder van deze vieringen tot een optimale gemeenschap in gebed te komen. Uitgeverij Driewer had ons reeds haar boek ‘Motivmessen I’ toegezonden (besproken in Streven, mei 1971, p. 887/8); nu is zij zo grootmoedig geweest ons ook haar andere uitgaven in deze ter hand te stellen. De enorm grote oplagen van deze boeken tonen reeds onomstotelijk aan, van hoeveel waarde deze uitgaven voor velen zijn geweest. Het eerste boek van A. Schilling houdt een poging in de wisselende gebeden van de Mis uit het latijn in een voor deze tijd verstaanbare taal te vertalen. Hoe moeilijk dit is en welke factoren deze moeilijkheid veroorzaken, wordt in een inleiding van de Oostenrijkse liturgist Prof. Dr. J.H. Emminghaus uiteengezet. Daarna heeft Schilling een Duitse bewerking verzorgd van een aantal voorbeden en kanongebeden die hier in Nederland omstreekt 1968 in gebruik waren. Vooraf gaat een beschouwing van Drs. P. Vlaar SJ, toentertijd studentenpastor in Amsterdam, over de voorwaarden waaraan eigentijdse liturgische teksten moeten voldoen. Persoonlijk vind ik dit boek een bijzonder kostbare verzameling van materiaal voor een verantwoorde liturgieviering in onze tijd. De voorbeden zijn bedoeld voor de zondagen en grotendeels ontleend aan de gestencilde uitgave van Misteksten ‘Midden onder U’, in Maastricht samengesteld en uitgegeven. Onder de kanongebeden vinden wij enige van de vroegere teksten van Oosterhuis en de momenteel bijna overal gebruikte tekst van de ‘Boskapel’ in Nijmegen. In een aanhangsel worden ons nog een aantal mogelijkheden geschonken die de titel van het boek niet
deden vermoeden: verschillende teksten voor een schuldbekentenis, voor een geloofsbelijdenis en voor prefaties, waarin steeds weer andere op het Nieuwe Testament geïnspireerde variaties worden voorgesteld. Vooral voor groepen die nog dagelijks Eucharistie vieren - ik denk vooral aan communauteiten van religieuzen - liggen hier prachtige mogelijkheden. In hetzelfde aanhangsel vindt men ook twee voorstellen voor een z.g. agape-viering (die van onze Sjaloomgroep en een Duits voorstel). Tenslotte een poging de van Rome gekomen tweede kanonformule in modern Duits te bewerken. Nogmaals, persoonlijk vind ik dit boek het belangrijkste uit de serie.
‘Motivmessen 2’ is op dezelfde wijze opgesteld als ‘Motivmessen I’, en.... verdient - zij het in iets mindere mate - dezelfde kritische instelling. Vieringen waarin men zich intensief met kritiek op Kerk en maatschappij bezighoudt, zijn zeker niet uit den boze; ze zijn zelfs noodzakelijk. Maar wanneer dit te eenzijdig wordt doorgevoerd, rijzen er toch vragen: wordt het gebed van de Kerk - en dat wil de viering der Eucharistie toch bij uitstek zijn - zodoende niet tot rechtstreekse ‘politieke’ indoctrinatie? Ontstaat zo niet het gevaar dat men het Evangelie al te gemakkelijk gaat toepassen op en ombuigen naar de eigen verantwoordelijkheid voor actuele problemen? Gaan niet meerdere gelovigen zich maatschappijkritisch gemanipuleerd voelen? Gaan wij op den duur niet de grote en kleine problemen en opgaven van onze daagse dag in ons gebed vergeten omwille van verder liggende opgaven, maar die ons niet zo onmiddellijk aangaan? Waarmee wij alleen maar willen pleiten voor nog eens een aantal ‘Motivmessen’, die rekening houden met onze vragen en opgaven van de daagse dag; als ik het zo eens mag zeggen: met een christelijke houding van geloof, hoop, vertrouwen, verwachting en liefde tot God.
S. Trooster
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Appel, Otto-Karl, e.a. - Hermeneutik und Ideologiekritik. - Suhrkamp, Frankfurt a/Main, 1971, 317 pp., DM. 14,-. |
Habermas, Jürgen - Philosophisch politische Profile. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt/M., 1971, 251 pp., DM. 7,80. |
Hilpinen, Risto - Deontic Logic. - D. Reidel, Dordrecht, 1971, 182 pp., f 45,-. |
Körner, Stephan - Abstraction in Science and Morals. - Cambridge Univ. Press, London, 1971, 34 pp., 30 p.. |
Krivine, Jean-Louis - Introduction to Axiomatic Set Theory. - D. Reidel, Dordrecht, 1971, 97 pp., f 28,-. |
Postan, M.M. - Fact and Relevance. - Cambridge Univ. Press, London, 1971, 182 pp., £ 2,60. |
Schoenmakers, C.L.J. - Techniek en ethiek. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1971, 251 pp., BF. 225. |
Stegmüller, W. - Main Currents in Contemporary German, British and American Philosophy. - D. Reidel, Dordrecht, 1969, 567 pp., f 72,-. |
Tymieniecka, Anna Teresa, Ed. - Analecta Husserliana I. - D. Reidel, Dordrecht, 1971, 207 pp., f 50,-. |
Vorländer, Karl - Geschiedenis van de wijsbegeerte. I. Oudheid, II. Middeleeuwen en Renaissance, III. Nieuwe Tijd tot Kant. - Spectrum, Utrecht, 1971, 176, 231 en 224 pp., f 4,50, f 5,- en f 5,-. |
Wolf, Karl und Paul Weingartner, Hrsg. - Ernst Mally Logische Schriften. - D. Reidel, Dordrecht, 1971, 349 pp., f 80,-. |
| |
S.U. Zuidema
De Revolutionaire Maatschappijkritiek van Herbert Marcuse
Buijten & Schipperheijn, Amsterdam, 1970, 205 pp., f 16,-.
Het is altijd wat moeilijk of men moet reageren op mannen met een bijzonder sensitief hersenvolume die plots idool worden van een generatie die kennelijk weinig intelligent is opgevoed. De ervaring leert dat zij die een vroegere heilsleer vervangen door een andere, dat doorgaans niet doen als resultaat van een rijpingsproces. Hun omkering heeft meer instinctief-emotionele oorzaken dan ‘ideologische’. Hun hang naar ideologie verraadt magische onbestemdheid: van hun studeerzolder maken ze een rookkelder en van de koele wijnkelder een bedompt slaapvertrek. Zo iets marcheert het beste aan de hand van posters waarop idolen het schijnbaar zien zitten.
Een dergelijk syndroom confronteren met oude wijsheid kan licht tot contestatie leiden. Sommigen zien daarin iets heiligs en onvermijdelijks. Maar de kans is niet gering dat men zich tot die contestatie laat verleiden omdat men zich door de nieuwe generatie - die men overigens zelf in psychisch-fysieke zin geproduceerd heeft - bedrogen voelt. Zij etaleren wat men in zichzelf zo aardig verdrongen had. En de heimelijke hoop bestaat dan dat de contestatie zal leiden tot wederzijdse appreciatie, zodat men na verloop van tijd allerhand ideologieën tolereert in het veilige gevoel, dat op die wijze de pluriforme samenleving toch intact blijft. Links en Rechts - Oude en Nieuwe heilsleer - gezamenlijk op het kussen om de meer alledaagse mens te (be)-sussen. Kortom heel dit thematiseren van de intelligentsia lijkt mij een veel ernstiger vorm van vervreemding dan we willen toegeven. Wie dat niet zo ziet, zal in Zuidema's uiterst faire en kritiserende studie van Marcuse ongetwijfeld een leidraad vinden tot een beter leven. Ook volgens ondergetekende bezit de man van Nazareth nu eenmaal meer zeggingskracht dan Marx, Marcuse en Freud. Maar het is wel interessant om te achterhalen hoe het komt dat een christelijk opgevoede generatie plots heil gaat zien in nieuwe profeten. Wellicht dat een analyse met hulp van M., M., en Fr., van de wijze waarop de man van Nazareth aldoor maar weer vervreemd wordt, uitkomst kan brengen. Een belangrijk boek.
Th. de Jong
| |
Helmut Dahm
Meuterei auf den Knien
Die Krise des marxistischen Weltund Menschenbildes
Walter Verlag, Olten, 1969, 208 pp., Zw. Fr. 26,50.
In Moskou, Peking, Belgrado en Havana wordt het marxisme op verschillende wijze geïnterpreteerd. Bovendien zijn sinds het begin van de jaren zestig binnen de kleine kring van marxistische filosofen ernstige meningsverschillen ontstaan. Het ontstaan van verschillende meningen is verbonden
| |
| |
met het probleem van de verandering van Marx' filosofische denken zelf. Deze onenigheid vormt het onderzoekobject van Helmut Dahm. Hij maakt onderscheid tussen twee richtingen van het eigentijdse marxistische denken:
de scientistisch-wetenschapstheoretische en de antropologisch-humanistische. De scientisten grijpen zowel op de oude Marx en de natuurwetenschappelijke fundering van het dialectische materialisme als ook op dat van Engels en Lenin terug.
