Streven. Jaargang 24
(1970-1971)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1074]
| |
Jesus en vervolgens de Schriften?
| |
[pagina 1075]
| |
al zal die vraag dan de herlezing van de Schriften niet overbodig maken, zij zal pas tot haar volle recht komen, als zij mee geschreven wordt in het contra-boek dat het boek compleet maakt in een voortdurende lezing van voortvarende dagen. Zonder de Schriften is deze vraag een slag in de lucht. Deze vraag kan niet afgedaan worden als niet ter zake, niet slechts omdat Lehmanns boek, met andere, hoog op de lijst van goed tot best verkochte boeken staat, maar omdat de vraag - hoe zij ook beantwoord wordt - een beslissende rol speelt bij de lezing van alle teksten die ons uit een ver of meer nabij verleden ter hand zijn gesteld. De teksten - ook die van de Schriften - leggen getuigenis af van hetgeen toen (al of niet) geschied is. Het lijkt van belang - en de huidige lezer is daarop getraind - om te weten wat er precies gebeurd is: de huidige lezer wil erachter komen. Hij wil het voorhangsel van het heilige scheuren om zo in het heiligdom binnen te dringen. Het risico van een lege ruimte of bijna niets daar aan te treffen wordt aanvaard, de gedachte aan slechts een sluier, zoniet vervalsing, is immers onverdraaglijk. Schriftlezing met deze vraag als achtergrond heeft doorgaans de overhand. Er ligt een helder onderscheid aan ten grondslag. Er is sprake van feiten die ooit hebben plaats gehad en die ‘daarna’ schriftuurlijk zijn geïnterpreteerd; feiten die door de schrijver van een bepaald geschrift zijn overgeschilderd en gekleurd, met vernis bewerkt, in een bepaalde lijst gezet. De vraag wordt dan gesteld of deze schildering de enige is die het juiste zicht waarborgt op de gebeurtenissen van toen. Degene die zo schildert, neemt die het enige juiste standpunt in? Deze vraag hoeft niet door wantrouwen te zijn ingegeven; zij wordt mede ingegeven door de verantwoorde behoefte niet klakkeloos te aanvaarden maar verantwoord te lezen, te verstaan wat gelezen is, om zo verder te kunen lezen. Deze vraag komt vooral in alle hevigheid naar voren bij geschriften die lang geleden zijn geschreven. De afstand tussen de lezer en het ontstaan van die geschriften is groot en wordt met de dag groter. Deze afstand kan niet worden genegeerd. De veranderde wijze - naar het heet - waarin een modern mens verslag doet van hetgeen hij mee-maakt als toeschouwer of acteur, verschilt in vele opzichten met de werkwijze van lang geleden. Vandaar de uitgesproken wens om te vertalen en meer dan dat: om om te zetten / over te zetten in taal en teken van het huidige tijdsgewricht om zo de last van de tijdsafstand dragelijk te maken, onmerkbaar en zonder gewicht voor de huidige lezerGa naar voetnoot3. | |
[pagina 1076]
| |
Daarbij valt een dubbele beweging te constateren - enerzijds gaat het om de huidige lezer: hem moet het boek nabij gebracht worden. De belemmering van de lange afstand moet worden weggenomen, het al te tijdgebondene behoeft niet benadrukt te worden; anderzijds lijkt deze mogelijkheid slechts uitvoerbaar door een omgekeerde beweging: de lezer wordt geïnformeerd aangaande het moment waarop het boek is ontstaan; de omstandigheden worden hem meegedeeld waaronder de schrijver moest werken, onder welke indruk en druk hij zijn werk geschreven heeft. Vandaar de programmatische zin: ‘de moderne exegese kan alleen proberen ‘durch methodische Vergegenwärtigung der historische Situation’ de afstand tussen toen en nu te overbruggen’Ga naar voetnoot4, om zo het standpunt van de schrijver te verstaan, te begrijpen. De werkwijze van de schrijver van toen kan dan worden onderzocht, zijn beperkingen kunnen worden bestudeerd, de veranderingen die die schrijver in zijn gegeven materiaal heeft aangebracht, kunnen worden nagegaan. Een geschrift dat zo zou worden gelezen, lijkt aan verantwoorde betrouwbaarheid te hebben gewonnen. Er kan een oordeel over worden geveld. Het is zijn plaats - terecht - gewezen. Maar de verbinding met het contraboek waarover Borges geschreven heeft, lijkt op die wijze minder verplichtend, minder klemmend tevens. De dreiging van een isolement is aanwezig: het boek is losgemaakt van de bestemming èn de dreiging van de voortgaande lezing. Dit wordt als een winst ervaren. Zo kan er dan gesproken worden van ‘Evangelie zonder masker’. Bij dit laatste denke men aan de ondertitel van Lehmanns boek: misvatting cq. Verfälschung. Wat hierbij lijkt te overheersen is het historische moment, dat niet aan de vergetelheid is ten prooi gevallen, door welke omstandigheden ook. De nadruk valt hier op ‘moment’. Om dit te grijpen en te begrijpen lijkt de ‘methodische