| |
| |
| |
Boekbespreking
Theologie
Craveri, Marcello - Das Leben des Jesus von Nazareth. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1970, 452 pp., DM. 28,-. |
Höfer, Albert - Was heisst ‘Erlösung’? - Otto Müller, Salzburg, 1970, 148 pp., ÖS. 68,-. |
Kamphaus, Franz - De kindheidsverhalen. - Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1970, 110 pp. |
Poulssen, N. - Tobit. Een bijbels reisverhaal. - Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1969, 56 pp. |
Schulz, Anselm - Jünger des Herrn. - Kösel Verlag, München, 1964, 120 pp., DM. 7,80. |
Spaemann, Heinrich - Die Christen und das Volk der Juden. - Kösel Verlag, München, 1966, 79 pp., DM. 5,50. |
Stachel, Günter - Die neue Hermeneutik. - Kösel Verlag, München, 1967, 93 pp., DM. 6,80. |
Stamm, Eberhard, u.a. - Herausforderung durch die Zeit. - Kreuz Verlag, Stuttgart/Berlin, 1970, 173 pp. |
Valsecchi, Ambrogio - Régulation des naissances. Dix années de réflexions théologiques. - Duculot, Gembloux, 1970, 202 pp., BF. 300. |
| |
Hans Küng
Onfeilbaar?
Paul Brand/J.J. Romen & Zonen, Roermond, 1970, 236 pp., f 15.90.
Dit sterk polemisch geschreven boek lijkt mij beslist niet het sterkste dat Küng gepubliceerd heeft. Ook al zijn de vaak zeer scherpe formuleringen tegen de autoritaire en daardoor behoudende gezagsopvatting van ‘Rome’ vaak zeer bewust gekozen en niet louter emotioneel ingegeven, toch drukt een zekere emotionele teleurstelling (ressentiment?) zijn onmiskenbaar stempel op de gedachtengang. De hoofdstelling: ‘de “indefectibiliteit” of “perenniteit” in de waarheid’ (170) hangt niet af van ‘onfeilbare uitspraken, omdat de kerk in de waarheid gehouden wordt ondanks alle steeds mogelijke dwalingen’ (164, 169), is nog wel te aanvaarden. Dat neemt echter niet weg, dat ‘het woord van de openbaring’, waarvan K. zelf stelt dat ‘het geen voorlopig woord meer (is); het is het laatste en definitieve’ (167) -, dat dit beslissend Woord Gods in voor het geloof strikt bindende formuleringen doorgegeven kan - en moet - worden, die de garantie dragen van het ‘in de waarheid gehouden worden’ van de kerk. Küng heeft weer gelijk: men moet goed weten waarover men spreekt, wanneer men een beroep doet op ‘onfeilbare uitspraken’, omdat ze juist als ‘uitspraken’ delen in de wezenlijke voorlopigheid van ons ‘onderweg zijn’. Maar een ‘geloven in Jezus Christus’ als ‘zich in heel zijn bestaan overgeven aan de boodschap, aan de verkondigende persoon’ (179) wordt volslagen irrationeel zonder enige gezagvolle formulering van dit geloven. Niet helemaal gelukkig lijkt mij ook het feit dat K. zijn bezinning op ‘onfeilbaarheid’ ophangt aan de encycliek over de huwelijksbeleving van enige jaren terug, ‘Humanae vitae’. Deze encycliek moge dan al dringend aanleiding geven tot een kritische bezinning op de uitoefening van het kerkelijk
(leer)gezag: niemand zal haar als een ‘onfeilbare uitspraak’ beschouwen, ook niet de paus die haar ondertekend heeft. Tenslotte: interpretatie van Vaticanum I in formuleringen als ‘als de paus maar wil kan hij alles ook zonder de kerk’ (93) en ‘niemand in de kerk kan hem de voet dwars zetten als hij eigenzinnig en eigen- | |
| |
machtig te werk gaat’ (92), horen in het werk van een theoloog van het formaat van Küng niet thuis. Een boek dat ons tot kritisch nadenken moet brengen over een uiterst belangrijke zaak, maar met bepaalde zwakke zijden.
S. Trooster
| |
Hinrich Stoevesandt
Die Bedeutung des Symbolums in Theologie und Kirche
Versuch einer dogmatisch-kritischen Ortsbestimmung aus evangelischer Sicht
(Theologische Existenz heute), Chr. Kaiser Verlag, München, 1970, 46 pp., DM. 4,50.
Tegen het opkomende gebruik ‘eigentijdse’ geloofsbelijdenissen op te stellen verdedigt S. onvervangbare waarde en functie van de apostolische geloofsbelijdenis. Dat wil niet zeggen dat niet gezocht mag worden naar een eigentijdse formulering, maar de inhoud moet bewaard blijven: korte samenvatting van de gehele boodschap van het Evangelie, in christologische en trinitarische inhoud gewaarborgd; belijdenis van Christus, en niet alleen van ons Christusbeeld; ‘Symbolum’, waarin wij als Kerk Gods zelfopenbaring in Christus over ons machtig laten worden. Hoewel deze genuanceerde en diepgaande beschouwing misschien iets te eenzijdig de waarde van de aloude geloofsbelijdenis belicht, is zij toch een nuttig correctief op al te gemakkelijk, en daardoor vaak gebrekkig geformuleerde nieuwe. De recente geschiedenis van het formuleren van nieuwe ‘Canones Missae’ (‘Tafelgebeden’) heeft aangetoond dat het mogelijk moet zijn tot nieuwe formuleringen te komen, die de wezenlijke inhoud van deze teksten volledig tot haar recht doen komen. Wat onze geloofsbelijdenis betreft, kan de beschouwing van S. daarbij helpen.
S. Trooster
| |
Osmund Lewry o.p.
The Theology of History
The Mercier Press, Cork, 1969, 96 pp..
Dit zevende deeltje van ‘Theology Today Series’ geeft een goede samenvatting van recente opvattingen onder exegeten en theologen over de zin der geschiedenis. S., die filosofie en theologie doceert in Oxford en in Stellenbosch (Zuid-Afrika), geeft speciale aandacht aan de opvattingen van christelijke theologen omtrent de geschiedenisopvatting van Israël. Hij passeert hierbij helaas de Joodse theologen die uiteraard het Oude Testament niet alleen zien als voorbereiding op het Nieuwe, en vermeldt ook niet de enkele christelijke theologen die hiermee wel rekening houden. De heldere uiteenzettingen komen het beste tot hun recht in het gedeelte over Christus als norm voor de geschiedenis. Een gemis aan positieve waardering voor en kennis van de geschiedenis der filosofie en filosofie der geschiedenis bij de inleider en ook bij de S. vermindert helaas de waarde van dit anderzijds goed inleidende werk.
J.H. Nota
| |
Le Saint-esprit et Marie
I. L'Evangile et les Pères
Lethielleux, Paris, 1969, 136 pp., FF. 23,20.
In de reeks ‘Etudes Mariales’ publiceert de S.F.E.M. (Franse Vereniging voor Studies over Maria) vijf lezingen die in 1968 onder haar auspiciën te Chevetogne gehouden werden over het thema ‘De Heilige Geest en Maria in de Kerk’. Mgr. G. Philips (Leuven) situeert de problematiek van het onderwerp vanuit Vatikaan II en tracht zo de verhouding Geest - Maria stevig te stoelen in de algemene context van de Ecclesiologie. A. Feuillet (Parijs) vergelijkt de Schriftgegevens volgens Mattheus en Lucas onderling en met Johannes. M. Jourjon (Lyon) en J.-P. Bouhot (Parijs) geven, na een korte inleiding, een lijst met 58 referenties uit de Griekse patristiek waarin Luc. 1, 35 geciteerd wordt. T. Strotman o.s.b., onderzoekt wat de Oosterse Traditie leert over de H. Geest en de Theotokos, terwijl H. Barré c.s.sp. de Westerse Traditie tot Thomas van Aquino († 1274) uitpluist en vooral de mooiste middeleeuwse citaten weergeeft. Deze bundel, die de exegetische, historische en theologische aspecten van een onderwerp, waarover lange tijd weinig gesproken werd in de Kerk, door specialisten met naam doet belichten, verdient waardering. Wel is het niet onmogelijk leemtes aan te wijzen, zeker wat betreft de nagestreefde volledigheid van de teksten uit de Oosterse en Westerse Tradities. Tot hiertoe vonden we echter in geen enkel taalgebied een zo degelijke en universele initiatie over de delicate verhouding tussen de H. Geest en Maria als in deze daarom prijzenswaardige monografieën van de S.F.E.M.
Em. De Roover
| |
| |
| |
Godsdienst
Bourgeois, Henri - Mais il y a le Dieu de Jésus-Christ. - (Points de repère), Casterman, Tournai, 1970, 225 pp., BF. 120. |
Bronkhorst O.P., Ad. W. - Psalmgebeden. Impuls tot persoonlijk gebed. - Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1969, 159 pp. |
Bijbel aan Stoot. Gerechtigheid voor de derde Wereld. - Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1970, 123 pp. |
Fischer, Hubert, Hrsg. - Biblische Unterweisung I, II, IIII. - Kösel Verlag, München, 19642, 1968, 1970, 323, 376, 356 pp., DM. 25,-, DM. 35,-, DM. 35,-. |
Franzen, Franz - Votivmessen II. - Verlag Hans Driewer, Essen, 1970, 248 pp., DM. 16,80. |
Gogarten, Friedrich - Destin et espoir du monde moderne. - (L'actualité religieuse), Casterman, Tournai, 1970, 208 pp., BF. 165. |
Kroon, Joh. - Aan Buskes en tegen Kuitert. - Blommendaal, 's-Gravenhage, 1970, 96 pp. |
Marlé, René - La singularité chrétienne.- (Christianisme en mouvement), Casterman, Tournai, 1970, 184 pp., BF. 135. |
| |
Vitezslav Gardavsky
Nog is God niet dood
Een marxist over bijbel, christendom en atheïsme
Bosch & Keuning, Baarn, 1970, 160 pp., f 8.25, BFr. 130.-.
In dit meeslepende boek tracht een marxistisch atheïst die atheïst wil blijven, de zijnen ervan te overtuigen dat een verantwoord marxisme zich moet bezinnen op de wortels van zijn leer, met name het christendom, dat als ‘historisch erfgoed’ van de westerse beschaving wel degelijk zijn invloed doet gelden op de leer van Marx. Wil de marxistische atheïst meer zijn dan ‘een lompe godloochenaar’, dan zal hij de bijbel moeten lezen en herlezen. Daarin immers zal hij zich opgeroepen vinden tot de vrije keuze van een ‘historische daad’ van verantwoordelijkheid voor mensen en wereld. Voor ons, christenen, is vooral boeiend te ervaren, hoe een man zonder enige remming vanuit gelovige traditie de Schrift leest en interpreteert. Gardavsky laat het overigens niet bij de bijbel: hij toont aan, hoe ook Augustinus, Thomas van Aquino en Pascal in deze denkhouding staan. In een laatste hoofdstuk wordt het authentiek marxistisch atheïsme afgeschermd tegen allerlei simplismen. Merkwaardig is de steeds weerkerende stelling, dat ‘de marxist de religie niet permanent en onder alle omstandigheden als “opium van het volk” beeschouwt’ (144), omdat ‘kritiek op de godsdienst voor Marx haar doel niet in zichzelf heeft; ze is niet anti-theïstisch, niet tegen God gericht’. Immers, ‘Marx maakt onderscheid tussen de godsdienst als uitdrukking van de ellende (vlucht in een fictie) en de godsdienst als protest tegen die ellende’ (125; cf. 35). Daarom zal in een marxistisch land een marxistisch atheïst een ‘vriendschappelijk gesprek’ verlangen met de christen; immers, ‘hij is overtuigd dat de christen, hoe radicaler hij voor zijn eigen zaak opkomt, het socialisme des te meer zal naderen’ (143/44). Een bijzonder open en bevrijdend boek. Overigens is Gardavsky bij de zuiveringen onder Husak van zijn functie als docent filosofie
aan de militaire academie van Brno ontheven.
S. Trooster
| |
Stephen Neill
Het Anglicanisme
Vert. J.J.H.A. Bruna, Aula, Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1970, 479 pp..