De antropologen nemen de jonge Marx en zijn vervreemdingstheorie als uitgangspunt. De formering van verschillende filosofische richtingen begon zelf op grond van de officiële doctrine, toen men in Moskou probeerde zich van het Stalinisme te distanciëren en de inzichten van de moderne wetenschap op te noemen. De auteur spreekt van ‘ideologiezersetzender Sachlichkeit’. Sinds het midden van de jaren vijftig zijn alle princiepen van het dialectische- en historische materialisme het een na het andere ‘im Frage gestellt’. Wellicht het meest radicaal door de Bulgaarse wijsgeer Polikarov. Volgens Polikarov is het bewustzijn even eeuwig als de materie. Zelfs haar anorganische vormen bezitten de eigenschappen van ‘Widerspiegelung’, informatie en bewustzijn.
‘Das verträgt sich’, meent Helmut Dahm, ‘nicht mehr mit einer materialistischen Philosophie. Wenn die Welt eine dynamische Ordnung informativer Beziehungen ist, muss ihre Gesetzlichkeit geistigen Ursprungs sein’.
Dahm baseert zijn analyse te zeer op de Leninistische en Stalinistische versie van het dialectisch materialisme. In de geschiedenis van het historisch materialisme wordt weliswaar Plechanow, maar niet Trotsky geïntegreerd. Ondanks deze tekortkomingen laat de auteur duidelijk de innerlijke problemen van het marxisme en haar conflict met de officiële doctrine zien. Nieuw is, dat het initiatief voor de vorming van de antropologische school van een Sovjet filosoof was uitgegaan. Ook de scientistische school vestigde zich eerst in Moskou. Er worden door de schrijver vele namen genoemd die men zeker moet onthouden.
Dit boek behandelt in zijn eerste deel de ontwikkeling van de marxistische ideologie van 1963 tot 1968. Onder andere de overgang van dogmatisch traditionalisme tot wetenschappelijk modernisme en het complex van vraagstukken verbonden aan de ideologie, irrationalisme en mythologie.
De delen twee en drie van het boek bieden een duidelijk overzicht der ontwikkeling van het dialectische- en historische materialisme tot op heden. In dit verband is de interpretatie van het Leninisme als zijnde een revolutionaire strategie wellicht de meest actuele bijdrage van de schrijver. Dahm behandelt in dit hoofdstuk onder meer: de partij-conceptie en de revolutionaire theorie van Lenin; het opbouwen van het socialisme in een land, burgeroorlog, revolutionaire oorlog en nationale bevrijdingsoorlog als componenten van politieke en maatschappelijke omwenteling en naar aanleiding van het problematische bondgenootschap van arbeiders en boeren de ideologische, strategische en politieke tegenstellingen tussen Mao Tse Toeng en Stalin.
Tenslotte onderzoekt de auteur in het vierde deel van het boek de mogelijke consequenties van de wetenschappelijke revolutie op het terrein van de cybernetica en communicatietechniek op de toekomstige ontwikkeling van de marxistisch-leninistische ideologie.
L. Bartalits
| |
Alexander Mitscherlich
Krankheit als Konflikt Studien zur psychosomatischen Medizin I
Suhrkamp Verlag, Frankfurt / M., 1969, 168 pp..
Het is merkwaardig op welk een dualistisch standpunt de medische wetenschap eigenlijk staat. Lichaam en ‘ziel’ worden feitelijk als twee wezenlijk verschillende zaken beschouwd. Ziek zijn is dan voor de medicus het aanwezig zijn van een organische, d.w.z. lichamelijke afwijking. De schrijver overdrijft wat als hij schrijft dat de medicus de kwaal als niet serieus beschouwt als de organische afwijking niet gevonden kan worden en de patiënt dan doorstuurt aan een collega die hij ook niet serieus beschouwt: de psychiater. Zeker is echter dat er wederzijds, uitzonderingen daargelaten, een volledig onbegrip heerst. Belangrijk is van dit werkje vooral het bestuderen van het door de medicus gehanteerde ziektebegrip. Het is de basis vanwaaruit hij werkt en dat voor hem als iets vaststaands wordt aangenomen. Als de filosofie de wetenschap van de wetenschappen is en dus ook de grondslagen van de medische wetenschap moet bestuderen, zal zij inderdaad ook dit ziektebegrip aan een onderzoek moeten onderwer- | |
| |
pen. Ziek of gezond is de basisvraag voor iedere soort van geneeskunde. De vraag zou misschien vervangen moeten worden door ‘Mens zijn zoals de mens behoort te zijn of niet’. Dit brengt mee dat aan het begrip ‘niet gezond’ een totaal mensbeeld ten grondslag moet liggen.
In de praktijk kan dit belangrijk zijn. Wie is meer mens, hij die onder onze abnormale leefomstandigheden een neurose ontwikkelt of hij die daartoe niet in staat is? Een beantwoording van deze vraag kan richtinggevend zijn voor de hele zogenaamde geestelijke volksgezondheid.
C.J. Boschheurne
| |
Siegfried Bork
Missbrauch der Sprache
Francke Verlag, Bern / München, 1970, 140 pp., Schw. F. 16,50.
Dit kleine boekje is in vele opzichten een must. De schrijver begint met een zuiver filosofische benadering van het taalbegrip, waarmee hij al aantoont dat deze wetenschap zelfs van een direct praktisch nut kan zijn. Het merkwaardige is dan weer dat hij daarbij zowel gebruik maakt van aan Heidegger als van aan Wittgenstein ontleende argumenten. Waarmee bewezen wordt dat deze op het eerste gezicht vreemde combinatie een basis kan geven waarmee te werken valt. De schrijver gaat namelijk vervolgens zijn theorie toepassen op de taal van het nationaal-socialisme. Hij gebruikt daarvoor talloze citaten uit de werken van A. Hitler en de dagbladpers. Daarbij blijkt op welke wijze door de fascisten de taal zo is veranderd dat woorden, zonder dat de gebruikers dat bemerken, na verloop van tijd betrekking hadden op begrippen die bijna tegengesteld zijn aan de oorspronkelijke. Duidelijk blijkt dat het fascisme zelfs de tendens heeft zoveel mogelijk woorden van ieder begrip los te koppelen. De taal wordt daarmee irrationeel, zodat dezelfde zin in dezelfde context verschillende betekenissen toegekend kunnen worden. Hiermee bereikte het irrationalisme, dat in de Duitse cultuur sinds de romantiek en in de filosofie misschien sinds Nietzsche maar zeker sinds Dilthey zo'n grote rol heeft gespeeld, maar dat ook aan het Franse denken van die jaren, bijvoorbeeld bij een Bergson, niet vreemd was, zijn hoogtepunt. De logische basis van de taal was verval en de taal kon nu voor alles gebruikt worden. Eindoplossing was hetzelfde als moord.
Nu moet ieder irrationalisme uit de aard der zaak consequent inconsequent zijn. Het kan immers door haar verwerpen van de logica in de taal nooit systematisch zijn. Dientengevolge zal het steeds uiteindelijk tot haar uiterste consequenties, zoals die in het fascisme tot uiting komen, leiden. Dat is een waarschuwing voor deze tijd, nu evenals in de dertiger jaren vele posities die niet meer te handhaven zijn, worden verdedigd met behulp van irrationele argumenten, met kreten. De kreet moet men daarbij wel onderscheiden van de leus. De leus is een doelaanduiding, voor een hypothetische verbetering, die alleen in de praktijk van de toekomst bewezen kan worden. De kreet is een zinloze uitroep, die alleen een gemoedsbeweging verraad waaraan echter op irrationele wijze een betekenis wordt toegekend. De kreet behoort tot het dierlijke in de mens, de leus bij het redelijke.
C.J. Boschheurne
| |
Bernhard Welte
Im Spielfeld von Endlichkeit und Unendlichkeit Gedanken zur Deutung des menschlichen Daseins
Knecht, Frankfurt am Main, 119 pp..
Deze beschouwingen over het menselijk bestaan vormen de inhoud van een tiental conferenties, gegeven aan de Universiteit van Freiburg (Breisgau). Het specifiek menselijke bestaat in het bewustzijn van het oneindige midden in de ervaring van het eindige. De mens ervaart zijn eindigheid o.m. in de grenzen van zijn weten en in de alles afsluitende horizont van de dood. Maar zijn drang naar meer-weten, naar vooruitgang, naar zuiverder geluk openbaart hem de aantrekking van het oneindige, n.l. van het goede waartegenover hij ja kan zeggen. Eens brengt de spanning tussen eindigheid en oneindigheid hem tot de noodzaak alles op het spel te zetten, ofwel in de vertwijfeling, waardoor hij alles opgeeft, ofwel in het geloof dat door zijn ja de bevrijding brengt van de angst. Een heldere, fenomenologisch uitgewerkte beschrijving van de verhouding mens-God, en wel in zover juist deze verhouding de mens tot mens maakt.
M. De Tollenaere
| |
| |
| |
Cultuuranalyse
Glazer, Nathan - Remembering the answers. Essays on the american student revolt. - Basic Books, New York, 1970, 311 pp., $ 7,95. |
McLuhan, Marshall - From cliché to archetype. - Viking Press, New York, 1970, 213 pp., geïll., $ 7,50. |
Millet, Kate - La politique du mâle. - Stock, Paris, 1971, 463 pp.. |
Mumford, Lewis - The pentagon of power. The myth of the machine. - Seeker and Warburg, London, 1971, 496 pp., £ 4,50. |
| |
P. Hoogenboom
Heilsverwachting, Evolutie en Vooruitgang
Wolters - Noordhoff, Groningen, 1970, 241 pp..
