| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid.
| |
Theologie
Aubert, Jean-Marie - Morale sociale pour notre temps. - Desclée, Paris, 1970, 160 pp., BF. 180. |
Brown, Raymond E. - Jesus, God en mens. - Patmos, Antwerpen, 1970, 120 pp., BF. 165. |
Metz, Johann Baptist - Theologie over de wereld. - (Ecclesia), Desclee De Brouwer, Brugge, 1970, 161 pp., BF. 195. |
Nuscheler, Franz, Hrsg. - Christliche Revolution? - Heinrich Pesch Haus, Mannheim-Ludwigshafen, 1970, 118 pp., DM. 4,80. |
| |
G.H. ter Schegget
Het beroep op de stad der toekomst Ethiek van de revolutie
Bohn, Haarlem, 1970, 222 pp., / 17,50.
Dit indrukwekkend sterk gedocumenteerde boek (ruim 80 pp. kritisch apparaat) is de beste studie inzake ‘Theologie van de revolutie’ die ik tot nog toe gelezen heb. Bedoeling is: het ‘anti-revolutionaire dogma doorbreken’ (p. 212, nt. 394); positief: ‘het fenomeen der huidige revolutionaire bewegingen in dit licht (de openbaring van God in de geschiedenis van Israël, zoals die culmineert in het lot van Jezus van Nazaret) te bezien en kritisch-methodisch uit te maken of.... deze revoluties symptomen, signalen zijn van Gods verborgen handelen...’ (32). Uitgangspunt daartoe is: ‘de prediking van het in Christus Jezus gekomen rijk van God, dat in de toekomst zal worden onthuld en vervuld en dat nu reeds proleptisch als emanciperende kracht des Geestes in onze geschiedenis macht uitoefent’ (31). Hoofdstelling: ‘... zoals er geen geloof in God mogelijk is zonder protest tegen de grondstrukturen van deze wereld, (is) omgekeerd geen protest tegen de strukturen, geen revolutie mogelijk zonder geloof in God’ (31). In een 2e hfdst. vult schr. een serieus tekort aan in de meeste beschouwingen over ‘Theologie van de revolutie’: hij tracht zo nauwkeurig mogelijk het begrip ‘revolutie’ te bepalen: wezenlijk tot dit begrip behoort de ‘oprichting van waardevolle sociale strukturen’, ‘de konstruktieve fase is ook een deel van het revolutionair proces’ (46/47, 49/50, 52, 75). Juist dit wezenlijke moment is bepalend voor zin of waanzin van een revolutie. Daarna tracht schr. te komen tot een beschrijving van de ethische vooronderstellingen, die kunnen leiden tot een verantwoorde houding tegenover revolutie: het geweten dat ‘een morele handeling mogelijk maakt die aan de moraal voorafgaat’ (98): ‘dynamisch ethos’, dat niet genormeerd wordt door vaststaande ‘natuurwetten’, maar bepaald door ‘historische
gerechtigheid’ (de hele par. 12). Het heeft geen zin in deze diep-ernstige en inspirerende studie de slakken op te zoeken die er nog wel in rondkruipen, om er vervolgens het welbekende zout op te strooien: het geheel is té overtuigend - én beschamend vanwege de ontmaskering van onze weigering van authentieke solidariteit met de grote groepen rechtlozen en verdrukten -, dan dat niet alle lust tot vitten en bedillen vergaat. In ieder geval onbreekt hier het al te gemakkelijke ‘God wil het’ om de eigen verantwoordelijkheid te ontvluchten. Persoonlijk kan ik de auteur alleen maar dankbaar zijn voor zijn boek. Al moet ik ook eerlijk toegeven dat het lezen mij niet steeds licht gevallen is. Mede ook doordat de sterke oriëntatie op het theologisch denken van de grote Karl Barth ons katholieken niet in die mate vertrouwd is, als schr. mogelijk veronderstelt.
S. Trooster
| |
| |
| |
Hans Küng
Wat is Kerk?
P. Brand / J.J. Romen & Zn., Roermond, 1970, 158 pp..
Deze bewerking van een Duitse pocket, waarin Küng een korte samenvatting geeft van zijn gedachten over de Kerk, wil de gedachten, ontwikkeld in zijn grote werk ‘Die Kirche’, voor een groter publiek presenteren. Omdat uiteraard ook gedachten uit ‘Wahrhaftigkeit’ en Unfehlbarkeit’ verwerkt zijn, vindt men hier een kort overzicht over Küngs ecclesiologische ideeën.
S. Trooster
| |
Henri de Lubac
Corpus Mysticum
Eucharistie und Kirche im Mittelalter Eine Historische Studie
Johannes Verlag, Einsiedeln, 1969, 369 pp., DM. 38,-.
Het is zonder meer verheugend dat dit hoogst belangrijk boek van de Lubac nog eens heruitgegeven is in een Duitse bewerking naar de tweede editie van het origineel (1949). Men kan immers rustig zeggen dat de stelling die de L. uit vroeg-middeleeuwse bronnen heeft opgediept, beslissend is geweest voor hedendaags verstaan en viering van de Eucharistie als gemeenschapsen Kerkbeleving. Kort samengevat luidt de stelling als volgt: in de vroege Middeleeuwen is de Eucharistie uitdrukkelijk gezien als de Kerk constituerend, sacrament van ons aller eenheid in Christus, het Lichaam van Christus dat de Kerk is. ‘... zo veronderstelt de kerkelijke communio in haar voltooide verwerkelijking ook steeds de sacramentele communie... Eén zijn met de heiligen in de Kerk en deelname aan de Eucharistie...: deze beide behoren steeds bij elkaar, vormen in wezen een eenheid’ (p. 34). De eigen eucharistische bestaanswijze van Christus’ Lichaam wordt in deze tijd aangeduid in het begrip ‘Mystiek Lichaam van Christus’. ‘De woorden “converti”, “transire”, “transfundi”, “transferri”, “transfigurari” (!) - het wachten is nog op “transsubstantiari” - verwijzen tegelijk, en soms bij dezelfde schrijver, zowel naar de verandering die brood en wijn ondergaan alsook ons opgenomen worden in Christus' Lichaam’ (p. 106). In de strijd om de handhaving van het geloof in de werkelijke eucharistische tegenwoordigheid van Christus (tegen de volgelingen van Berengarius) treedt een betekenis-verschuiving op: het eucharistisch Lichaam van Christus wordt nu aangeduid als ‘werkelijk Lichaam’, de Kerk als ‘mystiek Lichaam van Christus’. Maar het feit zelf dat het eucharistisch begrip ‘Mystiek Lichaam’ zonder meer kon gebruikt worden om het mysterie van de Kerk aan te duiden, bewijst de oorspronkelijke vereenzelviging van Kerk en
Eucharistie. De grote Middeleeuwse theologen blijven dan ook Christus' eucharistisch Lichaam en Bloed zien als teken, zichtbaarworden van de Kerk. In het geconsacreerde brood is het mysterie van de Kerk zichtbaar en tastbaar tegenwoordig.
Dit minutieuze onderzoek van de vroeg-Middeleeuwse literatuur heeft beslissend bijgedragen tot een theologie van de Eucharistie, waarin de ‘werkelijke tegenwoordigheid’ van Christus niet langer geïsoleerd gezien wordt, maar wezenlijk als tegenwoordigheid in en onder ons, zijn Kerk, die in gemeenschap Eucharistie viert. Daarom verdient dit boek deze - al te late - vertaling. Lezing veronderstelt wel vertrouwdheid met historisch onderzoek. Vermeld mag nog worden dat door dezelfde uitgever ook andere - bijna klassiek geworden - werken van de Lubac zijn en worden uitgegeven (Surnaturel, Catholicisme, Méditation sur l'Eglise e.a.).
S. Trooster
| |
Walter Kasper
Glaube und Geschichte
Matthias-Grünewald-Verlag, Mainz, 1970, 448 pp., DM. 39,-.
Wanneer een theoloog, hoe veelbelovend ook, reeds na pas zeven jaar doceren een verzameling van her en der verspreide studies en referaten in boekvorm uitgeeft, kan dit op het eerste gezicht wat overmoedig lijken. Het is echter de consequentie van het hedendaags theologiseren, dat minder in afgeronde gesloten tractaten denkt dan wel aan de vragen van het ogenblik zich voltrekt. Men behoeft zich daarom ook niet te laten afschrikken door de wat technisch aandoende titel: over de ‘Geschichtlichkeit’ van geloofsleer en theologie - geloven en geloofsbezinning spelen zich af in het spanningsveld van enerzijds het Woord Gods en anderzijds actuele bestaanservaring - handelen slechts twee sectoren van dit rijke boek. Verder komen allerlei actuele problemen aan de orde: Schrift, Traditie, dogma; missie; lokale en universele Kerk; woord en sacrament; vernieuwing in de biechtpraktijk; sacramentaliteit van het huwelijk; de ambten in de Kerk. In haar geheel een belangrijke bundel met goed doordachte en vaak behoorlijk gedocumenteerde studies.
S. Trooster
| |
| |
| |
Godsdienst
Conte, Edward - Het Boeddhisme. - Aula, Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1970, 252 pp.. |
Hens, Alfons - Missaal. - Lannoo, Tielt, 1970, 544 pp., BF. 120. |
Lehmann, Johannes - Jezus rapport. - N. Kluwer, Deventer, 1971, 170 pp., f 15,90. |
Mourits, A.A., Harry - Wie is in Godsnaam Jezus Christus? - Lannoo, Tielt, 1970, 278 pp., BF. 185. |
Nuscheler, Franz, Hrsg. - Entwicklungs-programm der Ökumene. - Heinrich Pesch Haus, Mannheim - Ludwigshafen, 1970, 131 pp., DM. 4,80. |
Quoist, Michel - Ja, Hij leeft. - Lannoo, Tielt, 1970, 224 pp., BF. 140. |
Rad, Gerhard von - Weisheit in Israël. - Neukirchener Verlag, Neukirchen - Vluyn, 1970, 227 pp., DM. 28,-. |
Schoolcatechese in het secundair onderwijs. - Interdiocesaan Centrum, Brussel, 1970, 248 pp.. |
Vandenberg, Johan - Vertrouwen op korte en lange termijn. - Desclee De Brouwer, Brugge, 1970, 64 pp.. |
| |
Rolf Rendtorff
Aartsvaders, Koningen, Profeten Leiders van het volk Israël
Uitgeversmij Holland, Haarlem, 1970, 136 pp., f 9,50.
In 19 korte schetsen wil de schrijver de grote figuren van het Oude Testament voor ons ten leven wekken. Hij vertelt op een boeiende wijze. De recente ontwikkelingen en ontdekkingen van de bijbelwetenschap worden op kundige wijze in verstaanbare taal overgedragen. Bij het lezen ontvangen we een grote hoeveelheid interessante gegevens. Toch is hij maar ten dele in zijn opzet geslaagd. Hij veronderstelt namelijk, dat wij de bijbel héél goed gelezen hebben. Hij mijmert verder bij de verhalen die ons bekend moeten zijn, maar sommige van de verhalen zijn ons niet of nauwelijks bekend. Mijns inziens had de schrijver meer naar de tekst zélf moeten verwijzen. Sporadisch verwijst hij naar teksten. En die teksten zijn toch de fundamenten voor zijn betoog! Nu krijgt het boek meer de indruk een geschiedenisboek te zijn, terwijl hij dit zelf wil vermijden: hij wil juist zoeken naar ‘de samenhang die er bestaat tussen de verhalen van de Schrift en onze huidige situatie’ (p. 5). Maar hierin is de schrijver niet consequent, hij kan het niet laten erachter te komen wat er toen precies is gebeurd. M.a.w. lees het boek, maar wees op uw hoede voor deze valkuil. Lees het boek met de bijbel naast U. Beschouw dit boek als een gids die U helpen kan bij het leren verstaan van de bijbel.
P. Beentjes
| |
Dr. J.P.M. van der Ploeg
Vondsten in de woestijn van Juda
Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 239 pp., f 5,50.
Op een prettig leesbare wijze belicht schrijver (die als een van de eersten de vondsten mocht aanschouwen) de betekenis van de handschriften die in de omgeving van de Dode Zee zijn gevonden.
In toenmalige kranten en radio-uitzendingen (1947) werd de indruk gewekt dat deze vondsten heel de bijbelwetenschap op haar fundamenten deden wankelen.
Na jaren van studie echter ‘zijn de gevonden teksten gebleken.... van veel groter betekenis te zijn voor de kennis van de geschiedenis van een stuk oud jodendom en de alleroudste periode van het christendom dan voor die van de oude bijbeltekst’ (p. 8).
N.a.v. citaten uit de handschriften wordt ons een beeld gegeven van het leven der Essenen, aan wie de Dode Zee-rollen waarschijnlijk hebben toebehoord. Hun leer, levenswijze en organisatie worden uitvoerig beschreven.