Het is een moeilijke zaak dit boek te bespreken, vooral omdat het zo'n veelomvattend boek is. Het is feitelijk een beknopte kerkgeschiedenis van Engeland, en dat gezien vanuit een typisch Anglicaanse hoek. Dit is heel natuurlijk, maar zou aanleiding kunnen geven om een hele serie punten te noemen waarvan men de gegeven interpretatie op zijn minst aanvechtbaar vindt. Vanwege de omvangrijkheid van de stof is het ten enen male onmogelijk om op dergelijke punten in te gaan of ze ook maar te vermelden. Toch geeft dit ook meteen de eigenlijke kwaliteit van dit boek aan: het geeft ons een globale kijk hoe de Anglicaan zijn Kerk ziet door de eeuwen heen. In deze zin is het ook zeker oecumenisch - immers het bevordert een beter begrip - en is over het algemeen ook zeer irenisch geschreven. Een enkele keer irriteert het wel een beetje als de schrijver bijvoorbeeld (en wel tot twee maal toe: eens in de tekst en later nog een keer in de voetnoten) zegt dat Newman eigenlijk niet de menselijke maat had om volwaardig Anglicaan te zijn. Je kunt er natuurlijk ook bij glimlachen. Dat doe je ook wel een beetje als zo nu en dan het Engelse superioriteitsgevoel om het hoekje komt kijken. Zo wordt zonder blikken of blozen de
| |
| |
vroegste Anglicaanse missionering die door Denen en Duitsers werd gerealiseerd als een bijzonder fraaie veer op de Anglicaanse hoed gestoken. Dit is echter eigenlijk allemaal niet zo erg, en wij nemen het op de koop toe bij de werkelijke informatie die het boek ons in zo'n ruime mate verschaft. Het laatste hoofdstuk: ‘Wat is eigenlijk Anglicanisme?’ is voor ons toch wel het meest interessante, vooral ook in een oecumenisch perspectief. Wellicht wordt het beginsel van ‘comprehensiveness’ - dat voor ons toch wel een struikelblok is - en het daarmee samenhangende geduld voor ons meer begrijpelijk als wij het vertalen door pluriformiteit en tolerantie. Dan wordt het probleem of en waar er grenzen zijn voor deze intellectuele houding in de praktijk van een Kerk. Daar kunnen wij ook wat van leren. De meest duidelijke grens die de schrijver voor zichzelf telkens weer laat meeklinken - het lijkt soms wel een beetje op angst - is het gezagsbeginsel dat in de Kerk van Rome aanwezig is. Het wordt duidelijk dat een sterk praktisch beginsel voor de Anglicaan de nationaliteit is. Vooral met betrekking tot de verbreiding van het Anglicanisme over de gehele wereld - wat in het koloniale tijdperk wel begrijpelijk was - moet dit beginsel wel aanleiding zijn tot spanningen binnen de eigen gemeenschap. Hij steekt dit ook niet onder stoelen of banken. Bijzonder belangrijk is de nadruk die de schrijver legt op het liturgisch karakter van de Anglicaanse gemeenschappen. Hij maakt de mate van deelname van de gemiddelde Anglicaan aan de liturgie-vieringen in concreto niet erg duidelijk. Dit is jammer, want dat zou een goed beeld gegeven hebben van het dagelijkse leven van die Kerk. Al met al een zeer nuttig boek. In zijn voorwoord zegt de schrijver: ‘Ik vraag mij soms af wat ik zou willen zijn, als ik geen Anglicaan was. Ik denk dat het antwoord vermoedelijk is “presbyteriaan”’. Dit is dan ook iets dat de lezer niet mag
vergeten: in de Anglicaanse gemeenschap zijn vele gezichtshoeken, dit is er een van, goed en prettig onder woorden gebracht, maar wel beperkt. Het kon ook niet anders.
A.J. Boekraad
| |
Carl Holenstein
Der Protest der Priester
(Kritische Texte), Benziger Verlag, Einsiedeln, 1970, 40 pp., DM./Schw. F. 4,80.
Dokumenten van de ‘Versammlung Europäischer Priestergruppen’ van 5 tot 10 juli 1969, parallel aan het tweede Europese symposion van bisschoppen te Chur belegd. De originele dokumenten worden ingeleid door C. Holenstein; het verslag van Mgr. Dr. J. Dellepoort van een enquête over ‘de priester in de wereld van vandaag’ toegevoegd. Vérgaande eenzijdigheid in de voorstelling en gebrek aan nuance in de formulering schaden de geloofwaardigheid van deze dokumenten.
S. Trooster
| |
R. Metz en J. Schlick
RIC 69 Répertoire de l'année 1969
Cerdic, Strasbourg, 1970, 490 pp., FF. 120.
Dit nieuwe repertorium heeft bibliografische referenties samengebracht die betrekking hebben op alle actuele onderwerpen van het godsdienstig leven, behandeld in de loop van het voorbije jaar. Vandaar zijn naam RIC, Répertoire bibliographique des Institutions Chrétiennes. Aanleiding tot de publikatie van dit werk was de wetenschappelijke arbeid van de theologische faculteit van de Staatsuniversiteit te Straatsburg. Jaarlijks plannen de professoren van dit instituut een technisch colloquium (Le lien matrimonial: mei 1970; Groupes informels dans l'Eglise: 1971). Met dit doel stelden zij een bibliografie op voor het gehele domein der godsdienstwetenschappen en vertrouwden deze gegevens aan een ordinator 346 toe. De bekende theoloog en canonist R. Metz nam met de assistent J. Schlick de redactieleiding waar. Voor nagenoeg elk Europees land, voorts voor Afrika, Canada, USA, enz. waar de boeken of tijdschriftartikelen verschenen zijn, werd een lijst van auteurs alfabetisch gerangschikt, hun naam wordt gevolgd door de titel van het werk. Voor de naam van elke auteur staat een codegetal dat uit cijfers en letters bestaat. Van de eerste twee cijfers geeft het eerste grofweg de aard van de belangrijkheid aan die stijgt van 0 tot 2; het tweede de kerkelijke denominatie waartoe de schrijver behoort (0 = onbepaald; 1 = anglikaans; 2 = katholiek; 3 = orthodox; 4 = protestant). Dan volgt het siglum van het land in letters (bijv. Nl = Nederland), en het volgnummer dat de titel heeft gekregen in de alfabetische lijst der auteurs. Tenslotte is een uitgebreide index van onderwerpen in het frans, en een aanvullende kortere lijst van trefwoorden in het engels, duits, spaans en het italiaans voorzien. Wij hopen maar dat ook voor de volgende jaren de redactie haar werk voortzet en zo mogelijk nog verbetert.
S. De Smet
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Dik, S.C. en J.G. Kooy - Beginselen van de algemene taalwetenschap. - Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 203 pp. Dohmen, Günther u.a. - Unterrichtungsforschung und die didaktische Theorie. - Piper & Co., München, 1970, 335 pp., DM. 14,80. |
Jünger, Ernst - Annäherungen - Drogen und Rausch. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1970, 502 pp., DM. 32,50. |
Kraus, Karl - Sittlichkeit und Kriminalität. - Kösel Verlag, München, 1970, 347 pp., DM. 14,80. |
Lambert, Karel e.a. - Philosophical Problems in Logic. - (Synthese Library), D. Reidel, Dordrecht, 1970, 176 pp., f. 38,-. |
Leibner, Kurt, Hrsg. - Hegel 1770-1970. Leben-Werk-Wirkung. - Ernst Klett Verlag, München, 1970, 226 pp., DM. 18,-. |
Plattel, Martin - Utopie en kritisch denken. - Ambo, Bilthoven, 1970, 189 pp., f 12,50. |
Ricoeur, Paul - Wegen van de filosofie. - Ambo, Bilthoven, 1970, 269 pp., f 17,50. |
Ricoeur, Paul - Symbolen van het kwaad. Dl. I en II. - Lemniscaat, Rotterdam, 1970, 131 en 162 pp., f 13,50 per deel. |
Searle, John R. - Speech Acts. - Cambridge University Press, London, 1970, 203 pp., paper 15/-. |
Taylor, Daniel M. - Explanation and Meaning. - Cambridge University Press, London, 1970, 202 pp., cloth 35/-, paper 15/-. |
| |
Noam Chomsky
Taal en mens
Van Loghum Slaterus, Deventer, 1970, 158 pp., f 14,50.
De indeling van het boek lijkt verleidelijk. Verleden, heden en toekomst heten de hoofdstukken en men verwacht dus mededelingen te zullen krijgen over de mogelijkheid van kennis en uitspraken over die kennis van het verleden, het heden en de toekomst. In werkelijkheid geeft de schrijver in het eerste hoofdstuk een kritiek op de taalfilosofie van het verleden, die men voor de beoordeling daarvan goed moet kennen, daarna komt dan een uittreksel uit de eigen theorie en tenslotte een soort overzicht van de vragen waar men nu nog voor staat. Tegen de taaltheorie van Chomsky op zich zelf kan een overwegend bezwaar worden aangevoerd. Als hij b.v. uitgaat van de opmerking dat de zin ‘Ik keur Jans drinken af’ betrekking kan hebben op het feit dat Jan drinkt maar ook op de aard van zijn drinken, dan geldt dat alleen in laboratoriumomstandigheden. In de werkelijkheid van de taal blijkt altijd uit het gebruik in een bepaalde context wat een zin betekent. Feitelijk wordt hier dus een statisch onderzoek naar de taal gedaan, afgesneden van haar dagelijks gebruik. Juist in verband met de titel van dit boek is het belangrijk dat deze theorie nooit het ontstaan van nieuwe namen voor oude begrippen kan verklaren, evenmin als verklaard kan worden hoe de naamgeving van een nieuw begrip tot stand komt, laat staan hoe dat begrip zelf ontstaat. Toch is dit ontstaan het wezen van de menselijke geschiedenis. Over de geest van de mens, die steeds historisch bepaald is, zegt dit boek dus niets.
C.J. Boschheurne
| |
Claus Uwe Hommel
Chiffer und Dogma
Vom Verhältnis der Philosophie zur Religion bei Karl Jaspers
EVZ-Verlag, Zürich, 1968, 263 pp., DM. 26,-.
Dit werk werd oorspronkelijk geschreven als dissertatie voor de filosofisch-historische faculteit van de Universiteit te Bazel. Na een historisch overzicht over de relatie tussen filosofie en godsdienst, waarbij men zich verwondert dat een promotor zoveel onjuistheden heeft laten passeren, wordt de rest van het boek gewijd aan de opvatting van Jaspers over deze relatie. In zijn door vele noten bevestigd onderzoek benadrukt de S. Jaspers' ‘religieuze’ instelling die hem als filosoof dwingt de godsdienst, speciaal de christelijke godsdienst, en dan weer het katholicisme, te verwerpen. Tegelijkertijd heeft het bestaan van de godsdienst toch ook weer zijn nut voor de filosofie. Men krijgt de indruk dat Jaspers meer spreekt over het misverstand van de godsdienst, soms veroorzaakt door het misbruik van de godsdienst, dan over de godsdienst zelf. In verband met het Tweede Vaticaans Concilie en de nieuwe theologie in verschillende kerken doet het boek bijna aan als een anachronisme. Het is vreemd dat de auteur het nergens nodig vindt hierop te wijzen, zoals hij het ook blijkbaar niet nodig vindt zich af te vragen, of Jaspers zich eigenlijk wel met het fenomeen van de godsdienst bezighoudt in zijn kritiek op de godsdienst. Voor kenners van Jaspers echter is dit een soliede studie over een aspect van deze belangrijke existentiefilosofie.
J.H. Nota
| |
| |
| |
Cultuuranalyse
Auwera, Fernand - Geen daden maar woorden. - Standaard, Antwerpen, 1970, 221 pp., BF. 150. |
Brincourt, Chr. en Michel Leblanc - Les reporters. - Laffont, Paris, 1970, 391 pp.. |
Choisy, Maris - La guerre des sexes. - Ed. publications premières, Paris, 1970, 284 pp.. |
D'Eaubonne, Françoise - Eros minoritaire. - Balland, Paris, 1970, 325 pp.. |
Koopmann, Helmut - Das junge Deutschland. Analyse seines Selbstverständnisses. - Metzlersche, Stuttgart, 1970, 224 pp., DM. 29,-. |
Lefèvre-Toussaint, Geneviève - Plaidoyer pour une âme. - Denoël, Paris, 1970, 233 pp., FF. 18-. |
Slater, Philip - The pursuit of loneliness. - Beacon Press, Boston, 1970, 154 pp., $ 7,50. |
| |
Gabrielle Russier
Lettres de Prison
précédé de Pour Gabrielle de Raymond Jean
Editions du Seuil, Paris, 1970, 140 pp..