Wij leven niet alleen in een politiek verwarde situatie, doch zijn bovenal tot medespelers geworden in een samenleving die culturele brekingsverschijnselen laat zien. Wat drijft ons in de jacht naar beter onderwijs voor meer mensen? Naar grotere bewustheid en vrijheid? Naar progressiviteit? Hoogenboom stelde zich niet tevreden met voor de hand liggende - en zelden bevredigende - antwoorden. In heldere taal, daarbij de hoofdstukken niet overladend met gegevens en ‘nuanceringen tot de dood er op volgt’, keerde hij tot de historie terug. Daar zag hij hoe de parabel van het verloren paradijs geleidelijk aan werd omgebouwd tot richtsnoer van het maatschappelijk handelen. De ‘politisering’, waarvoor jongeren het geboorterecht opeisen, bleek oude wortels te hebben. Wij, de westerse mensen, geloven - bewust of half-bewust - dat de heilssymboliek beter aards kan worden dan hemels blijven.
Het startpunt van de auteur lag bij Augustinus. Via de middeleeuwen laat hij zien hoe de permanente spanning die bij Augustinus bestond tussen de hemelse en de aardse stad geleidelijk aan in het platte vlak van de maatschappelijke prestatie werd neergehaald. De religieuze huiver werd op die wijze als dynamiet en richtsnoer in het alledaagse leven getrokken. In de 18e eeuw voltrok deze tournure zich in de nu als pressiegroep optredende intelligentsia. In de jaren die daarna kwamen, werd de kermistent der vooruitgang opgezet. ‘Overigens’, zo zegt de schrijver, ‘is het merkwaardige resultaat van de technische ontwikkeling dat ze de oud-christelijke idee van de mensheid als één geheel tot werkelijkheid lijkt te maken’. Allen die om Godes wil geëngageerd de mens willen omturven, zij dit boek vol praktische historische wijsheid ten dringendste aanbevolen. Misschien helpt het nog.
Th. de Jong
| |
Constant
Opstand van de homo ludens
Paul Brand, Bussum, 1969, 148 pp., BF. 200, f 12,90.
Dit doodernstige boek over de spelende mens van de toekomst is op zich al een bewijs dat, zoals de auteur constateert, de opstand van de homo ludens nog maar een bescheiden aanvang heeft genomen. Het boek is een verzameling voordrachten en artikelen, waarin telkens opnieuw, bijna letterlijk herhaald, dezelfde ideeën naar voren komen: de toekomst is aan de spelende mens, de mens die bevrijd is van elke vorm van produktieve arbeid, die leeft om te leven, die speelt om te spelen. Vanzelfsprekend veronderstelt die spelende mens - juister: die spelende mensengemeenschap - een aangepast milieu, een nieuwe stad, het nieuwe Babylon waarover Constant het heeft in een ander boek. Naar de concretisering van dit milieu gaat Constants aandacht in de eerste plaats. Een stimulerend boek als men het spelenderwijze weet te lezen.
G. Bekaert
| |
James Halloran, editor
The Effects of Television
Panther, London, 1970, 224 pp., 10/-.
Verzameling opstellen over het tv-medium in verband met de politiek, de kunsten, de opvoeding, en de andere media. Kwalitatief erg variërend. Maar alleen reeds voor de inleiding en het opstel van James D. Halloran (‘The social effects of television’) is dit boekje zeer het lezen waard. Halloran is er namelijk voortdurend om bezorgd het tv-fenomeen in een ruimere context te plaatsen zonder het wezenlijke van het medium uit het oog te verliezen. Wie een beetje op de hoogte is van de massamedia-literatuur weet dat dit maar al te zelden gebeurt. Helder en genuanceerd schrijft Halloran zijn ideeën neer, rustig prikt hij sommige media-taboes door (o.a. in verband met de hele discussie omtrent het geweld).
E. De Kuyper
| |
| |
| |
Joan Bakwell & Nicholas Garnham
The New Priesthood
Allen Lane, The Penguin Press, London, 1970, 314 pp., 50/-.
De werking - zowel technisch, artistiek, financieel als vooral ideologisch - van de Britse TV wordt, als het ware, van binnenuit uiteengezet aan de hand van korte of middellange gesprekken met nagenoeg alle belangrijke Britse televisiemensen. Voor wie zich enigszins voor het medium interesseert, uiterst boeiend (enige kennis van de Britse situatie is gewenst), omdat tv-medewerkers hier voluit en genuanceerd aan het woord komen. Wat niet zo vaak gebeurt; meestal immers ‘the practitioners do not have a voice and are not allowed to have a voice’.
E. De Kuyper
| |
Edgar Morin
Le Vif du Sujet
Editions du Seuil, Paris, 1969, 381 pp..
Journal de Californie
Editions du Seuil, Paris, 1970, 264 pp..
Le Vif du Sujet is geschreven in het begin van de jaren zestig, pas in 1969 gepubliceerd. Toen hij het schreef, maakte Morin een moeilijke periode van zijn leven door (een morele crisis gepaard aan een ernstige ziekte). Een stuk uit dit lijvige manuscript werd afzonderlijk gepubliceerd onder de titel Introduction à une politique de l'homme (Ed. du Seuil, 1965). De diepe reden waarom Morin deze ‘confessions’ op papier zette, zijn dezelfde - mits enkele nuanceringen - waarom de recensent er zo moeilijk over kan schrijven. Niet het feit dat zovele literaire genres door elkaar lopen, elkaar aanvullen, in contrast elkaar bevechten, en dit alles in een (soort) dagboekvorm, maar dat deze hyper-individuele essayïstiek de lezer tevens moet aanspreken in zijn intiemste gebieden. Hij wordt door S's rijkgeschakeerde intellectuele en emotionele obsessies of meditaties afwisselend geboeid, geprikkeld of geërgerd. Hier zijn we ver van de sociologie als wetenschap: ‘les autres livres étaient de moi, celui-ci est moi’. Dit ‘moi’ is dan toevallig (?) iemand met sociologische belangstelling, zodat we dan via een omweg toch weer terechtkomen in het gebied van de sociologie.
Duidelijker wordt dit terrein afgebakend in het nieuwste boek van Morin, Journal de Californie: een relaas van zijn verblijf in Amerika. Hier wil hij de tekenen van een nieuwe maatschappij ontleden. Ook dit is een heel persoonlijk boek. Juist daardoor steken deze twee qua vorm op elkaar gelijkende boeken zo schril tegen elkaar af. Le Vif du Sujet was geschreven in een crisisperiode; Morins reflecties waren geladen met een existentiële betekenis en behoefte. Journal de Californie is geschreven in een periode van euforie. Het is saai, nietszeggend, onbelangrijk, staat vol tautologieën. Ziet S. dat zelf in? Je zou het gaan geloven als je de laatste regels leest: ‘Tous les plaisirs s'intensifiaient en voluptés, toutes les joies devenaient bonheur. Je ne pouvais plus rien exprimer dans mon journal, je ne pouvais que m'écrier, et non écrire’ (p. 261).
E. De Kuyper
| |
Alain Bourdin
McLuhan
(Coll. ‘Psychothèque’), Ed. Universitaires, Paris, 1970, 142 pp..
S. tracht met maat de chaotische denkwereld van McLuhan systematisch na te gaan en te resumeren in een honderdtal pagina's. McLuhans denkwereld losmaken van de wereld waaruit en waarin deze ontstaan is, levert altijd een verarmend en verwrongen resultaat op. Ook in dit boekje merk je dat McLuhans geschrijf steriel aandoet als men het niet situeert in een context, die paradoxalerwijze, McLuhan overbodig maakt!
E. De Kuyper
| |
Jürgen Heinrichs
Hunger und Zukunft - Aspekte des Welternährungsproblems
Van den Hoeck & Ruprecht, Göttingen, 1969, 88 pp., DM. 3,80.
In dit kleine boekje worden een aantal problemen aan de orde gesteld in verband met de ontwikkelingslanden. De cirkel van de stijgende bevolking, de armoede en de honger worden eens te meer belicht. De inhoud kan als volgt worden samengevat: de actualiteit van het vraagstuk, de wereldvoeding als vraagstuk voor de wetenschap, de stijgende bevolking en de geboorteplanning, economische cijfers betreffende ontwikkelingslanden, revolutie tegen de honger.
Interessant en pretentieloos boekje dat geschreven is vanuit een diepe bezorgdheid. Geeft wel een goed uitgewerkte reeks statistieken. Het boekje kan een begin zijn voor verdere studie. Daarom is het jammer dat er geen afzonderlijke bibliografie is.
A. van Peteghem
| |
| |
| |
Politiek
Ansprenger, Franz - Der Schwarz-Weisz Konflikt in Afrika. - Kaiser/Grünewald, München/Mainz, 1971, 111 pp., DM. 6,80. Broekmeijer, M.J.W.M. - The Vietcong Passed by. - Asia Publishing, Voorburg, 1971, 84 pp., ill.. |
Kernvraag 21. - Europese Veiligheid. - Geest. Verzorging bij de Krijgsmacht, Den Haag, 1971, 66 pp.. |
Nieuwstadt, Michel van - Van ‘aardgetrouw’ tot ‘aziatisch’. - SUN, Nijmegen, 1971, 202 pp., f 9,-. |
Trotzki, Leo - De permanente of de verraden revolutie. - (Kritiese Bibliotheek), Van Gennep, Amsterdam, 1971, 268 pp., f 12,90. |
| |
Roel van Duyn
Schuldbekentennissen van een ambassadeur
Meulenhoff, Amsterdam, 1970, 192 pp., f 11,50.