Het boek is een heruitgave van een reeds in 1956 verschenen Prisma-boek. Veel is er niet in veranderd, ook al wordt het als ‘ingrijpend gewijzigde editie’ aangekondigd. Dit is echter geen reden om het boek ongelezen te laten.
Jammer dat de foto's uit de vroegere drukken zijn verdwenen, evenals een kaart van het betrokken gebied.
P. Beentjes
| |
| |
| |
Maurice Nédoncelle
Le Chrétien appartient à deux mondes
Ed. du Centurion, Paris, 1970, 244 pp..
Dit boek van de vermaarde Franse theoloog en filosoof is een verademing en een troost. Er is geen spoor van opwinding, partijdigheid of controverse in te vinden. Het is een zeer persoonlijke doordenking van elementen van ons menselijk bestaan in het licht van Christus. Het kan zo gemakkelijk tot verdieping en innerlijke rust voeren: een bevrijding voor de geest. Omdat dit doordenken zo persoonlijk is, is het hartverwarmend. Omdat de denker zo midden in het leven van nu staat, is het zo modern. Omdat de theoloog ziet dat de christen in zijn actuele bestaan een niet te verbreken band met twee werelden heeft - de wereld van de tijd en de wereld van de eeuwigheid die de wereld van de tijd bezielt - daarom is het zo realistisch.
Uit deze drie trekken die dit werk karakteriseren, volgen o.i. ook de bijzondere kwaliteiten van dit boek. Er is een voortdurende wisselwerking tussen de menselijke ervaring en het doorlichten daarvan (de schrijver is een wijsgeer met sterke fenomenologische inslag) en de gegevens van de openbaring: tussen het luisteren naar de mens en het luisteren naar God. Dit helpt ons meer licht te zien in het geheim van onze christelijke existentie. Dit luisteren naar de actuele mens en zijn ervaring zorgt er vanzelf voor dat veel van de thema's die hij behandelt in het midden van onze belangstelling staan: de menselijkheid van het geloof en het Geloof, de concrete God van Jezus-Christus, het bewustzijn van Christus (zijn eigenste ‘Ik’) in zijn verheven bijzonderheid ons meer nabij gebracht door een fijnzinnige analyse van ons eigen bewustzijn, de menselijke elementen in het mysterie van de H. Eucharistie, persoon en gemeenschap in de Kerk, de zin van de onfeilbaarheid, de betekenis van hemel en hel, gebed en waarheid. Deze themata worden op een zeer eigen en oorspronkelijke manier behandeld, maar wij blijven er ons voortdurend van bewust dat dit denken doordrenkt is van de geest van geloof en een voortdurend contact met de geschiedenis van de geest der mensen zowel in profaan als sacraal opzicht. Er is zo'n sfeer van eerbied voor het geheel van de complexe realiteit dat zelfs als je de schrijver niet geheel kunt volgen, dit toch nooit irritant is: er blijft ruimte voor een afwijkende visie. Het is fragmentarisch, maar zeer samenhangend, want alle fragmenten worden gezien vanuit eenzelfde doorleefde menselijke en christelijke visie.
A.J. Boekraad
| |
A. Grabner-Haider, Hrsg.
Praktisches Bibellexikon
Herder, Freiburg - Basel - Wien, 1969, XLVIII pp. en 1276 kol., en 10 pp., 8 krt. DM. 36,-.
Dit nieuwe ‘Bijbels woordenboek’ is in meer dan één opzicht uniek. Het eerst opvallend zijn naast de trefwoorden waaronder bijbelse realia, bijbeltheologische en godsdienstwetenschappelijke begrippen verklaard worden, de vele trefwoorden die aan bijbels denken en leven vreemde begrippen behandelen, als ‘Demokratisierung’, ‘Entprivatisierung’, ‘Für andere’, ‘Kritik’, ‘Pluralitat’, ‘Revolution’, ‘Säkularisierung’ en vele andere. Gezocht wordt daar naar het bijbels fundament van deze begrippen die in het hedendaagse denken en leven gangbaar zijn. Deze keuze wordt verklaard door de opzet van dit originele lexikon: ‘Het boek stelt zich niet tevreden met de beschrijving van de bijbelse denk- en begrippenwereld, het wil direct bijdragen in het slaan van de brug die de wereld van bijbels geloven moet verbinden met de wereld van hedendaags denken en levensgevoel’ (p. VIII). Het werk houdt daarom enigszins het midden tussen een woordenboek en een werkboek, geschreven voor de gemiddelde lezer die zich schriftuurlijk wil oriënteren. Strikt wetenschappelijk apparaat is daarom ook achterwege gelaten; aan het eind van het boek alleen een lijstje uitgekozen literatuur (pp. 1-6). Uniek zijn in dit verband ook de z.g. ‘sleutels’ tot Oude en Nieuwe Testament (pp. XV-XL), waarin de trefwoorden vermeld worden die de opeenvolgende hoofdstukken van de Boeken der H. Schrift kunnen toelichten en verklaren. Een laatste unicum vormt de lijst van medewerkers, over het algemeen nog minder bekende namen: hier is een jongere generatie van bijbeldeskundigen en theologen aan het woord gelaten; en wel eerlijk verdeeld in katholieke en protestantse medewerkers; waaronder het aantal vrouwelijke theologen (17 op 56, of ruim een derde) opmerkelijk en verheugend is. Een werk dus in echt moderne stijl, dat naast de bestaande
bijbelse ‘woordenboeken’ wel eens onmisbaar zou kunnen blijken.
S. Trooster
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Jouhaud, Michel - Le problème de l'être et de l'expérience morale chez Maurice Blondel. - Nauwelaerts, Louvain, 1970, 690 pp., BF. 1.260. |
Merleau-Ponty, Maurice - Essays. - Aula, Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1970, 224 pp.. |
Runes, Dagobert - Treasury of Thought. - Philosophical Library, New York, 1966, 153 pp., $ 6,-. |
Schwarz, Baldwin - Wahrheit, Wert und Sein. - Verlag Josef Habbel, Regensburg, 1970, 338 pp., Ln DM. 45,-. |
| |
Dr. G.A. van der Wal
Karl Jaspers
Wereldvenster, Baarn, 1970, 195 pp., f 14,50.
Vanzelfsprekend geeft S., bekend door zijn dissertatie Wereldbeschouwelijk denken als filosofisch probleem, eerst een levensbeschrijving van Karl Jaspers als de weg tot het verstaan van diens filosofie. Bij het vermelden van de werken zien we, hoe aan Philosophie, de drie delen uit 1932, de meeste aandacht zal worden gegeven. In vijf hoofdstukken wordt Jaspers' wijsbegeerte beschreven, waarbij het thema ‘Existenzerhellung’ de grootse ruimte krijgt. Het laatste hoofdstuk behandelt Jaspers' politieke denken. De uiteenzetting is, voorzover de moeilijke materie het toelaat, helder en overzichtelijk. Wel zou het geheel nog meer gewonnen hebben, indien ook bij het openleggen van Jaspers’ wijsbegeerte voortdurend het contact met zijn leven was bewaard gebleven. De bibliografie, die uiteraard een keus moest zijn, had wellicht wat meer aandacht kunnen schenken aan de Nederlandse literatuur over Jaspers, bv. Springer. Bij een tweede uitgave zou de stijl grondig moeten worden herzien en van alle germanismen enz. worden gezuiverd.
J.H. Nota
| |
David J. Furley & R.E. Allen, ed.
Studies in Presocratic Philosophy Volume I
Routledge & Kegan Paul, London, 1970, 430 pp., \lP 4,-.
Dit boek bestaat uit een serie zeer diepgaande studies van verschillende auteurs over problemen waarmee de verschillende pre-socratici zich bezighielden. Men gaat daarbij uit van de teksten en bekijkt het verband tussen begrippen die daar worden genoemd en andere plaatsen waar dezelfde begrippen worden gehanteerd om op die wijze te achterhalen wat de bedoeling van de oude schrijvers is geweest, of veel meer om na te gaan hoe zij tot een conclusie geraakten.
De vraag is of dat kan lukken. Uit de bijdragen waar sprake is van de wetenschappelijke aard van deze Griekse denkers en die waarin het verband met de godsdienst worden besproken, krijgt men de indruk dat de schrijvers toch steeds uitgaan van moderne wetenschappelijke vooronderstellingen. Deze waren echter aan de presocratici onbekend. Ons begrippen-apparaat heeft zich uit het hunne ontwikkeld en dit begrippenapparaat bepaalt ook onze belevingswereld. De belevingswereld van de pre-socratici was echter een totaal andere dan de onze. Juist door de eeuwenlange ontwikkeling hebben wij een beter begrip van de wereld gekregen.
Als wij werkelijk deze schrijvers willen begrijpen, zullen wij moeten zien te achterhalen welke voorbeelden zij voor hun ideeën gebruikten. Deze voorbeelden vallen dan in ieder geval binnen het door hen gehanteerde begrip. Het verband tussen voorbeelden en begrippen kan ook worden gehaald uit andere teksten van tijdgenoten waarin dezelfde begrippen worden gebruikt. Uit andere teksten van tijdgenoten zullen wij verder ook aan de hand van voorbeelden moeten proberen te achterhalen hoe de wereld waarin die begrippen werden gehanteerd werd beleefd. Op deze wijze is een rationele reconstructie mogelijk van het door de pre-socratici gehanteerde begrippensysteem.
Belangrijk daarbij is dat men in deze tijd waarschijnlijk nog geen helder inzicht had in wat men later bezield en onbezield zou gaan noemen. Een principieel verschil werd waarschijnlijk nog niet gezien tussen mens en ding. Dit brengt mee dat een wetenschap en met name een medische wetenschap als de onze niet mogelijk is. Als al het niet-zinnelijke buitendien in al het zinnelijke aanwezig is, dan is het onjuist om over godsdienst te spreken. Men kan niet zoals een van deze schrijvers wil, de huidige filosofie interpreteren om de oude te begrijpen. Men kan alleen onderzoeken in hoeverre de vraagstelling identiek is en dan nagaan in hoeverre vroeger gevonden oplossingen ertoe hebben bijgedragen dat sommige vragen niet meer gesteld worden of gesteld moeten worden. Van het eerste kan men zich dan afvragen of dat terecht of ten onrechte is.
C.J. Boschheurne
| |
| |
| |
Cultuuranalyse
Dr. J.W. Groothuyse
De arbeidsstructuur van de prostitutie
Van Loghum Slaterus, Deventer, 1970, 218 pp., f 22,50.
Dr. Groothuyse oefent zijn medische praktijk uit in een buurt waar hij dit verschijnsel bijzonder goed heeft kunnen bestuderen, namelijk op het oude Kerksplein in Amsterdam. Zijn patiënten hebben blijkbaar steeds geweten dat hij met dit boek bezig was.
Het gaat hem daarbij om de hoer, die hij onderscheidt van het sletje. Dat wil zeggen om de beroepsmatige uitoefening van het vak. Wat deze terminologie betreft is de schrijver niet erg nauwkeurig. De termen hoer en prostituee gebruikt hij door elkaar, waarbij echter meestal de laatste term als verzamelbegrip dient voor beide begrippen. Sletje is dan degene voor wie het geen echte arbeid is, maar die ook gratis contacten heeft.
De studie maakt op wetenschappelijke wijze een eind aan de stereotypen die er over dit vak bestaan, zoals we die bijvoorbeeld in de levensliederen van Eduard Jacobs tegenkomen: de hoer als hongerig uitgebuit wezen dat met iedere man mee moest. In zekere zin waren deze stereotypen met betrekking tot Parijs al bestreden in vele Amerikaanse romans uit het interbellum. Steinbeck bestreed ook het gebruik van het woord prostituee, dat hij juist om het schijnbaar eufemistisch gebruik als discriminerend beschouwt.
Belangrijk is dat de rol van het geld eigenlijk een secundaire is. De mentaliteit van de hoer lijkt wat dat betreft op de speler; het gaat om de spanning van het geld krijgen. Ze geeft het dan ook met heel losse hand weer uit. Het gaat haar om de sensatie. In dit verband zet de schrijver haar tegenover het sloofje dat in de eerste plaats zekerheid zoekt. Daarbij verliest hij uit het oog, dat het sloof zijn vaak lijkt op een dwangneurose.
Wat betreft dit sensatiezoeken is er nog een merkwaardige omissie. Hij noemt namelijk op p. 46 een aantal termen waarmee de hoer haar eigen beroep aanduidt, zonder de veel gebruikte term ‘de hoer spelen’ te noemen.
De schrijver laat zien hoe in dit beroep, juist ook omdat de klant gekozen wordt, een groot stuk zelfrealisering steekt. Via het voor zichzelf interessant worden voltrekt zich een soort maatschappelijke emancipatie, die dan vooral berust op een sterk toegenomen gevoel van eigenwaarde. Schrijver bevestigt hier het uit de romanliteratuur bekend motief van de hoer die neerkijkt of zelfs medelijden heeft met de klant. Buiten de beroepsuitoefening zal zij blijk geven van een zekere verachting voor de klanten.
