| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid.
| |
Theologie
Corvez, Maurice - Dieu est-il mort? - Aubier-Montaigne, Paris, 1970, 267 pp.. |
Fries, Heinrich, Hrsg. - Handbuch theologischer Grundbegriffe II. - DTV, München, 1970, 527 pp.. |
Les deux visages de la théologie de la sécularisation. - Casterman, Tournai, 1970, 272 pp., BF. 195. |
Pesch, Rudolf - Die Bibel kritisch lesen. - Walter-Verlag, Olten, 1970, 134 pp., SF. 11,50. |
| |
Herman Docx
Intercommunie.
Van Lund tot Uppsala
Romen en Zn., Roermond, 1969, 280 pp., f 19,50.
Deze lijvige dissertatie onderzoekt nauwkeurig en kritisch het overleg, eerst in de oecumenische beweging ‘Faith and Order’, later in de Wereldraad van Kerken, over de mogelijkheid tot intercommunie, ook wel ‘open communie’ geheten, te beginnen bij de 3e bijeenkomst van ‘Faith and Order’ te Lund in 1952. Aan dit onderzoek, waarin meer of minder de geschiedenis van dit overleg wordt gevolgd, zijn meer synthetische hoofdstukken toegevoegd over de opvattingen in de Orthodoxie, het Anglicanisme, Lutheranisme en gereformeerd Prostetantisme en Katholicisme inzake intercommunie. In het algemeen kan men zeggen dat nog steeds twee opvattingen met elkaar in strijd liggen: de ene dat intercommunie alleen mogelijk lijkt op basis van eenheid in belijdenis, de andere (vooral levend bij jongeren) dat men juist omgekeerd eerst gelovig samen aan de Maaltijd des Heren moet gaan deelnemen om tot meer eenheid te komen. Wie verantwoord over ‘open communie’ wil spreken, zal dit boek niet ongelezen kunnen laten. Het is overigens geen leesboek dat men geboeid in één ruk uitleest.
S. Trooster
| |
Oskar Schroeder
Aufbruch und Missverständnis
Zur Geschichte der reformkatholischen Bewegung
Verlag Styria, Graz, 1969, 562 pp., ÖS. 273, DM. 42,-, Schw. F. 48,75.
Tot mijn schande moet ik bekennen dat de naam Oskar Schroeder mij tot nog toe onbekend was. Uit de lijst van zijn oecumenische vrienden, aan wier aandenken hij dit grote werk opdraagt, en uit meerdere passages van zijn boek blijkt dat hijzef een actieve rol heeft gespeeld in de ‘reformkatholische Bewegung’ in het Duitse taalgebied. Hij vermeldt dat hij in het jaar 1910 aan het begin van zijn theologische studie stond: een eerbiedwaardige leeftijd! Men kan de hoofdbedoeling van deze uitvoerige geschiedenis van de zogenaamde ‘reformkatholische’ beweging nader bepalen als een gedocumenteerde beschrijving van gemiste kansen van de rooms-katholieke kerk in de laatste honderd jaar, besloten met een ‘Ausblick’ en een ‘reformkatholisches Memorandum’. Wij vinden een menigte bekende namen terug: Lamennais, Loisy, Tyrrell, Buonaiuti, von Hügel, Blondel, Murri, Sangnier Schell, Ehrhard, Schnitzer, Heiler, e.a. en vernemen een aantal
| |
| |
interessante gegevens die - althans aan ondergetekende - nog niet bekend waren. Om slechts een enkel aan te halen: dat de benaming ‘Reformkatholizismus’ van Dr. Josef Müller stamt. De toon van het werk is ernstig en waardig, de inhoud instructief en soms zeer boeiend, de opzet en de informatie, vooral tegen het einde, soms enigszins rommelig. Merkwaardig is dat bij de geschiedenis van het Modernisme noch Rivière noch Vidier als bronwerken vermeld zijn. Wèl, éénmaal, het recentere werk van Poulat. Ik kan dit boek aanbevelen aan ieder die zich interesseert voor dit stuk kerkhistorie, dat alleen reeds hierom hoogst actueel is omdat er uit blijkt dat ‘in meer dan één geval de ketterij alleen maar hierin bestond, dat men vijftig jaar te vroeg gelijk had’ (Mauriac).
Felix Malmberg
| |
Herbert Vorgrimler - Robert Vander Gucht
Bilanz der Theologie im 20. Jahrhundert. Band II
Herder, Freiburg, 1969, 453 pp., DM. 56,-.
Het tweede deel van deze driedelige balans van de theologie in de twintigste eeuw valt uiteen in twee hoofdstukken. Het eerste geeft een historisch en systematisch overzicht van de ontwikkeling en van de voornaamste problemen in het theologisch denken in de verschillende christelijke confessies. Roger Aubert en Joseph Comblin delen de sectie over de katholieke theologie. Wolfgang Trillhaas biedt een bondige maar goede bijdrage over de protestantse theologie. Laurentius Klein en medewerkers behandelen de Anglicaanse theologie en Lilli Sertorius de wel minder bekende en anders gestruetureerde orthodoxe theologie. Het tweede hoofdstuk geeft een overzicht van de geschiedenis en van de actuele problemen en opgaven in de verschillende theologische disciplines. Dit hoofdstuk zal wel overvloeien in het derde boekdeel: we vinden hier enkel een bijdrage over de Fundamentaltheologie, de apologetica en de hedendaagse bezinning over de grondslagen van de theologie in de katholieke en in de protestantse theologie (Josef Schmitz) en een andere over de exegese, haar methode en theologische problemen (René Marié), het onderzoek van het nieuwe testament (W.G. Kümmel) en van het oude testament (Edward Lipinski). Belangrijk is in zulke uitgave de oriënterende bibliografie: in dit werk is ze echter nogal ongelijk opgebouwd. In de bijdragen van Aubert Comblin, Schmitz en Marié ontbreekt ze zelfs totaal, buiten wat verspreid ligt in de voetnoten. Dit is echter een werk dat werkelijk veel dienst zal bewijzen als inleiding in de theologische problematiek heden.
Zie voor het eerste deel van deze Bilanz: Streven, juni 1970, p. 969.
J. Vercruysse
| |
Walter Kasper
Die Methoden der Dogmatik
Einheit und Vielheit
Kösel-Verlag, München, 1967, 87 pp..
In deze kort na Vatikanum II voor Duitse mededogmatici gehouden lezing geeft Schr. de fundamentele princiepen aan waarop in trouw aan het laatste Concilie een heilsgeschiedkundige theologie opgebouwd moet worden die niet van dogma's als statische kerkthesen doch van de eigentijdse vraag (quaestio in hoogscholastieke zin) met oriëntering op de Bijbel dient uit te gaan. Dan komt men tot voor de huidige wereld relevante pastorale theologie en geloofsverkondiging. De gedachten van Kasper, hier kort samengevat, hebben een belangrijke kritische waarde t.o.v. eenzijdig-secularistische theologie alsook t.o.v. onhistorisch dogmageloof.
W.L. Boelens
| |
Sigurd Daecke
Der Mythos vom Tode Gottes
Ein kritischer Überblick
(Stundenbücher), Furche Verlag, Hamburg, 1969, 131 pp., DM. 4,80.
Als het waar is dat de ‘God is dood’-theologie van enige jaren geleden nu alweer een schone dood gestorven is - en het heeft er alle schijn van dat dit zo is! -, dan lijkt een ‘in memoriam’ op zijn plaats. En wanneer een man als S. Daecke dit op zich neemt, kan men ervan verzekerd zijn dat men een bijzonder goed overzicht krijgt over het kortstondige leven van deze stro- | |
| |
ming in de theologie. Trouwens, de auteur beperkt zich niet tot dit werkelijk knappe overzicht: hij geeft ook een korte samenvatting van pogingen tot een positief antwoord op deze ‘God is dood’-theologie, die hij samenvat onder de verzamelnaam ‘Theologie der toekomst’. Daar worden weer in kort bestek de meest wezenlijke gedachten samengevat van protestantse theologen als Eberhard Jüngel, Jürgen Moltmann (‘Theologie der Hoffnung’), W. Panneberg; maar ook van katholieke theologen als Karl Rahner, J.B. Metz, onze E. Schillebeeckx en Leslie Dewart. Een bijzonder knap overzicht over de meest recente ontwikkelingen in de contemporaine theologie, dat duidelijk maakt dat de ongelukkige kreet ‘God is dood’ het theologisch denken op weg gezet heeft naar de schriftuurlijke God van belofte en toekomst van heil voor de mens.
S. Trooster
| |
Ludwig Berg
Das theologische Menschenbild
Bachem, Köln, 1969, 221 pp., DM. 16,80.
