Streven. Jaargang 24
(1970-1971)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 907]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Petroleum
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CrisisPetroleum is een vloeibaar hydrocarburaat dat gevonden wordt in onderaardse zakken op een diepte die meestal varieert van 500 tot 4000 meter. De grotere of mindere diepte, de aanwezigheid in het land of in de zee, het soortelijk gewicht van de ruwe olie, het zwavelgehalte, de grootte van de te winnen hoeveelheden, enz., zijn factoren die bepalend zijn voor de produktiekosten, maar ze vormen slechts een gedeelte van de invloeden die werken op het vaststellen van de prijzen ‘free on board’ van de ruwe olie; daar komen nog bij de belangen van de producerende landen, die van de oliemaatschappijen en de situatie op de internationale markt van de brandstof, het vervoer over zee, enz.. Sinds halverwege de vorige eeuw de olie-industrie werd geboren, is de produktie en het wereldgebruik steeds gestegen. Vooral na de Tweede Wereldoorlog heeft deze industrie zelfs de meest optimistische verwachtingen overtroffen. In 1970 werd bijna de helft van het totale wereldverbruik van brandstof geleverd door petroleum. Maar petroleum wordt niet alleen gebruikt als smeermiddel, brandstof voor vervoer en verwarming, maar ook als grondstof voor de vervaardiging van plastic voorwerpen, schoonmaakmiddelen, insectieiden, proteïnen en eindeloos veel meer produkten. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 908]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
huidige mens hangt zozeer af van petroleum, dat een gebrek daaraan een complete ineenstorting zou betekenen van de industrie, van het vervoer, enz., en het handhaven van de huidige levensstandaard onmogelijk zou maken. En het zijn juist de meer ontwikkelde landen die meer soorten van gebruik kennen en die daardoor een grotere afhankelijkheid vertonen van petroleum. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ontwikkeling van het wereldgebruik van petroleum in miljoenen tonnen
In feite nemen de sterk geïndustrialiseerde gebieden met een hoog ontwikkelingsniveau, West-Europa, Noord-Amerika en Japan, meer dan 80% van het totale verbruik voor hun rekening. Noord-Amerika heeft wel omvangrijke petroleumbronnen, maar de andere twee gebieden niet. Het grootste gedeelte van de produktie en de reserves zijn te vinden in het Midden-Oosten, Noord-Afrika en Venezuela, waar het gebruik gering is. Deze beide feiten bepalen de hele wereldpolitiek ten aanzien van de petroleum. De consequenties die uit deze politiek voortvloeien, zullen een echte revolutie teweegbrengen op de wereldgrondstoffenmarkt. De huidige petroleumcrisis moet in dit verband gezien worden.
Om de lijst van de belangrijkste groepen die een rol speien in de complexe wereld van de petroleum te voltooien, moeten we hier de grote internationale oliemaatschappijen ten tonele voeren. Zij spelen een overheersende rol - wij hebben ze last but not least geciteerd - in alles wat met petroleum te maken heeft. Men kan zonder angst voor overdrijving stellen, dat de geschiedenis van de wereldontwikkeling van petroleum zeker tot zeer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 909]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
recente datum gedicteerd is door de grote internationale oliemaatschappijen, waaronder bovenaan staan de Noordamerikaanse Esso, Texaco, Mobil, Chevron en Gulf, de Engelse British Petroleum en de Engels-Nederlandse groep Royal Dutch Shell. Zij hebben bovendien kunnen rekenen op de economische, politieke en militaire steun van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Het einde van de Tweede Wereldoorlog en het begin van het politiek en economisch dekolonisatieproces van de Derde Wereld vormen een nieuw hoofdstuk in de wereldgeschiedenis van de petroleum. Een hoofdstuk dat zich zal kenmerken door de noodzaak om de verhoudingen tussen de olieproducerende landen en de maatschappijen die hun rijkdommen exploiteren, opnieuw te bezien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De OPEP en de prijzenDe trend die Venezuela in 1948 heeft ingevoerd door bij wet de producerende maatschappijen te verplichten 