De schrijver wijst er nu op dat het machtsgevoel de hoer een vorm van vrijheid geeft, maar men kan uit zijn boek nog verdergaande conclusies trekken.
Sinds de vorige eeuw doet zich een soort objectivering van de seksualiteit voor. De mens denkt over zijn seksualiteit als iets dat los van hem staat; als aan een middel tot iets, zij dat nu voortplanting of genot. Het is hem tot een probleem geworden, met name omdat hij aan die seksualiteit, van welke aard die nu ook is, verslaafd is. Terwijl nu voor de mens in de westerse wereld de seksualiteit zo een zorg is geworden, gebruikt de hoer de hare vrij. Zij beschikt er over wanneer en zoals zij het wil.
Dit houdt in dat het traditionele beeld altijd onjuist geweest moet zijn, hoewel de spreekwoordelijke brutaliteit wel een symptoom van dit gevoel van vrijheid kan zijn. Zeker hebben er in vroegere tijden en in andere landen beroepsstructuren bestaan, zoals tijdens de industriële revolutie, nu in Vietnam en voor de revolutie in Cuba. Daarbij speelt zeker de honger een rol en is de keuze door de geweldige concurrentie niet meer vrij. Daar is zeker sprake van iets dat op slavernij lijkt. De stellingen van de schrijver gaan dan ook zeker niet op voor alle soorten van prostitutie. De flaten voorstad-prostitutie, (Albees alles voor de tuin) heeft zeker andere vormen als de twee die de schrijver behandelt. Voor het door hem behandelde type vrouw is echter zeker een andere morele waardering dan tot nu toe noodzakelijk.
C.J. Boschheurne
| |
J.R. Ackerley
Mijn vader en ikzelf
Bruna, Utrecht, 1970, 191 pp..
Een biografie gekoppeld aan een autobiografie, zo zou je dit boek kunnen noemen, dat verscheen na de dood van zijn auteur. Ackerley jr. vertelt hoe hij op zoek gaat naar zijn vader, Ackerley sr., bananenkoning, die er in zijn leven twee gezinnen op
| |
| |
na gehouden heeft en bovendien via een lange homoseksuele liaison tot een eerbiedwaardige burger werd gepromoveerd. Deze boeiende figuur - misschien des te boeiender omdat ze zelfs voor zijn zoon-biograaf gedeeltelijk onbekend is gebleven - reveleert een brok negentiende-eeuwse zedengeschiedenis. Achter de deftige façade van de Victoriaanse maatschappij speelt zich een woelig erotisch en seksueel leven af.
Niet zo verrassend, maar ik geloof nog nooit zo genuanceerd voorgesteld als hier, zijn de dynamische verhoudingen en correlaties tussen de sociale stratificaties en de maatschappelijke emancipatie enerzijds, en de erotische componenten ervan anderzijds (dit geldt vooral voor de homoseksuele thematiek). De zoon, die zijn homoseksualiteit in een veel ‘eenvoudiger’ (t.o.v. die ‘dubbelzinnige’ Victoriaanse) wereld gestalte moet zien te geven, schijnt de dubbele moraal waarop zijn vader zijn hele leven geleefd heeft, enerzijds te benijden (omdat ze een variëteit aan mogelijkheden bood die hij nooit gerealiseerd kreeg), anderzijds te betreuren. Want hij is een van de vele slachtoffers van zijn vaders ethiek; als zoon behoort hij, toevallig, tot de burgerlijke façade waarachter zijn vader zijn privé-leven verborgen hield. Op een absurde, doch niet toevallige wijze moet hij telkens weer beseffen dat hij de aansluiting heeft gemist met die ene figuur die voor hem juist van specifiek belang had kunnen zijn. Geprojecteerd in deze negentiende-eeuwse context, krijgt de Freudiaanse psychoanalyse weer enorm veel diepte, krijgt ze een historisch reliëf, en worden meteen ook de contouren ervan duidelijker bepaald en omschreven. De literaire kwaliteiten van deze biografie worden in de Nederlandse vertaling uiteraard beperkt tot de manier waarop S. zijn documentatie structureert en zijn brieven, getuigenissen, ontmoetingen als een prismatische omcirkeling van die ene figuur buiten hem en van die andere figuur die hijzelf is, uitstalt en broksgewijs naast elkaar legt. Een stimulerend en uitdagend geschrift, juist omdat de lezer van vandaag niet meer in de wereld van Ackerley sr. noch in die van S. leeft. De zogenaamde ‘permissive society’ van vandaag vertoont in vele opzichten een omgekeerd spiegelbeeld van de Victoriaanse dubbele ethiek. Wat toen in de privé-wereld gemakkelijker en blijkbaar zonder al
te veel spanningen of scrupules gestalte kon krijgen, kreeg maatschappelijk geen vorm. Wat nu in het openbaar lijkt te gebeuren (onze permissiveness), krijgt slechts weinig gestalte in het privé leven. In beide gevallen een gebrek aan communicatie tussen privé leven en maatschappij. Het kapitale verschil is, dat er nu een grotere democratisering heeft plaatsgevonden. Om het bestaan van die weinigen waartoe Ackerley sr. behoorde, mogelijk te maken, was een uitbuiting van vele anderen nodig: moeder, echtgenote, maîtresse, zonen, dochters, homoseksuelepartners: zij allen dienden in het patriarchale systeem. Zij werden bevroren in hun situatie van ‘moeder’, ‘echtgenote’, ‘zoon’, enz.... Terwijl nu het monogame huwelijk, juist door zijn overdreven verwachtingen en zijn menselijk beperkte realisatie-mogelijkheden, aanstuurt op een doorbreken van de scheiding tussen privé en openbaar; het stelt zichzelf in Frage en ziet zich ertoe gedwongen, allen, buiten hun rol van ‘moeder’, ‘echtgenote’, ‘zoon’ enz., als gelijkwaardige mensen te beschouwen. De schrijver van dit boek vertegenwoordigt de overgang van de ene epoche naar de andere, een overbrugging die weinig of geen realisatiemogelijkheden te bieden had. Hij is er zich van bewust, dat hij eeuwig ‘zoon’ zal blijven op zoek naar een vader, en dat deze zoektocht het fatale produkt is van een periode. Vandaar dat dit boek, onder zijn speelsheid en humor, zo in-droevig is. Een mens die beseft dat hij nutteloos is, en niet anders kon dan nutteloos zijn.
Eric De Kuyper
| |
Koinonia-groep
Het Kommune-Boek
A.W. Bruna, Utrecht, 1970, 104 pp..
Deze eerste ‘officiële’ publikatie in het Nederlands gewijd aan de kommunethematiek is een grote teleurstelling. Losjes bij elkaar gegrepen stukjes uit een reeds verouderde Deense publicatie (1967, maar alles evolueert heel snel) en een reeks opstelletjes van de Koinonia-groep uit Utrecht. Het klinkt allemaal onverdraaglijk apodictisch, didactisch en wereldvreemd, dom en saai, alsof we te maken hadden met ik weet niet wat voor ministerieel planningsbureau voor communautair wonen, terwijl ik dacht dat de hele commune-beweging doordrongen is van een politieke en/of ‘new-sensibility’- impetus. Alleen de inleiding van Jos van Ussel is het lezen waard, en plaatst de beweging in een genuanceerd en genereus kader.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Thilo Koch
Aehnlichkeit mit lebenden Personen ist beabsichtigt
Christian Wegner Verlag, Hamburg, 1970, 311 pp., DM. 22,-.
De lijst van de ontmoetingen die de bekende Duitse media-man, Thilo Koch, in de jongste vijfentwintig jaar heeft gehad met de ‘groten’ van deze wereld, is indrukwekkend. Hij schetst hier losjes portretten van die figuren (van Thomas Mann tot Bertrand Russell; van Franz-Josef Strauss tot de ‘Che’ en U Thant, nu ja: iedereen!), vertelt er marginale wetenswaardigheden over, borduurt met de linkerhand herinneringen, roept reisimpressies op. Hoe komt het dan dat alles zo kil aandoet, zo clean; het zal wel allemaal erg professioneel zijn, maar dat is het nu juist: Koch doet een poging om daaraan te ontsnappen. En slaagt er niet in. Jammer. Een man die veel gehoord, en veel gezien, en veel onthouden heeft, maar er bitter weinig over te vertellen schijnt te hebben.
Eric De Kuyper
| |
Hans Günter Haagmann
Zur Didaktik des Fernunterrichts
Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1970, 199 pp., DM. 17,50.
Het aantal mensen dat in de Duitse Bondsrepubliek schriftelijke onderwijscursussen volgt, beloopt naar schatting 300.000 en de variëteit van de studiemogelijkheden, die door talloze instituten voor schriftelijk onderwijs wordt geboden is navenant. In Nederland zal dat verhoudingsgewijs niet veel anders liggen.
Wie over de aard van dit onderwijs - een der belangrijkste verschijningsvormen van de éducation permanente - iets wil weten, vindt er nauwelijks veel meer over dan de prospecti der betreffende instituten hem vertellen. In die prospecti kan hij bijzonderheden vinden over het aantal beschikbare cursussen, over hun inhoud, over de frequentie waarmee zij worden rondgezonden, over de wijze waarop zij de zelfwerkzaamheid van de cursisten begeleiden en controleren, over het doel waarmee zij de cursisten opleiden en, als men de wijze waarop zij de cursussen aanbevelen goed leest, over de motivatie van de cursisten zoals de leiders van de betreffende instituten zich die motivatie voorstellen.
Veel wijzer wordt men daar alles samengenomen niet van. Haagmann heeft een veel dieper gaand onderzoek ingesteld - naar de leeftijd van de cursisten, naar de mate waarin zij volharden, naar de effectiviteit van de begeleidingsmethoden die de verschillende instituten toepassen, en zo meer. Van dit alles geeft hij een grondig systematisch overzicht, dat voor belangstellenden zeer de moeite waard is.
Eén opmerking in zijn boek verdient bijzonder de aandacht. Er komt in het algemeen, zegt hij, van didaktische verbetering en vernieuwing in dit schriftelijk onderwijs weinig terecht, omdat de instituten die het verzorgen, merendeels commerciële ondernemingen zijn en didaktische verbeteringen nu eenmaal geld kosten en dus aan de winst knagen. Ligt hier, vraagt hij zich af, niet in het belang van de éducation permanente een taak voor de overheid? Een vraag die slechts ten dele wordt beantwoord in de officiële documenten en de citaten uit de parlementen der Duitse staten, die een waardevol aanhangsel van zijn boek vormen. Vooral omdat in Nederland nog vrijwel geen wetgeving op dit gebied bestaat. Hans Hermans
| |
Léna Pougatch-Zalcman
Les Enfants de Vilna
Une expérience pédagogique
Casterman, Tournai, 1970, 234 pp., BF. 90.
S'ster vertelt in gedetailleerde, genuanceerde en gevoelige korte tafereeltjes hoe ze als jonge Fröbelonderwijzeres, helemaal alleen, haar eigen kleutertuintje opricht in het Joodse getto van het vooroorlogse Vilna. Dit dagboek, herschreven aan de hand van de notities die zij teruggevonden heeft na de oorlog, is erg het lezen waard vanwege de accurate beschrijving van de wijze waarop het jonge meisje gestalte geeft aan haar empirische methode ‘met behulp’ van een twintigtal joodse peuters. Men moet hier geen nieuwe theoretische inzichten verwachten; opvallend - en de Joodse context zal daarvan wel de belangrijkste oorzaak zijn - is het centreren van alle activiteiten rond ‘het huis’, ‘het wonen’, de ‘familiale dagtaken’. Pougatch-Zalcman herschept in haar peutertuin een nieuwe en para-familiale kern: de kwaliteiten en tevens de beperkingen van een dergelijke aanpak worden, zelfs zonder aanvullende commentaar voor de hedendaagse lezer, duidelijk.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Politiek
Aron, Raymond - Die Heiligen Familien des Marxismus. - Christian Wegner Verlag, Hamburg, 1970, 234 pp., DM. 16,-. |
Avnery, Uri - Israël zonder Zionisten. - Elsevier, Amsterdam, 1968, 208 pp., f 9,50. |
Bijsterveld, S. Th. van, e.a. - De Duitse kwestie. - Centrum van Staatkundige Vorming, 's-Gravenhage, 1970, 51 pp., f 2,50. |
Calvez, Jean Yves - Aspects politiques et sociaux des pays en voie de développement. - Dalloz, Paris, 1971, 300 pp., FF. 32. |
Camara, Dom Helder - Zullen we nog op tijd komen? - Desclee De Brouwer, Brugge, 1970, 190 pp., BF. 150. |
Emeis, Dieter - Zoek de Vrede. - Gottmer, Haarlem, 1971, 350 pp., f 11,90. |
Grieser, Helmut - Die Sowjetpresse über Deutschland in Europa 1922-1932. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1970, 256 pp., Ln DM.27,-. |
Huyse, Luc. - Passiviteit, pacificatie en verzuiling in de Belgische politiek. - De Standaard, Antwerpen, 1970, 267 pp., BF. 315. |
Kernvraag. Conformisme en non-conjormisme. - Kernvraag, 's-Gravenhage, 1971, 31 pp.. |
Kuhn, Axel - Hitlers aussenpolitisches Programm. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1970, 286 pp., Ln. DM. 24,-. |
Lefevre, Theo - Wetenschap vandaag voor de maatschappij van morgen. - Lannoo, Tielt, 1970, 208 pp., BF. 180. |
Lutz, Prof. Dr. Friedrich A., u.a. - Amerika - Europa. Freund und Rivale. - Eugen Rentsch Verlag, Erlenbach - Zürich / Stuttgart, 1970, 193 pp., Schw. Fr. 18,90. |
Proces. Strategie (1). - Nelissen, Bilthoven, 1971, 40 pp., f 2,25. |
Schulz - Heidorf, Walter - Die permanente Herausforderung. - Gustaf Lübbe Verlag, Bergisch Gladbach, 1970, 340 pp., DM. 25,-. |
| |
Horst Günther Linke
Deutsch-Sowjetische Beziehungen bis Rapallo
Wissenschaft und Politik, Köln, 1970, 296 pp., DM. 35,-.