De bedoeling van dit boek is uitdrukkelijk een ethiek van menselijkheid te ontwerpen op grondslag van gegevens uit de H. Schrift. Even uitdrukkelijk wordt daarbij vermeld, dat het dus niet gaat om een zo volledig mogelijk bijbels mensbeeld (p. 43). Centraal in de gedachtengang staat het thema van de mens ‘geschapen naar Gods beeld’ (deel I en II). Omdat God liefde is, is een christelijke ethiek van menselijkheid daarom een ethiek van de liefde; de hoedanigheden en eisen van deze christelijke liefde worden in deel III uitvoerig uitgewerkt. Waardevol in deze beschouwingen zijn de samenvattingen van bijbelse antropologische begrippen (b.v. I, 4). Als het geheel na lezing toch een gevoel van onbevredigdheid achterlaat, dan komt dit vooral omdat de verklaring van Schrift-teksten gewoonlijk gezocht wordt in de patristieke en scholastieke exegese (een sterk voorbeeld is de verklaring van de Godsnaam Jahweh vanuit de hellenistische Godsbenadering (pp. 34-38); en zelfs wanneer schr. zich daarna corrigeert, wordt de bijbelse benadering onmiddellijk opgevangen in het klassieke schema natuur-bovennatuur (pp. 40-41). De uitwerkingen van de moderne bijbeltheologie komen te weinig tot haar recht. Een niet steeds gemakkelijk leesbaar boek, dat ondanks veel verwerkte eruditie niet helemaal bevredigt.
S. Trooster
| |
Heinz Schürmann
Das Lukasevangelium
Erster Teil (1,1-9,50)
Herder, Freiburg, 1969, 591 pp., DM. 96,-.
Lezers die, zonder vakspecialisten te zijn, hun kennis van het Nieuwe Testament willen verdiepen, klagen wel eens dat er wel commentaren verschijnen over minder gekende geschriften van het NT, maar dat toegankelijke literatuur over de vier Evangeliën in sterke mate ontbreekt. We mogen deze lezers verwijzen naar de reeks Geistliche Schriftlesung (Patmos, Düsseldorf), die over alle boeken van het NT een bevattelijke en tegelijk verantwoorde commentaar biedt. Voor wie zich nochtans verder in de studie van het Lucasevangelie wil verdiepen, zouden we dit omvangrijke werk van een katholiek Duits exegeet willen aanbevelen (het is slechts het eerste van drie delen en behandelt de tekst van het begin tot 9, 50). De lezer late zich niet afschrikken door de indrukwekkende ontplooiing van vakapparatuur in de eerste tientallen bladzijden: hij doet er beter aan de exegese van hoofdstukken en verzen te volgen, zonder zich te zeer in te laten met de voetnoten (een soort commentaar op de commentaren!). Kortom een monument van Duitse eruditie, waarin een oordeelkundig lezer talrijke gegevens kan vinden die hem helpen in de kennis van dit meest menselijke van de vier evangeliën.
J.-M. Tison
| |
H. Rondet, G. Martelet, E. Boudes
Péché originel et pećhé d'Adam
Ed. du Cerf, Paris, 1969, 104 pp., FF. 11,80.
Deze bundel theologische opstellen rond het probleem van de erfzonde tracht de klassieke voorstelling van zaken, met name de historische feitelijkheid van Adams eerste zonde als oorsprong van de erfzonde, nog eens te verdedigen. Onbevredigend, omdat de ontwikkelingen in exegese, bijbeltheologie en dogmatische reflectie daarop praktisch genegeerd worden.
S. Trooster
| |
| |
| |
Godsdienst
Gonzalez, Ruiz, José M. - Het Christendom is geen humanisme. - Patmos, Antwerpen, 1970, 214 pp., BF. 245. |
lager, Okke - Liefde doet wonderen. - Zomer & Keuning, Wageningen, 1970, 189 pp., f 12,90. |
Sölle, Dorothee - Imagination et obéissance. - Casterman, Tournai, 1970, 96 pp., BF. 80. |
Testament, Het nieuwe -. - Malmberg, 's Hertogenbosch, z.j., 583 pp.. |
Zahrnt, Heinz - Dans l'attente de Dieu. - Casterman, Tournai, 1970, 184 pp., BF. 135. |
| |
André Frossard
God bestaat, ik heb Hem ontmoet.
De ervaring en belevenis van een modern atheïst
Nederlandse vertaling van Valeer Van Kerkhove.
Lannoo, Tielt/Den Haag, 1970, 176 pp., BF. 148.
A.F., sinds jaren medewerker aan het Parijse blad Le Figaro, verraste zijn publiek met zijn boek Dieu existe, je l'ai rencontré, dat spoedig een oplage van 150.000 exemplaren bereikte. Dit verhaal lezen is zonder meer weldoend voor een modern mens. Niet alleen is het geschreven in een uitermate bekoorlijke, heldere taal, het is een boeiend relaas van iemand die waarachtig er niet de minste behoefte aan gevoelde zich te bekeren. Het eigenlijk verhaal van hoe God hem overkomen is, komt eerst aan het einde van het boek. Juist dat heeft vele zogenaamd weldenkenden ontstemd, omdat er absoluut geen aanleiding tot een bekering scheen te zijn. Het is zeven uur tien, schrijft Frossard. Ik heb geen liefdesverdriet. Ik heb geen metafysische angsten. Mijn beroep heeft mijn scepticisme niet kunnen verzachten. Ik voel niet de minste nieuwsgierigheid naar religieuze dingen die in een ander tijdperk thuishoren. Binnen twee minuten zal ik christen zijn. Op dat ogenblik barst plots de reeks wonderen los, waarvan het onverbiddelijk geweld in één ogenblik het absurde wezen dat ik ben, gaat ontmantelen en het verbaasde kind dat ik nooit geweest ben, te voorschijn toveren. De voortreffelijke vertaling van V. Van Kerkhove, de uiterst verzorgde presentatie en druk van Lannoo, kunnen echter de herinnering niet doen vervagen aan dit puur en beeldig oorspronkelijk in het Frans gestelde getuigenis van Gods aanwezigheid.
S. De Smet
| |
Bo Reicke/Leonhard Rost
Bijbels-historisch woordenboek
Dl. III (KAA - ORP)
Dl. IV (ORP - SEF)
Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 583 en 423 pp., f 7,- per deel.
Opzet, inhoud en uitvoering van dit werk zijn reeds besproken bij het verschijnen van de eerste twee deeltjes van dit werk (Streven, 23/1, dec. 1969, p. 316). Naslaan van deel III en IV geeft echter aanleiding tot correctie van het toentertijd gezegde. Het is namelijk niet helemaal juist de lezer voor theologische gegevens naar andere publikaties te verwijzen: artikelen als ‘Koninkrijk Gods’, ‘Mens’, ‘Paulus’, ‘Profeten’, enz. bevatten wel degelijk ook bijbeltheologische gegevens. Waarmee dus gezegd wil zijn, dat deze uitvoerige bijbelencyclopedie nog waardevoller blijkt te zijn dan ze op het eerste gezicht al leek.
S. Trooster
| |
Bo Reiche / Leonhardt Rost
Bijbels-historisch woordenboek
Dl. 5 en 6
Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 422 en 190 pp., p.d. f 7,-.
Met deze twee deeltjes is dit woordenboek compleet. Terecht schrijft de uitgever op de achterzijde van het laatste deel: ‘Het lexicografisch karakter komt in dit deel het beste tot uitdrukking’. Het bevat allereerst een algemeen register van trefwoorden, dat het mogelijk maakt alle plaatsen op te sporen waar over een bepaald thema gehandeld wordt (‘Uittocht’ wordt uiteraard op meer plaatsen behandeld dan alleen onder het betreffende trefwoord in deel VI). Vervolgens woordenlijsten van de meer gangbare hebreeuwse en griekse begrippen en sleutelwoorden (in transcriptie). Een en ander verhoogt de bruikbaarheid in niet geringe mate. Om de eigen reikwijdte van dit waardevolle lexicon nog eens duidelijk
| |
| |
te bepalen, heb ik enige trefwoorden vergeleken met die in een meer theologisch georiënteerd bijbels woordenboekje: in dit laatste luidt de eerste zin s.v. ‘Uittocht’: ‘is, als heilsdaad van Jahwe, oerbelijdenis van Israël’. Ons woordenboek echter gaat aanstonds in op de drie traditiebanen waarlangs het verhaal van de uittocht tot ons gekomen is, tracht daarna de geschiedenis te reconstrueren en probeert haar vanuit parallelle historische gegevens chronologisch te plaatsen; geen woord echter over de betekenis van de Exodus in het geloven van het oude Godsvolk. ‘Tijdrekening’ maakt mijn vergelijkend woorden- boekje af met enkele regels over de wijze waarop men toentertijd de tijd berekende; ons woordenboek echter voegt daaraan boeiende studies toe (21 kolommen!) over de vermoedelijke chronologie van de tijd van Israëls koningen en vooral van het Nieuwe Testament (met informatie over verschillende gebruikte jaartellingen, kalenderhervormingen, enz.). Dus toch echt een Bijbels-historisch Woordenboek. Maar dan van hoge kwaliteit en met bijna onuitputtelijke informatie over alles wat maar bekend is over milieu en leven in de tijd waarin de Bijbel ontstaan is.