Meer een historisch document dan een boek voor nu. Pas later zal men immers kunnen nagaan hoe het kwam dat de speelse kabouterplannen onwelwillend werden ontvangen en de kabouters, nog wel tijdens de zitting van de Amsterdamse gemeenteraad, weer tot de meer gewelddadige provomanieren zijn overgegaan. In de eerste plaats wilden de kabouters de stad wat leefbaarder en wat gezelliger maken, meer perkjes en bloemen tot zelfs op de gemeentevoertuigen toe. Zij wensten af te stappen van vele vooroordelen en de gemeentepolitiek vanuit nieuwe gezichtspunten benaderen. Men kan zeggen dat het Amsterdamse gemeentebestuur van twee uitgangspunten uitgaat: werkgelegenheidsvoorziening op de zeer lange termijn, vrijwel ongeacht wat dat voor het milieu betekent, en een maximale doorstroming van het verkeer door de stad. Bij dat laatste gaat men zover dat, bijvoorbeeld in het plan ‘Lijnen voor morgen’, het openbaar vervoer wijkt voor het particuliere autovervoer. Aan dergelijke zaken wensten de kabouters niet mee te werken. Maar hun kritiek werd niet rationeel bestreden, maar alleen met hoongelach beantwoord. Nu moet toegegeven worden dat er in de Amsterdamse gemeenteraad ook niets te doen is. Het is een duistere zaak wie in Amsterdam feitelijk de macht in handen heeft. Een merkwaardig feit is, dat de zeer invloedrijke stadsadvocaat optreedt voor een van de grootste institutionele beleggers. Het zijn vooral de belangen van deze groep die bepalend zijn voor de Amsterdamse gemeentepolitiek. De nota's die de kabouters de gemeenteraad deden toekomen en die in dit boek weer eens gepubliceerd zijn, zijn op vele punten in strijd met die belangen.
C.J. Boschheurne
| |
Friedrich A. Lutz
Amerika - Europa
Freund und Rivale
Eugen Rentsch Verlag, Erlenbach-Zürich/ Stuttgart, 1970, 193 pp., Schw. Fr. 18,50.
In de winter van 1969/'70 organiseerde het ‘Schweizerische Institut für Auslandforschung’ in Zürich een reeks voordrachten over de verschillende aspecten van de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en West-Europa. Onder de titel Amerika-Europa: Freund und Rivale, zijn deze voordrachten in boekvorm gepubliceerd. Deze voordrachten worden door twee bijdragen die speciaal voor de publikatie van de bundel geschreven werden, zinvol aangevuld. Van Max Silberschmidt is afkomstig een overzicht over de geschiedenis van de Noordamerikaanse en Westeuropese betrekkingen sinds het ontstaan van de eerste koloniën. De uitgever van dit boek, Friedrich A. Lutz, heeft een studie over ‘Wachstum und Verflechtung der amerikanischen und der europäischen Wirtschaft’ geschreven.
Ondanks de verschillende politieke pluimage van de auteurs wordt nagenoeg in alle bijdragen het inzicht onderstreept, dat de politieke en economische verdeeldheid van Europa niet alleen voor de Sovjet-Unie, maar ook voor de Verenigde Staten een nadelige invloed heeft en dat de pogingen tot een Europese samenwerking bespoedigd moeten worden.
De politieke en economische aspecten van de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en West-Europa worden zeer uitgebreid behandeld. Men kan echter niet zeggen dat deze een eenzijdige en dominerende rol in het boek spelen. Verheugend is dat ook aan de culturele en vooral sociologische problemen van de Europees-Noordamerikaanse verhoudingen voldoende aandacht wordt geschonken.
De Amsterdamse socioloog A.N.J. den Hollander onderzoekt de rol en de betekenis van het anti-amerikanisme in het Europese culturele bewustzijn. Zijn conclusie is, dat ook het virulentste anti-amerikanisme in de huidige Westeuropese samenleving
| |
| |
sterk door de Verenigde Staten zelf wordt beïnvloed. Vervolgens dat het ‘amerikanische antiamerikanismus’ het Europese - en hier maakt den Hollander nauwelijks onderscheid tussen Oost- en West-Europa - qua intensiteit verre overtreft.
De Engelse historicus H.C. Allen onderzoekt de ontwikkeling van de Amerikaanse buitenlandse politiek gedurende de laatste jaren en gebruikt daarbij het beeld van ‘Janus des Westens’.
Hij toont aan, dat sinds de ambtsaanvaarding van president Nixon een ‘tiefschürfender Entscheidungs- und Umbruchprozess im Gange sei’, en dat de huidige Amerikaanse ‘Nation’ op een keerpunt van zijn geschiedenis staat. Naar zijn mening kan echter de heroriëntatie op het terrein van de buitenlandse politiek eerst dan worden verwezenlijkt als de Amerikanen erin zullen slagen hun interne problemen op te lossen. Dit is een van de condities voor het terugvinden van hun nationale zelfvertrouwen. Het derde artikel is door Urs Schwarz geschreven en behandelt de Amerikaanse veiligheidsstrategie en Europa. Ook hier wordt het eerste jaar van de Nixon-administratie als een ‘Zeit der Neubesinnung’ voorgesteld. Zij manifesteert zich in een verandering van de strategische overwegingen en in een herwaardering van de Europese rol ‘im gesamten Sicherheitsdispositiv’ tegenover het socialistische blok.
Karl Schmidt-Lüders schrijft over de ‘Management Gap’. De beschouwingen van de directeur voor de aangelegenheden van industrie en energie bij de O.E.C.D. maken duidelijk, dat het geloof aan de ‘schicksalsbedingte Rückständigkeit’ van Europa tegenover de Verenigde Staten niet op reële en historisch aanwijsbare ervaringen is gebaseerd, maar op een ‘immer wieder wach werdenden Angst vor dem Nicht-Begreifen’. Gezien deze opvatting is zijn kritische strijd tegen de ideeën van Servan-Schreiber in zijn bekende boek ‘Le défi américain’ begrijpelijk.
Het artikel van de Nederlandse financiële deskundige C.F. Karsten komt in hoofdzaak neer op een oproep tot Europese economische eenwording. Zijn onderwerp luidt ‘Ueberfremdung oder Integrierung der europäischen Industrie?’. Deze studie wordt gekarakteriseerd door een dwingende logica en door een negentiende-eeuws economisch pragmatisme dat de tendens tot verwaarlozing van de sociale problemen niet geheel kan verbergen.
Tenslotte is er in de bundel een artikel van de Zürichse literatuur-historicus Heinrich Sraumann, getiteld ‘Zur bedeutung der amerikanischen für die europäische Literatur’.
Samenvattend mag worden gezegd dat alle artikelen van dit boek gekarakteriseerd worden door de bedoeling om in Europa het begrip voor het fenomeen Verenigde Staten te verdiepen, diverse beoordelingen te analyseren en de misvattingen te corrigeren. Op het ogenblik, nu de bereidheid tot snelle oordeelsvorming over de Amerikaanse politiek en samenleving vaak groter is dan de oprechte wens naar informatie, kan men het verschijnen van dit boek alleen maar begroeten.
L. Bartalits
| |
John Ney
Die europäische Kapitulation
Thesen und Prognosen zur Amerikanisierung Europas
C.J. Bucher Verlag, Luzern / Frankfurt/M., 1971, 368 pp., Zw.Fr. 28 / DM. 25,-.
Op een voor Amerikanen typerende, arrogante manier schrijft John Ney ter inleiding van zijn boek dat geheel Europa reeds geamerikaniseerd is en nog verder zal worden geamerikaniseerd, zij het door ‘Eigenen Antrieb’ of door ‘den seines leicht enervierten und verstörten Mentors’.
Het eerste hoofdstuk van dit boek waarin de algemene oorzaken van de capitulatie worden behandeld, moeten vooral diegenen lezen die nog altijd geloven, dat Europa zijn technologische ontwikkeling zelf in handen moet en kan nemen. Dat kunnen de Europeanen namelijk niet meer. Daarom is de voorstelling van een geamerikaniseerd Europa als een derde industriële wereldmogendheid een fata morgana.
Volgens de auteur hoeft Europa niet meer met een Amerikaanse uitdaging af te rekenen. Deze strijd is reeds lang beslist en Europa heeft onvoorwaardelijk gecapituleerd. Europa aanvaardde het produktie- en consumptieprincipe van de Amerikanen. Volgens deze filosofie wordt de permanent toenemende materiële consumptie als het hoogtepunt van de menselijke ontwikkeling beschouwd.
In de hoofdstukken twee en drie worden Engeland: ‘Der Kolonisator wird kolonisiert’ resp. Westeuropa: ‘Die Gegenwart als Vergangenheit’ behandeld.
In het laatste hoofdstuk: ‘Osteuropa: Tagebuch einer Impression’ beschrijft de auteur zijn indrukken over Tsjechoslowakije en Hongarije. In Praag was het thema van zijn gesprekken: de oorzaken en gevolgen van de Sovjet invasie. Volgens de Russen
| |
| |
werd de liberalisering in Tsjechoslowakije door de Amerikanen aangemoedigd. Want het proces van liberalisering zou in de socialistische landen aansluiting bij het Amerikaanse blok tot gevolg hebben. De strijd gaat om Oost-Europa: dit gebied vormt de inzet van de Amerikaans-Sovjetische tegenstellingen.
Wanneer met de Amerikanisering in West-Europa wordt begonnen, dan wordt deze in Oost-Europa voortgezet. De Russen zijn van mening dat zij of moeten toekijken hoe eerst Oosteuropese landen en daarna de Sovjet-Unie wordt opgeslokt, of zich tegen het proces van Amerikanisering verdedigen. Gezien het feit dat aanval de beste verdediging is, acht de auteur het uitbreken van een wereldoorlog niet uitgesloten. Volgens de schrijver zou Tibor Szamuely hebben gezegd, dat de Sovjet-Unie volkomen gelijk had met haar interpretatie van het Tsjechoslowaakse experiment ‘als etwas, was das Land zu einer nichtkommunistischen Demokratie machen würde’. Het gaat om de Sovjet hegemonie in Oost-Europa. De niet-communistische democratie is een westelijk eufemisme voor Amerikaanse invloeden.