Het nieuwe verdrag tussen de Sovjet-Unie en West-Duitsland verhoogt misschien de belangstelling voor dit proefschrift over de gang van de twee landen van het vredesakkoord van Brest-Litovsk naar het verdrag van Rapallo van 1922. Dit is voor beide landen een van de belangrijkste perioden uit hun geschiedenis geweest. Voor de Sovjet-Unie kwam het er vooral op aan om zich een internationale status te verschaffen. ‘De vrede van Brest-Litovsk was voor de Sovjet-Unie van het grootste belang. Niet alleen omdat ze niet beschikte over een leger, maar meer nog omdat ze door deze vrede voor de eerste keer als staat erkend werd’ (Radek). Ook voor Duitsland was deze periode van het grootste belang, omdat de na-oorlogse troebelen het niet gemakkelijk maakten het evenwicht terug te vinden. De Russische revolutionairen hoopten dat de revolutie zich zou uitbreiden tot Duitsland en zo heel Europa zou aansteken. Onderhavig boek bestudeert dus de verhoudingen tussen de Sovjet-Unie en een natie waarvan de Russen hoopten dat ze spoedig ontbonden zou worden en overgaan tot het socialistisch-communistisch kamp. Het steunt op een aanzienlijk archiefonderzoek. Als diplomatieke casestudy een onmisbaar standaardwerk.
A. Van Peteghem
| |
Dr. S.W. Couwenberg
Europese Veiligheid
Centrum voor Staatkundige Vorming, Den Haag, 1970, 36 pp., f 2,50, nr. 379333 v.d. K.V.P.
Het rapport van het wetenschappelijk instituut voor de Katholieke Volkspartij over de Europese Veiligheid geeft een goed overzicht van de problematiek. Bovendien is het goed geschreven en gedocumenteerd. In hoofdstuk een, ‘Het begrip Europese Veiligheid en de ontwikkeling sinds 1945’, worden overzichtelijk behandeld: het ontstaan van het begrip Europese Veiligheid; de periode van frustraties in de Oost-Westbetrekkingen (1955-1962); President Johnsons rede op 7 oktober 1966, waarin hij de ontspanning liet prevaleren boven de Duitse hereniging en tegenover het Oostelijk blok een politiek van ‘bruggenbouw’ aankondigde; de nieuwe beweging tussen Oost en West; en de huidige stand van zaken, die gekarakteriseerd wordt door initiatieven
| |
| |
ten aanzien van een mogelijk doorbreken van de Europese impasse.
In hoofdstuk twee worden de mogelijke obstakels besproken. Deze houden volgens het rapport vooral verband met de omstandigheid dat de socialistische landen worden beheerst door een ideologie die principieel antagonistisch staat tegenover het leefpatroon van de westelijke landen, terwijl deze staten bereid zijn tot het aangaan van een dialoog met de communistische maatschappijen. Vervolgens worden de NAVO en het Warschaupact, het Duitse vraagstuk, de hegemonie van de Sovjet-Unie over Oost-Europa, de ideologische en economische aspecten van de Oost - West verhouding en de eventuele vorming van een Westeuropese kernmacht als obstakels genoemd.
In hoofdstuk drie stelt men vast dat toekomstig overleg over de Europese Veiligheid en de Europese samenwerking moeizaam en langdurig zal zijn en dat een goed resultaat niet gegarandeerd is. Wat betreft de vorm en deelnemers van een Europese Veiligheidsconferentie is de commissie voorstander van de instelling van een permanent orgaan voor overleg over de veiligheid in Europa. Voorts dat aan het overleg alle daarin geïnteresseerde Europese staten moeten kunnen deelnemen, inclusief de D.D.R., alsmede de Noord-Amerikaanse NAVO-partners. Vervolgens legt men er de nadruk op dat het noodzakelijk is het verschil te blijven zien tussen de territoriale en de ideologische-politieke status quo. De eerste moet om wille van de vrede worden aanvaard. Instemming met de ideologisch-politieke status quo door het Westen zou echter betekenen een aanvaarding van de Brezjnev-doctrine. Volgens het rapport zou het Westen moeten blijven volhouden dat ook de Oosteuropese volkeren het recht van zelfbeschikking toekomt; ook het recht hun maatschappijen op vreedzame wijze te veranderen.
L. Bartalits
| |
Robert Havemann
F ragen Antworten Fragen
Aus der Biographie eines deutschen Marxisten
R. Piper Verlag, München, 1970, 302 pp., DM. 24,-.
Dit boek is niet de eerste publikatie in het Westen van de in 1910 te München geboren communist professor Robert Havemann. In 1965 verscheen zijn eerste boek, Dialektik ohne Dogma? Vervolgens publiceerde hij in de West-Duitse weekbladen de ‘Zeit’ en de ‘spiegel’.
Enkele jaren geleden was hij nog een vereerde enfant terrible van de Socialistische Eenheidspartij. Thans is hij een van de vertegenwoordigers van de ‘linkse’ oppositie tegen het huidige regime in de D.D.R.. Hij heeft nu een boek geschreven waarvan hij wist dat het alleen in de Bondsrepubliek zou worden gepubliceerd. Niettemin prijst hij daarin de Pruisische variant van het D.D.R.-socialisme. Tegelijkertijd bekritiseert Havemann de binnen- en buitenlandse politiek van de Bondsrepubliek. Vooral het zgn. ‘Rechtskartell’ aldaar, omdat zij de D.D.R. wegens het socialistisch karakter van deze staat niet als een politieke realiteit wil erkennen. Hij verzekert zijn lezers bij herhaling dat de vrijheid in het Westen ‘nur leerer Schein’ is, en dat ‘der erste deutsche Arbeiter- und Bauern-Staat’ het kapitalistische West-Duitsland ‘um eine ganze Epoche voraus’ is.
Met andere woorden, Havemann reproduceert de complete propaganda-campagne van het regime-Ulbricht tegenover de Bondsrepubliek en het Westen. Hij doet dit met zo'n hartstocht en enthousiasme dat de onbevangen lezer geneigd is zich af te vragen of de propagandisten in Oost-Berlijn toch gelijk zouden hebben? Havemann polemiseert in zijn boek ook met de huidige machthebbers van de D.D.R.. In dit kader ontwikkelt hij zijn speciale marxistische platform: een mengsel van Maoïsme, Dubcekisme en Anarchisme. Hieruit blijkt zijn geestelijk isolement en het ontbreken van informaties omtrent de stand van zaken van de interne discussies binnen de communistische wereldbeweging.
Men krijgt de indruk dat Havemann de ontwikkelingen binnen de communistische beweging niet als een praktisch politicus, maar als een blind gelovende kloosterbroeder analyseert.
Voor zijn temperament is het socialisme niet een reëel politiek programma waarvan waarde en ‘Nützlichkeit’ aan de werkelijkheid getoetst moeten worden. Voor Havemann is het socialisme een zgn. ‘Realutopie’, resp. een eeuwig fata morgana.
Momenteel manifesteert zich bij velen in Oost en West dat zij niet zonder zo'n ersatzreligie ofwel zonder zo'n opium kunnen leven. Daarom zal ongetwijfeld Havemanns boek vooral bij de intellectuelen grote resonantie hebben.
L.L.S. Bartalits
| |
| |
| |
Geschiedenis
Chambers, D.S. - The imperial age of Venice. - Thames and Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1970, 212 pp., geïll., BF. 155. |
Dillen †, Dr. J.G. van - Van rijkdom en regenten. - Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage, 1970, 698 pp., f 59,80. |
Graham, Gerold S. - A concise history of the british Empire. - Thames and Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1970, 288 pp., geïll., BF. 295. |
Graus, F., e.a. - Eastern and western Europe in the Middle Ages. - Thames and Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1970, 216 pp., geïll., BF. 155. |
Isacker, Karel van - Het dossier Irma Laplasse. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1970, 108 pp., BF. 135. |
Lloyd, Trevor - Vrouwen in opstand. De internationale suffragettebeweging. - Sijthoff, Leiden, 1970, 127 pp., geïll., f 9,95. |
Maclean, Fitzroy - A concise history of Scotland. - Thames and Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1970, 239 pp., geïll., BF. 295. |
Robertson, Esmonde M. - The Origins of the Second World War. - Macmillan, Houndmills, Basingstoke, 1971, 312 pp., $2,-, paper 13/-. |
Willems, H. - Theocratie en feodaliteit in de middeleeuwse staten. - (Historische units), De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1970, 40 pp., BF. 35. |
Wilson, David M. - The Vikings and their origins. - Thames and Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1970, 144 pp., geïll., BF. 110. |
| |
Ulrich Im Hof
Aufklärung in der Schweiz
(Monographien zur Schweizer Geschichte, Bd. 5)
Franke Verlag, Bern, 1970, 93 pp., geïll., SF. 8,80.
Omdat de achttiende eeuw in de geestesontwikkeling van Europa zo belangrijk bleek te zijn, werd haar een eigen naam gegeven, de Aufklärung. In deze stroming bekleedden de meer dan dertien verschillende helvetische gewesten een bijzondere plaats. Terwijl in Frankrijk het monarchisch absolutisme van Louis XIV hoogtij vierde, en in Engeland het Parlementarisme werd ingeluid, poogden deze gewesten hun eigenheid te bewaren en toch federaal naar elkaar toe te groeien. Hun streven geleek nogal wat op datgene wat zich afspeelde in de noordelijke Nederlanden, en beide federaties stonden dan ook model voor een nieuw soort democratie, dat eerst bij de Franse Revolutie voorgoed zou doorbreken. Jean-Jacques Rousseau b.v. vergat nimmer zijn geboortestad en bleef zich gaarne ‘een burger van Genève’ noemen. Hij was niet de enige om de Zwitserse federatie als ideaal te beschouwen. Was het niet in dit land dat het ‘gezond verstand’, de opvoeding van de enkeling (Emile), zowel als van de samenleving (Le contrat social) vorm hadden gekregen? Religieuze tolerantie, economische bestrevingen, gericht op het algemeen nut, gedurfde pedagogische opties en onderwijshervormingen, de emancipatie van de vrouw e.d.m. werden er met ijver besproken, bestudeerd en beschreven en raakten ‘ingeburgerd’ in deze verlichte jonge staat, waar de laatste instantie van elke beslissing bij het gehele volk berustte. Wellicht zal menigeen zich de vraag stellen of dit scherp gecontoureerde beeld van de Aufklärung geen projectie is van wat het huidige Zwitserland beoogt te zijn. De lezer zal zich dan herinneren dat deze serie monografieën niet anders wil dan de recente resultaten van het geschiedenisonderzoek in Zwitserland ook aan de niet-vakman mee te delen op een heldere en vlotte wijze.
S. De Smet
| |
Steven Runcinan
The Last Byzantine Renaissance
(Wiles Lectures 1968)
University press, Cambridge, 1970, 112 pp., 22/-.