Vergegenwärtigung’ het enige middel. Daarmee is veel gewonnen! Het oude geschrift is in zijn oorsprong begrepen; de mogelijkheid is gegeven om vanuit deze oorsprong te verzamelen en te lezen, de beweging en de beweegredenen van de schrijver mee te maken en te controleren. De mogelijkheid is dan ook gegeven om de oorspronkelijkheid te toetsen en te verifiëren, om op die manier het karakter van de zeggingsmacht te kunnen bepalen. De mate van oorspronkelijkheid wordt dan een beslissende functie gegeven; wordt dan een maatstaf waarmee het geschrift in zijn oorsprong kan worden gemeten. Wat elders ontleend is kan worden vastgesteld - bovendien kunnen de bijkomende invloeden worden onderscheiden; misvattingen en mogelijke misduidingen | |
[pagina 1077]
| |
kunnen worden opgespoord - de trekken en tendensen van het geschrift en zijn schrijver kunnen ten principale worden blootgelegd. Zo kunnen oordelen worden geveld, gelijk onlangs t.a.v. de Hebreeënbrief! Toch ontbreken de nodige procédés niet die naar de maatstaf van de moderne exegese willekeurig en ontoelaatbaar zijn: de verandering van de voor de hand liggende zin, de besnoeiing van teksten om ze pasklaar te maken voor het betoog, naar ons weten historische onnauwkeurigheden, gedwongen verschuivingen, op de spits gedreven conclusies, de messiaanse uitleg van niet-messiaanse teksten...Ga naar voetnoot5. Door zo naast de schrijver te gaan staan, door over zijn schouder mee te lezen (het omgekeerde van The reader behind your shoulder van Robert Graves) kan hij terecht worden gewezen, en kan zijn wijze van schrijven, de wijsheid van zijn schrijven worden ontmaskerd en zonodig gecorrigeerd. De schrijver blijkt dan op een bepaalde wijze met zijn gegevens te zijn omgesprongen. De prijs kan worden vastgesteld die hij ervoor betaald heeft: ‘jede Weiterentwicklung in der Frömmigkeit (musste) durch Umdeutung des Buchstabens und durch unwahre Kompromisse mit der Vergangenheit erkauft werden’Ga naar voetnoot6. Het volgende oordeel ligt dan slechts een paar bladzijden verder: ‘Eine Frömmigkeit die sich an den Buchstaben und Wortlaut eines Schriftkanons bindet, muss in der Schriftauslegung ein Mittel haben, Buchstaben und Wortlaut zu vergewaltigen. Eine kirchliche Exegese ist immer eine gewalttätige Auslegung mag dies verhüllter oder unverhüllter zum Ausdruck kommen’Ga naar voetnoot7. De boven geschetste handelwijze doet zich met name voor bij de geschriften van het Nieuwe Testament en de Joodse geschriften uit het tijdvak van de Tweede Tempel. De evangeliën vallen hier met name onder. Niet alleen omdat het geschriften zijn uit deze periode, maar bovenal omdat zij beschrijvingen zijn van het leven van JesusGa naar voetnoot8. De evangeliën lijken daardoor eerder te vallen onder de oordelen die hierboven zijn geveld. Zij betreffen een persoon die lang geleden geleefd heeft. Een persoon waarmee het heil op deze aarde onder de hemel gegeven is. De bange vraag of het dan alle- | |
[pagina 1078]
| |
maal ‘niet waar’ zou zijn, is daarin geworteld en eveneens de ietwat ‘dappere’ qualificeringen als ‘Evangelie zonder masker’Ga naar voetnoot9. Daarom - lijkt het mij - is een van de belangrijkste vragen die bij het lezen van de evangeliën een rol spelen: hoe oorspronkelijk is nu datgene wat van Jesus wordt geschreven; hoeveel vertekening - om geen andere woorden te gebruiken - gaat er in de uiteindelijke vorm van de evangeliën schuil? Deze vraag aangaande het echte, het oorspronkelijke, het verhaal zonder opsmuk wekt een alleszins betrouwbare indruk. Deze vraag betreft datgene wat vanwege ‘de oorspronkelijkheid’ niet vergeten kan / mag worden. Op die wijze kan een verantwoord onderscheid gemaakt worden tussen de oorspronkelijkheid en de vertekeningen, tussen wat er ‘precies’ aan de hand geweest is, en wat (latere) schrijvers ervan hebben gemaaktGa naar voetnoot10. Maar hoe boeiend deze vraagstelling ook is, zij is slechts een gedeeltelijke. Zij loopt het risico het geschrift, in dit geval het evangelie, te reduceren tot een historisch moment en monument. Zij ziet het evangelie slechts vanuit dit moment van ontstaan en wil derhalve het moment van het ontstaan het laatste woord laten spreken inplaats van het eerste. Anders gezegd: zij wil van het geschrift slechts weten in zoverre het heulsap is tegen het vergeten. Maar de lezer van dergelijke geschriften zal mogen weten, dat er niet slechts geschreven is om niet te vergeten, er is ook geschreven opdat zij zullen weten hetgeen wij nu nog niet weten. Niet alleen is een geschrift niet terug te brengen tot het moment van het ontstaan, het is ook een reductie de lezing ervan tot die relatie van oorsprong te beperken.