Regelmatig groeit in Frankrijk een fait-divers uit tot een zaak van nationale betekenis. De Latijnse tolerantie toont dan als het ware haar ware gelaat: getolereerd wordt alles, voor zover het binnen het privé-domein blijft en de maatschappelijke consequenties van het doorbroken taboe niet getrokken worden. Gabrielle Russier is de twee-en-dertigjarige lerares die met een van haar leerlingen, een jongen van zestien, een verhouding heeft gehad, hiervoor tot twee maal toe in de gevangenis is terecht gekomen, en tenslotte zelfmoord heeft gepleegd. Heel Frankrijk - van de sensatiepers tot de politieke en academische kringen - is door dit voorval in rep en roer gebracht. Zoals Raymond Jean (romancier, professor, specialist van de nouveau roman), een vriend van Gabrielle Russier, in een erg mooi voorwoord schrijft: een drievoudig taboe werd door Russier gecontesteerd: dat van de pedagoog die geen sentimentele relatie mag hebben met zijn student; dat van de vrouw die geen verhouding mag hebben met een man, vijftien jaar jonger dan zijzelf; en tenslotte dat van de onaantastbaarheid van het gerecht. Want - R. Jean weet het op een genuanceerde en overtuigende wijze voor te stellen - de ‘fout’ van Russier bestond erin dat ze niet aan zelfbeschuldiging wilde doen. ‘Elle n'a pas vu qu'on lui reprochait moins les actes qu'elle avait faits qu'une certaine façon de les avoir faits’ (p. 62), en uit de reeks brieven die Gabrielle geschreven heeft (aan vriendinnen, aan R. Jean, en haar echtgenoot) lees je met verbijstering hoe bepaalde vormen van authenticiteit gebrandmerkt worden. Zoals het hele geval Russier angstaanjagende perspectieven op de Franse maatschappij anno 1969 openbaarde, zo is dit boek in zijn tweeledige vorm (de simpel-ontroerende getuigenissen van Russier; de gevoelige maar maatschappelijk-betrokken situering van Jean; naar mijn gevoelen een beetje te voorzichtig: maar in die context is het misschien de taal die het
best gehoord kan worden) veel meer dan een document: het biedt een reflexieve kans voor eenieder die betrokken is bij zovele uiteenlopende dingen en onderwerpen als: het lot van de vrouw, de puber; de verhouding leraar-leerling; de evolutie van de zeden in deze maatschappij; de ‘mentaliteit van links’ (een belangrijk facet van het hele geval); en nog vele andere, want het is alsof door één accent te verplaatsen de hele structuur van de westerse neo-kapitalistische maatschappij in al haar voegen gaat kraken.
E. De Kuyper
| |
Maud Mannoni
Le psychiatre, son ‘fou’ et la psychanalyse
Editions du Seuil, Paris, 1970, 270 pp..
Dit nieuwe geschrift is een uitloper van twee vorige studies: L'Enfant arriéré et sa mère (1964) en L'Enfant, sa maladie et les autres (1967). Een uitloper ervan en een verruiming van S'sters gespecialiseerd terrein van de kinderpsychiatrie tot de antipsychiatrische thematiek. Deze verruiming, hoe eigenaardig het ook moge zijn op het eerste gezicht, betekent een radicalisering van haar aanpak. Zij blijft getrouw, meer dan ooit, heb je de indruk, aan de denkrichting van Lacan, maar legt een enorme belangstelling aan de dag voor de antipsychiatrische scholen buiten Frankrijk, met name in de Angelsaksische landen, Italië en Latijns-Amerika. Deze ruime blik is verrassend in de Franse context. Wat in deze anti-psychiatrische school zo dynamisch aandoet en zo hoopgevend is, spruit
| |
| |
voort uit de zelf-kritische houding die eraan ten grondslag ligt. Velen menen hierin een nieuwe vorm van dogmatisme te ontwaren. Naar mijn mening ten onrechte, omdat de koers grondig gewijzigd is. Men wenst de geesteszieke niet meer af te zonderen van de gemeenschap en in een instelling (en champ clos) te ‘genezen’; maar men projecteert het verschijnsel ‘geestesziekte’ op de hele maatschappij. De maatschappij wordt in het geesteszieke proces actief betrokken en op die manier kunnen er - eindelijk - nieuwe perspectieven open komen. Vandaar de angst van deze psychiaters om etiketten te plakken en hun eerste grote bekommernis: de identificatie met de zgn. ‘patiënt’, het op zichzelf betrekken van de ‘ziekte’. In een formule van Mannoni, met Lacaniaanse bijklanken: ‘chercher à entendre l'enfant comme sujet en proie au désir, non l'intégrer comme objet de soins dans des systèmes divers de récupérations, lui raptant toute parole personnelle’. Of: ‘Nous sommes tentés de rejeter notre folie, et c'est ce refoulé en nous qui nous interpelle dans le dire de la folie de l'autre’ (p. 230). Haar maatschappelijk engagement gaat Mannoni beslist niet uit de weg, maar voortdurend ook verweert zij zich om zichzelf en haar patiënten niet in een nieuw getto te doen opsluiten, dat wel eens het getto van de politiek zou kunnen zijn. Ondubbelzinnig stelt ze in een addendum: ‘mon combat demeurera le même: un combat contre la manipulation de l'individu, manipulation qui est violence, quelle que soit l'idéologie qui la sous-tend’ (p. 246). En een betekenisvolle voetnoot: ‘Cette prise de position ne vise nullement à l'apolitisme de l'analyste. Elle vise à marquer le champ restreint qui est le sien - champ qui n'a pas à recouvrir
l'action politique mais à permettre l'existence de celleci’ (p. 246).
Door dit opengooien van de psychiatrische activiteit naar buiten, door het nauw betrekken van de maatschappij in het psychiatrische proces worden onvermijdelijk ook alle ‘buitenstaanders’ erbij betrokken. Vanuit een erg gespecialiseerde optiek krijgt eenieder een stimulerende en uitdagend nieuwe kijk op onze hedendaagse maatschappij. De problemen die in de anti-psychiatrie opgeworpen worden, zijn zo acuut en maatschappij-gebonden dat ze eenieder in zijn zwakste en gevoeligste plekken raakt. Anderzijds (voor mij al even boeiend): een model van kritische actie die met vrucht in vele andere sectoren nagevolgd zou kunnen worden. Of: hoe een afgezonderde sector van de wetenschappen door zelfkritiek zichzelf aan het omvormen is, en de ruim-maatschappelijke context daarbij betrekt.
Eric De Kuyper
| |
Olivier Guichard
L'Education nouvelle Plon, Paris, 1970, 122 pp..
Guichard is de opvolger van Edgar Faure, als minister voor opvoeding in het Frankrijk van Pompidou. Beslist een moeilijke taak! Niet alleen omdat de onderwijsproblematiek in Frankrijk - misschien meer nog dan elders om historische redenen - bijzonder scherp en pijnlijk aan de orde is, maar vooral omdat hij de wending die Faure aan dit departement gegeven had (in '68) ‘op zich moest nemen’ en verder zien uit te werken. Over zijn voorganger schrijft Guichard trouwens niet zo veel in dit boekje - een verzameling van een viertal redevoeringen, met een in- en uitleiding - maar nog typerender voor zijn hele aanpak is de manier waarop hij over het trauma ‘mei '68’ handelt. Het wordt beschouwd als een overgang en overbrugd met zulke fraaie omschrijvingen als ‘les changements qui se sont produits récemment’. Het erge is, dat Guichard helemaal niet blind is en heel duidelijk ziet waar het om gaat, dat merk je tenminste af en toe; maar hij hult de moeilijkheden liever in een rookgordijn van retoriek die hij op de koop toe nog de allures weet te geven van een ‘kritische’ en ‘realistische’ kijk op de zaak. Blijkbaar is deze ‘éducation nouvelle’ er uiteindelijk alleen op uit een consensus te bereiken, maar dan op zo'n niveau dat het helemaal geen zin heeft die te bereiken!
Eric De Kuyper
| |
Geschiedenis
Grant, Michael - The Ancient Historians. - Weidenfeld and Nicolson, London, 1970, 486 pp., 85/-. |
Jedin, Hubert, hrsg. - Handbuch der Kirchengeschichte. Band V. Die Kirche im Zeitalter des Absolutismus und der Aufklärung. - Herder, Freiburg, 1970, XXX en 670 pp., DM. 110,-. |
Nübel, Otto - Mittelalterliche Beginen- |
| |
| |
und Sozialsiedlungen in den Niederlanden. - J.C.B. Mohr (Paul Siebeck), Tübingen, 1970, 335 pp., DM. 34,-. Lw. DM. 39,50. |
| |
Luc Schepens
1940
Dagboek van een politiek conflict
Lannoo, Tielt/Den Haag, 1970, 240 pp., BF. 195,-.
In deze historische monografie worden nagenoeg alle belangrijke documenten bestudeerd die betrekking hebben op het politiek conflict tussen koning Leopold III enerzijds en de regering Pierlot anderzijds, tijdens de korte periode van 10 mei tot 22 oktober 1940. Omdat de schrijver zich voor subjectiviteit in deze onderneming heeft willen behoeden, plaatste hij de documenten in chronologische volgorde. Aldus verkreeg deze monografie tevens het aspect van een dagboek. Dag aan dag volgen de documenten, zorgzaam ingeleid en scherp ontleed, de ontwikkelingsstadia van een conflict waaraan de auteur telkens een hoofdstuk heeft gewijd. Het eerste hoofdstuk beslaat de periode van 10 tot 30 mei, ‘de achttiendaagse veldtocht’, het tweede gaat van 30 mei tot 10 juli en heeft als titel meegekregen ‘het tragische misverstand’, het derde hoofdstuk tenslotte geeft een overzicht van de periode vanaf 10 juli tot en met 22 oktober, periode die de ‘tijd der vergissingen’ wordt geheten. Elk van deze drie capita besluit met een judicieus genuanceerd oordeel. In zijn verantwoording zet de schrijver zijn werkmethode uiteen, inzonderheid de wijze waarop hij zijn bronnenmateriaal verzameld heeft en kritisch geëvalueerd. Zijn stellingname bijv. tegenover de mémoire-literatuur (M.-H. Jaspar, P.H. Spaak, Graaf Capelle, Hendr. De Man) lijkt ons wel een schoolvoorbeeld van moderne historische kritiek. Tenslotte vindt men in de Bijlagen, behalve een overzichtelijke kaart van het militair operationeel verloop van de achttiendaagse veldtocht, een serie belangwekkende teksten waaronder het zogenaamde ‘politiek testament’ van Leopold III, een ongetwijfeld zeer lezenswaardig stuk dat wel begin 1944 werd opgesteld, maar niettemin de houding van de koning in het conflict goed belicht. Schepens stelt dat de oorzaak van dit conflict ‘alleen en uitsluitend’ te zoeken is in een verkeerde interpretatie van art. 68 van de
Grondwet. De koning zou bij de interpretatie daarvan geïnspireerd zijn door het voorbeeld van zijn vader in 1914. Geheel te goeder trouw en doordrongen van de verplichting welke zijn grondwettelijke eed inhield, beschouwde hij het opperbevel over het leger als een koninklijk prerogatief. Hiertegen heeft de regering aanvankelijk niets ingebracht, ofschoon een aantal van haar leden de interpretatie van de vorst moeilijk kon billijken. Terzake was immers geweten dat zowel Leopold II als de stichter van de dynastie een andere gedragslijn hadden gevolgd dan Albert I en zijn onmiddellijke opvolger. Bijgevolg had de regering het recht inspraak te eisen bij het oorlogsbeleid, toen de koning zich meer als opperbevelhebber dan als staatshoofd leek te gedragen. Een tweede element in dit conflict was gelegen in het standpunt welke de regering had ingenomen betreffende de verplichtingen van België ten overstaan van de geallieerden. Dit standpunt was gebaseerd op morele en niet op wettelijke criteria. Terecht liet de koning dan ook opmerken dat België geen enkele contractuele verplichting had de strijd voort te zetten aan de zijde van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, die bij herhaling geweigerd hadden enige verbintenis aan te gaan voor het naoorlogse lot van ons land, voor wiens onafhankelijkheid zij zich slechts garant stelden in geval van een Duitse aanval. In de verwarring van de overrompeling werd dit conflict nog scherper toen, tegen de wil van de regering in, de koning weigerde het bezette gebied te verlaten waar hij als krijgsgevangene het lot van het verslagen leger hoopte te dragen. Harerzijds nam de regering, eveneens te goeder trouw, de wijk naar het buitenland en noemde de capitulatie, voordat zij het geschreven protocol hiervan gezien had, een wapenstilstand en een verraad. Het was de herderlijke brief van kardinaal van Roey die volgens de auteur de regering aanzette het roer om te gooien en tot een toenadering met de vorst te komen.
Zoals vaak vloeiden uit een tragisch misverstand een serie even tragische vergissingen. Dat kon niet anders, daar de ideeën in de kringen van het bezette gebied hoe langer hoe meer divergeerden van die van de regering in ballingschap. Terwijl de eersten stagneerden in stugheid, evolueerden de laatsten met de steeds verder schrijdende internationale ontwikkeling.