Sir Runcinan, auteur van een monumentaal werk in drie delen over de geschiedenis van de kruistochten en van merkwaardige monografieën als The Fall of Constantinople 1463 en The Great Church in Captivity, bundelt in deze brochure vier lezingen over wat hij noemt de laatste renaissance van Byzantium. Ze werden gehouden in 1968 in de Queens University te Belfast onder de auspiciën van de Wiles Trust. Runcinan biedt hier een overzicht van de studies waarmee hij een twintigtal jaren bekendheid heeft verworven. Hij vraagt aandacht voor de twee laatste eeuwen die de val van het byzantijns imperium vooraf zijn gegaan, en waarin het steeds verder schrijdend verval gepaard gaat met een almaar toenemen
| |
| |
de intellectuele belangstelling. Onder de meest vermaarde uitingen van de byzantijnse renaissance zijn zeker de plastische kunsten te rekenen: de mozaieken, de fresci en de tot de bon ton van die tijd behorende ikonen. S. geeft grif toe dat hij het als een lacune van dit boekje beschouwt daarop niet te kunnen ingaan. Hij heeft zich moeten beperken tot vier andere interessepunten, met name: het verval van het imperium en de heropleving van het hellenisme (1-23), de religieuze controversen en de rivaliserende facties waarin zij plaats vinden (24-48), de voornaamste personages, the scholars, van deze geestesontwikkeling (49-84) en tenslotte de uitlopers van deze geestelijke en culturele renaissance (85-103). Wie zich opnieuw voor de geest wil halen van welke aard de spanning was tussen het Romeinse Westen en het Griekse Oosten dat tot het kerkelijk schisma leidde, zal bij de lectuur van deze van eruditie getuigende bladzijden een nieuw inzicht in deze klassieke kwesties krijgen. Namen als die van Bessarion, de eminente Gregorius Palamas en zijn stuurse opponent, de Calabrese Griek Barlaam, alsook de welbekende auteur uit de school van Palamas, Nicholas Cabasilas met zijn veel te weinig gekende werk Leven in Jesus, komen te voorschijn als mensen van vlees en bloed. De vier fijnzinnige, en goed samenhangende essays verraden een ware meester. Runcinan heeft zijn bevindingen van jaren her hier weten te toetsen aan de quasi volledige literatuur die in het Duits, Frans en Engels over dit onderwerp bestaat, met een nauwkeurigheid en een discretie die het apanage is van grote wetenschap.
S. De Smet
| |
J.H. Elliott
Impérial Spain 1469-1716
Penguin Books, Harmondsworth, 1970, 423 pp..
Eerst een opmerking over de door de auteur gekozen tijdsgrenzen. 1469: in dit jaar vindt het huwelijk plaats tussen Ferdinand van Aragon en Isabella van Kastilië, in dit jaar wordt dus de grondslag gelegd voor de nadere eenwording van het Iberisch schiereiland, een eenheid die nooit volkomen is geworden. 1716: In dit jaar wordt de eigenheid van Katalonië teniet gedaan en is de ‘kastilianisering’ van het Spaanse gedeelte van het Iberisch schiereiland naar de vorm volkomen. In een boek met de titel: Spanje als grote mogendheid (deze vertaling zou ik voor willen stellen) zou je wellicht andere grenzen verwachten. Aan de benedengrens verwacht je dan eerder 1492 (val van Granada en ontdekking van Amerika) en als bovengrens ± 1820 (de vrijwording van Zuid-Amerika). De titel is dan ook misleidend: niet het geweldige imperium is het onderwerp, niet de buitenlandse politiek - hoezeer beide ook ter sprake komen. Wat in het boek verhaald wordt is de eenwording van Spanje, een eenwording die een ‘kastilianisering’ betekent. Dit proces bepaalt de geschiedenis die beschreven wordt. De accenten in deze beschrijving vallen op de constitutionele elementen en heel bijzonder op economisch/financiële problemen. De Spaanse financiën blijken een zeer ingewikkelde materie te zijn. Schrijver verklaart zelf niet overal duidelijkheid te kunnen scheppen. De vele crises en de verscheurdheden die het schiereiland teisteren, de machteloosheid van regeringen die over zoveel machtsmiddelen schijnen te beschikken, nemen voorgoed de mythe weg van een uniform strak geregeerd Spanje waar alles langs rechte lijnen loopt. De groei tot grote mogendheid en het terugvallen tot tweede-rangsmogendheid worden in dat licht ook minder raadselachtige verschijnselen, hoewel op het hoe en waarom in dit boek geen volledig antwoord gegeven wordt.
Men kan instemmen met de opmerking van schr. dat onze aandacht voor het verval van Spanje helaas teveel onze blik verduistert voor wat eigenlijk gepresteerd is: dat zo vroeg zo'n groot rijk met succes bestuurd werd. De reden voor het verval ligt misschien ook wel juist in deze voorsprong. Uiteindelijk betekende het een te grote krachtsinspanning voor dit land, dat innerlijk verdeeld was en niet in staat de geweldige economische problemen adequaat op te lossen, een land dat door zijn dynastie tot een keizerlijke positie kwam en daarna een keizerlijke roeping meende te hebben. De door de Romein geformuleerde wetmatigheid van de remmende voorsprong schijnt ook hier bevestigd. Maar om dat volledig te beamen zou nog dieper nagegaan moeten worden welke factoren tezamen en in welke onderlinge verhouding het verval bewerkt hebben. Een onderzoek naar de mentaliteit van de mensen lijkt noodzakelijk. Kon men de problemen niet oplossen, wilde men de problemen niet oplossen, zag men de problemen niet in hun werkelijke omvang.
Een beredeneerde bibliografie vormt de waardevolle afsluiting van dit waardevolle boek.
Marcel Chappin
| |
| |
| |
Gedragswetenschappen
Held, Virginia - The public interest and individual interests. - Basic Books, New York, 1970, 248 pp., $ 6,95. |
Hutchin, Kemeth. C. - Wees zuinig op uw kinderen. - Aula, Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1970, 199 pp.. |
Koerner, James D. - The parsons college Bubble. - Basic Books, New York, 1970, 236 pp., $ 6,95. |
Millar, Susanna - Psychologie van het spelen. - Aula, Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1970, 289 pp., f 6,50, BF. 108. |
Rubin, Jerry - Do it. - Cape, London, 1970, 256 pp., 35/-. |
Rutten, Prof. Dr. F.J. Th. - Mensbeelden in de theoretische psychologie. - Royal van Gorcum, Assen, 1970, 44 pp., f 3,90. |
Sharp, Dr. Gene - Exploring nonviolent alternatives. - Porter Sargent, Boston, 1970, 176 pp., $ 2,25. |
| |
Prof. Dr. A. Kriekemans
Genetische Psychologie Deel 9
Van de Ik-psychologie van de school van New York tot en met de speltherapie
Lannoo, Tielt / Den Haag, 1970, 578 pp., BF. 480.
Van de reeks Genetische Psychologie, waarvoor niet minder dan dertien delen gepland zijn, verschenen er reeds vier: deel 1, systematisch; de delen 7, 12 en onlangs 9, allen historisch. Dit laatste bevat vier grote hoofdstukken. Een eerste hoofdstuk schetst de ontwikkeling van de ‘Ik-psychologie in de school van New York’ met H. Hartmann als leider. Deze heeft er op gewezen ‘dat er van bij de geboorte van de mens een conflict-vrije sfeer van het Ik aanwezig is’. Daarna bestudeert S. uitvoerig het werk van R. Spitz, die door zijn observaties o.m. aantoonde ‘hoe het conflict-vrije Ik zich in het verloop van het eerste levensjaar ontwikkelt’. In een tweede hoofdstuk tekent prof. Kriekemans, via het werk van H. Sullivan en K. Horney, hoe ‘de mens slechts echt mens wordt door interactie met andere mensen’. Hoofdstuk III bespreekt ‘De problematiek van de eerste sociale relaties’, vooral dan van de ontbering van de moederlijke verzorging en zorg. Hier zijn de bijdragen belangrijk over J. Bowleys studies omtrent de nefaste gevolgen voor het kleine kind van langdurige onderbrekingen der moeder-kind relaties; over D. Winnic Ott die stelt dat ‘de liefde van de moeder het passend klimaat schept voor een optimale fysische en psychische ontwikkeling’; en over de onderzoekingen van A. Dührssen en S. Brodly en die van S. Provence en R. Lipton, die respectievelijk de moeder-kind relaties hebben onderzocht vanuit het standpunt der moeder en vanuit de organisatie der gevestigde inrichtingen. Van hun kant gingen I. Westheimer en C. Heinicke de invloed na van de kortstondige scheidingen, een probleem dat door H.E. Richter geesteswetenschappelijk benaderd werd. Tenslotte behandelt het laatste hoofdstuk ‘de bevruchting van de genetische psychologie door de diverse opvattingen over de therapie van moeilijke kinderen’. Voorts worden de specifieke invloeden
aangegeven welke o.m. de Freudianen, W. McDougall, C. Rogers, ook A. Adler en C.G. Jung hebben gehad op de speltherapie. Eindelijk worden nog enkele facetten aangeduid van de groepstherapie met kinderen en van de milieutherapie. Systemen en experimenten worden onderling vergeleken en geëvalueerd en het geheel wordt met tal van voorbeelden geïllustreerd. Bij alle degelijkheid is dit werk toch boeiend en leesbaar gebleven. Naast bondige besprekingen en evaluaties van een aanzienlijk aantal belangrijke werken, vindt men er een overvloed aan bibliografische gegevens en een auteursregister met meer dan 400 namen. Een standaardwerk dat niet alleen de practicus voortdurend bij de hand zal willen hebben.
R. De Gendt
| |
Elisabeth Kübler-Ross
Lessen voor levenden, gesprekken met stervenden
Amboboeken, Bilthoven, 1970, 278 pp., f 12,50.
Tweeëneenhalf jaar werken onder ongeneeslijk zieke patiënten heeft de psychiater Elisabeth Kübler-Ross verwerkt in deze studie, waarin de lezer deelgenoot wordt gemaakt aan wat de patiënten haar en haar medewerkers vertelden met betrekking tot hun strijd, verwachtingen en frustraties. Achtereenvolgens worden de verschillende houdingen van ontkenning, en isolering, woede, marchanderen, depressie en aan- | |
| |
vaarding beschreven, zonder dat de auteur te schematiserend ingrijpt. Het zijn vooral de uitvoerig weergegeven gesprekken met de stervenden die een leermeester zijn voor de levenden die met hun stervende medemensen omgaan, terwijl ‘zij die beschikken over kracht en liefde om bij de patiënt te blijven in de stilte die de woorden overstijgt zullen beseffen dat dit moment van sterven noch schrikwekkend noch pijnlijk is’ (p.277).
Een uitnodigend boek voor degenen die leren doodstil en eerbiedig om te gaan met de grote waarheid die ligt ingebed in diepe stilte en deze waarheid niet gering schatten door ze te omkleden met duidelijke woorden. (Naar Tagore, geciteerd op p. 278).
G. Wilkens
| |
Peter Hofstede
Tot onze diepe droefheid, documentaire over de dood
Bosch & Keuning / In den Toren, Baarn, 1970, 176 pp., f 8,50.
De schrijver, socioloog van opleiding, en maker van een t.v.-documentaire over de dood en het sterven voor IKOR / CVK in het voorjaar van 1970, beschrijft niet alleen deze documentaire maar ook wat hem en zijn medewerkers bij het vervaardigen hiervan overkwam. Het ontstaan van dit programma, alsmede een aantal uitgezonden interviews met mensen die hun gedachten hebben over dood en sterven, vormt het begin. Vervolgens laat de schrijver, hardnekkig zijn taboe voor het taboe over de dood koesterend, zien hoe weinig in onze maatschappij de dood haar natuurlijke plaats heeft. Niet alleen reacties van mensen, maar ook de entourage waarmee het sterven en begraven omgeven wordt, getuigen hiervan.
Terecht protesteert de schrijver tegen het verdringen van de dood, of dit nu gebeurt door het te verzwijgen of door de dood op een pseudo-religieuze wijze op te hemelen. De schrijver heeft zelf ook zijn gedachten over de dood: ‘Ik geloof er geen moer van dat door de dood het leven niet wordt weggenomen’ (p. 164) is zijn reactie op een schrijver van christelijke huize die vanuit de bijbel stelt dat door de dood het leven niet wordt weggenomen, maar veranderd. De schrijver heeft naast dit ongeloof in het geloof van een ander, zelf een geloof dat luidt: ‘Ik geloof wèl dat de bijbel ons behulpzaam kan zijn op een evangelische manier te leven. Daaronder versta ik: de naaste lief te hebben als jezelf’ (ib.).
De instelling waarmee hij zijn t.v.-programma's heeft gemaakt wordt een pastorale instelling genoemd. ‘Onder “pastoraal” versta ik: bij iemand zijn, naar hem luisteren, .... lief en warm voor hem zijn, samenvattend: geborgenheid geven’ (p. 170).
Of het deze pastorale instelling van warme nabijheid is die de stervende recht doet, lijkt te bezien. De schrijver stelt zich voor hoe hij zelf wil sterven: ‘naar een ludiek centrum gaan om daar dood te gaan op een manier die ik zelf kan kiezen. Een feest geven voor wie mij lief zijn en dan weggaan op het hoogtepunt. Praten of zwijgen met mijn vrouw. Een boek lezen, een plaat draaien. En vooral: net zoveel van mijzelf houden als van mijn naaste’. Afgezien van de vraag of hiermee de empirische socioloog recht doet aan de verschijnselen en de gevoelens van mensen die hij bij het maken van zijn programma's tegenkwam, belijdt de schrijver hiermee zijn pastorale instelling tegenover zichzelf. Tot onze diepe droefheid.