Een geschrift is iets wat onvervangbaar is, onherhaalbaar tevens. Het streeft ernaar ‘alle andere boeken overbodig te maken’, en al is dit feitelijk onmogelijk gebleken, de hunkering blijft - en de voortdurende lezing ervan kan dit slechts onderstrepen. Omdat een geschrift een onvervangbare eigenheid heeft, kan de vraag naar de oorsprong pas gesteld worden als het geschrift aanwezig is. De vraag naar de oorsprong, en bijgevolg de oorspronkelijkheid, ontleent haar geldigheid aan de aanwezigheid van het geschrift. Deze vraag is afhankelijk | |
[pagina 1079]
| |
van het bestaande geschrift; dit kan niet worden omgekeerd. Daarom kan het lot van het geschrift ook niet door deze vraag worden beslist, hoeveel inzicht er door de beantwoording van deze vraag wellicht kan worden gewonnen. Zelfs als een vernietigend oordeel over een geschrift wordt uitgesproken, als het als een misvatting zou worden ontmaskerd, dan is het geschrift daarmee niet teniet gedaan. Daarom doen de vragen of het dan allemaal niet echt gebeurd is, dat geschrift geenszins teniet en evenmin is het begrip voor een geschrift direct afhankelijk van een inzicht in de oorspronkelijkheid. Het onderscheid tussen feit / informatie enerzijds en interpretatie anderzijds is niet hanteerbaar bij het beoordelen van geschriften. Met het bovenstaande is nog slechts in grote lijnen een impasse getekend. De verlegenheid is opgeroepen waarvoor de schriftlezer zich ziet geplaatst. Want van de andere kant dient de schriftlezer (naar het heet) toch ook te weten dat het geschrift dat ter herlezing wordt aangeboden, niet altijd aanwezig is geweest: het is eens voor de eerste keer ter lezing gegeven, het is gedateerd - al kan de datum soms moeilijk zijn vast te stellen. Een beroep op de inspiratie van de Schriften lost deze vraag niet op in dit stadium van vragen, omdat doorgaans de inspiratie van de Schriften wordt verplaatst naar de inspiratie van de schrijvers. De vraag keert dan terug: wat er toen gebeurd is, is zó beschreven door de geïnspireerde schrijver. De idee dat de Schriften in de hemel geschreven zijn, onttrokken aan de wisselvalligheid van het aardse verloop, kan in dit verband meer dan sympathiek aandoen; zij kwetst van de andere kant ons historisch besef. En toch kan ook dit het laatste woord niet zijn.
De vragende titel van dit artikel: Jesus en dan vervolgens de Schriften?, moet mijns inziens ontkennend worden beantwoord. Een scheiding tussen Jesus en de Schriften ontneemt niet alleen aan de Schriften hun toekomst, maar juist aan Jesus. Een dergelijke scheiding is een poging zowel Jesus als de Schriften in hun oorsprong / oorspronkelijkheid te bevestigen en vast te zetten, ze als een moment in het verloop van de historie te registreren: zo wordt het spellende karakter van de Schriften tekort gedaan, en is wat Jesus toekomt, Zijn toekomst Hem ontnomen. In de ware zin des woords is Zijn toekomst in het geding. Hoeveel niet-weten gaat er immer nog schuil in hetgeen geschreven staat. Het behoud van ‘hetgeen geschied is, gelijk geschreven staat’, is de verwachting dat ook geschieden zál wat geschreven staat, tot behoud van hetgeen is geschied. Daarom zouden we het zo willen zeggen: De Schriften zijn niet slechts het maaksel van de geschiedenis met alles wat dat beduidt, zij zijn tevens en | |
[pagina 1080]
| |
meer de makers van de geschiedenisGa naar voetnoot11. Daarom kan het heten: Jesus volgens de Schriften. Dit is meer dan alleen maar zeggen dat de Schriften geloofsgetuigenissen zijn en geen exact historisch verslag. Door zo over geloofsgetuigenissen te spreken, wordt de vraag naar het ‘exacte’ historische verslag niet bezworen, integendeel. Het zgn. exacte historische verslag plaatst zichzelf buitenspel, het poogt een nieuwe oorsprong te stichten, buiten die welke met de geschriften, gedateerd, gegeven is. Dat is het geval met de talloze boeken die er geschreven worden en zijn aangaande JesusGa naar voetnoot12. Zij proberen los te komen van het verband waarin de Schriften zijn gesticht. | |