De voortreffelijke studie van Schepens, streng afgebakend als zij is, biedt een boeiend stuk geschiedschrijving van een recente periode. Al hadden we gaarne ook nog iets meer vernomen over de achtergronden en de openbare opinie in binnen- en buitenland, we dienen de auteur geluk te wensen om zijn sereen en objectief werk.
S. De Smet
| |
| |
| |
M. Goote
Tachtig Jaar Nederland (1880-1960)
Schets van de Ontwikkeling op Politiek, Sociaal en Economisch Gebied
Kok, Kampen, 19694, 176 pp., f 5,90.
Dit voor de middelbare scholen bedoelde boekje trok mijn aandacht omdat bij mijn weten van wetenschappelijke zijde nog weinig breedopgezette interpretatie van deze tijd beschikbaar is. Door heel het boekje loopt iets van verbazing: de schrijver zet het licht op de mensen van toen en beschrijft hun reactie op de vele veranderingen. Daarbij krijgen in eenvoudige taal - waarbij opmerkelijke cijfers niet geschuwd worden - concrete zaken als woningsituatie, landbouw, verkeer, industrialisatie, de havengebieden, de koloniën - een hechte band werd losgescheurd -, de strijd tegen het water, de vrouwenemancipatie, de buitenlandse positie, de crisis, de oorlog en de periode na 1945, de aandacht. Met enkele streken ontstaat er een beeld; enkele toetsen suggereren een pointe; er blijft ruimte bestaan voor de lezer. Het geheel zou wellicht aangevuld kunnen worden met fragmenten originele tekst rond controversiële thema's. Zoiets biedt kans tot oordeelsvorming in historische context; en dat is wat geschiedenis kan bieden.
Th. de Jong
| |
Karl Buchheim
Das Deutsche Kaiserreich 1871-1918
Vorgeschichte, Aufstieg, Niedergang
Kösel Verlag, München, 1970, 304 pp., DM. 15,80.
Dit boek bevat niet een chronologie van het Rijk van 1871, maar probeert het te plaatsen in het geheel van de Duitse geschiedenis. Het komt in deze studie niet aan op de feitjes, maar op de visie.
Nadrukkelijk houdt schr. zich bezig met de voorgeschiedenis. Hij wijst - zeer terecht - op het hegelianisme (waarin de staat als machtsinstelling de voorrang heeft gekregen boven de mens) en het bonapartisme (het regeren via militaire macht en plebisciet) om de ontwikkeling van de Duitse geschiedenis in de negentiende eeuw en vooral de politiek van Bismarck goed te verstaan. Hij gaat dan wel wat ver, door een analogie te willen zien tussen de titel ‘prins-president’ van Napoleon III (voor diens verheffing tot keizer) en Bismarcks titel ‘vorst-rijkskanselier’ (bij mijn weten wordt Bismarck nooit zo aangeduid). Maar het is onmiskenbaar hoe Bismarck gebruik maakt van bonapartistische elementen in zijn politiek. Deze Bismarck is natuurlijk de hoofdfiguur in dit boek. Zonder hem zou ook wel ooit een Duitse eenheid tot stand gekomen zijn, maar dat het gegaan is zoals het ging en dat deze staat met vooral deze constitutie het resultaat was, is vooral aan hem ‘te danken’. Dat het een Klein-Duitsland zou zijn met een Pruisisch overwicht, was haast onvermijdelijk - Oostenrijk was niet in staat een daadwerkelijk alternatief te bieden -, maar dat in de nieuwe staat Bismarck de hoofdrol bleef spelen zou in de toekomst zeer kwalijke gevolgen hebben. Na zijn aftreden bleek - onder een heel ander soort Keizer dan Wilhelm I - de stabiliteit sterk ondermijnd te zijn. Dat maakte het nog moeilijker om tot een democratisering te komen. De staat bleef achter bij de maatschappelijke ontwikkelingen, vooral in Pruisen. Natuurlijk kan dit niet alleen aan Bismarck verweten worden; de leidende personen na hem - de Keizer voorop - hebben ook gefaald. Het rijk is uitgelopen op een militaire dictatuur, de laatste twee jaren van de oorlog. Met schr. ben ik het eens dat de staat van 1871 niet de naam ‘Reich’ verdient; want het universele en het bondskarakter van het oude Heilige Roomse Rijk ontbrak volledig aan deze nationale staat.
Toch zie ik er minder een onderbreking van de continuïteit in de Duitse geschiedenis in dan schr.. Een groot-Duitse oplossing in 1848 mag dan wel wenselijker zijn, maar gezien de voorafgaande geschiedenis en de gegroeide verhoudingen was - in 1870 - alleen een klein-Duitse oplossing haalbaar. Zoals gezegd: het tekortschieten van het Habsburgse Rijk (!) is er mede de oorzaak van. Al met al bleef er ook in de staat van 1871 genoeg menselijkheid en redelijkheid bewaard, groeide er een eenheid die het particularisme overwon, ging zelfs Pruisen steeds meer op in het Rijk. De Weimarrepubliek - deze keizerloze en gedemocratiseerde voortzetting van de staat van 1871 - was in dat opzicht al weer een grote vooruitgang. 1918 was in zoverre een breuk dat het monarchale karakter van Duitsland verloren ging; ware dit niet gebeurd dan zou de breuk van 1933 vrijwel zeker niet hebben plaats gevonden. Want de echte breuk in de Duitse geschiedenis ligt in 1933: toen verdween voor vele jaren alle menselijkheid uit de Duitse staat.
Marcel Chappin
| |
| |
| |
Biografie
Dickinson, H.T. - Bolingbroke. - Constable, London, 1970, 397 pp., 90/-. |
Havemann, Robert - Fragen, Antworten, Fragen. - Piper & Co., München, 1970, 302 pp., DM. 24,-. |
Heren, Louis - No hail, No Farewell. - Weidenfeld & Nicholson, London, 1970, 277 pp., 55/-. |
Johnson, Lady Bird - A White House Diary. - Weidenfeld & Nicolson, London, 1970, 806 pp., 98/-. |
| |
W.K. Hancock
Smuts
Vol. I: The Sanguine Years 1870-1919
Vol. II: The Fields of Force 1919-1950
Cambridge University Press, London, 1962-1968, 619 en 590 pp., 140/-.
Voor wie de gebeurtenissen op het politieke wereldtoneel gedurende de eerste helft van deze eeuw enigszins heeft gevolgd is ‘Smuts’ meer dan een naam. Het is een begrip. Het begrip van de uiterst veelzijdige staatsman die, ofschoon zijn hele leven lang verbonden gebleven aan zijn betrekkelijk kleine stamland, Zuid-Afrika, toch een uiterst belangrijke rol speelde in de internationale verwikkelingen van zijn tijd. Eensdeels doordat zijn rondborstige eerlijkheid hem tot vertrouwensman maakte van vrijwel alle staatslieden der grote mogendheden. Anderdeels omdat hij bij uitstek beschikte over de gaven van een bemiddelaar, die deze gaven onwankelbaar in dienst stelde van het behoud van de vrede.
Deze eigenschappen stonden natuurlijk niet op zichzelf. Jan Christiaan Smuts bezat niet alleen een diepe en uitgebreide kennis van het recht en van de internationale verhoudingen, niet alleen een helder inzicht in de wereldproblemen en het vermogen zijn gedachten bondig en scherp te formuleren, maar ook een grote wendbaarheid van geest, die hem in staat stelde zich snel aan te passen aan de gegeven omstandigheden en zich nimmer aan een eenmaal ingenomen standpunt te laten vastroesten. Hij liet noch zijn wetenschap noch zijn vertrouwelijke omgang met de grootsten en de machtigsten van zijn tijd ooit de overhand krijgen over zijn gezonde Boeren-verstand. Hij was een wijs man - en dát bedoelden zijn landgenoten met de bijnaam ‘Slimme Jannie’, die zij hem schonken.
In twee omvangrijke delen heeft Sir Keith Hancock nu het leven van deze hoogst merkwaardige staatsman vastgelegd. Sir Hancock werd kort na Smuts' overlijden belast met het samenstellen en ordenen van een Smuts-archief, waarvan de kern zou worden gevormd door de papieren uit Smuts' eigen nalatenschap. Die nalatenschap was uitzonderlijk rijk, omdat Smuts zijn hele leven lang een uitgebreide correspondentie onderhield niet alleen met allerlei staatslieden, maar ook met talrijke persoonlijke vrienden over de hele wereld. Biografen van staatslieden, die uitsluitend of in hoofdzaak vanuit hun eigen regeringscentrum opereerden, krijgen het steeds moeilijker om de achtergronden van de overwegingen en de beslissingen dezer staatslieden te achterhalen, omdat daar soms maar heel weinig van in geschrifte te vinden is. De telefoon is de aartsvijand van zulke biografen. Smuts echter zag zich wel gedwongen alles op papier te zetten. Als jonge man ging hij naar Engeland om te studeren - en schreef hij naar huis. Eenmaal terug in Zuid-Afrika bleef hij zijn vrienden in Engeland schrijven. Zijn hele verdere leven vertoefde hij afwisselend gedurende kortere of langere perioden óf in Engeland óf in Zuid-Afrika en moest hij dus wel heen en weer blijven schrijven. Aan zijn vrienden en collega's in Engeland over zijn inzichten in de wereldsituatie en het beleid van het Britse Gemenebest en over zijn bevindingen in Zuid-Afrika. Aan zijn vrienden en collega's in Zuid-Afrika over zijn inzichten in de Zuidafrikaanse politiek en over zijn bevindingen in Londen of een enkele maal elders. Uit elke periode in zijn leven zijn er vele brieven van hem en aan hem, waaruit al zijn wisselende inzichten en stemmingen duidelijk spreken. Hij is kortom een ideaal object voor een biograaf. Sir Hancock put rijkelijk uit het vele materiaal dat hij heeft verzameld en dat maakt zijn boek meer dan een feiten-aaneenrijgende beschrijving.
Zo'n levensbeschrijving zou op zichzelf al interessant en boeiend genoeg zijn. Al van zijn jonge jaren af heeft Smuts een bewogen leven geleid. Dat begon reeds met zijn sensationele benoeming tot Procureur-Generaal, tevens minister van Justitie van de toen nog onafhankelijke Boerenrepubliek Transvaal in 1898. Hij was toen 28 jaar oud, twee jaar beneden de minimumleeftijd die de wetten van Transvaal voor deze functie stelden. Hij was géén burger van Transvaal, maar een onderdaan van Koningin Victoria, geboren in de Britse Kaapkolonie. Hij had daar gedurende korte tijd
| |
| |
de politiek van Cecil Rhodes, die tegen het beleid van de Boerenrepubliek in ging gegesteund. En tóch! - Hij nam niet alleen politieke medeverantwoordelijkheid voor de oorlog van de Boeren tegen Engeland, maar trok als ‘vechtgeneraal’ ook het slagveld op. Maar een jaar na het tekenen van de vrede zat hij in Engeland om over de toekomstige positie van Zuid-Afrika te onderhandelen. Hij benaderde de toenmalige premier Campbell Bannerman niet met diplomatieke smoesjes maar met de vraag op de man af: ‘Wat wilt U; vijanden of vrienden’. Het werd een levenslange vriendschap. - Lloyd George nam hem op in zijn oorlogskabinet maar tot het laatste toe bleef hij zich met hand en tand verzetten tegen het vredesverdrag van Versailles, waar Lloyd George samen met Clémenceau een diktaat van maakte, waar vroeg of laat een nieuwe oorlog uit moest voortkomen. - Hij was de naamgever en een der voornaamste architecten van de Britse Commonwealth. - Hij was Churchills voornaamste adviseur over de oorlog in Noord-Afrika en een der meest intieme vertrouwelingen van deze magistrale oorlogsleider tegen Hitler. Bovendien nam hij al die tijd nog intensief, lange tijd als premier, deel aan het politieke leven van zijn eigen land en zag hij zich geconfronteerd met alle problemen daarvan, niet het minst het probleem van de rassenhaat, die door zijn tegenstanders naarstig werd gepreekt en aangewakkerd. Daarnaast onderhield hij een nimmer onderbroken contact met zijn vrienden in de academische wereld, vooral onder de Fabians, met wie hij voortdurend uitvoerig van gedachten wisselde over de idealen van de staatkunde. Hij botaniseerde en kende als weinigen de natuur van Zuid-Afrika. Een leven kortom van kleur en van onvoorselbare rijkdom aan belevenis en ervaring. Voor een biograaf om van te smullen.