Tenslotte probeert John Ney het fenomeen Zionisme, zoals dat in Oosteuropese communistische kringen wordt gezien, onder de loep te nemen. Het Zionisme wordt over het algemeen met het Amerikanisme gelijkgesteld, want de Verenigde Staten is de operatiebasis van het Zionisme. Daarom zijn Joden die hoge posten bekleden, voor de heersende regimes in Oost-Europa gevaarlijk.
L. Bartalits
| |
Alfred Grosser
Deutschlandbilanz.
Geschichte Deutschlands seit 1945
Carl Hanser Verlag, München, 1970, 576 pp..
In onze tijd, nu men steeds meer gedwongen wordt om ‘detailonderzoeken’ te verrichten, is er grote moed voor nodig en een arsenaal van gegevens resp. materiaal om de geschiedenis van Duitsland sinds 1945, inclusief het ontstaan van beide Duitse staten, en de ontwikkeling tot op heden af te schilderen.
Als professor aan het ‘Institut d'études politiques’ van de universiteit te Parijs en als researchdirecteur aan de ‘Fondation Nationale des Sciences Politiques’ had hij de gegevens en masse ter beschikking. Welk een massa materiaal Alfred Grosser bestudeerd heeft wordt duidelijk, indien men de 48 bladzijden tellende ‘Bibliografische Orientierung’ bestudeert.
In een inleidend hoofdstuk geeft de auteur een korte, maar niettemin zeer originele interpretatie van de eigentijdse Duitse geschiedenis tot 1945. Daarna volgen de 3 hoofddelen van het boek: ‘Het Duitsland van de overwinnaars’, ‘De demokratie van Bonn’, ‘het andere Duitsland en het Duitse probleem’. Deze indeling is echter niet zo schematisch als men op grond van de verdeling van de hoofdstukken zou kunnen verwachten. In het derde deel bv. wordt de verrassende kop geciteerd die op 28 november 1968 in de International Herald Tribune stond: ‘Bonn puts Nein back into its vocabulary’. Bonn is opnieuw begonnen nee te zeggen, voorlopig met betrekking tot financiële vraagstukken en tegenover het westen, toen de Duitse mark tijdens de internationale monetaire crisis tegen de geallieerde druk verdedigd werd. Tegelijkertijd schreef de doorgaans de ‘Volksstimme’ articulerende Bildzeitung: ‘Jetzt sind die Deutschen Nr. 1 in Europa’. In dit derde deel van het boek wordt het duidelijk dat een politiek te lang onmondig gehouden Bondsrepubliek op een gegeven moment voor het Westen gevaarlijk zou kunnen zijn. De historicus Grosser spreekt dit weliswaar niet uit, maar de opsomming van de feiten spreekt voor zichzelf.
Over Walter Ulbricht en zijn DDR krijgt de lezer een objectief, bijna sympathiek beeld. In dit verband getuigt Grossers opmerking dat ‘Jedes der beiden Deutschlands ist fest verankert in der Welt, zu der es gehört’ niet alleen van werkelijkheidszin, maar geeft tegelijkertijd ook uiting aan de hoop van de Fransen en de meeste Westeuropeanen dat Duitsland verdeeld zal blijven.
Dit standaardwerk over de geschiedenis van de Bondsrepubliek en de DDR is tegelijkertijd in Frankrijk en Duitsland gepubliceerd. Het zal zeker in West-Europa het begrijpen van de Duitsers en hun problemen, ook ten Oosten van de demarcatielijn, vergemakkelijken. Dit boek zal eigenlijk verplichte literatuur van de politiek geëngageerde intellectuelen moeten worden. Het is niet al te gemakkelijk om te lezen; maar het is ook niet moeilijk. Problemen zoals het Berlijn-vraagstuk, atoombewapening, vakverenigingen, industriële concentratie, ‘Vertriebene’, ‘Entnazifizierung’, herstelbetaling, ‘Bundesverfassungsgericht’ of de rol van de Kerken in de Bondsrepubliek en in de D.D.R. worden in het boek zorgvuldig geanalyseerd.
L.L. Bartalits
| |
| |
| |
Sociale wetenschappen
Albrecht, Milton C. - The sociology of art and literature. - Duckworth, London, 1970, 752 pp., £ 7,50. |
Baehr, Dr. P.R. - Onderwijs en onderzoek in de internationale betrekkingen. - Boom, Meppel, z.j., 32 pp., BF. 38. |
Bak, Dr. L. - Het dilemma van ruimtelijke planning in deze tijd. - Boom, Meppel, 1971, 31 pp.. |
Brouwers, Bert - Literatuur en revolutie. Deel 1: Inleiding tot de literatuursociologie. - Boom, Meppel, 1971, 230 pp., BF. 260, f 15,50. |
Brouwers, Bert - Literatuur en revolutie. Deel 2: De Vlaamse literatuur en de revolutie van 1848. - Boom, Meppel, 1971, 270 pp., BF. 235, f 17,50, beide delen samen f 30,-. |
Calcar, Co van - Buitenspel op school. - Van Gennep, Amsterdam, 1971, 102 pp., geïll., f 5,50. |
Couwenberg, Dr. S.W., e.a. - Internationaal Cultureel Beleid. - Centrum voor Staatkundige Vorming, Den Haag, 1971, 60 pp., f 3,50. |
Gerwen, Dr. W. Van, e.a. - Krant en omroep: statuut en vrije berichtgeving. - Centrum voor communicatiewetenschappen, Leuven, 1970, 103 pp.. |
Gevers, J.K.M. en H. Wallenburg - Sociologie als wetenschap van de maatschappij. I. Inleidende essays tot de makrosociologie. II. Teksten uit de makrosociologie. - Boom, Meppel, 1971, 181 en 271 pp., f 13,50 en f 16,50, beide delen samen f 27,50, BF. 210 en BF. 255. |
Kaart van het vormings- en ontwikkelingswerk met volwassenen in Nederland. - Wolters-Noordhoff, Groningen, 1971, 243 pp., f 10,90. |
Kreykamp, A. - Prognose, Planning, Toekomst. - Katernen 2000, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1971/3, 21 pp.. |
Kroes, R. - Arbeiderskinderen en het middelbaar onderwijs. Analyse van een achterstand. - (Teksten sociologie), Boom, Meppel, 1971, 84 pp., BF. 125. |
Laing, R.D. en A. Esterson - Gezin en waanzin. - Boom, Meppel, 1971, 266 pp., f 15,50. |
Marshall, Donald S., en Robert C. Suggs - Human sexual behavior. - Harper and Row, Scranton, 1971, 302 pp., $ 10,-. |
Masserman, Jules H., ed. - The Dynamics of Dissent. - Grune & Stratton, New York / London, 1968, 176 pp., $ 8. |
Mishan, E.J. - De welvaart wordt duur betaald. - Aula, Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1971, 231 pp., f 6,-, BF. 98. |
The obscenity report. - Stein and Day, New York, 1970, 130 pp.. |
Reich, Wilhelm - Die Massenpsychologie des Faschismus. - Kiepenheuer & Witsch, Köln, 1971, 384 pp., DM. 20,-. |
Reik, Theodor, e.a. - Psychoanalyse und Justiz. - Suhrkamp, Frankfurt a/Main, 1971, 433 pp., DM. 18,-. |
Richter, Horst-Eberhard - Het gezin als patiënt. - Aula, Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1971, 232 pp., f 5,50, BF. 90. |
Swanborn, P.G. - Aspecten van sociologisch onderzoek. - Boom, Meppel, 1971, 200 pp., BF. 285. |
Wellen, Drs. J., e.a. - Aspecten van massacommunicatie. - Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1971, 61 pp., f 3,-. |
Wickler, Wolfgang - Les lois naturelles du mariage. - Flammarion, Paris, 1971, 268 pp.. |
| |
R.P. Zuidema
Produktie, Kapitaal en Produktiviteit
Een analyse van produktie in de tijd
De Erven Bohn, Haarlem, 1970, 171 pp., f 25,-.
Voor een geïnteresseerde buitenstaander in het vak der economie is deze dissertatie toch enigermate teleurstellend. Voor beoefenaren van het vak geeft hij een overzicht van diverse theorieën over produktie, kapitaal en produktiviteit. Daarbij worden de factoren aangegeven - marktbeheersing, technologie, massale communicatie - die een verkorting en versnelling van de produktietijd mogelijk maken. Tijd gaat geld kosten. De kern van het economisch handelen lijkt te liggen in het ruilen van de een zijn tijd tegen die van een ander. Niet ieders tijd is evenveel waard. Johan Cruijff speelt zo verrukkelijk dat duizenden hun middag ruilen tegen die ene van hem. De mandenmaker wordt wel geobserveerd door toeristen, doch voor zijn produkt bestaat weinig vraag meer. Hij verblijft met subsidie in een reservaat omdat de belangstelling niet zo ver gaat dat men een hoge entreeprijs wil neerleggen.