‘Gelijk geschreven staat...’De evangeliën zijn geschreven - merkwaardigerwijs! - niet vanuit hetgeen geschied is, maar vanuit ‘gelijk geschreven staat’, want alleen vanuit hetgeen geschreven staat is verder schrijven mogelijk, zijn verbanden te herstellen, zijn de verborgenheden te vertellen, zijn de belangrijke daden te verhalen. Zo en zo alleen kan er geschreven worden: ten einde raad! ‘Het begin van het evangelie van Jesus Christus, Zoon Gods’ (volgens Marcus) begint dan ook niet voor niets: ‘Gelijk geschreven staat...’ (Marc. 1, 1-2). Deze woorden zijn niet alleen maar geschreven om het optreden van Jan Baptist zeker te stellen met een beroep op de Oudtestamentische traditie en nog minder omdat het traditioneel zo hoorde. Het ‘gelijk geschreven staat’ is ‘die Norm nach der das zu berichtende Geschenen sich richtet. Es umschreibt mit heiligen Worten noch einmal den Gedanken des Anfanges’Ga naar voetnoot13. In dit citaat van Lohmeyer valt op dat hij spreekt van heilige woorden.... en van de gedachte van de aanvang, het begin en beginsel tevens: de oorsprong waarnaar alles wat verhaald wordt zich richten zal. Anders gezegd, de beschrijving van Jesus naar Marcus is niet te typeren als: Jesus was een kind van Zijn tijd, maar veeleer: Hij was een Zoon van | |
[pagina 1081]
| |
de Wet, een Zoon van het Heilig Onderricht. Dat maakt dat Zijn oorsprong daar gezocht moet worden: in Zijn relatie, in Zijn dienende betrekking ten opzichte van hetgeen geschreven staat. Iedere andere oorspronkelijkheid sluit Hem af, bedreigt Hem in Zijn bewegingsvrijheid, scheurt Hem los uit het verband èn de beweeglijkheid van het boek dat immers ook geschreven is opdat wij zullen weten hetgeen wij nu nog niet weten.
Het kan daarom niet vreemd zijn dat er stromingen zijn in het exegetisch bedrijf die zich heftig met de problemen bezig houden de literatuur betreffende. Zij houden zich meer bezig met wat de aard is van een geschrift als geschrift. Zij peinzen over het wonder van de taal en weten dat de gemakkelijke trits: Jesus spreekt, de apostelen preken en dan wordt 't opgeschreven, niet zo gemakkelijk is als hij hanteerbaar lijkt. Een tekst ligt niet zomaar in het verlengde van hetgeen gesproken isGa naar voetnoot14. Hij is geen geheugensteun voor het spreken, eerder omgekeerd. Het spreken is mogelijk met een beroep op hetgeen geschreven staat. Zo kan het verplichtend spreken worden. De trits: Jesus spreekt, de apostelen preken en dan wordt het opgeschreven (dan wordt er een verhaal van gemaakt) is hiermee niet ontkend; de wijze van ons spreken aangaande Jesus gaat echter niet langs deze weg, want deze weg is onherhaalbaar; deze weg is eenmaal wellicht gegaan, maar kan niet worden herhaald. Een mogelijkheid tot herhaling is slechts gegeven aan datgene wat geschreven staat, want: Scripta manent. Ook dat wonder van het boek van de bijbel blijft als geschreven gegeven, en om nogmaals naar het begin van dit artikel te verwijzen: als een boek dat wel herlezen, niet herschreven kan worden. Deze opmerking maakt het de huidige lezer niet gemakkelijk en ook de exegeet kan zich niet tevreden stellen met het repeteren van hetgeen geschreven staat - want dan leest hij niet - laat staan dat hij tussen de regels doorleest, - dat hij begrijpt / verstaat hetgeen hij leest. Hij leest en van wat hij leest wil hij verslag uitbrengen om zo een lezing opnieuw mogelijk te maken. Dat is het grote voordeel van een geschreven verhaal, dat het niet te identificeren is met zijn ‘historisch’ uitgangspunt en ook niet samenvalt met hetgeen is geschied. Daarom kan geschreven worden over een zekere autonomie van het geschreven werk. Deze autonomie betreft de betrekkelijke zelfstandigheid die het geschreven | |
[pagina 1082]
| |