G. Wilkens
| |
Dr. H.W.F. Stellwag e.a.
De leraar en zijn klas
Wolters-Noordhoff, Groningen, 19704, 142 pp., f 10,90.
Een vierde en gewijzigde druk was nodig om de in 1963 verschenen eerste druk, met dezelfde titel, aan de veranderingen die sindsdien o.a. door het in werking treden van de Mammoet-wet voltrokken zijn. De pedagogische en psychologische beschouwingen over de relatie van de leraar tot zijn klas omvatten een drietal hoofdstukken van prof. Stellwag over de invloeden van binnen en buiten de school op deze relatie, besloten met een pedagogisch-didactische studie over de leraar in de klas. Prof. R. Vuyk, eveneens verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, onderwerpt de leerling in de school en de interactie tussen leerling en leraar aan een nadere ontwikkelingspsychologische beschouwing, terwijl Dr. Ir. van der Griend een meer sociaalpsychologisch georiënteerde studie geeft over de interactie in de schoolklas.
Dit boek, geschreven als een tekst die voor docenten en studenten basis en uitgangspunt kan zijn voor discussie, beantwoordt, mede door de helderheid van betoog, aan deze opzet.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Sociale wetenschappen
Bazant, Jan - Alienation of Church Wealth in Mexico. - Cambridge University Press, London, 1971, 333 pp., \lp 6.12 |
Borne, W.D. - The Growth and Control of World Population. - Weidenfeld & Nicolson, London, 1970, 340 pp., 60/-. |
Cone, James H. - Zwarte theologie en Black Power. - Romen & Zn., Roermond, 1970, 182 pp. |
Dobb, Maurice - Entwicklung des Kapitalismus. Vom Spatfeudalismus bis zum Gegenwart. - (Studien Bibliothek), Kiepenheuer & Witsch, Köln, 1970, 397 pp., DM. 28,-. |
Goeschel, Albrecht u.a. - Beiträge zu einer Soziologie der Polizei I. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt/Main, 1971, 180 pp., DM. 4,-. |
Harvie, Christopher a.o. - Industrialisation & Culture 1830-1914. - The Open University Press, Macmillan, London, 1970, 460 pp., 9/-. |
Hoogenboom, P. - Heilsverwachting, evolutie en vooruitgang. - Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, 241 pp.. |
Huizinga, Gerard - Maslow's Need Hierarchy in the Work Situation. - Wolters-Noordhoff, Groningen, 207 pp., f 37,-. |
Kleerekoper, Prof. Dr. S. - Het antisemitisme en zijn randverschijnselen. - Van Loghum Slaterus, Deventer, 1970, 220 pp.. |
Loos, Dr. Ernst - Die offene und halboffene Anstalt im Erwachsenenstraf- und Massregelvollzug. - Enke, Stuttgart, 1970, XII en 242 pp., DM. 35,-. |
Mayntz, Prof. Dr. Renate - Soziologen im Studium. - Enke, Stuttgart, 1970, VIII en 211 pp., DM. 23,50. |
Meiden, Anne van der - Ethiek en reclame. - Ambo, Bilthoven 1970, 109 pp., f 7,90. |
Naschold, Frieder - Organisatie en democratie. - (Mens en Medemens), Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 123 pp., f 6,25, BF. 105. |
Pastorale verzorging in schoolverband. - Overdruk School en Godsdienst. - Hoger Kat. Instituut, Nijmegen, 1970, 40 pp., f 2,35. |
Swick Perry, Helen - The human be-in.- Basic Books, London, 1970, 244 pp., DM. 28,50. |
Theoretische Aspekte der Religionssoziologie, I und II. - (Internationales Jahrbuch für Religionssoziologie), Westdeutscher Verlag, Köln und Opladen, 1966 en 1967, 255 en 222 pp., DM. 40,- per deel. |
Thompson, Dennis F. - The Democratic Citizen. - Cambridge University Press, London, 1970, 271 pp., £ 2.15. |
Vogel, Ulrike - Wissenschaftliche Hilfskräfte. - Enke, Stuttgart, 1970, IX en 227 pp., DM.30,-. |
Windmuller, John P. - Arbeidsverhoudingen in Nederland. - Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 482 pp. |
Wolferen, Karel van - Student Revolutionaries of the Sixties. - Oost-West n. 12, december, 1970, 53 pp. |
| |
Drs. Th. G. Bolleman
Het sociaal belemmerde kind
(Acta paedagogica Ultrajectina), Wolters-Noordhoff, Groningen, 19703, 73 pp., f 7,90.
Bij de toenemende race naar succes en status valt eveneens een poging te constateren om diegenen die bij deze race onder de voet worden gelopen uit hun ongunstige situatie te bevrijden. De studies van Martin Deutsch c.s., hierop betrekking hebbend, teneinde het primaire paedagogische milieu te verrijken, worden door de auteur uitvoerig besproken en in de derde druk uitvoerig aangevuld - niet ten laatste de bibliografie - tot de huidige stand van zaken.
De schrijver voelt zich zeer schatplichtig voor zijn opleiding aan het Paedagogisch Instituut der Rijksuniversiteit te Utrecht, vanwege welk instituut deze bibliografisch zorgvuldig bijgehouden studie is uitgegeven.
G. Wilkens
| |
Dr. P. Bierenbroodspot
De therapeutische gemeenschap en het traditionele psychiatrische ziekenhuis
Boom en Zoon, Meppel, 19702, 203 pp., f 18,50.
In hoeverre het milieu van de gemeenschap waarin een psychiatrische patiënt vertoeft, zelf opgenomen kan en moet worden in de therapie, laat de schrijver zien aan de hand van de ontwikkeling van een traditioneel psychiatrisch ziekenhuis in vergelijking met het in Engeland ontstane model van ‘therapeutische gemeenschap’.
Het begrip democratisering is essentieel
| |
| |
voor het verstaan van een ‘therapeutische gemeenschap’, waarbij de auteur democratisering omschrijft als delegatie van macht en verantwoordelijkheid van de staf naar de patiënten als groep. Er wordt door de auteur voor gepleit deze democratisering maximaal te laten zijn t.a.v. wat de patiënt op een bepaald moment kan dragen, terwijl een evenwichtige verdeling van de aandacht voor het individu in de groep en de groep als geheel tot een therapeutisch optimum voerd moet worden. Wat de auteur graag wilde bewijzen: de wederzijdse vruchtbare aanvulling en beïnvloeding van het traditioneel psychiatrisch ziekenhuis en de ‘therapeutische gemeenschap’, brengt hij naar voren door een scherpe analyse van het psychiatrisch ziekenhuis, zoals het in feite werkt en het vraagstuk van de democratisering in een dergelijk instituut. Een theoretische en een praktische bijdrage van de kliniek aan de klinische psychotherapie vult essentieel aan wat de auteur als tekort en kwaliteit in het huidige psychiatrische ziekenhuis aantreft.
G. Wilkens
| |
Dr. K.H. Roessingh
Welzijn, cultuur en vormingswerk
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, 153 pp., f 9,90.
Een verzameling artikelen en opstellen die de achtergrondsvragen van het vormingswerk willen belichten, vormt de inhoud van dit zesde deeltje in de serie ‘Vormingswerk, theorie en praktijk’.
De schrijver slaagt erin het vormingswerk in het kader van cultureel werk te schetsen tegen de achtergrond van het welzijnsbegrip, terwijl hij er niet voor terugdeinst, als de zoveelste, het begrip ‘cultuur’ aan een nader en verdiepend onderzoek te onderwerpen. Een tweetal hoofdstukken over vormingsmogelijkheden in de vroegere en huidige tijd worden tenslotte gevolgd door beschohuwingen over het vormingswerk zelf, waarbij de vooronderstellingen en de interessante vraag naar de beroepsethiek van de vormingswerker ruimschoots de nodige aandacht krijgen.
Aangeboden als een bijdrage tot de discussie over het vormingswerk is de schrijver in zijn opzet geslaagd.
G. Wilkens
| |
Literatuur
Demedts, André - De levenden en de doden. - Desclee De Brouwer, Brugge, 1970, 375 pp., BF.200. |
Dyserinck, Pierre - Honderd kistjes voor Galutopia. - Desclee De Brouwer, Brugge, 1970, 159 pp., BF. 125. |
Harten, Jaap - Garbo en de Broeders Grimm. - De Bezige Bij, Amsterdam, 1970, 198 pp.. |
Iansen, Mej. Dr. S.A.P.J.H. - Verkenningen in Matthijs Casteleins. - Royal van Gorcum, Assen, 1971, 694 pp., f 79,50, geb. |
Krauss, Werner - Studiën zur deutschen und französischen Aufklärung. - Rütten & Loening, Berlin, 1963, 569 pp., M. 24,80. |
Linde, Raf van de - Laat mij uitspreken, moeder. - De Clauwaert, Kessel-Lo, 1970, 201 pp., BF. 165. |
Marechal, L., uitg. - Cornelius Nepos - De viris illustribus. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1970, 123 en 104 pp., BF. 145. |
Sjolochow, Michael - Nieuw land onder de ploeg. - (Pantheon), Heideland, Hasselt, 1970, 408 pp., BF. 260. |
Streuvels, Stijn - Werkmensen. - Desclee De Brouwer, Brugge, 1970, 195 pp., BF. 125. |
Streuvels, Stijn - Lenteleven. - Desclee De Brouwer, Brugge, 1970, 195 pp., BF. 125. |
| |
Daniël Robberechts
Aankomen in Avignon
Manteau, Brussel/Den Haag, 1970, 136 pp., BF. 150.
Het jongste boek van Robberechts zou een fenomenologische beschrijving genoemd kunnen worden van het voorwerp dat Avignon heet, de herinneringen die het oproept, de ervaringen die het geconstitueerd hebben. De bedoeling van het schrijven van dit relaas wordt door een dagboeknotitie op de achterflap verduidelijkt: ‘Proza waarvan de personages voorwerpen zouden zijn: evengoed een gehele stad als het geringste stedelijk voorwerp. Zoals in een gewone roman de personages verbonden zijn door de intrige, zouden die voorwerpen onderling verbonden zijn door personen’. Avignon is voor de auteur, die over zichzelf in de derde persoon schrijft, de oor- | |
| |
sprong van een bundel ervaringen die hij uiteenlegt in de ruimte en in de tijd. Als een zorgvuldig cartograaf maakt hij een vlakke projectie van de vele dimensies die Avignon voor hem heeft. Topografische details, historische bijzonderheden, citaten van reizigers die in de loop der eeuwen Avignon bezocht hebben, trein- en reisgidsaanduidingen, eigen dagboeknotities, herinneringen aan ontmoetingen met meisjes en vrouwen op de heen- en terugreizen en tijdens zijn verblijf in het dorp in de buurt van Avignon, dit alles constitueert het unieke Avignon-voor-Robberechts. ‘Of het wel de moeite waard is dat dit alles opgetekend wordt?’ (p. 56) vraagt S. zich af. Omwille van de manier waarop Robberechts het doet, kan niet anders dan ja geantwoord worden.
J. Gerits
| |
Ward Ruyslinck
De Apokatastasis of het Apocriefe boek van Galax Niksen
Manteau, Brussel / Den Haag, 1970, 138 pp., BF. 125.
De Apokatastasis sluit door zijn kritiek op de maatschappij en zijn ironische toon nauw aan bij Ruyslincks vorige roman De Karakoliërs. De tragische ondertoon, het poëtisch taalgebruik, de vlotte schriftuur zijn eveneens constanten in Ruyslincks werk. Dit boek beschrijft de ‘queeste’ van Groll naar zijn oorsprong (hij is een zoon van geschonken zaad) en naar de vrouw die oprecht van hem houdt. Plaats en tijd waarin deze zoektocht gebeurt, worden niet geconcretiseerd, ook de personages dragen geen werkelijke, maar symbolische namen. Zodoende krijgt het verhaal een allegorisch karakter. Twee werelden worden er scherp tegenover elkaar gesteld: de Bewoonbaarheid, d.i. de gevestigde maatschappij, gebaseerd op macht en geweld, en de wereld van de verdrukten en onmachtigen wier bestaan voortdurend bedreigd wordt. Van deze laatste is Groll de exponent. Zijn seksuele impotentie is méér dan fysieke onmacht, het is de uitdrukking van de gekweldheid van een mens in een vijandige wereld. Ruyslinck verwacht niet veel heil van de wereld en de beschaving waarheen de moderne mens evolueert. Vandaar de onverbloemde kritiek op het leger, de parodie van een stuiptrekkend christendom, de aanklacht tegen elke vorm van geweld en verdrukking. Compositorisch vertoont dit boek wel gelijkenissen met de picareske roman. In 18 korte hoofdstukken worden de lotgevallen van Groll verhaald, de man op zoek naar echte liefde en geborgenheid. Bij de bloemendochter Gardénia in de commune van de Hofmakers vindt hij de bevrijding uit zijn onmacht en vertwijfeling. Aan die kortstondige verhouding wordt echter op een brutale wijze een einde gemaakt, want in de ‘Bewoonbaarheid’ is voor liefde en geluk blijkbaar geen plaats.