De technologie schept de mogelijkheid meer produkt te maken in minder tijd. Concentreert men zich op produktie waarvoor een massale vraag bestaat, dan kan ieders inkomen stijgen. Wil men dit proces continueren, dan zoeke men het in modieuze variaties en nieuwe snufjes. Ieder wil dan gaarne
| |
| |
met korte tussenpozen van de partij zijn: het tweejaarlijkse festijn voor mijnheer om een auto te kopen; het seizoenmatig trippelen van de teenagers langs de boutieks; het dagelijks nippen aan het borreltje in de taveerne van de jonge handelsreiziger; het eenmaal 's jaars uitvliegen voor het hele gezin naar een streek waar mensen met minder schoolopleiding en milieuvervuiling toch onbezorgd meehuppelen in het circus. De economie is groot geworden door zich los te maken van de - onder meer hier opgesomde - toestanden in 's mensen samenleven. Zuidema's boek staat in die traditie .... en toch kan de geïnteresseerde leek met b.v. hoofdstuk 6 - de groei van de produktiviteit - en met de slotbeschouwing - o.m. produktie in de tijd - zijn voordeel doen. Zelf kan men er dan een conclusie bij denken over het ‘produktief worden van de tijd’ en wat dat betekent voor de mensen die onder een strengere tijd leven dan vroeger. De tijd is een afschuwelijke limiet aan ons zwoegen en denken, zo vindt de westerse mens. Die tijd moet verkaveld worden, gechronologiseerd en beheerst. Met dezelfde tijd kunnen we dan meer doen en door dat meerder doen tot hoger genot komen. Het leidt tot een soort sensitivity training vanuit de alledaagse praktijk. Zou de econoom weten wat dat gaat kosten?
Th. de Jong
| |
Problemen van werkende jongeren
Uitgave van het Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde, TNO Leiden. Wolters - Noordhoff, Groningen, 1970, 66 pp., f 8,-.
De aandacht, die tegenwoordig het probleem van de werkende jongeren trekt, heeft het mogelijk gemaakt dat het themanummer van het tijdschrift Mens en Onderneming van januari 1970 nu hier als een aparte uitgave voor ons ligt. In een zevental artikelen wordt de lezer op heldere wijze geïntroduceerd in probleemgebieden als: onderwijs dat de mens ook in sociaal opzicht klaar maakt voor de maatschappij, de introductie van jongeren in het bedrijf, de wenselijkheid van een pedagogisch instituut voor de bedrijfsjeugd, het vraagstuk van het verloop onder jeugdige arbeidskrachten en de plaats van het vormingswerk voor de werkende jeugd, alsmede een beschrijvend statuut voor de werkende jeugd. Een slotartikel over een concrete opleiding van jonge academici bij Unilever valt wat uit de toon. Tenslotte zijn de werkende jongeren voor het overgrote deel geen jonge academici. En andersom.
Overigens nuttig ter oriëntatie.
G. Wilkens
| |
Roger Minshull
The Changing Nature of Geography Hutchinson University Library, London, 1970, 160 pp., £ 1,50, paperback 65 p.
In de laatste twintig jaren hebben zich binnen de geografie talrijke veranderingen voltrokken. In dit verband spreekt men ook wel van de kwantitatieve revolutie in de geografie. De bedoeling van dit boek is, volgens het voorwoord, een overzicht van de huidige situatie te geven. Dit overzicht is vooral bedoeld voor leraren, studenten en de geïnteresseerde leek en draagt het karakter van een inleiding. Is Minshull er nu in geslaagd deze doelstelling waar te maken? Ik dacht slechts ten dele. Inderdaad krijgt de lezer een globale indruk van wat was in de geografie en wat nu gedaan wordt. Maar dit alles is gevat in een betoog waarin voortdurend waarschuwend een vinger wordt opgestoken tegen de verrichtingen van wat we dan de moderne geografie zullen noemen. De auteur steekt zijn huiver voor een nomothetische werkwijze niet onder stoelen of banken. Waar hij tracht de argumentatie van ‘moderne geografen’ als Haggett te ontkrachten, blijft hij te vaag. Evenals zijn in 1967 gepubliceerde ‘Regional Geography’ draagt ook dit boek een polemisch karakter. Het positieve daarvan is, dat de kritische lezer tot de conclusie kan komen dat het raadzaam is voor een definitief oordeel de in dit boek besproken visies van andere geografen te bestuderen. In dit verband is het nuttig de publikaties van de Belgische geograaf Saey ter hand te nemen. Een nadeel blijft de daardoor veroorzaakte rommelige stijl van Minshull. Hij heeft de gewoonte zonder aankondiging van het ene naar het andere onderwerp over te gaan, waarbij hij bovendien meerdere malen in herhaling valt. Aan het slot lijkt geen einde te komen. Het betoog wordt dan zeer omslachtig, omdat Minshull zijn lezers op allerlei manieren probeert duidelijk te maken wat geografie naar zijn idee nu zou moeten zijn.
Mijn conclusie: Voor een kennismaking met een aantal wetenschappelijke twistpunten binnen de geografie interessant, als inleiding geen succes.
A. Dietvorst
| |
| |
| |
Literatuur
Daiber, Hans - Gerhart Hauptmann, oder der letzte Klassiker. - Molden, Wien, 1971, 336 pp., geïll., DM. 26,-. |
Friedrich, Herben - Der stärkste Regen fängt mit Tropfen an. Erzählungen. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1971, 251 pp., M. 6,80. |
Zur Literatur der Restaurationsepoche 1815-1848. - Metzlersche, Stuttgart, 1970, 599 pp., DM.68,-. |
Poesiealbum 44 - Theodor Fontane. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1971, 32 pp., 90 Pf. |
Rijdes, Barend - Een rijtuig in de sneeuw. - Kosmos, Amsterdam / Antwerpen, 1971, 282 pp., f 14,90. |
Sengle, Friedrich - Biedermeierzeit. Band 1. - Metzlersche, Stuttgart, 1971, 725 pp., DM. 64,-. |
Waegeman, Omar - Tararara in B-klein. - Oranjeuitgaven, Mortsel, 1971, 156 pp., BF. 130. |
| |
Paul Brondeel
Ik blanke kaffer
Standaard, Antwerpen, 1970, 157 pp., BF. 125.
Davidsfonds, Leuven, 1971, 157 pp., BF. 70.
Cafmayer, kaffer, ka fur (= vreemdeling): drie namen voor het hoofdpersonage, drie synoniemen voor mislukkelingen. Het proces van Cafmayers levensfailliet duurt ongeveer zes jaar. Als koloniale ambtenaar wou hij ontsnappen aan de armoede van zijn jeugd, het altijd onderweg zijn met forenzentreinen tussen Brugge en Brussel. Met zijn jonge, mooie vrouw Josiane wou hij in Kongo met hard werken een nieuwe, stralende toekomst beginnen. Zonder beschavingsidealen of welke ambitie dan ook verlaat hij België. Alleen de wens meer geld te verdienen brengt hem ertoe een ka fur te worden, en radertje in het kolonialistisch uitbuitingssysteem. Plichtbewust slooft hij zich uit, ziet gaandeweg zijn vrouw van zich vervreemden, tot ze op een dag vertrekt met een andere man. Dan komt de ontwrichting van het systeem met de Onafhankelijkheid. Als een wrak belandt Cafmayer op Zaventem. Alleen.
In de Kongo-literatuur neemt dit boek een aparte en waardevolle plaats in. Er worden geen beschouwingen ten beste gegeven over oorzaken en achtergronden van het Kongolese drama, in de gestalte van Cafmayer wordt het gecondenseerd beleefd en doorlicht. Uiteraard een beperkt ‘blank’ standpunt, maar juist door deze bewuste beperking en door de soberheid van het relaas stijgt deze roman uit boven het gewone niveau van de romans over ons koloniaal verleden.
J. Gerits
| |
Walter Roland
Het nekschot Standaard, Antwerpen, 1970, 152 pp., BF. 125.
Alleen al vanuit compositorisch standpunt een verrassend boek. Twee plots worden gelijktijdig ontwikkeld: een T.V.-spel, ‘Het gesprek’, dat zich afspeelt in een vertrek van een psychiatrische instelling waar een groepje mensen aan een gesprekstherapie onderworpen wordt, en de herinneringen van een oorlogsveteraan die thuis naar het T.V.-spel zit te kijken. Merkwaardig is dat de hoofdpersonages van de op knappe wijze door elkaar geweven ‘verhalen’ niet zelf als handelende personen optreden, maar slechts geleidelijk en zijdelings bekend geraken door wat de overige personages over hen meedelen. In het T.V.-spel gaat het om een gehuwde vrouw die onverwacht een belangrijke plaats is gaan innemen in het leven van de vrijgezel Verrees, een van de deelnemers aan het groepsgesprek. In de herinnering van de man die een nekschot overleefde, gaat het om een soldaat die bij een verkenningsopdracht op een mijn liep en uiteengereten achtergelaten werd. Met stukken en brokken worden de gestalte en identiteit van de onbekende vrouw en de onbekende soldaat duidelijker. Ook het verband tussen de beide plots wordt daardoor begrijpelijker. Op p. 94 zegt een van de gesprekspartners: ‘Ik kan me wel degelijk een objectief oordeel vormen’, waarop een ander repliceert: ‘Sukkelaar’. Bestaat er inderdaad zoiets als een objectief oordeel over de liefde van een vrouw voor een bepaalde man, over de zin of de onzin van de dood van een mens in een oorlog, over de beweegredenen van een mens om zo te handelen en niet anders? In de door de auteur gebruikte techniek: het telkens vanuit een ander gezichtspunt laten benaderen van hetzelfde gegeven, wordt een antwoord gesuggereerd: elk oordeel is gekleurd door de persoonlijke levenservaring, telkens wisselend, nooit volledig uitzegbaar.