werk in zich bergt ten opzichte van zijn moment van ontstaan en van zijn auteur: daarom kan daar ook niet de laatste autoriteit worden gevonden. Het lijkt ook hier eerder ‘omgekeerd’. Deze autonomie, die het werk als zelfstandig erkent ten opzichte van zijn eigen verleden, geeft het de kans, de mogelijkheid dat het ook toekomst heeft. Het kan op de lezer afkomen nu en in de dagen die komen gaan: daarom kan het model blijven staan voor wat komen gaat. Er komt bij dat er meer dan één aanwijzing bestaat dat ook het spreken over Jesus: door zichzelf, door Zijn apostelen, minstens óók beschreven is als een vrucht van hetgeen geschreven is. Er is al gewezen op die wonderlijke aanvang in het evangelie van Marcus: ‘Gelijk geschreven staat...’ en we hoeven slechts te herinneren aan hetgeen beschreven staat wat in de synagoge van Nazara is geschied: na de lezing van de profeet Isaia wordt geschreven: ‘heden is vervuld in uw oren deze schrift’ (Luc. 4, 21). Zo wordt duidelijk dat er in de evangeliën (met name) niet alleen geschreven wordt over de prediking van Jesus: (datgeen wat Hij heeft gezegd en gedaan) maar ook over Jesus zelf. De beschrijving van Zijn ‘leven’ in termen van ‘gelijk geschreven staat’ opent daarvoor onze ogen. De overlevering van Jesus vindt daarin haar legitimiteit, en daarin ook haar oorspronkelijkheid. Hier is voorzichtigheid geboden, want de vraag naar de oorspronkelijkheid van Jesus wordt op verscheiden wijze weer in alle hevigheid gesteld. De oorspronkelijkheid kan niet losgemaakt worden van hetgeen geschreven staat, laat staan dat een opnieuw gevonden oorspronkelijkheid in het geweer zou kunnen worden gebracht tegen hetgeen geschreven staat. Bij het beantwoorden van de vraag naar Jesus' oorspronkelijkheid is in het geding hoe inspirerend Hij kan zijn in onze dagen. Het is mogelijk om deze vraag ook zo te stellen: hoe inspirerend zijn de Schriften, hoe geïnspireerd komen zij naar ons toe? Er is de laatste jaren - zeker sinds de grote Catastrofe (1933-'45) - een grote belangstelling voor het jodendom. Maar dan zal belangstellend moeten worden gelezen wat van Jesus geschreven staat, dat Hij is ‘geboren uit een vrouw, geboren onder de Wet’ (Gal. 4, 4). De Willibrordvertaling vermeldt in haar voetnoot: ‘Christus is in Zijn ontlediging onze wereld binnen getreden en heeft zich aan haar wetten onderworpen’. De verschuiving van ‘wet’ naar ‘wetten’ is significant, het uitzicht op de Wet van Mozes lijkt hier minstens verduisterd. Het woord wet is hier verstaan als een explicatie van het ‘geboren uit een vrouw...’. Niets is Hem derhalve vreemd. Maar de vraag mag worden gesteld of dit hier geschreven staat. De wet is hier een qualificatie méér. Jesus zal Zijn leven laten leiden door die Wet, die Richtingwijzer, door de woorden van vuur van de Sinaï (Deut. 4, 36). | |
[pagina 1083]
| |
De vraag naar de oorspronkelijkheid van Jesus kan niet gesteld worden buiten Zijn verhouding met het jodendom om, d.w.z. buiten Zijn verhouding tot de Wet om. Maar met dit te onderstrepen is de moeilijkheid nog niet opgelost. De vraag komt dan toch langs een andere kant weer terug: wij weten dat het jodendom in Jesus' dagen geen uniformiteit kende. In het tijdvak van de tweede tempel waren er verschillende stromingen binnen het jodendom, sommige daarvan zijn uit de evangeliën bekend. Farizaeën, Sadducaeën, Zeloten, uit andere bronnen zijn de Essenen bekend en sinds 1949 de gemeenschap van Qumran, die dan wellicht als Essenen zouden kunnen worden geïdentificeerd. Hier begint de vraag opnieuw: moet Jesus bij een van de voren vermelde groepen worden ingedeeld om Zijn verhouding tot het Heilig Onderricht van Mozes te kunnen bepalen? Zeker zijn die pogingen gewaagd. Het is niet verwonderlijk dat Jesus juist daar wordt geplaatst waar het evangelie weinig over zegt. Jesus wordt dan begrepen vanuit de gezichtshoek van de Essenen en / of Qumran, gelijk Lehmann heeft gedaan, ofwel Jesus wordt gezocht in de beweging van de Zeloten, hetgeen het dankbare voordeel heeft dat Jesus kans heeft geteld te kunnen worden bij hen die met de wapens in de hand zich verzet hebben tegen de Romeinse bezettingsmachtGa naar voetnoot15. Het is verleidelijk Jesus te zoeken temidden van de zojuist genoemde groepen. De evangeliën spreken er niet van en dat zou juist een argument kunnen zijn dat Jesus daarbij heeft gehoord. Slechts Zijn