S. Trooster
| |
Dorothee Sölle en Fulbert Steffensky
Politiek Avondgebed
(Anthosboeken), Baarn, (z.j.), 136 pp., f 6,75.
Het oorspronkelijk Duitse boek is een weergave van een serie bijeenkomsten in 1969 te Keulen van christenen die reageren tegen een onevangelische scheiding tussen kerk en wereld. Volgens de aanwezigen is dit in Duitsland voornamelijk zo gekomen door Luthers’ opvatting van de twee rijken. Tegelijk verzet men zich tegen een ‘politiek katholicisme’ dat zich naar hun mening niet bekommert om mens en wereld, maar alleen om de kerk. Hiertegenover zien zij het evangelie primair als maatschappijkritiek. Gebed betekent hier dat men ‘de verantwoording voor de situatie van zijn wereld op zich’ neemt. De eerste stap voor het gebed is informatie. Na het verslag van enige bijeenkomsten leest men in dit boekje wat positieve en negatieve readies uit Duitsland. Het is m.i. verheugend, dat men zich de sociale dimensie van het christendom zo goed bewust wordt. De vraag komt alleen op, of men de inspiratie voor deze honger naar gerechtigheid en liefde wet voldoende tot zijn recht laat komen. Als men de medemens als persoon wil erkennen in theorie en praktijk, dan zal de christen dit toch ook moeten doen t.o.v. de persoon van de Godmens Jezus Christus. Daarmee wordt het radicalisme alleen maar sterker.
J.H. Nota
| |
A.T. Besselaar, e.a.
De Thora in de Thora II
Deel V van de Nieuwe Commentaar
Heidelbergse Catechismus,
Zondag 39-44).
T. Wever, Franeker, 2e dr., z.j., f 11,25.
Dit gereformeerde commentaar werd door A.T. Besselaar, Th. Delleman, Prof. G. Th. Rothuizen e.a. voor het grondvlak van de gemeente onlangs heruitgegeven. Het werk is rijkelijk met bijbelteksten en profaan-historische uitstapjes voorzien, welke de diepte bij een beknopte opzet als onderhavige niet ten goede komt. Het werk is kerkelijk oecumenisch en staat eveneens voor de dialoog met niet-christelijke ethici open. Het zal het denken van de ‘brede’ gemeente verder brengen, al zou men hier vaak duidelijker stellingnamen wensen.
W.L. Boelens
| |
Th. Delleman
Alles nieuw
Over sterven, begraven en opstandingsleven
T. Wever, Franeker, 1968, 240 pp., f 12,50.
De gereformeerde emeritus-studentenpastor van Groningen geeft in dit nogal breedsprakige werk voor het grondvlak van de gemeente op voorzichtige en zeer stichtelijke wijze bijbelse beschouwingen over hoopvol sterven. Hij wil de kern van de bijbelse Boodschap in deze aangeven, doch de uitvoerige zegging vervaagt nogal eens de consequenties voor eventueel döördenken. De uitvoerige bijbelpassages en de vele gedichten doen aan de praktische pastor denken. Beperking tot de Nederlandse exegeten en dogmatici draagt niet tot hardkritische diepte bij. Als doorgangswerk voor de achterban der gemeente niet zonder belang.
W.L. Boelens
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Adam, Traute - Clementia Principis. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1970, 148 pp., DM. 27,-. |
Grassi, Ernesto - Macht des Bildes: Ohnmacht der rationalen Sprache. - DuMont Schauberg, Köln, 1970, 231 pp., DM. 16,80. |
| |
Dr. J.L. Springer
Waar, wat en wie is God?
De vraag naar God als godsdienstwijsgerig probleem
H. Veenman & Zonen, Wageningen, 1969, 304 pp., f 23,-.
‘Heel deze wijsgerige studie is bedoeld als een offensief tegen de vloedgolf van ongeloof in onze tijd’. Aldus geeft de S., bekend door zijn interesse o.a. voor Anselmus en Jaspers, duidelijk aan wat hij met dit uitgebreide werk beoogt. Hij gaat hierbij uit van het feit dat voor vele mensen heden het profetenwoord van Nietzsche is gaan gelden: God is dood. Als goed historicus vraagt hij zich af wat Nietzsche met dit woord wilde zeggen en als godsdienstfilosoof ontdekt hij de partiële waarheid van deze hartekreet. In zijn antwoord op de vragen van de titel laat hij zich sterk inspireren door Kant en diens opvatting omtrent de (on)mogelijkheid van de metafysiek. Jaspers blijft zijn tweede inspiratie. Zo komt hij tot de conclusie, dat God ‘nergens’ is (niet te localiseren), niet ‘bestaat’, als we daaronder verstaan een zintuigelijk waarneembare realiteit, en door de wijsgeer alleen negatief ‘gekend’ kan worden. God is niet ‘objectief’, maar wel is hij aanwezig voor de gelovige mens in een subjectieve existentiële ervaring. Wie God is kan alleen ervaren worden door dit subjectief geloof aan een zich niet exclusief openbarende God. Het weten moet plaats maken voor het geloven.
Deze korte samenvatting doet uiteraard onrecht aan de inhoud van dit belangrijke werk waarin de S. steeds in contact blijft met de hedendaagse problematiek, praktisch en theoretisch, en zich inspant ook voor de niet-vakmensen duidelijk te zijn. Vanzelfsprekend roepen ook zijn antwoorden weer vragen op. Vraagt de feitelijkheid van het mensenbestaan in deze wereld inderdaad om een dergelijke radicale scheiding tussen ervaren, weten, geloven, als de S. ons met Kant en Jaspers eerder laat ‘geloven’ dan aantoont? Staan we niet voor het feit, dat de vol-menselijke ervaring zich op onvolkomen, maar echte wijze vertolkt in woord en begrip? Gaapt er wel een afgrond tussen dit ervaren en begrippelijk kennen? Tussen weten en geloven? Moet ‘objectief’ kennen alleen opgevat worden in natuurwetenschappelijke zin? Sluit de ervaring van het mysterie iedere bovensubjectieve kenwijze uit? Beantwoorden van deze vragen betekent een nieuw boek schrijven. Wij zijn dr. Springer dankbaar dat hij de discussie hierover op zo'n eminente wijsgerige wijze opnieuw aan de gang heeft gebracht in diep respect voor het mysterie van de levende God.
J.H. Nota
| |
Emmauel Levinas
Het menselijk gelaat
Gekozen en ingeleid door Ad Peperzak, Ambo, Bilthoven, 1969, 270 pp., f 14,50.
De Franse existentiefilosoof Levinas heeft in het Nederlandse taalgebied pas meer bekendheid gekregen bij het verschijnen van zijn grote werk Totalité et Infini. Dit moeilijke werk is dikwijls verkeerd geïnterpreteerd, vooral omdat men de religieuze ondergrond en inspiratie van deze filosofie niet onderkende. Het is daarom een goede gedachte geweest van inleider prof. Peperzak in het eerste deel van deze bloemlezing teksten samen te brengen uit ‘Joodse wijsheid’ waarin Levinas zijn Joodse geloof in de transcendente God heel duidelijk uitzegt en ‘de ander’ niet wordt gezien als een ander ik, maar als een ander van God. Het tweede gedeelte geeft enige meer uitvoerige expliciet wijsgerige teksten, samengevat onder de titel: Filosofie van het menselijk gelaat. Een korte inleiding gaat aan het werk vooraf samen met een bibliografie van Levinas’ publikaties, terwijl ongeveer 60 pp. noten aan het einde helpen om de tekst te verduidelijken. Misschien dat een uitvoeriger inleiding de lezing van het dikwijls moeilijke tweede gedeelte wat minder moeilijk zou gemaakt hebben. Ook had ik graag wat meer gegevens gekregen over het leven van Levinas om zijn wijsbegeerte beter te verstaan. Maar dit neemt niet weg, dat wij deze uitstekende vertaling door O. de Nobel en A. Peperzak bijzonder aanbevelen bij ieder die in echt filosoferen geinteresseerd is.
J.H. Nota
| |
| |
| |
Dr. J. van der Hoeven
De exacte wetenschap als toetssteen voor wijsgerig denken
(Intreerede) - Het Wereldvenster, Baarn, 1970, 22 pp., f 3,90.