50% van de winsten op de verkoop van ruwe olie aan de Staat te geven - de beruchte formule van de fiftyfifty - zal binnenkort ook toegepast worden in het Midden-Oosten. Om die winsten te berekenen nam men er zijn toevlucht toe een ‘referentieprijs’, a posted price, vast te stellen voor elk vat uitgevoerde ruwe olie. Van deze ‘referentieprijs’ kon men de produktiekosten aftrekken en de royalties die betaald waren door de maatschappijen; als verschil bleef dan de zuivere winst over, die verdeeld werd tussen de producerende Staat en de maatschappij die de exploitatie gepacht had, op basis van 50/50. De vijftiger jaren zijn gekenmerkt geweest door een paar opmerkelijke feiten die waard zijn vermeld te worden als antecedenten van het huidige conflict: nederlaag van de Perzische premier Mossadeq tegenover de Anglo-Iranian Company (thans de BP); opkomen van de ‘staats’ petroleummaatschappijen (de Italiaanse ENI en de Franse groep Elf-Erap), hevige concurrentie tussen de maatschappijen en een plotselinge daling van de verkoopprijs van ruwe olie en van de petroleumprodukten in het Midden-Oosten en in Europa. Wel bleven de maatschappijen doorgaan hun winsten te delen met de producerende staten, waarbij ze zich hidden aan de posted price, die ongewijzigd bleef. Het gevolg was dat de oorspronkelijke 50/50 veranderden in een 60/40 ten gunste van de staten. In 1960 begonnen de maatschappijen op eigen houtje de posted price te vertagen. De belangrijkste olieproducerende staten besloten zich aaneen te sluiten (Perzië, Irak, Koeweit, Saoedi-Arabië en Venezuela), en zo ontstond door een akkoord dat in Bagdad werd getekend (September 1960), de Organisatie van Olie Uitvoerende Landen (OPEP). Het doel van deze organisatie bestaat in het bestuderen en formuleren van een systeem dat de stabiliteit van de prijzen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 910]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan garanderen door middel van een regulering van de produktie, die rekening houdt met de belangen van de producerende landen, van de verbruikende landen en met de noodzaak van een rechtvaardige beloning voor de door de oliemaatschappijen geïnvesteerde kapitalen. Een tiental landen zijn er op het ogenblik lid vanGa naar voetnoot2, die meer dan 60% van de wereldreserves van ruwe olie bezitten en waarvan de produktie in 1970 opliep tot 1068 miljoen ton, dat wil zeggen bijna de helft van de wereldproduktie. De grote verdienste van de OPEP bestond hierin dat ze voor haar leden een middel tot samenwerking was en een sterk front tegenover de maatschappijen en de verbruikende staten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Groeiende onenigheidDe meest recente krachtproef tussen de olie-uitvoerende landen en de internationale maatschappijen heeft plaats gehad in het voorjaar van 1970. Door de stijging van het verbruik in Europa, de Verenigde Staten en Japan, te beginnen met de tweede helft van 1969, werd de onderhandelingspositie van de OPEP-landen versterkt. Daar dit samenviel met het sluiten, op 3 mei 1970, van de transarabische olieleiding (een belangrijke leiding voor het transport van ruwe olie van Saoedi-Arabië en Irak naar de Middellandse Zee), zag de internationale markt van olietransporten haar koersen stijgen met meer dan 100%. Als gevolg daarvan werd de ruwe olie van de landen die dicht bij de Europese gebruikscentra lagen, veel meer waard. Dat was het ogenblik waarop de regering van Tripoli met kracht de eis stelde een groter deel van de winsten te krijgen. De conjunctuur was zo gunstig dat de maatschappijen moesten toegeven. Als resultaat hiervan ontving Lybië, dat een winst kreeg in de orde van 1,12 dollar per vat, ineens 1,41 dollar. Dit voorbeeld werd benut door Nigeria en de andere producenten uit het oostelijke Middellandse-zeegebied, die, profiterend van hun voordelige geografische ligging, hun ‘fiscale referentieprijs’ gingen verhogen. In dat klimaat van eisen stellen kwam in Caracas in december 1970 de 21e conferentie van de OPEP bijeen. In een van de resoluties van die bijeenkomst werd de eis gesteld de fiscale referentieprijs in het algemeen te verhogen en te stellen op 55% als minimum index voor het aandeel in de winst. Het akkoord