J. Gerits
| |
| |
| |
Hubert Lampo e.a.
Heibelboek
Brito, Antwerpen / Amsterdam, 1970, 230 pp..
Het Heibelboek, dat een sarcastische reflectie van het literaire leven in Vlaanderen wil zijn, is een hybried geval. Het begint met de publikatie van de bemoeiingen die Lampo, Hannelore, Strieleman en Walter Van den Broeck zich getroost hebben om de aan palfium verslaafde Roger Van de Velde uit de greep van de justitie te halen en te brengen waar hij misschien nog geholpen had kunnen worden: een gespecialiseerde kliniek te Amsterdam. Het heeft niet mogen baten. Op p. 68 wordt dan terloops gezegd dat dit Heibelboek gepubliceerd wordt ‘met de bedoeling de opbrengst (mocht die er zijn!) te gebruiken om de nabestaanden van de arme Roger Van de Velde een helpende hand te reiken’.
Kon dit op geen betere manier gebeuren dan door de publikatie van o.m. wat oude Heibelkritieken van Frans Depeuter en het m.i. helemaal niet geslaagde futuristisch geschrijf van Robin Hannelore in ‘Dagboek van een chicaneur’? Soms blijkt uit hun kritieken dezelfde genoegzaamheid die zij in hun opponenten hekelen. De wijze waarop H. Lampo kritiek bedrijft, is heel wat humaner: ‘Er zou minder gebokst worden en stellig zouden er minder stoten onder de riem vallen als de mensen elkander wat beter kenden of hiertoe een eerlijke inspanning deden’ (p. 107). Vermelden we nog de bijdrage van Jan Berghmans, ‘Sprookjes zonder vijgeblad’, waarin de auteur de sprookjes voor kinderen in verband brengt met de erotische literatuur voor volwassenen, en de reflectie van Herman Vos op wat in de maatschappij waarin hij en wij leven, aan het gebeuren is.
J. Gerits
| |
Michail Sjolochow
Nieuw land onder de ploeg
Heideland, Hasselt, 1970, 408 pp., BF. 260.
Sjolochow, die in 1965 de Nobelprijs voor literatuur kreeg, werd geboren in 1905 in de streek van de Don, het kozakkengebied dat hij beschreef in zijn grote romans De stille Don (1928) en Nieuw land onder de ploeg (1931). Zowel in Rusland als daarbuiten gaat Sjolochow door voor een de communistische partijideologie zeer toegedaan schrijver. In de inleiding tot dit Pantheon-boek wijst Dr. M.A. Lathouwers erop dat hieruit niet mag besloten worden dat Sjolochow een karakterloze marionet, gedirigeerd door de partij, zou zijn. Hij is integendeel een integere en onafhankelijke figuur die niet nagelaten heeft verschillende keren stelling te nemen tegen de strenge bevoogding van de literatuur door de officiële partijkritiek.
Sjolochow is wellicht de populairste schrijver van de Sovjet-Unie. Het feit, dat deze auteur zijn thema's niet zozeer reflecterend maar eerder gevoelsmatig benadert en dat hij de lijn van de voor-revolutionaire literatuur doortrekt in het beklemtonen van de verbondenheid van natuur en mens, is daar zeker niet vreemd aan.
In Nieuw land onder de ploeg (enkel het eerste deel, vertaald door S. van Praag, is in deze uitgave opgenomen), behandelt hij de gedwongen landbouwcollectivisatie in het Dongebied onder Stalin. Sjolochow is een van de weinige schrijvers die gedurfd heeft ook de negatieve kanten van de collectivisatie in het licht te stellen: het onschuldige en onmenselijke lijden alsmede de te zware offers die aan de kozakken opgelegd werden. Dit wordt duidelijk gemaakt in de figuur van Titok Borodin. Tijdens de burgeroorlog vocht hij met overtuiging aan de kant van de Roden, nadien kon hij met enorme inspanningen een bloeiend landbouwbedrijf opbouwen. Door de fanatieke plaatselijke partijsecretaris, Makar Nagoeljnow, en de uit Leningrad afkomstige communist Dawidow, wordt hij als koelak, d.i. ‘rijke’ boer bestempeld en ondanks het pleidooi van de hoogstaande en gematigde Razmjotnow, aan de Tsjeka uitgeleverd tezamen met zijn familie. Zijn bezit wordt verbeurd verklaard. Toch laat Sjolochow duidelijk verstaan dat de historische noodzaak van de collectivisatie het particuliere geval van Titok Borodin overtreft.
In deze Pantheon-uitgave is eveneens Het lot van een mens, een novelle van 1957, opgenomen. De menselijke wreedheid, die in de laatste wereldoorlog geïnstitutionaliseerd werd in de concentratiekampen, wordt hier geplaatst tegenover de liefde van een man voor zijn vaderland, zijn vrouw en kinderen. Alles heeft deze man verloren, hem blijft alleen een kind, dat denkt dat hij zijn vader is. Ergens blijft de hoop levend dat het eindeloze verdriet, dat het hart van de mensen in een steenklomp kan doen veranderen, verzacht zal worden. De slotzin van dit aangrijpend verhaal luidt dan ook: ‘Wat er werkelijk op aankomt is het hart van een kind niet te wonden, het niet die hete, brandende traan op de wang van een man te laten zien’.
J. Gerits
| |
| |
| |
Theater
Claus, Hugo - Oedipus. - De Bezige Bij, Amsterdam, 1971, 99 pp., f 7,90. |
Gaudy, René - Arthur Adamov. - Stock, Paris, 1971, 190 pp.. |
Hacks, Peter - Vier Komödien. - Suhrkamp, Frankfurt a/Main, 1971, 327 pp., DM. 22,-. |
Lever, J.W. - The tragedy of state. - Methuen, London, 1971, 100 pp., £ 0,90. |
Levin, Richard - The multiple plot in english renaissance drama. - University of Chicago Press, Chicago, 1971, 277 pp., £ 4,30. |
Meyer, Michael - Henrik Ibsen. The farewell to poetry. - Rupert Hart-Davis, London, 1971, 344 pp., £ 4,95. |
Oellers, Norbert, Hrsgb. - Schiller, Zeitgenosse aller Epochen. - Athenäum, Berlin, 1970, 608 pp.. |
Skelton, Robin - J.M. Synge and his world. - Thames and Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1971, 144 pp., geïll., BF. 256. |
Skelton, Robin - The writtings of J.M. Synge. - Thames and Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1971, 190 pp., BF. 315. |
Theater-Bilanz 1945-1969. - Henschel, Berlin, 1971, 392 pp., 424 afb., DM. 39,50. |
Yates, Frances A. - Theater of the world. - University of Chicago Press, Chicago, 1968, 218 pp., geïll., £ 3,80. |
| |
Dr. W.A. Ornée
De ‘Mof’ in de Nederlandse blij- en kluchtspelen uit de 17e en 18e eeuw
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, 17 pp., f 3,50.
Deze voordracht voor de Gelderse leergangen te Arnhem (nr. 27) omschrijft de ‘mof’ als een Duitssprekende figuur van dubieuze herkomst (kwakzalver, opschepper met adellijk of militair handwerk, of doodgewoon een onderontwikkelde landloper uit Westfalen) die, ter verlevendiging van een aangevreten komische dramatiek, voorkomt in de produkten van tweede- en verdererangsauteurs: Th. Asslijn, I. Vos, W. Focquenbroch, J. Pook, L. Rotgans, S. Coster, H. van Elvervelt, P. Bernagie, D. Buysero, S. van Rusting, P. Caron, D. Lingelbach, P. van Haps, J. van Elsland en P. Langendijk. Enige verklaring is nauwelijks te vinden en de uiteenzetting loopt volkomen dood.
C. Tindemans
| |
Klaus Bednarz
Theatralische Aspekte der Dramenübersetzung. Dargestellt am Beispiel der deutschen Übertragungen und Bühnenbearbeitungen der Dramen Anton Cechovs
Verlag Notring, Wien, 1969, 300 pp., ÖS. 120.
In een inleidend overzicht van de diverse vertaaltheorieën (iets te breed historisch aangezet), komt S. tot de niet-verrassende conclusie dat de dramatisch-theatrale vertaling niet beschikt over een fundamentele stut. Hoezeer die nochtans nodig is, wil hij dan bewijzen aan de hand van de vertaalgeschiedenis van Tsjechov in Duitsland. Hij somt (voorbeeldig-essentieel) de theatrale kenmerken in het woordkunstgehalte van Tsjechov op, geeft de theatergeschiedenis in Duitsland van deze auteur aan en analyseert (bondig maar correct morfologisch en syntactisch beschrijvend) de bewerkingen resp. vertalingen. Gedetailleerd (zonder pedantvolledig te worden) leidt dit hem tot rampzalige vaststellingen: van de vele, vele vertalers vallen er slechts drie bevredigend uit: G. Düwel (1964), H. Angarowa (1947) en R. Hoffmann (1958). S. levert het overtuigende bewijs dat de vertaling een fundamenteel element in een produktie uitmaakt en dat de inburgering van een vreemdtalig auteur op beslissende wijze afhangt van de theatrale kundigheid van de vertaler.
C. Tindemans
| |
Helmut F. Pfanner
Hanns Johst. Vom Expressionismus zum Nationalsozialismus
Mouton, Den Haag, 1970, 326 pp., f 40,-.