J. Gerits
| |
Karl Pömbacher, Hrsg.
Dichter über ihre Dichtungen Franz Grillparzer
Heimeran, München, 1970, 341 pp., DM. 24,-.
De serie ‘Dichter über ihre Dichtungen’ wil met een andere methodiek dan gebruikelijk vernieuwende literairwetenschappelijke resultaten mogelijk maken. In een combinatie van gecommenteerde biografie en literatuurgenetische details (geraffineerd geëxcerpeerd) selecteert de samensteller vele gegevens uit rechtstreekse hand (de auteur zelf) en uit onrechtstreekse raakbronnen (brieven aan en over de auteur, commentaren, kritieken) die de ontwikkeling van de mens en de kunstenaar documenteren. Grillparzer wordt chronologisch gepresenteerd naarmate zijn werk ontstaat of in druk wordt gegeven, met werknotities, dagboekbladen, briefwisseling. En het wordt inderdaad een verrassend panorama, dat van aard is om ook het eindproces van het historische werk in een nieuw licht te plaatsen. Hij is blijkbaar een moeizaam werker geweest, voortdurend bevreesd dat zijn talent is uitgeblust, een eeuwig weifelaar, ronduit een pessimist, een hypochonder zoals de samensteller hier durft te zeggen. Tegelijk merk je de geobsedeerde drift waarmee deze auteur zijn artistieke reisplan heeft uitgetekend en zo zorgvuldig mogelijk heeft getracht te volgen. In een tijd die rationalistisch tot en met wou zijn, leeft Grillparzer vanuit de oncontroleerbare inspiratie. Hij, wellicht de grootste psycholoog van alle Duitse dramatische auteurs, houdt zijn dagboek trouw bij als een ultiem middel tot zelftherapie, om zich te ontdoen van zijn Grübler-impulsen en de verterende angst niets anders te kunnen dan zich aan het publiek machteloos over te geven. Deze
| |
| |
methode van onmiddellijke belichting moet noodzakelijk vruchtbaar uitvallen voor een verdiepte kennis van auteur en oeuvre.
C. Tindemans
| |
Ottomar Rudolf
Jacob Michael Reinhold Lenz Moralist und Aufklarer
Gehlen, Bad Homburg v.d. Höhe, 1970, 263 pp., DM. 28,-.
Deze monografie wil opnieuw uitgaan van Lenz’ biografische achtergronden en mentale invloeden als voorwaarden van zijn oeuvre. S.'s reconstructie van deze factoren wijkt sterk af van de huidige interpretatienormen en hij slaagt erin de onwrikbare classificatie van Lenz als Sturm-und-Dränger labiel te maken. Hij plaatst Letland (geboortestreek) en het vaderhuis (dominee) in reliëf. Religieus komt Lenz nooit onder het piëtisme (Zinzendorff van wie Lenz' vader een volgeling was) en J. Spalding (adogmatische neologie) uit en filosofisch slurpt hij Kant (zijn prof te Königsberg), J.J. Rousseau en vooral A. Shaftesbury (van Voltaire tot Goethe populair en invloedrijk). Dit deugdrationalisme (met twee vitale aspecten: het altruïsme in de mens en de sociale aard) ziet natuur als ordo en niet als chaos; de auteur is een moreel artiest voor wie het goede gelijk is aan het schone, zodat hier irrationalisme binnensluipt. Lenz komt tot een synthese tussen sensualistische en skeptische filosofie; i.p.v. een systematische dogmatiek werkt hij (met invloed van zijn vele vrienden, o.m. J. Salzmann, J. Goethe, J. Lavater, J. Schlosser, J. Herder) een eclectisch, moraliserend pragmatisme uit. S. toont deze moraalfilosofie als basis in het totale oeuvre zorgvuldig aan. Hij houdt aan het eind een auteur over die om zijn doel als mens (geluk en volmaaktheid) te realiseren noodzakelijk maatschappijkritisch en deugdmythologisch schrijft. Lenz bekent zich tot het praktische programma van de Aufklärung, maar vindt zijn verantwoording in een ethisch gevoel en niet in de rede. In die zin acht de auteur Lenz veeleer een verder-ontwikkeling van de barok met toegevoegde piëtistische religiositeit. Tegelijk is hij een rusteloze en onrustigmakende zoeker, een centrumloos en pathologisch mens, merkwaardig modern.
C. Tindemans
| |
J. Bersani, M. Autrand, J. Lecarme, B. Vercier
La littérature en France depuis 1945
Bordas, Paris-Montréal, 1970, 850 pp., geïl., BF. 320.
Wat ons in dit lijvig boek geboden wordt, is geen bloemlezing in de vertrouwde betekenis, maar een studie van de na-oorlogse letterkunde in Frankrijk, waarin de verschillende bewegingen, groepen en strekkingen, de afzonderlijke auteurs en de aangehaalde teksten (voor een goed deel moeilijk te bereiken) een organische plaats krijgen. De nadruk wordt niet zozeer gelegd op de chronologie, als op de continuïteit-in-de-verscheidenheid van het schrijversberoep zoals dit naar voren treedt in de roman, de poëzie en het toneel. Ieder hoofdstuk bevat drie elementen: een begeleidende studie, relevante teksten en een, kort gehouden, pedagogisch apparaat. De meer dan 200 illustraties beklemtonen overduidelijk de geestelijke verwantschap tussen de letterkunde, de plastische kunsten en de menselijke geschiedenis. Voorafgegaan door een situatieschets van de Franse letterkunde in 1945 en door een chronologisch overzicht van de voornaamste nationale en internationale gebeurtenissen, wordt het corpus afgesloten met een uitvoerig geschetst beeld van de vreemde, francofone letterkunde, de betekenis en de invloed van de buitenlandse, in het Frans vertaalde auteurs, de wisselwerking tussen letterkunde en chanson, politieroman, science-fiction en cinema en tenslotte, de problemen gesteld door de jongste literaire kritiek in Frankrijk. Een zeer waardevol en verdienstelijk werk.
J. Dax
| |
Gilbert Ganne
Alfred de Musset
Sa jeunesse et la nôtre
Librairie académique Perrin, Paris, 1970, 348 pp., FF. 25,50.
Aangezien in de Mussets bestaan nogal wat onmaatschappelijke momenten voorkomen, probeert S. hier, verkrampt speurend naar parallellen met de huidige mentaliteit van de jongeren in Frankrijk, met esthetiserende vingers te wijzen op overeenkomst; en uiteraard vindt hij die dan ook, moralisering incluis. Tegelijk loopt er een wat dubieuze poging doorheen het verhaal om alle bizarre momenten in de Mussets leven, waarvan er nogal wat aan te wijzen zijn, te verantwoorden. Als getuige à décharge komt zelfs S.'s
| |
| |
persoonlijke droomervaring aan bod, wat wellicht past binnen de confidentieel-journalistieke stijl waarvan S. gebruik maakt, maar dat biografisch noch mentaal noch historisch noch poëtisch-dramatisch meer bijbrengt dan het toevallige detail dat nooit argumentskarakter verwerft maar afhankelijk blijft van de bereidwillige aanvaarding door de lezer. Met soortgelijk procédé verklaar je alle auteurs als volstrekt actueel.
C. Tindemans
| |
G.C. Barnard
Samuel Beckett. A New Approach A Study of the Novels and Plays
Dent, London, 1970, 144 pp., 40/-.
Wat vroeg of laat te gebeuren stond, is hier een feit: Beckett heeft zijn psychiater gevonden die zijn zorgvudige auscultatie op papier heeft gebracht. S. concentreert zich op de romans en daaruit op het schizofrene karakter van de figuren. Uit de kenmerken dat Murphy of Watt de taaie conventies van de buitenwereld van zich afwijzen en zich opsluiten in een innerlijk sanctuarium, een ingebeelde kosmos, haalt S. gegevens die de persoonlijkheidssplitsing van al deze wezens moeten staven. Vooral in de trilogie (Molly, Malone Dies, The Unnamable) liggen de personages als externe beelden van een interne identiteit, en de afsplitsingen zijn slechts de opeenvolgende klinische fasen van de schizofrenie. Bij het laatste proza (No's Knife) is deze methode afgebot, wellicht omdat de adembenemende schraalheid de analist te weinig bepaalbare tekens verschaft. S. verwaarloost het drama tegenover het proza, omdat hij ook daarin gelijke kenmerken aantreft; niet de betekenis van tijd en handeling onderzoekt hij, maar de menselijke uitwisselbaarheidsrelatie tussen Wladimir en Estragon (Waiting for Godot), de gescheiden helften van een globaal schizofreen. Zo merk je de nagenoeg automatisch verlopende afsluiting van het buitenbestaan en de inkrimping van de binnenintensiteit (Endgame), die de externe realiteit volstrekt verschrompeld heeft in de laatste stukken (Play, en zeker ook Breath). Deze visie is boeiend maar onmogelijk definitief. De waarschuwing dat S. hier te boek stelt wat hij in Beckett heeft ontdekt, is belangrijk; andere analisten, niet zomaar psychiatrisch gepredisponeerd, zullen andere, ook geldige bevindingen kunnen aangeven. Deze complexiteit is bijgevolg niet per se pathologisch.
C. Tindemans
| |
Theater
Kindermann, Heinz - Theatergeschichte Europas. Band IX. - Müller, Salzburg, 1970, 800 pp., geïll.. |
Jacquot, Ed., - Les voies de la création théâtrales. - Centre national de la recherche scientifique, Paris, 1970, 2 delen, 347 en 349 pp., geïll., FF. 38,70 per deel. |
Ornée, Dr. W.A. - De ‘Mof’ in de Nederlandse blij- en kluchtspelen. - Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, 17 pp., f 3,50. |
| |
Werner Mittenzwei
Gestaltung und Gestalten im modernen Drama. Zur Technik der Figurenaufbaus in der sozialistischen und spätbürgerlichen Dramatik
Aufbau-Verlag, Berlin(-Ost), 19692, 463 pp., M. 13,50.
Bernhard Reich
Im Wettlauf mit der Zeit
Erinnerungen aus fünf Jahrzehnten deutscher Theatergeschichte
Henschelverlag, Berlin(-Ost), 1970, 395 pp., M. 10,-.
Mittenzwei's boek, dat ondertussen een stevig-officiële allure heeft gekregen, onderscheidt zich door twee absolute kenmerken: zijn onbetwistbare zakenkennis waarbij zijn ontledingsvermogen en zijn begripspanorama zich eminent aansluiten, en een uitermate irritante doctrinaire verkondiging van de enig-correcte standpunten inzake de dramatische figuur en de ideologische rechtlijnigheid. Dat valt vooral op wanneer hij de visie van een auteur behandelt; de dramatische auteur heeft blijkbaar geen recht op enig autonoom (en dat wil toch bepaald niet zeggen: willekeurig) standpunt en dat brengt ook consequent mee dat vormen en accenten niet mogen ontwikkeld worden uit een personalistische instelling. Het resultaat moet zijn een monolitisch theater. Mittenzwei legt alle zout op de aansluiting van de auteur bij een maatschappelijke keuze, die niet eens wetenschappelijk-marxistisch mag zijn maar eng-KP-doctrinair. Als een auteur zijn adhesie betuigt, dan is hij meteen ook als dramatisch auteur belangrijk. En zo iets kan toch niet dienen als discussiebasis.
| |
| |
B. Reichs memoires leven bepaald niet van de anekdote of van de Klatsch, maar zijn fraaie zin voor het menselijke detail en zijn nuchtere verteltrant van de historische alledag zijn belangrijker dan vele diepzinnige analyses. Reich, een Bohemer die vóór 1914 te Wenen dramaturg en regisseur werd, na 1918 naar Berlijn afzakte, in 1926 naar Moskou vertrok en er bleef tot vandaag toe, heeft veel meegemaakt. Uit realia construeert hij midden in de dagboekbladen uitstekende karakteristieken van een persoon, een richting en een tijd: Max Reinhardt (het synthetische theater), Leopold Jessner (het super-dynamische theater), Erwin Piscator (het politieke theater) en Bert Brecht (het epische theater). Portretten van acteurs (A. Moissi, A. Bassermann) en flitsen uit Moskou (F. Wolf, E. Piscator, B. Brecht) blijven ongemeen boeiend. Innemend is daarbij dat hij getuigt, en niet zichzelf alsnog in het artistieke zonnetje koestert. Zijn marxistische geloof blijft geen geheim, maar nergens gloeit die neofietenijver die het werk van Mittenzwei in de grond waardeloos maakt.