van Teheran, 14 februari 1971, betekende de verwerkelijking | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 911]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de verwachtingen der ondertekenende staten: Aboe Dhabi, Perzië, Irak, Saoedi-ArabiëGa naar voetnoot3 en Katar. Het akkoord, dat de winsten voor de producerende staten met ongeveer 35 dollarcent verhoogde, is zo belangrijk dat de gevolgen ervan zich nu reeds doen gevoelen. Voor de producerende maatschappijen die installaties hebben in de zone van de Perzische Golf, garandeert de overeenkomst de voortzetting van hun bedrijven voor een tijd van vijf jaar. Dat is bij een constant stijgende markt (een toename per jaar van 10%) al een belangrijke winst. En, gezien de grote aandrang van de vraag, zullen ze geen moeite hebben om de overeengekomen stijgingen in de prijs van de grondstof op de consument te verhalen. Daar zijn ze trouwens al mee begonnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Petroleum, bron van inkomsten voor de StaatHoewel de winsten van de oliemaatschappijen tot aan de jaren veertig kolossaal zijn geweest en zij alleen de wet hebben gesteld in die wereld van zeer complexe belangen, zijn hun nettowinsten in de jaren na 1960 beslist niet afgenomen. Vandaag de dag is de financiële politiek die gevolgd wordt door de verbruikende landen verantwoordelijk voor de verhoogde prijzen die de Europese consument betaalt. We hoeven slechts een blik te slaan op het onderstaande staatje om te zien wie het grootste deel ontvangt van de prijs der olieprodukten.
De hoge belasting in de verbruikende landen (in het algemeen de hooggeindustrialiseerde landen van Europa) is alleen mogelijk ten koste van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 912]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijzonder lage aandeel in de winst dat men toestaat aan de producerende landen, die over het algemeen onderontwikkeld zijn. Aldus fungeren laatstgenoemden als directe financiers van de economisch-industriële en sociale ontwikkeling van de rijkste landen. Voor de producerende landen heeft het Akkoord van Teheran de bijkomende winsten vastgesteld op naar schatting 1500 miljoen dollar voor 1971. De verhogingen vormen een reële compensatie voor de evidente waardevermindering van de Amerikaanse dollar. In de landen die hun aardolie betrekken uit het Midden-Oosten - West-Europa en Japan - zullen de nieuwe prijzen voor 1971 een extra afvloei van deviezen met zich brengen die zich laat schatten op ongeveer 1200 miljoen dollar voor Europa en 300 miljoen voor Japan. Gezien de geschatte stijgingen, zowel in prijzen als in verbruik, zullen beide cijfers in 1975 kunnen liggen in de orde van 4000 miljoen voor Europa en 1200 miljoen voor Japan. De prijsstijging van de petroleum in West-Europa en Japan zal direct een nadelige invloed hebben op hun respectievelijke betalingsbalansen. In tal van bedrijfstakken zullen de produktiekosten stijgen, hetgeen op zijn beurt een verslechtering tot gevolg zal hebben van de concurrentiepositie van de Europese en Japanse industrieën, en dus resulteren in een teruglopen van de export. Als die landen hun huidige coneurrentiepeil tegenover andere economische blokken willen handhaven, zullen zij hun fiscale politiek grondig moeten herzien en de druk op de olieproducenten moeten verminderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Derde Wereld en grondstoffenAangezien de kwestie van de prijzen van ruwe olie niet meer is dan een typisch voorbeeld van de complexe problematiek op de wereldmarkt der grondstoffen, kunnen de akkoorden van Teheran een revolutie in de wereld teweegbrengen. Een dergelijke revolutie zal plaats vinden op de dag dat de producenten van koper, tin, zink, enz. een krachtig gezamenlijk beleid proberen te voeren en een organisatie gaan vormen die niet stuk te krijgen is, waarmee ze de produktie zullen kunnen regelen en aan de landen van de Derde Wereld een lonend prijspeil kunnen garanderen. Juist in dat perspectief moet de betekenis van de huidige wereldcrisis in de petroleum gezien en beoordeeld worden in haar juiste dimensie. Zij zal geschiedenis maken door haar diepgaande politieke gevolgen en de sterke economische complicaties. |
|