tegenstanders zou het woord gelaten zijn in de evangeliën.... Gematigder lijken de opvattingen die Jesus plaatsen in de Farizese stromingen van Zijn tijd, op die wijze valt Jesus ook niet buiten ‘het beeld’ dat globaal uit het evangelie op ons afkomt. De reden van het zoeken naar de plaats waar Jesus gezocht moet worden, is mede ingegeven door de vraag naar de dood van Jesus en het daaraan voorafgaande procesGa naar voetnoot16. Want hoe is het mogelijk dat Jesus zo sterft na zo'n leven. Temeer daar Jesus sterft aan een kruis, een Romeinse wijze van strafvoltrekking.... Welke verhouding derhalve is er aan te wijzen tussen Jesus en het Onderricht van Moses? De beslissing aangaande Jesus en van Jesus valt daar. Van daaruit worden alle historische vragen meegenomen, niet omgekeerd. De vraag naar de originaliteit van Jesus moet gesteld worden vanuit het boek van Moses, Zijn leven staat onder deze zingeving: gelijk geschreven staat.... Hieruit zou al kunnen blijken dat de schrijvers van de evangeliën een blijvende, een richtinggevende waarde hebben toegekend aan hetgeen geschreven staat. Zij hebben de woorden van oudtijds in | |
[pagina 1084]
| |
hun eigen tijd gelezen, zij hebben ze niet achtergelaten in het zand van de woestijn. De schrijvers van de evangeliën belasten met een verouderd wereldbeeld en met een onnauwkeurige opvatting van geschiedenisbeschrijving is voorbijzien aan het inspirerende woord dat zij hebben gelezen. Het is voorbijzien zelfs aan de situatie waarin zij schreven. Die situatie is gemaakt en gevormd door wat geschreven staat en wordt daardoor gedragen. Het zgn. oude boek heeft het klimaat geschapen waarin zij schrijvend adem halen. Zij zijn ook gemaakt, gevormd door dit boek en ‘gelijk geschreven staat’ beschrijven zij hetgeen geschiedt, als een volmaking van de grote daad Gods. Daarmee is tevens gezegd dat datgene wat geschied is, onherkenbaar wordt, onleesbaar, als het losgemaakt wordt van hetgeen geschreven staat. De samenhang breekt dan stuk en de geïnteresseerde lezer / hoorder zit met de scherven in zijn hand: het verhaal van de kostbare Chinese vaas. Jesus wordt slechts begrijpbaar als Hij meegenomen wordt in de beweging van hetgeen geschreven staat, de woorden van vuur, waarin getuigd wordt van God, een verterend vuur, een ijverig God. Het verband met Moses kan niet worden losgelaten, daarom worden Zijn woorden gespannen in hetgeen wij noemen het Nieuwe Testament en daarom staat Jesus gespannen op de spanning tussen Moses en Hem. Als deze spanning niet gezien wordt, niet bijeen gelezen wordt tot behoud, loopt de lezer het risico zowel Moses als Jesus te missen. Van een aflossing van de een door de ander kan dan geen sprake zijn. Uit de zaligsprekingen waar de bergrede mee begint, kennen wij de zaligspreking: ‘zalig zijn de ootmoedigen, want zij zullen het land erfelijk bezitten’ (Matt. 5, 5). Dit is een citaat uit Psalm 37 dat zo doorgaat: ‘en zich verlustigen over grote vrede’. Gelijk het in de bijbel steeds het geval is, wordt hier geen abstracte waarheid uitgesproken. Het gaat niet slechts om abstracte waarheden, het gaat om namen die model kunnen staan voor hetgeen geschieden moet. Van Moses staat geschreven (Num. 12, 3): ‘Doch de man Moses was zeer ootmoedig, meer dan alle mensen die op de aardbodem waren’. De Willibrordvertaling laat het zo klinken: ‘Moses een zeer bescheiden man, de bescheidenste van alle mensen op aarde’. Deze vertaling is dan niet meer in samenklank te horen met hetgeen geschreven staat in Psalm 37, 11 en in Matt. 5. Op zich zou dit bezwaar niet zo zwaarwegend hoeven te zijn, zelfs als men niet direct onder de indruk zou geraken van het argument dat afwisseling van spijs (woordgebruik) doet etenGa naar voetnoot17. Maar deze zin aangaande | |
[pagina 1085]
| |