Maar Sir Hancock biedt, zoals gezegd, meer dan alleen een beschrijving van dat leven. Rijkelijk puttend uit de brieven van Smuts en van anderen aan hem geeft hij ook een prachtig beeld van de mens Smuts. Een levend beeld. Het is telkens weer in zijn boek Smuts zelf die spreekt. De Smuts, die ondanks alles een eenvoudig man is gebleven, wars van alle vertoon en van alle kunstmatig image-building. Een vitaal man tot het laatst van zijn lange leven. Een sympathiek man zoals er weinigen worden gevonden in het ras der staatslieden.
Menig staatsman mocht zich een biograaf als Sir Hancock wensen. Een kostelijk boek.
Hans Hermans
| |
Politiek
Beloff, Max - The Intellectual in Politics and Other Essays. - Weidenfeld & Nicolson, London, 1970, 346 pp., 65/-. |
Black America. - Basic Books, New York, 1970, 303 pp., 74/-. |
Bloch, Ernst - Politische Messungen, Pestzeit, Vormärz. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt, 1970, 490 pp., DM. 36-, Kt. DM. 18,-. |
Cleaver, Eldridge - Artikelen en toespraken na zijn gevangenschap. - Bruna, Utrecht, 1970, 195 pp.. |
Frei, Daniel - Kriegsverhütung und Friedenssicherung. - Verlag Huber, Frauenfeld, 1970, 258 pp., DM. 18,-. |
Grosser, Alfred - Deutschlandbilanz, Geschichte Deutschlands seit 1945. - Carl. Hanser Verlag, München, 1970, 576 pp. |
Hamm, Harry - China. Grenzen einer Grossmacht. - List Verlag, München, 1970, 198 pp., 96 ill., 48 kl., DM. 32,-. |
Houn, Franklin W. - Anatomie des chinesischen Kommunismus. - Hallwag, Bern/Stuttgart, 1969, 336 pp., Schw. Fr. 22,-. |
Italiaander, Rolf, Hrsg. - Albanien Vorposten Chinas. - (Disput), Delp'sche Verlagsbuchhandlung, München, 1970, 282 pp., Ln. DM. 18,-. |
Mittelsten, Jörg - Die Teilung Indiens. - Wissenschaft und Politik, Köln, 1970, 160 pp., DM. 28,-. |
Politik, Die Internationale - 1969. Ergänzungsband I. Dokumente. - Oldenbourg Verlag, München, 1970, 602 pp., beide delen DM. 68,-. |
Politik, Die Internationale - 1969. Ergänzungsband II. Zeittafel und Register. - Oldenburg Verlag, München, 1970, 266 pp., beide delen DM. 68,-. |
Siebert, Horst - Der andere Teil Deutschlands in Schulbüchern der DDR und der BRD. - Bertelsmann Verlag, Gütersloh, 1970, 128 pp., DM. 12,80. |
Shawcross, William - Alexander Dubcek. - Weidenfeld & Nicolson, London, 1970, 317 pp., 65/-. |
Sweezy, Paul M. u. Leo Huberman - Sozialismus in Kuba. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt, 1970, 200 pp., DM. 6,-. |
Talmon, J.L. - Israel Among the Nations. - Weidenfeld & Nicolson, London, 1970, 199 pp., 40/-. |
Weit, Erwin - Ostblock intern. - Hoffmann und Campe Verlag, Hamburg, 1970, 274 pp. |
| |
| |
| |
Hans Henning Herzog, Paul Oehlke
Intellektuelle Opposition im autoritären Sozialstaat
Luchterhand Verlag, Neuwied am Rhein, 1970, 217 pp., DM. 12,80.
Heel moeilijk en heel theoretisch boek over de crisisverschijnselen van de geïndustrialiseerde maatschappij, die steeds meer staatsgebonden en gesocialiseerd wordt. De auteurs behandelen de volgende thema's: de afgebroken opgaande conjunctuur of de gevolgen van de crisis van 1929 - de toestand van de staat in deze nieuwe maatschappelijke verbanden - de ideologie van de autoritaire sociale staat - waarom komt het tot conflicten in een dergelijk staatsbeeld - aspecten van een revolutionaire strategie. Het werk geeft een aantal degelijke verklaringen voor recente maatschappelijke verschijnselen en een inzicht in de maatschappelijke gedachten van een aantal filosofen, politicologen, economisten en sociologen.
A. Van Peteghem
| |
Radoslav Selucky
Reform-Modell CSSR. Entwurf einer sozialistischen Marktwirtschaft oder Gefahr für die Volksdemokratien?
Rowohlt Taschenbuch Verlag, Hamburg, 1969, 120 pp., DM. 2,20.
Een boek over de gebeurtenissen in Tsjechoslovakije, van een auteur die door het regime verwend was en in Praag en Leningrad economie gestudeerd had. Het boek geeft een kijk van binnenuit op de evolutie van het communistisch regime. Drie delen gevolgd door een besluit: wat is het Stalinisme? de economische politieke crisis in Tsjechoslovakije; de gebeurtenissen van 1968 in voorbereiding en uitwerking, en tenslotte: welke betekenis heeft het Praagse experiment gehad voor de socialistische wereld?
Het is geen gemakkelijk boek, enige kennis van de ideeën van de grote Marxisten wordt verondersteld. Bovendien is het geschreven vanuit een eenzijdig communistische optiek. Dat maakt dat er nogal wat vragen zijn die niet beantwoord worden. Wat is de rol van de Sovjet-Unie geweest in de economische teleurgang van Tsjechoslovakije? Is het zo zeker dat het Tsjechoslovaakse volk achter de gebeurtenissen van 1948 stond of waren deze veeleer een staatsgreep van de communisten? Tsjechoslovakije is een socialistische staat, maar dat wil niet zeggen dat het communisme er in 1948 vrij aanvaard is.
A. Van Peteghem
| |
Albert Speer
Inside the Third Reich
Weidenfeld and Nicolson, London, 1970, 596 pp., 85/-.
Albert Speer zal altijd een van de meest raadselachtige figuren van de wereldgeschiedenis blijven, ondanks zijn zelfbekentenissen. Wat bezielt een man om in een boek te schrijven dat hij mee verantwoordelijk is voor Auschwitz (p. 376) en dat hij ooit serieus ambieerde de opvolger te worden van de man die de schuld was van Auschwitz (p. 165 en 485). Voor de schildering van de groep waarin dit drama zich afspeelde, is dit boek van grote waarde. Het beschrijft uitvoerig de entourage van Hitler, althans voor zover de schrijver daarvan deel uitmaakte. Want telkens stelt Speer uitdrukkelijk dat Hitler alle mogelijke diensten tegen elkaar uitspeelde, maar hij gaat er van uit dat Hitler maar een ‘hofhouding’ had. Er is reden om aan te nemen dat zelfs dat niet het geval was. Heydrich b.v. wordt maar een keer, vrij terloops genoemd en Speer noemt hem niet als een van zijn rivalen voor het opvolgerschap. Toch was dat zijn enige serieuze concurrent tot op de dag dat hij gedood werd en toen was Speer zelf eigenlijk ook niet meer in de running. Belangrijk is dit boek ook voor de architectuur van het Derde Rijk, maar men vraagt zich daarbij af of Speer niet wist waarvoor zijn bouwwerken dienden. De oosterse stijl zoals hij zijn eigen uit die periode noemde, met haar reusachtige gebouwen, diende om de mens totaal te onderwerpen. Herhaaldelijk wijst de schrijver er op dat Hitler opmerkte dat b.v. diplomaten zich klein zouden voelen. Deze bouwkunst diende voor de totale onderwerping van mensen aan dingen. Maar deze vorm van onderwerping speelde zich af in de steden. Merkwaardigerwijze noemt Speer namelijk de andere bouwkunst van het Derde Rijk, de rustieke zoals die van von Erffa en de namaak middeleeuws-Germaanse zoals een deel van het werk van Giesler niet. Deze totaal andere stijlen dienden om het platte land en het dorp te ontmenselijken.
Speer is inderdaad in het totaal van het nazisme een vreemde eend in de bijt. Duidelijk kwam hij tot zijn keuze voor de partij doordat hij een man van ‘law and order’ was. Maar op dezelfde grond verhindert hij Hitlers vernietigingspolitiek aan
| |
| |
het eind van de oorlog. Terwijl Hitler een, zij het hoogst vreemd argument heeft voor deze vernietiging - het Duitse volk is na de nederdaag niet waard voort te leven - stelt hij eenvoudig ze moeten wel voortleven. In de kringen van Hitler en zijn aanhang moet dit als een zinloze kreet geweest zijn.
Het boek geeft ook een merkwaardige kijk op Hitler als een in wezen lui mens. Maar als Speer, die dit duidelijk inzag, over Hitlers oorlogswil gaat spreken, dan schijnt hij niet in te zien dat de aarzeling op dit punt bij Hitler ook een uitvloeisel is van die luiheid. Daarna komt dan het drama van de in wezen inactieve man Hitler die door zijn eigen handelingen in een positie is gekomen waarin hij voortdurend moet handelen, zich daarom opwerkt tot een hem in wezen vreemde emotionaliteit zonder dat die uitbarstingen bij hem zelf een indruk achter laten. Wispelturig in zijn bevelen en gunsten zonder er aan te denken oude bevelen in te trekken, zonder dat hem dat zelfs emotioneel mogelijk is. Het is hem te veel moeite om een makkelijker weg te zoeken als de moeilijke niet tot het doel voert. Anderen moeten koste wat het kost die weg gaan. Om een ouderwetse term te gebruiken: Hitler komt uit dit werk te voorschijn als een amorfe figuur, die uit de aard der zaak lijdt aan ernstige contactstoornissen. Het moeilijke is echter dat deze man duidelijk intelligent is en zich duidelijk aan verschillende mensen op verschillende wijzen liet zien. De vraag is nu: deed hij dat met opzet of niet. Om een werkelijk beeld van Hitler te kunnen vormen zou men meer gedenkschriften moeten hebben van mensen die hem even na gestaan hebben als Speer, waarbij men dan echter ook weer een inzicht zou moeten hebben in de karakterstructuur van de schrijvers ervan. De gevoelsarmoede van Speer zelf maakt dit geschrift merkwaardigerwijze betrouwbaar. Het hele geschrift klinkt alsof de schrijver wil zeggen: ik begrijp nu dat ik fout heb gehandeld en ik wil dat nu, omdat iedereen dat graag wil horen, ook wel toegeven, want niemand kan mij nu toch meer iets doen. Speer zelf is waarschijnlijk even gevoelsarm als zijn Führer, waarover hij steeds met een soort neerbuigende vriendelijkheid schrijft. Maar hij had in zijn milieu geleerd wanneer men aangedaan moest zijn. Bij vluchtelingen en zo.
En hij is dan ook aangedaan als hij over hen schrijft. Terwijl Hitler intelligent, lui en verwaand was, is Speer, ook nu nog intelligent, actief en verwaand.
C.J. Boschheurne
| |
Gedragswetenschappen
Berg, Prof. Dr. J.H. van den - Dieptepsychologie. - Callenbach, Nijkerk, 1970, 359 pp., f 29,50. |
Binion, Rudolph - Frau Lou. - Princeton University Press, Princeton, 1968, 587 pp., $ 15,-. |
Horkheimer, Max - Autoriteit en gezin. - NVSH, 's Gravenhage, 1970, 112 pp.. |
Portier, Herbert le - Diagnose van de geneeskunde. - (Mens en medemens), Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 152 pp., f 7,50, BF. 125. |
Reich, Wilhelm - Die Funktion des Orgasmus. - Kiepenheuer & Witsch, Köln, 1970, 355 pp., DM. 14,-. |
Scherer, Georg - Anthropologische Aspekte der Sexwelle. - Verlag Hans Driewer, Essen, 1970, 191 pp., DM. 9,80. |
Teitelbaum, Philip - Fysiologische psychologie. - (Prisma Compendia), Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 187 pp. |
Topor, Roland - Die Masochisten. - Kiepenheuer & Witsch, Köln, 1970, DM. 10,-. |
| |
Dr. J.P.C. Moors
Gezinsregeling
Dekker & Van de Vegt, Nijmegen, 1970, 313 pp., f 29,90.
Dit 16e deel in de medische reeks ‘Mens en Gezin’ is de handelsuitgave van een proefschrift aangaande een onderzoek in een huisartspraktijk naar gedrag en houding tegenover gezinsregeling. Bij dit interviewonderzoek in 1968 waren 261 echtparen uit een tweetal Noordbrabantse dorpen betrokken. (Deze echtparen hadden een of meer kinderen.)
Ongeveer 67% van de vrouwelijke respondenten wil naast het huishouden iets erbij doen, bij voorkeur part-time. Ongeveer 30% van de ondervraagden acht het buitenshuis werken van de vrouw een reden voor geboortenbeperking. Van de onderzochte echtparen kreeg 16% een kind binnen acht maanden na de huwelijksdatum. In het algemeen vindt men drie tot vier kinderen een ideaal aantal.