Met deze rede aanvaardde Prof, van der Hoeven in Groningen het ambt van gewoon hoogleraar in de geschiedenis der wijsbegeerte in verband met de ontwikkeling der exacte wetenschappen. Schr. poneert als hoofdstelling dat het voor de studie van de geschiedenis der wijsbegeerte van wezenlijke betekenis is dat zorgvuldig wordt nagegaan wat de behandelde denker zegt over wiskundige en natuurwetenschappelijke problemen (p. 8). Hij illustreert dit door enkele figuren uit het continentale rationalisme en het Engelse empiricisme te bespreken, een terrein waar schr. goed thuis is. Graag had ik in deze rede gezien hoe Van der Hoeven er zelf over denkt, temeer daar hij aan het einde van zijn rede zijn hoofdstelling relativeert door te zeggen dat hij niet wil beweren dat confrontatie van wijsbegeerte en exacte wetenschap in alle gevallen heilzaam en doeltreffend zou zijn (p. 21). Mij althans is niet duidelijk geworden wat schr. onder filosofie verstaat en hoe hij dan de verhouding wijsbegeerte en wetenschappen ziet.
M. Jeuken
| |
Max Horkheimer
Kritische Theorie. Bd. I - II
Fischer-Verlag, Frankfurt/M., 1968, 376 pp..
De lezer vindt in deze twee banden de artikelenreeks verzameld welke Horkheimer publiceerde in het ‘Zeitschrift für Sozialforschung’ tussen de jaren '32 en '41. De uitgave biedt een uitermate nuttige documentatie van de geboortejaren der kritische theorie. In dit verband is met name het programmatische artikel uit de tweede band te noemen: ‘Traditionelle und kritische Theorie’ dat in onze jaren weer opnieuw is gaan functioneren als vindplaats van grondideeën voor de maatschappij- en wetenschaps-kritiek. Tevens is door deze uitgave wat meer licht geworpen op de auteur: Max Horkheimer, die tot nog toe enigszins schuil ging achter de schrijfdrift van zijn vriend Theodor Adorno met wie hij samen de verantwoordelijkheid draagt voor wat in onze dagen de ‘Frankfurter Schule’ is gaan heten. Kortom een uitgave die zowel de wetenschapshistorici alsook de maatschappijcritici van onze dagen hoopt te bereiken.
C.v. Buytenen
| |
Edward J. Sillem,
John H. Newman,
The Philosophical Notebook
1. General Introduction to the Study of Newman's Philosophy
Nauwelaerts, Louvain, 1969, 258 pp..
Er zijn nogal wat wijsgerig-geschoolden die moeite hebben Newman te erkennen als een filosoof van standing. Naar mijn mening is dit heldere en kritische werk juist voor dezen, die toch toegankelijk zijn voor nuchtere en zakelijke argumenten, een uitstekende gids om de originele denker te ontdekken. Tot hun verwondering zullen ze alle gefundeerde bezwaren tegen en tekorten bij de wijsgeer Newman in dit geschrift royaal terugvinden. Misschien meer dan dat. Nauwkeurig gaat S. de bronnen na waarop Newman steunde en komt dan tot de conclusie dat zijn wijsgerige achtergrond zeer beperkt was. (Kant kende hij slechts uit de tweede hand). Maar op een voorbeeldige wijze introduceert hij de lezer in de aard van zijn denken, die wij thans zouden noemen: personalistisch, existentiëel en nu en dan fenomenologisch. S. illustreert dit met overtuigende bewijzen. Geen wonder dat de negentiende eeuw dit soort denken niet als wetenschappelijk kon waarderen. Eén opmerking ten aanzien van dit overigens voorbeeldige werk zouden we ons toch willen veroorloven. De schrijver gaat niet in op de vraag hoe het mogelijk was dat Newman zijn tijd zo ver vooruit was. Ondanks zijn grondige kennis van Aristoteles, staat hij toch in de lijn van Chrysostomos, Augustinus, Pascal: m.a.w. in de lijn van het existentiële, personalistische Hebreeuwse denken. Dat hij van Joodse afkomst zou zijn, is nooit bewezen. ‘His name and his nose’ zijn te povere argumenten. Maar zijn geestelijke afkomst staat zonder meer vast.
Is deel I een algemene inleiding tot N.'s denken, het nog te verschijnen deel II zal de tekst bevatten van diens, nog niet eerder gepubliceerd, wijsgerig aantekenboek.
S. de Jong
| |
| |
| |
Geschiedenis
Blunt, Wilfrid - The dream King. Ludwig II of Bavaria. - Hamish Hamilton, London, 1970, 258 pp., geïll., 75/-. |
| |
Luc Verbeke
Vlaanderen in Frankrijk. Taalstrijd en
Vlaamse Beweging in Frankrijk of Zuid-Vlaanderen
Davidsfonds, Leuven, 1970, 242 pp., BF. 125.
Deze studie in een bewerking van een serie artikelen welke over een periode van tien jaar (1957-1966) verschenen in Ons Erfdeel. Zij bevat twee delen. Eerst wordt gehandeld over de ‘Strijd voor de Moedertaal’. Wellicht zal hier het hoofdstukje waarin de Franse wetgeving wordt belicht in zake het gebruik van het ‘Vlaams’ de lezer nog het meest boeien, naast de vele wetenswaardigheden als b.v. de taalstrijd in de abdijen van de 12e eeuw. Het tweede deel vertelt een en ander over de ‘Betrekkingen tussen Zuid-Vlaanderen en Noorden Zuid-Nederland’. André Demedts schreef een inleiding ‘Het land en zijn bewoners’ en een aardige slotbeschouwing ‘De Uitweg’. Het boek kan welkom zijn voor Vlaamse en Nederlandse lezers. Toch zijn wij maar matig opgetogen over het geheel. Vanwege zijn al te fragmentarisch karakter komt het immers niet boven het journalistieke genre uit. Te vaak klinkt er een romantiek in door die onbehaaglijk stemt. Is dit een teken dat de zaak van ‘Vlaanderen in Frankrijk’ haar beslag gekregen heeft, of niet?
S. De Smet
| |
Herman van Nuffel
Lamoraal van Egmont in de geschiedenis, literatuur, beeldende kunst en legende
Nauwelaerts, Leuven, 1968, 158 pp., 65 pl, BF. 540.
In de strijd van de Nederlanden tegen Spanje in de 16e eeuw was Egmont een bekende figuur. Hij was gehuwd met een Duitse prinses en had voor Keizer Karel belangrijke diplomatieke opdrachten in Engeland vervuld. Hij verwierf grote roem door het belangrijke deel dat hij had aan de overwinningen te St. Quentin en te Grevelingen op de Franse legers. Met Oranje behoorde hij tot de voornaamste Nederlandse edelen en genoot hij grote populariteit, waardoor andere figuren zoals de graaf van Hoorne op de achtergrond werden gedrongen. Door zijn veroordeling kreeg hij een internationale faam, die door voorstanders verdedigd werd, maar evenzovele kritische tegenstanders kende. In 5 onderdelen, die ieder een eeuw geschiedenis, nl. van de 16e tot de 20e eeuw en ook artistiek leven vertegenwoordigen, wil S. het succes van Egmont en de kritiek op zijn persoon nagaan. Men mag dus hier geen biografie verwachten. De S. houdt zich strikt aan zijn opzet om een inventarisatie te geven van al hetgeen waarin Egmont voortleefde. Een van de conclusies van de auteur is, dat Egmont nooit een lievelingsheld van de geschiedschrijvers is geweest. Zijn internationale vermaardheid en zijn nagedachtenis als vrijheidsheld heeft hij in vele kringen daaraan te danken dat hij een artistiek thema bij uitstek is geworden. Daarvan geven ook de vele illustraties een goed beeld.
P. Grootens
| |
Edouard Galic
De Rijksdag brandt
Elsevier, Brüssel, 1969, 312 pp., geïll., BF. 320.
Als een advocaat voor de wereldrechtbank van de geschiedenis treedt de auteur op, om de zaak van de Rijksdagbrand van 27 februari 1933 uit de doeken te doen en wel op een wijze die een onpartijdig geveld vonnis mogelijk maakt. Voor zijn verweer tegen de ware schuldigen en de pleidooi voor het vrij weerloze slachtoffer is S. goed voorbereid. De bestaande gedrukte documentatie heeft hij geheel verwerkt. Talloze nog bestaande archiefstukken heeft hij opgespoord. Tenslotte heeft hij de nog levende oog- of oorgetuigen ondervraagd. Uit dit enorme materiaal heeft de schrijver zijn requisitoir opgebouwd. Vooreerst laat hij zien, dat alle gegevens erop wijzen, dat de brand van de Rijksdag het vooropgezette werk was van het Naziregime om Hitler de nodige populariteit te verschaffen en hem te helpen bij de verkiezingen en
| |
| |
zijn aanvallen op communisten en joden een rechtvaardige ondergrond te verschaffen. Vervolgens toont hij aan, dat van der Lubbe onmogelijk alleen de brand kan hebben gesticht, maar dat hij het slachtoffer geworden is van de intriges der Nazileiders. De schrijver schetst dit alles in het geheel van het begin van de ontwikkeling van het Nazisysteem.
Het boek, dat vertaald is door Alfred Pleiter en met interessante foto's werd geïllustreerd, is zeer boeiend geschreven.