Moses wordt gevonden in het begin van hoofdstuk 12 van Numeri, in de woestijn, en hoofdstuk 12 gaat vooraf aan het hoofdstuk dat vermeldt hoe twaalf mannen, één uit elke stam, worden uitgezonden om het land te verspieden: de ootmoedigheid van Moses klinkt nog in onze oren als land ‘tot erfelijke bezitting’ in zicht komt. Maar er is meer. De man Moses, de zeer ootmoedige, zal geen voet zetten in het land, laat staan in Jerusalem, waar de naam des Heren wonen zal, de plaats die de Heer liefkozend heeft uitverkoren. Dat is na de ootmoedige qualificatie die Moses ten deel valt, een teleurstelling die niet als een bijkomstige bijzonderheid van zijn leven kan worden afgedaan. Want van dezelfde Moses staat geschreven (Deut. 34, 7): ‘Moses nu was 120 jaar oud als hij stierf: zijn oog was niet donker geworden, en zijn kracht was niet vergaan. Een merkwaardige typering voor iemand die zó van het toneel zou moeten verdwijnen. De spanning tussen Moses en het land is gegeven. Hiermee is veel gezegd. Er is meer dan alleen een spanning in het tijdsverloop tussen Moses en Jesus. De spanning tussen Moses en het land / Jerusalem is levensgroot. Als de verhouding tussen Moses en Jesus beslissend is om Jesus een plaats te kunnen wijzen, dan zal die verhouding ook de kracht betreffen van die gewezen plaats. In kracht van het Onderricht van Moses heeft Jesus Zijn plaats gewezen gekregen: Jesus alleen.
Tussen Moses en Jerusalem vonkt het op en neer, in zijn woorden van vuur. Moses sterft op de bergtop Pisga. Een merkwaardige bergtop, want daar staat ook de ezelin van de Profeet Bileam (Num. 23, 14). Vandaar is heel Israël tot in zijn einde te overzien, ten einde raad. Die bergtop wordt soms voorzien van een duistere benaming ‘Asdoth’ (Deut. 3,17, 4,49 en 33,2). In de Statenvertaling is in Deut. 33,4 voor het woord Asdoth vertaald: ‘vurige wet’, zij laat het onvertaald in Deut. 3,17 en 4,49. De Willibrordvertaling vertaalt het in Deut. 3,17 en 4,49 met ‘hellingen’, hetgeen ons op dit moment als de juiste vertaling voorkomt. In Deut. 33,2 vertaalt de Willibrordvertaling ‘machtigen’ waar de Statenvertaling heeft ‘vurige wet’. Een bijna klassiek voorbeeld om aan te duiden dat waar twee vertalingen van elkander verschillen, een exegetische vraag kan worden blootgelegd. De vertalers van de Statenvertaling hebben van de Amsterdamse Rabbijnen de mogelijkheden van een tekst geleerd. Zij hebben de tekst anders gevocaliseerd en zo kunnen zij waar Asdoth / hellingen staat, ‘Esdat’ lezen om zo tot hun ‘vurige wet’ te komen. Dit is meer dan stichtelijke Rabbijnse speelsheid, over die bergtop is herlezend nagepeinsd. Want de hellingen van de berg Pisga, waar Moses sterft en God zich met hem verzoent, kunnen nu gelezen worden als een vurige wet: en daarin wordt God openbaar zelfs als het ogenblik van Moses' dood nadert. Daarom wordt er | |
[pagina 1086]
| |
dan van hem geschreven: dat zijn oog niet donker geworden is en dat zijn kracht niet is vergaan. Jesus zal langs deze lijnen kunnen worden aangeduid. In aanmerking komt niet de vraag of Jesus een groot religieus genie is geweest of een baanbrekend revolutionair (al is de wereld er wel anders door geworden), evenmin is het dan een eerste vraag of Hij een onmiddellijke nieuwe Godservaring heeft gehad, waarvan Hij dan heeft gesproken en wat dan na Hem is doorverteldGa naar voetnoot18. Allereerst zal in het licht van bovenstaande kunnen worden gezegd, dat Hij getrouwheid heeft betoond naar de Wet van Moses, met heel Zijn hart, met heel Zijn ziel, met al Zijn krachten. Al de andere ‘namen’ die Hem zijn gegeven, die Hem toekomen vanuit de Schriften, die door Hem worden ‘aangetrokken’, ontlenen hun gezag aan deze trouw, die Hij betoond heeft aan de Wet tot in Jerusalem toe. Hij is degene die de weg die Moses heeft gewezen, ten einde toe is gegaan, tot in Jerusalem, tot aan de rechterhand des Vaders. Daarom kan in het kerklied gezongen worden: ‘Jerusalem Gij zijt de troost der Schriften’. Dat is meer dan een vluchtige hommage aan Jonkvrouw Sion: De plaats is gewezen waar de trouw gebleken is, het program voltooid en waar tot voltooiing komt wat aan het begin van het evangelie wordt gehoord: ‘Deze is mijn welbeminde Zoon, in Hem heb ik mijn welbehagen!’ Andere vragen die rondom en naar aanleiding van Jesus immer worden gesteld, zullen hiermee moeten rekenen. Als de vraag naar de plaats van Jesus in het jodendom van Zijn dagen opnieuw wordt gesteld en de vraag hernomen wordt in termen van kerk en synagogeGa naar voetnoot19, dan zijn boven aangeduide zaken in het geding. De geschiedenis van de kerk lijkt in dit opzicht op een geschiedenis van iemand die zich voor zijn afkomst schaamt. De houding in onze dagen zou kunnen zijn dat er ietwat vertederend / beschamend over die schaamte gesproken wordt, maar dat verder de geschiedenis gelaten wordt voor wat zij isGa naar voetnoot20. | |