Ongeveer 45% van de ondervraagden is in het begin van het huwelijk of vlak na de geboorte van het eerste kind begonnen met het toepassen van een gezinsregelingsmethode. Bijna 90% van alle echtparen geeft op dat ze een of meerdere methoden hebben toegepast (coïtus interruptus 53%, periodieke onthouding 48%, orale anticonceptiva 35%, condooms 26%, ritmemethode 10%, andere methoden 14%).
| |
| |
Blijkens de interviews is en blijft de huisarts de aangewezen persoon om informatie over gezinsregeling te verschaffen. Daarnaast wordt door velen prijs gesteld op een cursus voor gehuwden en op een katholiek bureau voor geboortenregeling.
In een doorgevoerde attitudemeting komt o.m. tot uiting dat de dynamiek waarmee de seksualiteit wordt beleefd, samenhangt met de intensiteit van de geboortenregeling. Afgezien van het belang van de hier gerefereerde en nog vele andere resultaten van dit doorwrochte onderzoek, heeft de auteur bewezen dat het goed mogelijk is in een huisartspraktijk veel waardevolle informatie te verzamelen omtrent het geboortenregelend gedrag van de patiënten. Dit laatste was overigens al aannemelijk geworden door het onderzoek van Dr. P.G. Bekkering (De patiënt, de ‘pil’ en de huisarts) en kon verwacht worden na de eerdere studie van de niet-huisarts Dr. L.A.G.J. Timmermans (Huwelijksbeleving van katholieke jonggehuwden). Beide laatstgenoemde boeken verschenen eveneens in de reeks ‘Mens en Gezin’.
J.J.C. Mailet
| |
Rolf-Peter Calliess
Strafvollzug, Institution im Wandel
Beiträge zur Strafvollzugswissenschaft
Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart, 1970, 171 pp., DM.33,-.
Dit grondige onderzoek naar de strafvoltrekking bij mannelijke volwassenen in Nordrhein-Westfalen wil een bijdrage zijn in het omvormingsproces van het vigerende systeem. Uitgaande van de bekende tegenstelling tussen ‘beveiliging van de gemeenschap’ en ‘resocialisering van de delinquent’, ontwikkelt de auteur gedachten over veranderingen in de strafvoltrekking op korte en lange termijn. Hij voorziet spoedige verbeteringen van het systeem via coaching van de delinquenten c.q. gevangenen in groepen van 30. Verdergaande structurele veranderingen projecteert hij aan de hand van allerlei modellen welke zich slechts op lange termijn laten realiseren.
De insider in de betreffende literatuur - zie o.m. voorgaande publikaties in dezelfde reeks - ontmoet in het onderhavige boek weinig nieuwe ideeën. Wellicht is de grootste verdienste van Calliess dat hij gegevens uit recente studies heeft gecompileerd en aan de hand van eigen onderzoek- en documentatiemateriaal opnieuw heeft ingeraamd.
J.J C. Marlet
| |
Simon Stuart
Say
An Experiment in Learning
Thomas Nelson, London, 1969, 219 pp., 42/-.
Simon Stuart is een Brits onderwijzer die in verschillende klassen van zijn school kinderen van twaalf, dertien jaar of jonger hun moedertaal moet bijbrengen. Maar hoe doe je dat: onderwijs geven in de eigen taal, opstellen leren maken, poëzie en proza leren verstaan? Hoe breng je de kinderen belangstelling bij voor de nuances van de taal en voor de diepgang van de letterkunde? Hoe leer je hun de goede zinsbouw, de valse beeldspraak, de symbolische betekenis van een duistere versregel onderkennen? Hoe leer je hun het zinvol beschrijven van eigen waarnemingen en het helder formuleren van eigen inzichten? Kun je dat door als onderwijzer een vol lesuur lang aan het woord te blijven of door zelf alsmaar vragen te stellen, waarin, goed beschouwd, het antwoord eigenlijk al besloten ligt? Ben je met andere woorden een goed onderwijzer wanneer je het allemaal zelf wel weet en op grond van die wetenschap je diploma hebt gehaald, maar de kunst niet verstaat om je leerlingen te activeren in de beheersing van hun moedertaal?
Op die vragen heeft Simon Stuart al experimenterend met zijn verschillende klassen het antwoord trachten te vinden. En zijn antwoord komt neer op het éne woordje, dat de titel van zijn boek vormt: Say. Zoveel als: Zeg het zelf maar.
Zoekend en tastend heeft hij zijn weg naar dit antwoord gevonden. Hij heeft met andere woorden geëxperimenteerd en hij verkeerde in de, wat dat experimenteren betreft, benijdenswaardige positie van de Britse onderwijzer, die daarin over aanzienlijk groter vrijheid beschikt dan zijn Nederlandse collega.
In dit boek beschrijft hij met de grootst mogelijke nauwkeurigheid zijn experimenten, zulks aan de hand van uitvoerige aantekeningen, die hij over elk van zijn lessen heeft gemaakt - aantekeningen, waarin hij de reacties van zijn leerlingen op zijn vragen en in hun onderlinge discussies grotendeels letterlijk heeft vastgelegd - en aan de hand van de schriftelijke werkstukken, die zijn leerlingen hebben gemaakt. Zijn boek bevat geen theorie; het mist iedere arrogantie van wetenschap. Het bevat het uitermate boeiende verhaal van een man die moeizaam worstelt met het probleem hoe hij ál zijn leerlingen, ook de grote groep van onverschilligen, tot actieve be- | |
| |
langstelling in de behandelde stof kan brengen. ‘Zeg het zelf maar!’ In de toepassing daarvan ging hij zo ver, dat hij na een jaar voorafgaande ervaring de eerste les van een nieuwe klas in een nieuw schooljaar opende met terzijde zitten en zwijgen, tien minuten lang, wachtend op de eerste leerling die iets zou vragen. Het duurde twee of drie lessen eer de leerlingen begrepen waar hij heen wilde en nóg een aantal lessen eer zij wilden meewerken, maar het resultaat was dan ook uitzonderlijk goed.
Vooral als men die vanuit Nederland bekijkt. Als men ziet wat voor verzen deze onderwijzer met kinderen van 12 jaar kan behandelen - verzen, aan wier equivalent uit de Nederlandse letterkunde de eindexaminandi van onze HBS niet of nauwelijks toekomen, dan voelt men toch wel een gevoel van beschaamdheid in zich opkomen over het peil van het Nederlandse taalonderwijs.
Er zou aan de hand van dit hoogst interessante boek nog veel kunnen worden gezegd. Veel meer dan het kader van een boekbeoordeling kan bevatten. Het is in een woord een boek dat geen enkele kritische leraar ongelezen mag laten.
Hans Hermans.
| |
Walter Brandis and Dorothy Henderson
Social Class, Language and Communication
Routledge & Kegan Paul, London, 1970, 153 pp., £2.10.
Deze experimentele studie in de leerpsychologie bevat het verslag van twee onderzoeken. Het eerste verslag, van de hand van Dorothy Henderson, gaat het effect na van resp. de sociale klasse van de ouders, de aanleg en het geslacht van het kind en de mate van de communicatie die het kind met de moeder heeft, op de verschillende aspecten van de taal van het vijfjarig kind. Beschouwingen over het verband van spreek- en taalvaardigheid en de sociale afkomst van kinderen besluiten dit eerste onderzoek.
Het tweede verslag geeft ons een inzicht in de constructie en toepassing van een maat om de communicatie van de moeder te meten op basis van gehouden interviews. Dit verslag heeft, nog meer dan het eerste, een specifiek researchkarakter. Bekwame onderzoeken, uitgevoerd volgens de regels van het goede onderzoek op een gebied waar blijkt dat elk onderzoek leert hoeveel er nog te leren valt.
G. Wilkens
| |
Literatuur
Berge, Claude van de - Het gelaat. - Standaard, Antwerpen, 1970, 160 pp., BF. 185. |
Bilderdijk, Mr. Willem - 't Vuur dat eeuwig gloeit. - (Poëtisch erfdeel der Nederlanden), Heideland, Hasselt, 1970, 77 pp., BF. 50. |
Boni, Armand - Een provo genaamd François Villon. - Brito, Berchem, 1970, 272 pp.. |
Brondeel, Paul - Ik blanke kaffer. - Standaard, Antwerpen, 1970, 157 pp., BF. 125. |
Demedts, André - Terug naar huis. - Standaard, Antwerpen, 1970, 195 pp., BF. 125. |
Depeuter, Frans - Zeven slagen op de gong. - Standaard, Antwerpen, 1970, 156 pp., BF. 125. |
Epochen der deutschen Lyrik 1830-1900. - Deutscher Taschenbuch Verlag, München, 1970, 409 pp. |
Eppelsheimer, Hanns W. - Geschichte der Europäischen Weltliteratur I. Von Homer bis Montaigne. - Insel Verlag, Frankfurt, 1970, 306 pp., DM. 28,-. |
Gezelle, Guido - Kleengedichtjes. - (Poetisch erfdeel der Nederlanden), Heideland, Hasselt, 1970, 80 pp., BF. 50. |
Goeree, Irina van - Een antwoord gillen. - Standaard, Antwerpen, 1970, 154 pp., BF. 125. |
Gronon, Rose - Iokasta. - De Clauwaert, Leuven, 1970, 241 pp., BF. 175. |
Haesaert, Clara - Spel van vraag en aanbod. - (Poëtisch erfdeel der Nederlanden), Heideland, Hasselt, 1970, 79 pp., BF. 50. |
Haesaert, Walter - Regenvogels. - Standaard, Antwerpen, 1970, 190 pp., BF. 125. |
Hannelore, Robin - Apologie voor een rat. - Standaard, Antwerpen, 1970, 137 pp., BF. 125. |
Jaarboek van de Koninklijke Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde. 1970. - Secr. van de Academie, Gent, 1970, 137 pp.. |
Jansen-Sieben, Dr. R. - De Borchgravinne van Vergi. Uitgave en commentaar. - Secr. Kon. Vlaamse Academie, Gent, 1970, 95 pp.. |
Lampo, Hubert - Er is méér, Horatio. - Brito, Berchem, 1970, 237 pp.. |
Lampo, Hubert, e.a. - Heibelboek. - Brito, Berchem, 1970, 228 pp.. |
Lennart, Clare - Vlinder tussen de stenen.
|
| |
| |
Omnibus. - Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, z.j., 325 pp., f 14,90. |
Lethen, Helmut - Neue Sachlichkeit. - Metzlersche, Stuttgart, 1970, 214 pp., DM. 20,-. |
Lissens, R.F. - Gezelle-briefwisseling 1. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1970, 116 pp., BF. 275. |
Malraux, André - Het menselijk tekort. - Contact, Amsterdam, 1970, 260 pp., f 19,75. |
Malraux, André - De Hoop. - Contact, Amsterdam, 1968, 446 pp., f 19,75. |
Nahon, Alice - Bloemen van 't veld. - (Poëtisch erfdeel der Nederlanden), Heideland, Hasselt, 1970, 80 pp., BF. 50. |
Oudwijk, Ton van - Die wordt honderd. - Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, z.j., 191 pp., f 13,50. |
Poesiealbum 36. Ho Chi Minh. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 32 pp., Pf. 90. |
Poesiealbum 37. Georg Weerth. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 32 pp., Pf. 90. |
Poesiealbum 38 - Boris Sluzki - Neues Leben, Berlin, 1970, 32 pp. |
Poesiealbum 39 - Hans-Jörg Rother. - Neues Leben, Berlin, 1970, 32 pp. |
Remoortere, Julien Van - De zuiveren van harte. - De Clauwaert, Leuven, 1970, 47 pp., BF. 50. |
Roland, Walter - Het nekschot. - Standaard, Antwerpen, 1970, 152 pp., BF. 125. |
Rülcker, Christoph - Ideologie der Arbeiterdichtung. - Metzlersche, Stuttgart, 1970, 160 pp., DM. 14,-. |
Ruprecht Erich, hrsg. - Literarische Manifeste der Jahrhundertwende. - Metzlersche, Stuttgart, 1970, 580 pp., DM. 50,-. |
Schenkeveld, Dr. Margaretha H. - Een begin van rekenschap. - Van Gorcum, Assen, 1970, 40 pp., f 2,90. |
Schwarz, Wilhelm, Johannes - Der Erzähler Uwe Johnson. - Francke, Bern, 1970, 106 pp., SF. 9,80. |
Stassaert, Lucienne - De houtworm. - Standaard, Antwerpen, 1970, 123 pp., BF. 125. |
Strelka, Joseph - Vergleichende Literaturkritik. - Francke, Bern, 1970, 110 pp., SF. 9,80. |
Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde. Nieuwe reeks. 1970. Afleving 1. - Secretariaat van de Academie, Gent, 1970, 164 pp. |
Vos, Herman - Variaties in het zand. - Brito, Berchem, 1970, 108 pp.. |
Weghe, Jan van den - De ontmoeting in Eldorado. - Standaard, Antwerpen, 1970, 144 pp., BF. 125. |
Westerlinck, Albert - Gesprekken met Walschap. Van Soo Moereman tot Het Avondmaal - Heideland, Hasselt, 1970, 325 pp., BF. 225. |
Wie Nickel zweimal ein Däne war. Neue Prosa, neue Namen. - Neues Leben, Berlin, 1970, 249 pp., DM. 5,20. |
| |
Kritisch Akkoord 1969
Manteau, Brussel, 1969, 135 pp..