P. Grootens
| |
J.J. Mostard
De Tsjechen
Vijftien eeuwen vrijheidsstrijd
Kosmos, Amsterdam, 1969, 119 pp., f 6,90.
De geschiedenis van het Tsjechische volk staat in het teken van de geestelijke guerilla, met als hoogtepunten de rebellie van Jan Hus en van de intellectuelen anno 1968. Beide ‘opstanden’ zijn gewelddadig door buitenstaanders neergeslagen. Dit is zo ongeveer de leidraad die de schrijver van De Tsjechen terecht heeft gehanteerd. De auteur zet al de feiten netjes op een rijtje en verschaft de lezer aldus een duidelijk overzicht van de Tsjechische geschiedenis. De opzet van het boekje laat nauwelijks een meeslepend betoog toe; de dorheid is echter recht evenredig met de objectiviteit van de schrijver. De enige aanmerking die men kan maken is, dat ondanks de goede gedachte van schrijver of uitgever om de oorspronkelijke Tsjechische schrijfwijze van namen aan te houden er toch wel bijzonder veel fouten op dit punt zijn gemaakt.
J.P. Schuyf
| |
Wolfram von den Steinen
Geschichte als Lebenselement
(Dalp Taschenbuch 395 D), Francke Verlag, Bern, 1969, 142 pp., SF. 4,80.
In dit boekje wordt ons een bundel van 5 verspreide opstellen van de in 1967 overleden professor in de M.E. geschiedenis aan de universiteit van Basel, geboden. Ze zijn van geschiedenis-filosofische strekking. Hoofdthema is, dat de huidige wereldbeschouwing de geschiedenis niet mag beschouwen in een subjectivisme van bovenpersoonlijke aard en dat de geschiedenis niet alleen evolutie is naar de ons gemeende enigzaligmakende cultuur. ‘Geschichte als Lebenselement’ toont dat de geschiedenis ook een eigen levensbetekenis heeft. ‘Das Vergebliche in der Weltgeschichte’ laat zien, dat de mensengeschiedenis absurd is, als men alleen de uiterlijke resultaten beschouwt. ‘Glück und Unglück in der Weltgeschichte’ richt zich tegen de uitsluitende oorzakelijke geschiedenisbeschouwing. In dit opstel laat S. zien hoe vaak het toeval een rol speelt en welke de noodlottige gevolgen zijn geweest van de kolonisatie. ‘Kitsch und Wahrheit’ spreekt erover, hoe het kleine en onbeduidende vaak aan het grote reliëf verleent. Tenslotte vertolkt de S. met ‘Freiheit’ uit de geschiedenis de ware zin van de vrijheid. Zo probeert S. tevens lessen uit de geschiedenis aan de huidige mens voor te houden.
P. Grootens
| |
Daniel Guérin
Die Amerikanische Arbeiterbewegung 1867-1967
Suhrkamp Verlag, Frankfurt a. M., 1970, 176 pp., DM. 4,-.
Het Amerikaanse vakverenigingswezen verschilt in zoverre van het Europese, dat het los van iedere ideologie is gegroeid. Het is, evenals het Amerikaanse partijwezen, zuiver pragmatisch ingesteld. Maar terwijl het pragmatisme in de Europese vakverenigingen geleidelijk de aanvankelijke ideologische verschillen begint te overvleugelen, heeft datzelfde pragmatisme in Amerika steeds weer opnieuw tot splitsingen geleid. Splitsingen, die uiteindelijk zijn uitgemond in de grote tweedeling tussen AFL en CIO. Er zijn wel pogingen ondernomen, met name door de communisten, om zich van de vakverenigingen meester te maken en ze aldus hun ideologisch stempel op te drukken, maar die pogingen zijn steeds weer op niets uitgelopen.
Daniel Guérin nu heeft in dit (uit het Frans vertaalde) boekje de geschiedenis van het Amerikaanse vakverenigingswezen over de eerste eeuw van zijn bestaan vastgelegd. Weliswaar met een duidelijk engagement voor de CIO en bijzonder kritisch tegenover de AFL, maar toch voldoende objectief en historisch verantwoord. Een
| |
| |
heldere uiteenzetting van de wordingsgeschiedenis der Amerikaanse arbeidersbeweging.
Hans Hermans
| |
Lenin und Gorki
Eine Freundschaft in Dokumenten
Aufbau Verlag, Berlin und Weimar, 1970, 580 pp..
Het betreft in deze bundel niet de volledige briefwisseling tussen beide mannen. Veel meer is opgenomen van wat Lenin aan Gorki schreef dan omgekeerd. Waarschijnlijk had de schrijver ook meer gelegenheid alles te bewaren dan de revolutionair. Behalve de briefwisseling zijn ook allerlei uitingen van de beide mannen over elkaar opgenomen. Terwijl er ook nog een aantal krabbeltjes van Lenin opgenomen zijn waaruit blijkt hoe deze zich inspande om het de schrijver aangenaam te maken in de eerste jaren na de revolutie. De tegenstellingen die er tussen beiden waren, worden niet verborgen gehouden, hoewel de algemene tendens is te laten zien dat Gorki op het eind van zijn leven volkomen overtuigd was van het gelijk van Lenin. Daarvoor is dan ook het herhaaldelijk door de schrijver bijgewerkte artikel over Lenin opgenomen in zijn laatste vorm. Waarvan men dan wel moet beseffen dat het onder het regiem van Stalin verschenen is.
C.J. Boschheurne
| |
Ragnhild Hatton
Europe in the Age of Louis XIV
Thames and Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1969, 263 pp., 213 pl., 14 klpl., BF. 168.
Pas na de lectuur van dit boek wordt de bedoeling van de titel Europe in the Age of Louis XIV helemaal duidelijk: het gaat eigenlijk niet om Lodewijk XIV in de schitterende afzondering van zijn hofhouding, maar om de werkelijke evolutie van de periode 1648-1721, grosso modo de Periode van diens regering (1643-1715). Die periode kenmerkt de auteur op intellectueel gebied als die van de ‘Frühaufklärung’ met als gevolg het ontstaan van een cosmopolitische beschaving, over de nationale grenzen heen. In de laatste jaren zijn de historici achtereenvolgens gaan gewagen van een wetenschappelijke financiële, commerciële revolutie om deze tijd te karakteriseren. Het boek van Hatton vat de resultaten van dit recente onderzoek samen. Zoals gebruikelijk in de serie Library of European Civilization is het boek uitvoerig en uitstekend geïllustreerd. Een uitgebreide bibliografie en registers verschaffen het een grote bruikbaarheid.
S. Heester
| |
Elisabeth Wiskemann
Fascism in Italy: its Development and Influence
Macmillan, London, 1969, 141 pp., 15/-.
In volgorde van tijd bekenden de Italiaanse fascisten zich als eersten openlijk voor het gebruik van bruut geweld tegen socialisten en communisten. Tengevolge daarvan is de term ‘fascisten’ de ergste scheldnaam geworden die deze linkergroepen voor politieke tegenstanders weten te bedenken. Elisabeth Wiskemann vindt dat eigenlijk te veel eer voor het fascisme van Mussolini, een derde-rangs-journalist, een onbekwaam bestuurder, een ijdeltuit, die behagen schepte in geweld, maar die met zijn oppervlakkig vertoon van schittering en bravour een aantal van zijn tijdgenoten wist te begoochelen.
Veel heeft hij niet bereikt. Dat blijkt duidelijk uit de hele geschiedenis van het fascisme, die in dit boekje met bewonderenswaardige beknoptheid en tevens volledigheid wordt weergegeven. Behoudens het uitvallen van de monarchie zou Italië er thans nauwelijks anders hebben uitgezien zonder die nare, beginselloze en geweldlievende pocher die Mussolini was. Ook de ontleding die Elisabeth Wiskemann geeft van de invloed die het Italiaanse fascisme oefende op soortgelijke bewegingen elders, wijst in diezelfde richting. Hitler heeft zich in het begin van zijn loopbaan wel enigszins laten inspireren door de Duce, maar heeft tenslotte toch helemaal onafhankelijk zijn eigen, veel afschuwelijker weg ingeslagen. Dat het fascisme peet zou hebben gestaan voor het Spanje van Franco en het Portugal van Salazar noemt de schrijfster van dit boekje grotendeels legende.
Het is alleszins de moeite waard om van dit boekje uit de serie ‘The Making of the 20th Century’ kennis te nemen.
Hans Hermans
| |
| |
| |
Politiek
Carlos Widmann
Report aus Cuba
List Verlag, München, 1970, 151 pp., DM. 11,80.