Begonnen als expressionistisch lyricus en theaterauteur (Der Einsame, 1918, een Grabbedrama waartegen B. Brecht zijn Baal schreef), is H. Johst de eerste voorzit- | |
| |
ter van de Reichskulturkammer geworden en ook later een stil paradepaard van het Derde Rijk. S. gaat in deze toch wel te uitvoerige monografie na hoe dat allemaal mogelijk is geweest. Hij vindt in de expressionistische kenmerken reeds een aantal aspecten terug die later zijn nazi-kern blijven uitmaken: vitalisme, overwaardering van het jeugdtopos, geniemegalomanie, naast punten die hij zondermeer zal wijzigen: pacifisme, subjectivisme, antiburgerlijkheid (generatieconflict, kritiek op onderwijssysteem). Een tweede fase (al vroeg, omstreeks 1919-'20) beklemtoont het ‘Duitse’ karakter: politiek-economisch onbehagen, nationalistisch ethos, irrationalisme (pantheïsme, moedercultus, taaimythe) en agitatie (de eis van een ‘Kuittheater’ en een ‘Führer’). Zonder direct lid van de partij te zijn, werkt Johst dan sedert 1923-'24 (Schlageter zal een propagandadrama van het nazisme worden) in haar geest: collectieve staat (mythisering, totaliteitseis, militarisme), politieke satire (anti-Weimar, de ‘Dolchstosslegende’), de idealisering van het Duitse karakter (‘Heldentum’, ‘Kameradschaft’, anti-internationalisme, gedempte Jodenhaat), anti-intellectualisme (tegen eruditie en vooruitgang; taalidolisering, ‘Blutmythos’, biologische moraal, lichaamscultuur). Na deze brede demonstratie is het verrassend dat S. Johst zijn opportunisme verwijt, waar alles er op wijst dat deze nazi-sympathie een organische ontwikkeling is geweest.
C. Tindemans
| |
Armin Arnold
Friedrich Dürrenmatt
Colloquium Verlag, Berlin, 1969 (Köpfe des XX. Jhts Bd. 57), 95 pp., DM. 5,80.
De reeds zo voortreffelijke Köpfe-reeks werd met deze nieuwe titel verrijkt. S. wil grondig biografisch vertellen en de meegedeelde gegevens waren mij voordien inderdaad onbekend. Deze volledigheid weet S. eveneens te bereiken bij het doorlopen van Dürrenmatts dramatisch oeuvre. Hij schakelt elk werk in het algemene thematacorpus in, presenteert de dramaturgische zelfstandigheid en wikt een keurig-gebonden oordeel af, dat nergens simplificerend-vlug is, evenmin megalomaan-bewonderend en zelfs ronduit kritisch wordt zoals bv. n.a.v. Play Strindberg. De informatie loopt door tot Porträt eines Planeten (nog onopgevoerd) en legt afsluitend de nadruk op het verlichtings-, misschien zelfs didactische gehalte van een losgeslagen onkerkelijk auteur, die fundamenteel-christelijke tendensen in een nihilistisch universum herkent en belijdt.
C. Tindemans
| |
Günter Grass
Theaterspiele
Luchterhand, Neuwied, 1970, 409 pp., DM. 19,80.
Het meer publicitaire dan theatrale ijzer smedend terwijl het (rood-)gloeiend is, rijgt de uitgeverij (zonder voorwoord, zonder inleiding, zonder de gebruikelijke poging om een tekening te onderscheiden in de disparate stukken) 6 (dus niet alle) stukken van G. Grass samen. Het resultaat is nog boeiend ook. De debuutstukken in de absurdistische anti-verhaal-willekeur (Noch zehn Minuten nach Buffalo, 1954; Hochwasser, 1957, Onkel, Onkel, 1958, Die bösen Köche, 1961) blijken in hun rohrschachpatroon geleidelijk concrete ideeën vrij te geven over de stagnerende maatschappelijke vormen, wat idealistisch verijdeld in Onkel, Onkel, wat dwazerig-incommunicatief opgelost in Buffalo, wat nonsensicaal in een leuke catastrofe ontsporend in Köche. In Hochwasser is echter kennelijk een uiterst gaaf symbolistisch werkstuk te zien: terwijl het water stijgt, wordt de bevolking, rustig op het dak van de woning teruggetrokken, ontmaskerd in haar schrikbarende zorgeloosheid. Die Plebejer proben den Aufstand (1966) en Davor (1969, het middenstuk uit de roman Örtlich betäubi) zijn toch geen zondagsschoolpolitiek. In de Plebejer wordt het theater (centrum van politiek bewustzijn) geausculteerd in het theater (als technisch reconstructie-instrument van menselijkheid), een expressie van een engagement in en op de scène, niet in functie van een naamimago of een advertentieprotest. En ook Davor is een stevig stuk verteltheater waarin de varianten van een tijdgebeuren georchestreerd raken. Het wordt uiteraard nergens een nieuwe Grass, maar duidelijk wordt wellicht dat de wat dubieuze relatie tussen realiteit en theater niet louter esthetisch wordt gehanteerd, maar een benaderende expressie poogt te zijn van de
tegenstelling tussen mens en tijd, en dat is een eminent theatraal standpunt.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Miscellanea
Camara, Dom Helder - Die Spirale der Gewalt. - (Reihe X), Styria, Graz/Wien/ Köln, 19712, 61 pp., ÖS. 28, DM. 4. |
Hotchner. A.E. - De schat van de duce. - Kosmos, Amsterdam / Antwerpen, 1971, 226 pp., f 16,50. |
| |
Heinrich Harrer
Geesten en Demonen La Rivière en Voorhoeve, Zwolle, 1971, 216 pp., f 22,50.
Heinrich Harrer blijft een wat romantische figuur. Hij was de eerste die de beruchte Eiger-Nordwand beklom en de enige (?) Duitse krijgsgevangene die uit een kamp in India wist te ontkomen en dwars over de Himalaya Tibet bereikte. Beide avonturen beschreef hij in spannende boeken. Sindsdien is hij een soort verlate ontdekkingsreiziger gebleven.
Ook in dit boek, dat voor een kwart over Tibet handelt, vertelt hij weer, op een prettig te lezen wijze, over zijn reisavonturen. Ditmaal beschrijft hij gebruiken op het gebied van magie op een objectieve wijze. Slechts zelden verbindt hij, en dan nog oppervlakkig, een conclusie aan de geobserveerde gebeurtenissen. Dat geeft dit boek en de vele kleurenfoto's hun waarde. Magische gebeurtenissen zijn feiten waarbij zich een andere dan ‘normale’ bewustzijnsvorm voordoet. Door observatie van zeer vele van deze feiten zal men een zekere kennis van die afwijkende bewustzijnsvorm kunnen krijgen en daarmee dan ook een beter inzicht in de wijze waarop wij ons meestal van onze omgeving bewust zijn. Het boek kan ook bijdragen aan een betere kennis van de wijze waarop deze andere bewustzijnsvorm bereikt wordt. Ook voor wie niet in dit soort gegevens geïnteresseerd is, blijft dit een prettig boek, omdat men het ook kan lezen als alleen maar een beschrijving van andere, ons vreemde beschavingsvormen; de schrijver heeft daarbij gezocht naar vormen die nog vrijwel niet beïnvloed zijn door het westen of de islam. Helaas zal echter wel nooit meer na te gaan zijn of die invloeden, bijvoorbeeld in de binnenlanden van Suriname, niet toch op een of andere wijze aanwezig zijn.
C.J. Boschheurne
| |
Andrew Tully
The Super Spies
More secret, more powerful than the C.I.A.
Arthur Barker, London, 1970, 256 pp., 35/-.
Spionage is voor Amerika een betrekkelijk nieuw begrip. Voor de eerste wereldoorlog deed het er zo goed als helemaal niets aan; tussen de twee wereldoorlogen zo weinig, dat het Pearl Harbour niet kon voorkomen ondanks het feit, dat er over de plannen dienaangaande wel het een en ander uit Japan was gelekt. Eerst na de tweede wereldoorlog begon Amerika onder de druk van de koude oorlog serieus met het opbouwen van een inlichtingenapparaat. Daarbij de beruchte C.I.A., die vrij algemeen als de belangrijkste spionagemachine in de Verenigde Staten wordt beschouwd. Over die C.I.A. zijn dan ook al heel wat boeken geschreven.
Dit boek handelt over een spionage-apparaat, dat in omvang en belangrijkheid ver uitgaat boven de C.I.A.: dat van de militairen.. Het onthult dat van de rond 60.000 mensen, die in Amerika op een of andere manier bij de spionage zijn betrokken, verreweg het grootste deel werkt voor de inlichtingendiensten van leger, marine of luchtmacht of de gecombineerde inlichtingendienst van de defensie.
Een hoogst interessant boek, dat o.a. buitengewoon lezenswaardige informatie biedt over de rol die de electronische apparatuur in de hedendaagse spionage speelt en dat zich vooral nuchter-critisch opstelt tegenover de resultaten van dit bedrijf. Alle spionage ten spijt blijven foutieve en gevaarlijke beslissingen door verantwoordelijke staatslieden en generaals mogelijk. De voorbeelden, die Tully daarvan aanhaalt (hij is zelf blijkbaar bijzonder goed geïnformeerd) spreken daarover duidelijke taal. In zijn laatste hoofdstuk komt hij tot de conclusie, dat meer parlementaire controle op de faits et gestes van de spionagedienst geen overbodige weelde zou vormen. Jammer genoeg echter werkt hij die conclusie maar zéér vaak en oppervlakkig uit. Maar behartigenswaardig is zij wel.
Hans Hermans
|
|