Kritisch Akkoord 1969 bevat een keuze uit in 1968 verschenen essays in Noord- en Zuidnederlandse tijdschriften. De samenstellers zijn E. Van Itterbeek, B. Kemp, A. Kossmann en L. Tegenbosch. De reeks artikelen begint met een kritisch credo van C.J.E. Dinaux, uitgesproken op 3 april 1968 bij de uitreiking van de Prijs voor Literaire Kritiek. Het is een kort maar rijk gestoffeerd stuk over zin, functie en methode van literaire kritiek. Het opstel van J.J. Oversteegen, ‘D'Oliveira en de waarheid’, is een uitstekende introductie voor wie met de analytische kritiek en literatuurbeschouwing, zoals die in het tijdschrift Merlyn beoefend werd, nog niet vertrouwd zou zijn. H. Romijn Meyer evalueert in de hier afgedrukte lezing, gehouden voor het dertigste Nederlands filologencongres te Leiden, de analytische en personalistische kritiek. De discussie tussen Cornets de Groot en Hendrik de Vries over Staring, Bilderdijk en de ‘versbevrijding’ is een geval van historische kritiek. De opstellen van Mark Insingel en Jan Vandamme pogen Gilliams te situeren in de Europese letteren. C. Bittremieux neemt de afwezigheid van de laatste strofe van Elsschots gedicht ‘Spijt’ achteraan in het ‘Verzameld Werk’ op de korrel. Phil Mertens wijst op de invloed door P. Van Ostaijen uitgeoefend op de moderne schilderkunst. Huug Kaleis toont de plotselinge radicale ommekeer aan die zich voltrok rond 1930 in Ter Braak, die ‘van Hegeliaans filosoof een Nietzscheaans psycholoog’ werd. Het stukje van Corn. Verhoeven ‘Bij Lutkie’ is een prettige uitleiding van deze met zorg en competentie opgestelde bloemlezing.
J. Gerits
| |
Stijn Streuvels
Reinaert de vos
Desclée De Brouwer, Brugge, 1969, 147 pp., geïll..
Zestig jaar na de eerste druk van Streuvels'
| |
| |
bewerking van de Middelnederlandse Reinaert zorgde de uitgeverij DDB voor een bibliofiele uitgave op duizend genummerde exemplaren. Misschien is er wel een tegenspraak tussen de bedoeling van Streuvels, het oude kunstgoed als een levend boek in de handen van alle Vlamingen te brengen die het niet in het Middelnederlands genieten kunnen, en deze dure luxe-uitgave. Dit neemt niet weg dat de prozavertaling van Streuvels, nauw aansluitend bij het origineel, tezamen met de tekeningen van Gustaaf van de Woestijne, een brok cultuurgoed representeert dat zijn prijs overwaard is, tenmiriste voor de bibliofiel die het boek niet louter als een consumptieprodukt beschouwt, maar als een kostbaar bezit.
J. Gerits
| |
Henriëtte Roland Holst-van der Schalk
Jeugdwerk 1884-1892
Met een inleiding en verantwoording door Garmt Stuiveling
Meulenhoff, Amsterdam, 1969, 112 pp., f 7,90.
Ook een groots dichteres als Henriëtte Roland Holst-van der Schalk (1869-1952) is simpel begonnen, al vormen haar eerste proeven van dichten ontegenzeggelijk een aanzet voor haar bekwaamheid en zeggingskracht. Zeventig gedichten - waarvan vier in het Frans en drie in het Duits -, die zij schreef voordat zij haar eerste bundel uitgaf in 1895, worden hier voor het eerst uitgegeven. Ze werden geschreven tussen 1884 en 1892, de periode van en na haar kostschooljaren. Liefde en vriendschap, romantische adoratie voor op haar diepe indruk makende persoonlijkheden als Albert Verwey en Jan Toorop, en religieus sentiment zijn ervan de voornaamste ‘ingrediënten’. Met alle intensiteit en gebrekkigheid vandien. Niettemin bieden deze gedichten, om met de inleider te spreken, de kans om ‘ooggetuige te zijn bij de wording en bewustwording van een groot dichterschap’.
Deze bundel werd honderd jaar na de geboorte van de dichteres op aantrekkelijke wijze uitgegeven door Garmt Stuiveling, die in zijn inleiding en verantwoording van de tekst niets te wensen overlaat.
P. Begheyn
| |
Hermann Hettner
Literaturgeschichte der Goethezeit
Beck, München, 1970, 800 pp., DM. 25,-.
S. (1821-1882), vanwege zijn Das moderne Drama (1852) van blijvende betekenis voor de literaire interpretatie in de 19e eeuw, heeft ook een Literaturgeschichte des 18. Jahrhunderts (1870) in druk gegeven, waarvan hier het 3e deel separaat is herdrukt. De vraag waarom is niet zonder nuancering te beantwoorden. Uiteraard heeft S. een eigen stem in het drukke literairprincipiële koor van de 19e eeuw en de verouderde terminologie, de deficiënte periodisering, de achterhaalde classificatie van figuren en groepen volstaan niet om hem af te schrijven voor vandaag. Mag hij dan in zijn fundamenteel literatuurbeeld het humanistische ideaal van de klassieke auteurs trouw blijven, ook gehandhaafd als maatschappelijkpolitiek ontwerp, dan wijst hij methodisch reeds vooruit naar 20e-eeuwse maatstaven, betrekt hij in de discussie van zowel het individuele portret als de collectieve mentaliteit reeds de maatschappelijke conditionering en vooral de verhoudingen tussen kunstwerk en werkelijkheid. Deze totaliteitsbehoefte ligt echter wel erg dik uitgesmeerd, zodat de informatieve waarde (overigens sedertdien in ijverig dissertatiewerk herhaaldelijk gecorrigeerd of aangevuld) moeilijk als compensatie kan fungeren voor een fundament, dat weliswaar historisch relevant is, maar voor de actuele tijd zonder verrassingen blijft.
C. Tindemans
| |
Klaus Scherpe
Werther und Wertherwirkung.
Zum Syndrom bürgerlicher Gesellschaftsordunug im 18. Jahrhundert
Gehlen, Bad Homburg, 1970, 107 pp. + 108 pp. facsimile, DM. 28,-.
Nog altijd gaat het sprookje om dat het publiceren van Goethes Werther-roman (1774) een zelfmoordgolf in Europa uitlokte. S. onderneemt deze studie van de reacties op deze roman niet om dit soort randfobie te weerleggen; integendeel somt hij op en ontleedt hij zorgvuldig de directe redenen van afkeer en afwijzing, in tegenstelling tot affectieve bijval en generatieinstemming. Werther was voor de tijdge- | |
| |
noot een belediging en een uitdaging; het boek stoorde de verwachtingen van een burgerlijk publiek, niet in hun intieme persoon maar in hun burgerlijke, collectieve waardedromen. Werther was een afwijkende wijze van denken, een zich anders opstellen tegenover de wereld en haar inhoud. Niet het sentimentalisme was de oorzaak van het kritische onthaal, maar het (correcte) inzicht in het uithollende subjectivisme. Deze vlijtige verzameling documenten (met facsimileafdruk van 4 anti-Werthers) getuigt welsprekend van de massale stormloop op gronden die in het historische tijdbeeld centraal in de mentaliteit hebben gestaan.
C. Tindemans
| |
W.A.M. Peters
Gerard Manley Hopkins
Basil Blackwell, Oxford, 1969, 213 pp., 45/-.
Na 15 jaar uitverkocht te zijn geweest werd dit proefschrift uit 1948 herdrukt. Volgens het voorwoord bij deze tweede uitgave bracht de schr. geen wezenlijke veranderingen aan.
Schr. zou volgens zijn eigen woorden nu minder apodictisch en wat bescheidener geweest zijn met meer waardering voor de meningen van anderen. Bij een korte hernieuwde kennismaking na 20 jaren komt deze studie op me af als een boek uit één stuk met alle voordelen en nadelen vandien, een afgerond geheel maar ook gesloten in eigen opvattingen.
Om dit essay te plaatsen kan hier het best verwezen worden naar de oorspronkelijke inleiding. Het gaat de schr. om de uiteindelijke verklaring van Hopkins’ merkwaardig taalgebruik. Hij meent dat er een logische, deductieve lijn bestaat van Hopkins’ levensbeschouwing naar zijn poëtische theorieën en vandaar naar zijn soms weinig direct toegankelijke taal. Uit deze opzet volgt dat het essay een sterk filosofische inslag heeft, die in huidige literatuur-kritische kringen niet overal gewaardeerd zal worden. Maar wie de moeite wil nemen om zich ernstig in de bijzondere gedichten van Hopkins te verdiepen, zal niet om deze studie kunnen heenlopen. Als Hopkins een dichter voor dichters genoemd werd, dan is dit boek een essay voor essayisten, gelukkig weer beter toegankelijk.
H. Peters
| |
Theater
Esslin, Martin - The peopled wound. The plays of Harold Pinter. - Methuen, London, 1970, 256 pp., 45/-. |
Franco, Fiorenza di - Le théâtre de Salacrou. - Gallimard, Paris, 1970, 110 pp. |
Hamelink, Jacques - De betoverde bruidsnacht. - De Bezige Bij, Amsterdam, 1970, 120 pp., f 8,90. |
Hein, Jürgen - Ferdinand Raimund. - Metzlersche, Stuttgart, 1970, 88 pp., DM. 6,80. |
Holmes, David M. - The art of Thomas Middleton. - Oxford University Press, London, 1970, 235 pp., 55/-. |
Knellessen, Friedrich Wolfgang - Agitation auf der Bühne. - Lechte, Emsdetten, 1970, 348 pp., DM. 42,50. |
Viviani, Annalisa - Dramaturgische Elemente des expressionistischen Dramas. - Bouvier, Bonn, 1970, 187 pp. |
| |
Joachim Hintze
Das Raumproblem im modernen deutschen Drama und Theater
N.G. Elwert Verlag, Marburg, 1969, 252 pp., DM. 28,20.
Je mag van dit werk niet vragen dat het heel zorgvuldig nuanceert wat over zovele decennia (van het naturalisme tot vandaag) door tientallen auteurs werd uitgewerkt aan ruimtegevende principes en modellen. In de mate echter waarin dit recente verleden reeds voor synthese vatbaar blijkt, is hier het onmogelijke gepresteerd: een zinnige classificatie naar binnen en naar buiten. Ordenen naar buiten betekent dan dat uit de veelheid van onderling sterk afwijkende voorstellen een steekhoudende hiërarchie wordt achterhaald: de geestesen sociaalhistorische voorwaarden van de naturalistische ruimte, die tot een objectivering van de dramatische plaats van handeling voeren; de tegenbeweging, die een subjectivering voorstaat en in het expressionistische drama en theater evolueert van scenische ruimte tot ruimtelijke scène, waarin modellen (van milieumanipulatie en sociaaldeterminerende oorden tot psychisch-vijandelijke plaatsen en maatschappijtypologische abstracties) en expressie- | |
| |
middelen (symboliek van licht en kleur, dynamisering van de vloer, verticale ontgrenzing van de ruimte) uitvoerig geanalyseerd worden, tot het meer recente drama en theater, waarin allerlei tegenbewegingen voorlopig nauwelijks een eenheidsbeeld opleveren, maar alvast de autonomie van de ruimte sterk opvalt. Ordenen naar binnen houdt in dat S. naar interne functionaliteit speurt: decorativiteit, sfeerevocatie, symboolkarakter, ruimtesuggestie, autonomie, met de daaraan gekoppelde resultanten: identificatie, bewustzijnssplitsing, communicabiliteit, ideologiefixering, illusieverfremdung. Wellicht valt af en toe het al te evidente van een aantal conclusies te licht uit, maar het omvangrijke materiaal en de periode-analytische inventaris geven het geheel toch een gewicht waardoor het boek een waardevol instrument blijft in een nog intrinsieker te beschrijven drama- en theatergeschiedenis van de moderne mens.