Vlot geschreven, maar tendentieus boek over Cuba, dat geeft de auteur, een correspondent van de Süddeutsche Zeitung, zelf toe. Alles wat Castro gedaan heeft of doet, wordt als goed aangezien en de Verenigde Staten worden als de boeman afgeschilderd die de vooruitgang tegenhouden. Volgens de auteur gaat de Sympathie voor Fidel Castro in het binnenland en in het buitenland vooruit. Alleen wie in het verleden leeft, kan nog iets opbrengen voor het oude regime. In veertien hoofdstukken wordt een en ander gezegd over de geschiedenis van het land, de beweging van Castro, de revolutie, de maatschappelijke instellingen, de economie van het land, de verhoudingen met de Sovjet-Unie, Ché Guevarra. Kritisch te lezen.
A. Van Peteghem
| |
Hautmann - Krober - Grossmann
Kleines Lexikon zur politischen
Bildung Hornung Verlag, München, 1970, 189 pp., DM. 5,80.
Dit is de zesde uitgave van een handig zakboekje met encyclopedische uitleg over de gebruikelijke terminologie in politieke artikelen en boeken. Een goede hulp, al is deze natuurlijk vooral op Duitse Problemen af gestemd.
A. Van Peteghem
| |
Jon Kimche
The Second Arab Awakening
Thames and Hudson, London, 1970, 288 pp., met krtn., en histor. overzicht 1914-1969.
Of je het nu moet wijten aan hun rijke koloniale ervaring in het Midden-Oosten, of aan hun aangeboren zin voor internationale verhoudingen, de Britten schrijven nog steeds de beste journalistieke overzichten over de situatie daar. Een van hen - al bezit hij dan officieel de Zwitserse nationaliteit - is Jon Kimche, joods journalist, samen met broer David auteur van de bestseller Both sides of the Hill, die de Palestijnse oorlog van 1948 verslaat.
De titel van dit nieuwe werk van Kimche verwijst naar het, inmiddels al meer dan dertig jaar oude en klassiek geworden, boek van Georg Antonius, The Arab Awakening, en is daarmee gelijk geplaatst. Antonius’ boek, dat de opstand van de Arabieren beschrijft tegen de Turken, tegen koloniale overheersing, was allereerst ideologisch, ‘gekleurde’ historie, zo men wil. Hetzelfde kan men van Kimches werk zeggen. Wat de schrijver onder het tweede arabisch reveil verstaat, zegt hij eigenlijk pas duidelijk in zijn laatste hoofdstuk, waarin hij zich afvraagt of Palestina een natie of een verstrooiing is. Er groeit volgens hem, zowel in Israël als in de arabische landen, een jeugd op die geen genoegen meer zal nemen met de verstarde posities van de tegenover elkaar staande regeringen, die ‘routine slogans’ niet meer slikt, of ze nu komen van de Mapai, Nasser of al-Fath, en die daarvoor in de plaats vragen stelt en een nieuw Midden-Oosten wil. Voordat schr. zover is, neemt hij 50 jaar geschiedenis van het Nabije Oosten onder de loep, een halve eeuw die men nodig heeft gehad om het onbruikbare, imperialistische verdrag van Versailles te niet te doen, zonder dat, in de plaats daarvan, andere beschermende regels voor de vrede in het Nabije Oosten gevonden werden. In die ontwikkeling blijkt de leidende rol geleidelijk van Engeland op Egypte te zijn overgegaan. Aan Egypte wijdt de schrijver dan ook het langste van zijn zes hoofdstukken. Zijn studie over Egypte is belangwekkend om uitgebreide citaten uit geheime rapporten, die een interessante kijk geven op Gamal Abd al Nasser's vergadertechniek. De twee hoofdstukken die daaraan vooraf gaan, beschrijven het Europees gekonkel rond de verdeling van de ottomaanse koek, en het ontstaan van twee politieke documenten die onlosmakelijk verbunden zijn met de huidige problematiek van het Nabije Oosten: de verklaring van Balfour (1917) en het verdrag van Sykes-Picot (1916).
In de hoofdstukken die volgen op dat over Egypte, kan men achtereenvolgens lezen over het Iraakse politieke fenomeen Nuri es-Said, de enige arabische staatsman in de twintiger- en dertiger jaren die de Engelsen aan kon - afgezien misschien van koning Abdullah van Transjordanië en over Engelands afwijzende houding, toen Abdullah, onafhankelijk van de Arabische Liga, in 1949 tot overleg probeerde te komen met Israël.
| |
| |
Hoofdstuk 5 geeft informatie over de eerste contacten tussen zionisten en Palestijnse Arabieren, het arabisch verzet tegen de joodse immigratie, het overleg over de vorming van een joodse Staat naast een arabische, en de crisis in het zionistisch leiderschap, waaruit David Ben Goerion tenslotte zegevierend tevoorschijn kwam. Enigszins ongeproportioneerd lang lijkt me het verslag over de zg. Lavon-affaire in Kimches beschrijving van Israëls geschiedenis. Dan zijn we weer terug bij het eerder genoemde laatste hoofdstuk dat vraagt naar Palestina's identiteit. Een vraag die nauwelijks wordt geadstrueerd, laat staan beantwoord. Dit korte hoofdstuk is ongetwijfeld het zwakste van Kimches boek. Het draagt nauwelijks feiten aan die nog niet bekend waren en maakt zijn ideologische pretenties niet waar. Toch een goed boek? Jawel. Om de vijf andere hoofdstukken.
E. de Moor
| |
Lewis Chester, Godfrey Hodgson en Bruce Page
An American Melodrama
The Presidential Campaign of 1968
Penguin Books, Harmondsworth, 1970, 839 pp., £ 1 -.
Verkiezingen zijn in Nederland in zoverre ééndagsgebeurtenissen, dat zij eigenlijk maar op één dag echte spanning teweegbrengen: de dag van de verkiezing zelf. Daarvóór proberen de verschillende partijen wel wat beroering te schoppen in hun propagandacampagnes, maar om nu te zeggen dat die campagnes meer dan een paar driftige journalisten en televisie-commentatoren in opschudding brengen - nee! De overgrote meerderheid van de kiezers wordt er koud noch warm van. Hoogtepunten kennen die campagnes immers niet of nauwelijks; zij werken naar het éne hoogtepunt van die éne verkiezingsdag toe en aangezien het nagenoeg onmogelijk is de aandacht van het grote publiek vast te houden met langdurige campagnes, waarin eigenlijk niets anders plaats vindt dan wat politiek geleuter, komen zij meestal maar uiterst langzaam op gang en duren zij kort. Eer de kiezers goed en wel in de gaten hebben dat er iets van ze wordt verwacht, is de hele zaak al zo goed als voorbij.
In Amerika ligt dat anders.
Presidentsverkiezingen werpen daar hun schaduw zo ongeveer een vol jaar vooruit. Niet dat het eigenlijke treffen tussen degenen die uiteindelijk als kandidaten voor het presidentschap naar voren komen, zo lang duurt. Dät begint pas goed twee maanden voor de verkiezingsdag. Maar daarvóór is de verkiezingscampagne al lang aan de gang en heeft zij al verschillende spannende hoogtepunten gehad. Heel in het begin van het jaar beginnen de partijen en de gegadigden naar de kandidatuur zich in de verschillende Staten al te roeren. Dan volgen achter elkaar van april tot juni of soms nog later de voorverkiezingen van New Hampshire tot Californië en dat geeft spanningen iedere twee, drie weken. En dan volgt de maand van de Conventies, waar over de kandidaat van de partij wordt beslist. Woeste feesten van politieke hartstocht en politieke koehandel. Dán pas komen de kandidaten los. - Kortom de Amerikaanse presidentsverkiezingen vertonen alle eigenschappen van een naar klassieke regels opgebouwd drama, waarin de spanning steeds wordt vastgehouden en voortdurend stijgt.
Een drama waarin een heel volk participeert, dat een heel volk gespannen bezig houdt bijna een vol jaar lang.
Hoe langer hoe meer begint ook Europa dat in te zien en mee te leven met de spanningen van Amerika. Over vroegere presidentsverkiezingen zijn wel boeken verschenen - niet al te omvangrijk overigens - maar buiten Amerika werden deze zo goed als niet gelezen. Het eerste boek dat ook buiten Amerika aandacht trok, was dat van White over de verkiezing van 1960, toen Kennedy werd gekozen. Over de verkiezing van 1964 verschenen enkele boeken meer, bedoeld voornamelijk om de Republikeinen, die toen een verpletterende nederlaag leden, een hart onder de riem te steken. Over de verkiezing van 1968 verschijnt het ene boek na het andere - en juist in Europa.
Dit boek is geschreven door drie Britse journalisten, die voor de Londense ‘Sunday Times’ samen zo'n kwart miljoen mijlen kris kras door Amerika reisden om de hele campagne van het begin tot het einde mee te maken en voor hun blad te verslaan. Zij doen dat met grote journalistieke flair. Zij hebben er een lang verhaal van gemaakt, maar het loont de moeite van het lezen. Het is een boeiend verhaal, dat tal van bijzonderheden vastlegt die in andere publikaties weinig of geen aandacht krijgen. Bijzonderheden vooral over de stemming onder de kiezers zelf. Het is in mindere mate dan andere boeken een ‘inside story’ doch in meerdere mate een ‘grass root story’ van het Amerikaanse melodrama van 1968. En daarom een waardevolle aanwinst.