C. Tindemans
| |
Friedrich Michael
Geschichte des deutschen Theaters
Reclam, Stuttgart, 1969, 223 pp., DM. 6,80.
Bescheiden in optiek en smal van omvang als deze studie (een bewerking van een publikatie uit de jaren 20) mag zijn, ze is in haar eigen aard onberispelijk. De echt belangrijke ontwikkelingsbewegingen staan er keurig en persoonlijk uiteengezet. Nog bleek ruimte te vinden voor historisch-revelante details. Vooral echter treft de afwisseling in de aandacht voor de menselijke, de scene- en schouwburgtechnische, de verbeeldingsideële en de theaterorganisatorische evolutie. Uiteindelijk kwam zelfs plaats vrij voor een heleboel vitale informatie: een synthese van mensen en strekkingen in het theater na 1945, die bewijst dat S. ook op eigen benen kan staan en niet alleen de vondsten van anderen samenvat, een (wat uitgedunde) tijdstabel, een reeks knappe steunfoto's en een bibliografische hjst die alles bevat wat werkelijk (chronologisch) essentieel is.
C. Tindemans
| |
Roger A. Nicholls
The Dramas of Christian Dietrich Grabbe
Mouton, Den Haag, 1969, 268 pp., f 39,-.
Wolfgang Hegele
Grabbes Dramenform
Fink, München, 1970, 270 pp., DM. 38,-.
R. Nicholls' studie is vooral introducerend bedoeld, ze benadert Grabbe (1801-1836) als een onbekend auteur. Na een biografisch hoofdstuk legt S. stuk na stuk onder de loep: thematisch, structured, dramaturgisch, ideeënhistorisch. Grabbe blijkt tegelijk trouw te blijven aan de dramatische constanten in zijn tijd en af te wijken naar een persoonlijke modus, meer van tijdsvisionaire dan van primair-dramaturgische aard. Zijn eigen stijl acht S. in geen enkel drama optimaal gerealiseerd, maar al de experimenten samen maken een codificatie mogelijk van de intenties en de perspectieven die hij in zijn beperkte levenstijd niet tot een sluitstuk vermocht te condenseren. S. legt daarom meer nadruk op de desillusie als grondmotief, herhaaldelijk gesublimeerd in wrede slachtbeelden, duidelijk van pathologische herkomst; de traditionele waardencodex blijkt buiten werking gesteld en uit deze verwrongen persoonlijkheid duikt tenslotte een energiek en vitaal wezen op waarvan de dramatiek sporadisch lucide sporen heeft aangegeven.
Waar Nicholls schrijft vanuit een vererende geestdrift, ontleedt Hegele met sterk relativiteitsbewustzijn. Grabbes niet-historische drama's schuift hij aan kant en hij concretiseert de methodiek van de scèneconstructie in de geschiedenisdrama's, zorgvuldig zoekend naar structurele knooppunten die tegelijk ook mentaliteit en wereldbeeld zouden verraden. In een minutieuze analyse achterhaalt S. dat Grabbe met een bewuste opzettelijkheid naar een nieuwe vorm in het geschiedenisdrama toe heeft gewerkt: niet meer de traditionele held-prioriteit die wordt opgezet vanuit een ethische tragediecode, maar de geschiedenis zelf dramatisch geëxemplificeerd in een bepaalde zin-gevende samenhang, d.w.z. de ziel van de historiciteit zelf in de complexe eenvoud van de dramatische interpretatie aantonen, niet in de afgezonderde individualiteitssituatie. Grabbes drama's blijken alle deze wils- en intellectsintentie te bezitten, maar S. moet concluderen dat Grabbe er niet in geslaagd is deze opzet ook volkomen te realiseren: hij heeft de definitieve nieuwe vorm niet
| |
| |
gehaald. De redenen zijn meer van formele dan van materiële aard (bewaren van het 5-bedrijven-schema, deficiënte lastechniek, juxtapositie die niet tot geslotenheid leidt), maar in laatste instantie is Grabbe er niet toe gekomen het objectieve moment te versmelten met het subjectieve, al betekent de intentie alleen reeds een werkfictie die zich geen van zijn tijdgenoten heeft ingebeeld. Blijft deze studie dus tenslotte zonder positief saldo voor Grabbe, dan is ze er uitstekend in geslaagd zijn uitzonderlijke betekenis, mede voor onze tijd, te bewijzen.
C. Tindemans
| |
Kenneth Muir, ed.
Shakespeare Survey. 22
Cambridge University Press, London, 1969, 193 pp., 50/-.
E.M.W. Tillyard
Shakespeare's Problem Plays
Penguin Books, Harmondsworth, 1970, 154 pp., 8/-.
Oswald Le Winter ed.
Shakespeare in Europe
PenguinBooks, Harmondsworth, 1970, 383 pp., 12/-.
Het Shakespearejaarboek bevat 8 opstellen, die alle een uitzuivering trachten te formuleren van het complexe begrip van de Shakespeariaanse komedie, vormelijk, ideeëninhoudelijk en theatraal; allemaal lectures van internationale experten (N. Frye, V. Kantak, M. Grivelet, H. Weil, R. Weimann, R. Ornstein, H. Levin, C. Barber). Daarnaast staan detailstudies (over The Winter's Tale, Julius Caesar, o.m.) en de typische Shakespeare-theatergeschiedenis (G. Sjögren, E. Irvin, G. Evans). Voortreffelijk zoals altijd zijn de evaluerende overzichtsrecensies van de recente Shakespearepublikaties: kritische studies (G. Hibbard), biografie en theater (L. Scragg) en tekststudies (R. Proudfoot). Tillyard (19501) achterhaalt het specifieke in Hamlet, Troilus and Cressida, All's Well That Ends Well en Measure for Measure, om uit het zelfstandige een gemeenschappelijk kenmerk te construeren, als studie reeds lang een klassiek boek. Le Winter (19631) bloemleest uit de Europese cultuurdragers (van Voltaire tot L.L. Barrault, met een erg topzware aandacht voor de 19e-eeuwse bijdragen) wat ze geregeld over Shakespeare gedacht en geschreven hebben. Uiteraard is deze selectie erg willekeurig, ook erg intellectualistisch overigens en van slechts heel weinig nut voor de rechtstreekse Shakespeareverduidelijking; het voordeel blijft dat, zoals de samensteller in een uitstekende inleiding synthetiseert, op deze wijze een kleinste gemeen veelvoud wordt gepresenteerd van wat er aan kernachtigheden meteen blijkt te behoren tot een essentiële Europese traditie, zelfs al moeten daartoe deze opstellen losgescheurd worden uit de subjectieve auteurstotaliteit van elk van deze contribuanten.
C. Tindemans
| |
R.D. Miller
Schiller and the Ideal of Freedom
A Study of Schiller's Philosophical Works With Chapters on Kant
Clarendon Press, Oxford, 1970, 130 pp., 30/-.
H.B. Garland
Schiller the Dramatic Writer.
A Study of Style in the Plays
Clarendon Press, Oxford, 1969, 301 pp., 63/-.
Bodo Lecke, Hrsg.
Dichter über ihre Dichtungen Friedrich Schiller
Bd 1. Von den Anfängen bis 1795 Bd 2. Von 1795-1805
Heimeran, München, 1970, 973 pp., DM. 54,-.
Gertrud Rudloff-Hille
Schiller auf der deutschen Bühne seiner Zeit
Aufbau, Berlin(-Ost) (Beiträge zur deutschen Klassik. Bd 20), 1969, 455 pp., MDN. 27,-.
Een reeks studies komt er plotseling aan herinneren dat het complexe beeld van een geclassificeerd auteur nooit definitief blijft. Vooral Schiller heeft er historisch onder geleden dat hij als filosoof en metafysisch denker werd beschouwd en dat zijn oeuvre slechts als een illustratie van dit grondbeeld werd aangezien. Dit vertekende pad loopt Miller nogmaals af en, hoe voortreffelijk en onthullend zijn nauwkeurige analyse ook is, zijn concentratie op morele premissen en dualistische dilemma's laat
| |
| |
het drama tenslotte te kijk staan als Kantin-kostuum. Garland daarentegen gaat volledig terug op de tekst en de taalstructuur. Uit een detailstudie groeien geleidelijk de constanten in Schillers artistieke persoonlijkheid; de voortdurende strijd tussen realistische mimesis en retorische idealiteit brengt S. terug op de dubbele bodem in Schiller zelf, de tweespalt tussen persoon en auteur, waartoe constructie-technische elementen (dramatische stijl t.o. karakteriserende stijl) een eigen bijdrage leveren.
Leckes omvangrijke anthologie (‘das reflektierende Selbstbewusstsein des Schriftstellers’) wil de historische auteur losmaken uit mythe en cultus; alle opgenomen teksten (dagboeken, commentaar, voorwoorden, gesprekken, correspondentie, tijdecho's, recensies, gossip zelfs, kortom vele literairwetenschappelijke vacuüms die samen het historische, sociale en psychische bewustzijn van de auteur uitmaken) zijn zakelijk, authentiek en on-apologetisch. Het resultaat is niet enkel een compilatie van reeds bekende gegevens, maar bepaald ook een revelatieve opstapeling van problemen-met-potentiële-(nieuwe)-visie, die een vergelijking mogelijk maken tussen het oeuvre als globaliteit, de intenties van de auteur zoals programmatisch uitgedrukt en de (geconditioneerde) ontvangstmodus van de lezer-toeschouwer. Het nawoord (tegelijk zelf-rechtvaardiging) is literairwetenschappelijk uiterst boeiend en verlegt Schillers betekenis van de werkpoëtica naar de werkingspoëtica, zonder in deze opdringerig actualistisch te doen.
G. Rudloff-Hille's studie behoort tot de historiserende theaterwetenschap die, na een panorama-hoofdstuk over de theatertechniek tijdens de 18e eeuw, de eentonige opvoeringsprotocollen aaneenrijgt, de kil-onthechte verslagen over Schillers tribulaties met de bangelijke directeurs (omwerken, ontscherpen, deactualiseren). S. poogt hardnekkig te komen tot een (uiteraard onvolledige) reconstructie van de historische premières; al blijft het resultaat teleurstellend, ze weet toch stapels bronnen, documenten en getuigenissen, vooral ook iconografisch materiaal (123 afbeeldingen) tot leven te brengen. Herhaaldelijk brengt S. een precieze manuscriptdiscussie (varianten) die ook voor de filologische teksteditie en -verantwoording onmisbaar is. Vreemd vind ik het dat het nauwkeurige onthaal van elke opvoering niet omstandiger werd nagegaan en dat de reconstructie zich grotendeels beperkt tot materiële, textuele en uitbeeldingstechnische factoren.
C. Tindemans
| |
Miscellanea
Dewaele, Jacques - Vreemdeling in Amerika. - Desclee De Brouwer, Brugge, 1970, 282 pp., BF. 195. |
Jonckheere, Karel - Oostende verteld. - Lannoo, Tielt, 1970, 336 pp., BF. 200. |
Kultureel jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen. - Sekretariaat, Gent, 1970, 2 delen, 327 en 189 pp., geïll.. |
Merle, Robert - Dolfijnen zijn betere mensen. - Prisma, Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1970, 342 pp., f 4,-, BF. 66,-. |
Ramacharaka, Yogi - De yogi-leer der ademhaling. - N. Kluwer, Deventer, 1970, 108 pp., f 8,-. |
Rayner, Claire - De mensenmakers. - Prisma, Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1971, 286 pp., f 4,50, BF. 76,-. |
Rutke, Fem - Pak van m'n hart. - Desclee De Brouwer, Brugge, 1970, 105 pp., BF. 96. |
Teilhard de Chardin - Toujours en avant. Textes assemblés par Charlotte Engels. - Desclée, Paris, 1970, 178 pp., BF. 130. |
| |
Walter F. Kugemann
Sneller, succesvoller studeren
Prisma, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 233 pp..
Niet als een wondermiddel om zonder moeite te kunnen leren, geen toverboek om de capaciteit van het geheugen te vertienvoudigen, evenmin een verzameling geheime leertrucjes van Indische yogi, maar een uitleg over goede technieken en methoden om het leren te vergemakkelijken. Ziedaar wat dit zeer vlot geschreven boekje de leerling wil bijbrengen.
Een korte inleiding in de leerpsychologie vormt het begin, om vervolgens een schat van adviezen te geven over de omgeving waarin men studeert, aanwijzingen om bepaalde vakken beter te bestuderen, het samenvatten van kennis en tenslotte wenken voor examens en andere netelige situaties van de leerling. Een hanteerbare literatuurlijst besluit dit nuttig geschrift om sneller en succesvoller te studeren. Voor wie dat willen uiteraard.
G. Wilkens
|
|