C. Tindemans
| |
Fritz Paul
Symbol und Mythos
Studien zum Spätwerk Henrik Ibsens
Wilhelm Fink, München, 1969, 150 pp., DM. 28,-.
In Het poppenhuis (Nora), Spoken en Een volksvijand ziet S. de eerste tekenen dat Ibsen thematisch-stilistisch afscheid neemt van realiteit en realisme; van De wilde eend af tot het slotdrama Als wij doden ontwaken, staat de symbolische verheviging centraal die het subjectief-persoonlijke aan de kant schuift en wil doorstoten tot algemeen-existentiële dimensies. In nauwkeurige detailinterpretatie rafelt S. ieder van deze stukken uiteen, leidt de fundamentele impulsen af uit de esthetica van het totale drama (taalskepsis en theatraliteitsautonomie) en plaatst aanleiding zowel als resultaat in hun geestelijke samenhang (Kierkegaard, Nietzsche, Wagner tot E. Cassirer en C.G. Jung filosofische resp. antropopsychische interpretatieve pogingen van het symbool). Prettig vast te stellen is voor ons, dat S. de Nederlandse Ibsenpublikaties met eigen waarde (G. Meir, C. Stuyver en de opstellen van A. Bolckmans) niet alleen bibliografisch kent, maar ze ook constructief in zijn (wel erg moeilijke) studie weet op te nemen.
C. Tindemans
| |
Hans Heinrich Borcherdt
Das europäische Theater im Mittelalter und in der Renaissance
(Rowohlts deutsche Enzyklopädie 322-324), Rowohlt, Reinbek, 1969, 225 pp., DM. 6,80.
S.'s werk (19351) behoort tot de veel geciteerde basisoverzichten van het behandelde thema en tijdperk en alleen daarom reeds is het beschikbaar stellen van de tekst voor een nieuwe generatie te begroeten. Tegelijk is deze heruitgave méér; de tekstbezorger R. Blank heeft er met een principieel opstel dat de accentverschuivingen in de problematiek sedert 1935 fundamenteel aangeeft, voor gezorgd dat het hele boek thans anders kan worden gelezen en geraadpleeegd: minder als een classificerende synthese van de kunsthistorische kenmerken, meer als een evolutiefase van een anti-illusionistisch irrationalisme naar een rationeel illusionisme, d.w.z. een probleemgebied dat eminent terug te vinden is in de hedendaagse strijdvragen van theater en andere kunstdomeinen. Naast de zakelijke visie die een historisch karakter blijft behouden, is meteen een nieuwe dimensie aangegeven die de relativering inhoudt van alle vaste waarden.
C. Tindemans
| |
Heinz Schwitzke, Hrsg.
Reclams Hörspielführer
Reclam, Stuttgart, 1969, 671 pp., DM. 32,80.
Dit jongste lid van Reclams Führer-reeks bevat alle kwaliteiten die je bij dit soort lexica verwachten moet: een deskundig samensteller, een genresituerend voorwoord dat evolutietendensen signaleert en toch niet historiografisch wordt, een reeks auteurs (216) en werken (410) die biografisch resp. inhoud- en vormbeschrijvend worden geïntroduceerd, een verklarende vakterminologie, bibliografie van tekstuitgaven en kritische literatuur en een overzicht van de luisterspelprijzen die er in Europa te rapen vallen. In het voorwoord is het toch wel irriterend dat de recente akoestische experimenten (al dan niet rechtstreeks afhankelijk van F. Knilli, M. Bense of P. Pörtner en hun theoretische offensieven) onder de montagetafel worden gepraat en in de
| |
| |
tekstpresentatie helemaal niet aan bod komen. Deze teksten zijn de luisterspelen van het huidige repertoire die inderdaad een kans maken microfoonvast te blijven, zowel Duits- als vreemdtalige (opvallend vele Oosteuropese, maar ook Franse, Britse en Japanse). Dat Nederland helemaal niet en België één enkele keer (C. Bertin) voorkomt, kun je moeilijk de samensteller verwijten.
C. Tindemans
| |
Peter Saccio
The Court Comedies of John Lyly A Study in Allegorical Dramaturgy
Princeton University Press, Princeton, 1969, 233 pp., $ 6,95.
J. Lyly (1554-1606), begraven in filologische tekstedities, anekdotisch geciteerd om zijn ‘Euphuism’, wordt doorgaans afgeschreven voor het historische reliëf in de theater-evolutie. Hij mag dan wel worden geplaatst als een vertegenwoordiger van het hofdrama met zijn gecultiveerd ceremonieel, in het bewustzijn rechtstreeks afhankelijk te zijn gebleven van de traditie van de religieuze mirakelspelen, stilistisch helpt hem dit nauwelijks aan waardering. Hij schrijft geen rond plot, geen afgewerkte figuren, geen emotionele spanning; integendeel onderscheidt hij zich door koele intellectualiteit, een rationele organisatie van het drama waarin de alegorie als kern en vorm niet als poëtisch franje wordt gehanteerd maar als een systematisch patroon. S. is erin geslaagd in deze koele schema's een ziel en een bedoeling terug te vinden en de negatieve factoren waardeert hij opwaarts als ‘situational’ en ‘icastic’ (i.t.t. ‘phantastic’), d.w.z. geen zinservaring maar ideeënexpressie, meer inzichtcreatie dan identificatiesuggestie. S. suggereert dat dit soort dramatiek sleutelbetekenis bezit voor het gehele Elizabethaanse drama. Uit de laatmiddeleeuwse spel- en teksttraditie kwam een drama dat, hoewel seculier en humanistisch, de kracht bewaard had om betekenis in beeld te brengen van de universele, metareligieuze orde, van het bovenmenselijke in menselijke termen. Een (zwak) continuum is terug te vinden in de morele ‘interlude’, en de mythologisch-idealistische ‘masque’, beide echter uitwijkvormen van een rechtlijnige dramatische ontwikkeling.
C. Tindemans
| |
Egil Törnqvist
A Drama of Souls. Studies in O'Neill's Super-Naturalistic Technique
Yale University Press, New Haven and London, 1969, 284 pp., 68/-.
Iedere nieuwe studie over O'Neill is van aard om de zalige wetenschappelijke rust te verstoren. Ook deze nieuwste versie van de Zweedse docent (Amsterdam) grift ongewone lijnen. S. vertrekt uit een gedocumenteerde thesis: O'Neills tragische visie (geen visie op de tragedie) als een mengsel van psychologisch determinisme en antiek volksfatalisme (zowel Grieks als Iers) met een revolterende vormelijkheid die zowel tegen het conventionele theater als zijn vaderervaring aanrende. Duidelijk meer emotie dan intellect. Als S. deze bestaansgrond poogt te omschrijven, komt hij zowel bij het naturalisme als bij het expressionisme uit. Van het naturalisme kon O'Neill de milieutheorie en de erfelijkheidsleer aanvaarden, maar zijn antirationalistische geest liet hem minder geloof in individuele figuren toe dan een neiging naar hun geheime fundering. Van het expressionisme scheidde hem zijn afkeer voor abstracte wezens. Zo komt hij tot een super-naturalisme, zowel historisch als stilistisch, een vasthouden aan een grijpbare realiteit, waarachter echter de religieuze tekenen van een leven en dood opdoemen die aan zielen en niet aan personen toebehoren. S. verklaart hieruit O'Neills psychoanalytische aanleuningstechniek, niet als modernistische schuld maar als index voor zijn dieptepsychologische behoeften; vandaar ook meer het mystieke dan het wetenschappelijke aspect, de interesse voor het masker en de motieven in het onderbewuste. S. karakteriseert daaruit O'Neills stilistische zelfstandigheid met een oppervlaktelaag van realisme, een gewilde breuk met het illusionisme en een subtiel gebruik van open en verholen symbolen. Deze thesis ondersteunt S. met een uitvoerige analyse van de scenische inrichting, de lichtstrategie, de karakterpresentatie, de mechanische akoestiek, de stilte als expressiemiddel, de dictieritmiek, de gestructureerde taal, de monoloogtechniek, de parallelkarakters en -situaties. O'Neill schreef, minder voor het theater dan voor een zelfs episch te
noemen autonoom schrijf-Gesamtkunstwerk, geen individuen uit, maar zielen, geen solisten maar mensheid. Met deze visie kan het hele O'Neill-analysefeest van vooraf aan herbeginnen.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Miscellanea
56 Autoren, Photos, Karikaturen, Facsimiles. - Aufbau Verlag, Berlin/Weimar, 1970, 402 pp., M. 9,-. |
Bickley, W.G. en R. Thompson - Matrix algebra. - (Prisma Compendia), Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 222 pp. |
Bouwman, Th. L., red. - Handreiking bij het basis-onderwijs nieuwe stijl. - K.R.O. schoolradio en N.C.R.V. schoolradio, Hilversum, 1970, 43 pp.. |
Day of Peace, 1970. - Typis Polyglottis Vaticanis, Roma, 1970, 221 pp.. |
Duyn, Roel van - Schuldbekentenis van een ambassadeur van Oranje Vrijstaat. - Meulenhoff, Amsterdam, 19702, 192 pp., f 11,50. |
Eeuwkwartaal, Muzikaal - (Mens en Melodie), Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 146 pp., f 7,50. |
Eversdijk-Smulders, Mr. Lily - Het mysterieuze Midden-Oosten. - N. Kluwer, Deventer, 1970. |
Feiffer, Jules - Was getekend, Feiffer. - Meulenhoff, Amsterdam, z.j., f 10,-. |
Fischer, Siegfried - Die versunkene Flaschenpost. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 256 pp., M. 5,60. |
Grundon, M.F. en H.B. Henbest. - Organische chemie. - (Prisma Compendia), Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 318 pp. |
Hoofdakker, R.H. van den - Het bolwerk der betweters. - Van Gennep, Amsterdam, 1970, 50 pp. |
Hurny, Albert - Zwei Freunde für Janne. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 287 pp., M. 5,80. |
Klein, Eduard - Salz der Gerechtigkeit. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 343 pp., M. 7,-. |
Kok, H.L. - De geschiedenis van de laatste eer in Nederland. - De Tijdstroom, Lochem, 1970, 326 pp., f 19,-. |
Mora, Victor - Die Platanen von Barcelona. - Neues Leben, Berlin, 1970, 282 pp., M. 6,20. |
Ramseyer, Urs - Soziale Bezüge des Musizierens in Naturvolkkulturen. - Francke Bern/München, 1970, 128 pp., Schw. Fr. 17,50. |
Sakowski, Helmut - Zwei Zentner Leichtigkeit. Geschichten. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 259 pp., M. 7,-. |
Schneider, Rudolf - De computer in opmars. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 211 pp. |
Schotman, Johan W. - Sje Tsjing - Het boek der Oden. - N. Kluwer, Deventer, 1970. |
Sterrengids 1971. - Wolters-Noordhoff, Groningen, 1971, 88 pp., f 8,25. |
Vader en Zn. - Van Gennep, Amsterdam, 1970, ill.. |
Varley, Paul H. with Ivan and Nobuko Morris - The Samurai. - Weidenfeld & Nicolson, London, 1970, 135 pp., 30/-. |
Watts, Alan - Van stof tot denken. - Ambo, Bilthoven, 1970, 108 pp., f 6,90. |
Wiegersma, Prof. Dr. S. en P.J. van Bockhove - De wereld der beroepen. - De Toorts, Haarlem, 1970, 337 pp., f 30,-, geb. f 32,50. |
Wouters, Dr. Mr. H.H.E. - Grensland en bruggehoofd. - Van Gorcum, Assen, 1970, 472 pp., geb. f 46,50, ingen. f 42,50. |
| |
E. Bol, e.a.
Informatie over leren en onderwijzen
onder redactie van Prof. Dr. C.F. van Parreren en Drs. J. Peeck
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, 138 pp..
Een bundel opstellen die willen bijdragen tot het overbrengen van informatie uit de leerpsychologie naar de praktijk van het onderwijs.
Hier en daar komt deze bedoeling ook wel tot zijn recht in enkele voor de praktijk van het onderwijs bruikbare aanwijzingen. Over het geheel genomen echter zijn deze opstellen dermate theoretisch-wetenschappelijk van opzet en inhoud - om van terminologie nog maar te zwijgen - dat de gemiddelde docent er weinig mee kan aanvangen. Helderheid en bevattelijkheid voor de man in de praktijk siert de man van de wetenschap, vooral wanneer hij zich zo nadrukkelijk tot de praktijkmensen richt en hen in de vruchten van zijn onderzoek wil laten delen. Aan deze sier komt dit boekje nauwelijks toe. Jammer van de gemiste mogelijkheid.
Hans Hermans
|
|