Hans Hermans
| |
| |
| |
Gedragswetenschappen
Henkus S.J., B. - Bijdrage tot een positieve ontwikkeling van het landelijk onderwijsconflict. - Nederlandse Katholieke Oudervereniging, Den Haag, z.j., 139 pp., f 12,-. |
Kübler-Ross, Elisabeth - Lessen voor lebenden. - Ambo, Bilthoven, 1970, 278 pp., f 12,50. |
Schultze, Walter, e.a. - Pädagogisches Lexikon. - Bertelsmann, Gütersloh, z.j., 1407 en 1439 pp., DM. 75,- per deel. |
| |
Celia Green
Luciede dromen
(Boompaperback), Boom en zoon, Meppel, 1970, 164 pp., f 11,50.
Luciede dromen zijn die dromen waarbij de dromer zich bewust is dat hij droomt. Het interessantste kenmerk is wellicht dat de dromer zelfs zijn eigen droom enigszins in de hand heeft. Bv.: de dromer kan in zijn droom op een glas slaan om te zien of het zou breken.
Dit verschijnsel van luciede dromen heeft de auteur, directrice van het Institute of Psychophysical Research in Oxford, uitgebreid onderzocht, daarbij puttend uit een overvloed van ongepubliceerd materiaal. De uiteenzetting van de auteur heeft zelf ook iets weg van een luciede droom: er wordt een wonderlijke droomwereld beschreven en bij deze beschrijving tracht de schrijfster het onderwerp de droom in de hand te houden. In dit laatste echter is deze studie niet luciede genoeg en is er te weinig greep op de behandelde stof. De relevantie van het behandelde onderwerp komt daardoor te weinig naar voren.
G. Wilkens
| |
R.D. Laing
Het zelf en de anderen
(Boompaperback), Boom en zoon, Meppel, 1970, 178 pp., f 10,-.
De auteur van deze psychiatrische studie verstaat de kunst om helder de ingewikkeldheid van menselijke verhoudingen weer te geven. A treedt in contact met B.B reageert op A.A op zijn beurt reageert op B's reactie op A, terwijl B weer gaat reageren op A's reactie op B, etc.. Het resultaat is dat verhoudingen meer bepaald kunnen worden door de omgang als zodanig dan door de personen die met elkaar omgaan. En dit laatste leidt weer tot onechtheid in de individuele persoon, waar het Zelf alle van-zelf-sprekendheid gaat verliezen. Om dit laatste is het nu Laing in zijn beschrijving te doen: dat men van-zelfsprekend niet elkaar omgaat, zodat men zichzelf niet verliest noch de ander probeert te winnen. Daarbij is steeds van gelding dat hoe onhoudbaarder een positie binnen een sociaal systeem is, het des te moeilijker wordt om eruit te komen. Laing vraagt zich met Confucius dan ook af in het motto van zijn studie: ‘Je kunt eruit via de deur. Waarom gebruikt toch nooit iemand die methode?’ Daarmee raakt Laing op uitnemende wijze in zijn studie het probleem aan waarin geestelijke gezondheid bestaat. Men zal nooit uit de benauwdheid van het sociaal systeem komen wanneer niet in het geestelijke leven van gelding is dat men slechts kan intreden na op het kloppen ‘binnen’ te hebben gehoord. G. Wilkens
| |
R.F. Dearden
The Philosophy of Primary Education
An Introduction
Routledge and Kegan Paul, London, 19692, 194 pp., 12/-.
Er worden over de vernieuwing van het basisonderwijs nogal wat kreten geslaakt de laatste tijd. Een van die kreten luidt, dat het onderwijs moet uitgaan van het kind. Dat klinkt prachtig. Zó prachtig, dat onze Staatssecretaris van Onderwijs er een der grondmotieven van heeft gemaakt voor een algehele herziening van onze wetgeving op het basisonderwijs.
De schrijver van dit boek, die in Londen de wijsbegeerte van de opvoeding doceert, onderwerpt nu deze kreet: ‘uitgaan van het kind’ aan een nauwgezet onderzoek. Hij vraagt zich in de eerste plaats af wat men er eigenlijk onder verstaat. Het belang van het kind? De belangstelling van het kind? Of de aanleg van het kind? Hij constateert vervolgens bij degenen die deze kreet hanteren, de onmiskenbare neiging om ófwel het belang ófwel de belangstelling ófwel de aanleg van het kind te beschouwen als een soort natuurwetenschappelijk vast
| |
| |
staande gegevens. Als gegevens dus die men eenvoudig heeft te aanvaarden en waarover men zich geen waarde-oordeel mag aanmatigen - evenmin als over de wet van de zwaartekracht of over het feit dat tweemaal twee vier is. Deze opvatting echter verwerpt hij met de meeste stelligheid. Noch het belang, noch de belangstelling, noch de aanleg van het kind onttrekken zich aan waarde-oordelen. Iedere opvoeder moet zich terdege de vraag stellen ten eerste in hoeverre het kind zijn eigen belang kan beoordelen, ten tweede in hoeverre hij bij het kind belangstelling kan opwekken en waarvoor en ten derde welke eigenschappen van het kind tot ontwikkeling moeten worden gebracht en welke niet. - Al deze punten behandelt hij een voor een helder, diepgaand en met grote kennis van zaken in de eerste helft van zijn boek. In de tweede helft voegt hij daar een aantal hoogst belangwekkende beschouwingen aan toe over het leerplan, over het spel-element in het onderwijs, over de zelf-expressie en de muzische ontwikkeling van het kind en tenslotte over de morele opvoeding.
Een buitengewoon belangrijk boek, waar al degenen die zich met de opvoedkunde en het onderwijs bezig houden, stellig kennis van moeten nemen.
Hans Hermans
| |
Frank A. Geldard
Handboek van de psychologie, deel 1 en 2
Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 490 en 357 pp., 2 delen f 16,-.
Bij de overvloed van beschikbare bronnen en publikaties die de auteur ten dienste stond, is hij erin geslaagd een handboek van de psychologie samen te stellen dat poogt de onwetendheid op dit gebied op te heffen.
Voortbouwend op een fundamentele inleiding in de drie voornaamste onderdelen van de psychologie: motivatie, leren en waarneming, wordt steeds op een hoger en afgeleid niveau de integratie van deze drie onderwerpen behandeld in de gespecialiseerde en toegepaste gebieden van de psychologie. Ter afsluiting volgt een hoofdstuk over de toekomst van de psychologie. Een overzichtelijke bibliografie wordt gegeven bij elk behandeld onderdeel, terwijl een zakenregister de bruikbaarheid van dit handboek verhoogd. Veel en relevant onderzoeksmateriaal wordt er geboden. Een geschiedenis van de psychologie en een overzicht van een ontwikkeling van de verschillende theorieën en stromingen ontbreken. Kwaliteit en tekort liggen dan ook in wat resp. aangeboden en weggelaten wordt.
G. Wilkens
| |
P.J. Tansey and Derick Unwin
Simulation and Gaming in Education
(Educational Paperbacks) Methuen Educational, London, 1969, 152 pp., 15/-, hard- back 30/-.
De tijd dat de school haar leerlingen beschouwde als een soort varkensdarmen, waar zij wetenschap in moest proppen net zo lang tot het presentabele worsten waren, is voorbij. Het zoeken is alom naar nieuwe methoden om het onderwijs niet alleen meer effectief maar ook meer aantrekkelijk te maken.
Tot die nieuwe methoden behoort ook de invoering van nabootsing en spel. Hogere vormen van onderwijs kennen de nabootsing al heel lang. Nabootsing bijvoorbeeld van een rechtsgeding werd al lang geleden aan de juridische faculteiten toegepast en nabootsing van de situatie in klas behoort niet tot de zeldzaamheden in de onderwijzersopleiding. In het economisch onderwijs begint de Amerikaanse ‘case-method’ hoe langer hoe meer ingang te vinden. Het spel speelt in het onderwijs nog niet zo'n belangrijke rol, maar buiten de school heeft het zijn deugdelijkheid wel bewezen.
De beide auteurs van dit boekje hebben een groot aantal voorbeelden van nabootsing en spel in opvoeding en onderwijs verzameld en geven ook - en dat is het belangrijkste - zéér interessante mogelijkheden aan om in lager en voortgezet onderwijs deze beide elementen in te voeren. Zij wijzen in het bijzonder de weg naar allerlei experimenten die op dit punt elders, met name in Engeland en Amerika, zijn ondernomen.
Waar het hun om gaat is het onderwijs voor de kinderen interessant te maken. De kinderen de begeerte naar leren bij te brengen. De school, menen zij, moet nog veel leren bijvoorbeeld van de reclamewetenschap. Als het mogelijk is miljoenen mensen te interesseren voor een of andere soort margarine, waarom dan niet voor zelfontwikkeling?