[pagina 1087]
| |
Bij dit alles zal de Christen moeten bedenken wat G. Scholem schreef aan een protestants theoloog. Deze laatste had Scholem verweten dat hij zich in zijn bespreking van de verhouding Christendom / Jodendom had laten leiden door ‘Klischees und verzerrende Simplifikationen’. Scholem antwoordt dan: ‘Von uns, die wir die historische Realität des Christentums und seiner Ansprüche an uns, wie sie so überreichlich dokumentiert sind, unbefangen studieren, wird jetzt verlangt wir sollten solche ‘klischees’ - in deren Namen 1700 Jahre lang gegen uns argumentiert worden ist! - fahren lassen, da eine neue Theologie im entstehen sei. Das letzere mag wohl sein. Ich fühle mich nicht berufen darüber zu urteilen. Ob sie eine historische Wirkung auf das Verhältnis von Judentum und Christentum haben wird steht vorläufig dahin..!’Ga naar voetnoot21. Veel opheldering tussen kerk en synagoge kan gegeven worden door het geven van de juiste informatieGa naar voetnoot22. Die juiste informatie zal zich ook moeten bezig houden met die wondere wereld van het boek, met de woorden van Moses, ook met zogenaamde ‘ontmaskerende’ gegevens. Beschrijvingen die het beter weten dan de evangelisten (en ook het zogenaamde Oude Testament), of historische informatie die als criterium gehanteerd wordt tegen wat geschreven staat in, gaan voorbij aan de zeggingsmacht van hetgeen geschreven staat. Dit maakt herlezen geenszins overbodig en dit is evenmin een pleidooi voor het zogenaamde letterlijk verstaan van hetgeen geschreven staat. Het historisch kritisch onderzoek heeft ons minstens dit geleerd; bij het lezen van de zogenaamde oude teksten worden wij nu ‘gelukkig’ niet meer gehinderd door gebrek aan kennis. Tengevolge daarvan zijn wij voor het eerst in staat om bijv. Genesis 1 werkelijk te lezen als Genesis 1, als eerste hoofdstuk van de bijbel, en niet als een bewaard gebleven document dat ons informatie verschaft over hoe lang geleden mensen zich het zogenaamde ontstaan van alle dingen hebben gedroomd. Dat Genesis 1 als historisch document als zodanig niet meer kan worden gelezen, betekent niet dat het daarom niet zou kunnen worden herlezen. De blik in de toekomst - ook van Genesis 1 - kan er duidelijker door zijn geworden. Alle historische informatie zal pas dan een bijdrage blijken te zijn, als het verslag van die informatie zich laat formeren tot dat contra-boek dat het gegeven boek compleet, steeds completer maakt. Ook in de verhouding met | |
[pagina 1088]
| |
het Jodendom zal dit duidelijk moeten worden, niet slechts vanuit het respect voor de traditie die een Christen zou passen, maar ook omdat hij weten moet dat de verschijning van Jesus tot een vervluchtigend verschijnsel wordt, als Hij niet bijeen gelezen wordt in de gloed van de woorden van Moses, en als een Christen zich niet zou realiseren dat het lot van Jesus herkend wordt in de gloed van de brand van de tweede tempel. Uit dit schijnsel is Jesus niet los te maken, evenmin als uit de woorden van de Wet. Want Hij is niet gekomen om de Wet of de Profeten af te breken (!)Ga naar voetnoot23 maar om te vervullen. Het uiteen willen rukken van Jesus enerzijds en anderzijds hetgeen Hij heeft geleerd, loopt gevaar de trouw van Jesus aan de Wet van Mozes niet meer in het vizier te krijgen. Zo wordt niet meer gezien hoe Jesus, de Profeet van Zijn eigen Profetie, verteerd wordt door het vuur dat Hij wil ontsteken. Die woorden van vuur banen Zijn weg, behoeden Zijn trouw en leiden ten leven. |
|