En daar hebben zij schoon gelijk in.
Hans Hermans
| |
| |
| |
Sociale wetenschappen
Ackerley, J.R. - Mijn vader en ikzelf. - Bruna, Utrecht/Antwerpen, 1970, 191 pp.. |
Arendt, Hannah - On violence. - Allen Lane, London, 1970, 106 pp., 25/-. |
Beck, Heinrich - Machtkampf der Generationen. - Knecht, Frankfurt, 1970, 106 pp., DM. 8,80. |
Claësson, Bent H. - Jongen en meisje/Man en vrouw. - NVSH, 's-Gravenhage, 1970, 135 pp. |
Daümling, Dr. Adolf M. en Kurt Posschl - Selbstbild und Fremdbild der Aufsichtsbeambten im Strafvollzug. - Enke, Stuttgart, 1970, VIII, 109 pp., DM. 22,-. |
Derksen, Drs. S.C. - Hoe leren we de vrede. - Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, 174 pp., f 9,50. |
D'Olieslager, Godelieve - Arbeiders en kultuur. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1970, 464 pp., BF. 325. |
Dooghe, G. - De structuur van het gezin en de sociale relaties van de bejaarden. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1970, 290 pp., BF. 295. |
Dovifat, Emil - Handbuch der Publizistik III. - Walter de Gruyter & Co., Berlin, 1969, 655 pp., DM.76,-. |
Ellison, Harlan - The glass teat. - Ace Books, New York, 1970, 318 pp., $ 1,25. |
Escarpit, Robert - Le littéraire et le social. - Flammarion, Paris, 1970, 315 pp. |
Figes, Eva - Patriarchal attitudes. Women in society. - Faber and Faber, London, 1970, 191 pp., 36/-. |
Franco, Victor - La grande aventure du Club Méditerranée. - Laffont, Paris, 1970, 331 pp. |
Goodwin, R.M. - Elementary Economics from the Higher Standpoint. - Cambridge Univ. Press, London, 1970, 199 pp., 50/-. |
Goulart, Ron - The assault on childhood. - Gollancz, London, 278 pp., 44/-. |
Haan, Henk de, en Paul van Bredrode - Feiten over jeugdseksualiteit. - NVSH, 's-Gravenhage, 1970, 93 pp. |
Halloran, James D. - The effects of television. - Panther Books, London, 1970, 224 pp., 10/-. |
Het kommune boek. - Bruna, Utrecht / Antwerpen, 1970, 104 pp.. |
Het rode boekje voor scholieren. - Bruna, Utrecht / Antwerpen, 1970, 128 pp.. |
Kando, Ata - Slaaf of dood. - Meulenhoff-Bruna, Amsterdam, 1970, 40 foto's, f 7,50. |
Künzel, Renate - Der Werbefachmann. Eine empirische Studie zur Entstehung neuer Berufspositionen. - Enke, Stuttgart, 1970, VIII, 187 pp., DM. 26,-. |
Leuven, traditie en toekomst van een universiteit. - Lannoo, Tielt, 1970, 248 pp., fotoboek, BF. 620. |
Overstraeten, Toon van - Dossier Limburg. |
De grote staking. - West-pockets, De Panne, 1970, 150 pp., BF. 80. |
Paranque, Régis - Le malaise français. - Le Seuil, Paris, 1970, 207 pp. |
Riedé, Leo - Mannen onder elkaar. - De Arbeiderspers, Amsterdam, 1970, 167 pp. |
Robert, Fernand - Un mandarin prend la parole. - Presses Universitaires de France, Paris, 1970, 269 pp., FF. 25,-. |
Roessing, Dr. K.H. - Welzijn, cultuur en vormingswerk. - Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, 153 pp., f 9,90. |
Runge, Erika - Frauen. Versuche zur Emanzipation. - Suhrkamp, Frankfurt, 1970, 274 pp.. |
Sauvy Alfred - La révolte des jeunes. - Calmann-Levy, Paris, 1970, 269 pp., FF. 15,-. |
Sigusse, Albert - Salauds de jeunes! - Denoël, Paris, 1970, 242 pp. |
Vredenberg - Alink - Spiegel der wereld. - Oosthoek, Utrecht, 1969, 134 pp., geïll., f 17,50. |
Willener, Alfred - L'image-action de la société. - Le Seuil, Paris, 1970, 350 pp. |
Winckler, Lutz - Studie zur gesellschaftlichen Funktion faschistischer Sprache. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt/M., 1970, 148 pp., DM.4,-. |
Woodhouse, D.H. - Interactie in het huwelijk. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 36 pp., f 1,75. |
Zuidema, Dr. P. - Produktie, kapitaal en produktiviteit. - Erven F. Bohn, Haarlem, 1970, 117 pp., f 25,-. |
| |
Robin Fox
Verwantschap en huwelijk
Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 271 pp..
Dit boek is de bewerking van een reeks colleges en bedoeld als een algemene inleiding tot de antropologische benadering van verwantschap en huwelijk. Na een korte historische schets en wat fundamentele informatie over de methodiek in het verwantschapsonderzoek, wijdt de auteur enkele
| |
| |
hoofdstukken aan de wijzen waarop verschilfende verwantschapsgroepen tot stand komen. Vervolgens gaat hij dieper in op verwantschapssystemen als methoden om huwelijksrelaties tussen groepen te organiseren. Het laatste hoofdstuk handelt over verwantschapsterminologie. De schrijver toont aan dat verwantschapssystemen antwoorden zijn op verschillende herkenbare vormen van druk binnen een kader van biologische, psychologische, ecologische en sociale begrenzingen.
‘Door variaties in de sociale structuur te analyseren leren we iets over de soort Homo sapiens’, schrijft Fox in zijn voorwoord. Dit oogmerk komt in het onderhavige werk goed tot zijn recht. Mede doordat de spreekstijl werd gehandhaafd is dit niet altijd even gemakkelijke boek toch prettig leesbaar. Gaarne aanbevolen.
J.J.C. Marlet
| |
Julius Carlebach
Caring for Childern in Trouble
Routledge & Kegan Paul, London, 1970, 198 pp., £ 1.15.
De ‘kinderen in moeilijkheden’, waarover dit boek handelt, zijn kinderen die met de rechter in aanraking zijn geweest of dreigen te komen.
Pogingen om voor dergelijke kinderen speciale instituten in het leven te roepen en aldus de rechter de mogelijkheid te openen hen naar deze instituten inplaats van naar een gewone gevangenis te verwijzen dateren in Engeland al uit de tweede helft van de achttiende eeuw. Maar wat voor instituten moesten dat zijn? Daarover hebben de gedachten zich in de loop van twee eeuwen voortdurend verder ontwikkeld. Soms onder invloed van hartstochtelijke pleidooien zoals die van Mary Carpenter, die zich van God geroepen achtte om het land te alarmeren tegen misstanden, die zij zwaar overdreef, en die zelf een instituut ging leiden waar het evenmin erg goed ging, doch waar niemand kritiek op durfde geven uit angst voor haar giftige pen. Soms onder invloed van sensationele berichten in de kranten. Soms ook onder invloed van rustig te werk gaande en de puntjes op de i zettende staatscommissies.
Voor wie het lot van deze kinderen ter harte gaat is dit boek, dat die hele ontwikkelingsgang beschrijft, zeer lezenswaard vooral omdat het duidelijk de kernpunten van de talrijke discussies over hun behandeling aangeeft. Straf of geen straf? Gevangenis of hospitaal? Afsluiting of opname in de maatschappij? Losmaking van het gezin - in feit dus een veroordeling van de ouders - of samenwerking met het gezin? Allemaal vragen, waarover veel is nagedacht en waarover het nog steeds de moeite waard is na te denken.
Hans Hermans
| |
Tegenspraak, 4. Student-en-Kerk
Gooi & Sticht, Hilversum, 1970, 65 pp..
Deze vierde aflevering is gewijd aan de studentenkerk. We vinden een hoeveelheid informatie over wat in enkele studentenkerken en -parochies gebeurt (Leuven, Tilburg, Amsterdam, Groningen, Bochum) en een soort visie op de toekomst van een studentenkerk (bijdrage van Heerlen). Daarnaast enkele beschouwende bijdragen van ‘het kollektief’ en (of) van F.v.d. Oudenrijn.
Het informatieve gedeelte lijkt ons het meest belangrijke en het meest interessante. De artikelen van het ‘kollektief’ zijn wat moeilijk verteerbaar. Enerzijds mist men een goed onderscheid tussen studentenkerk en studentenparochie: ‘De religieuze kriteria van gemeenschapsvorming zijn immers - maatschappelijk gezien - afgeleide kriteria. Ze zijn niet van politieke aard’. M.a.w. een parochie is dus geen politieke partij of een studentenbeweging. Toch schijnt zij deze taak op zich te moeten nemen volgens de auteurs. Men krijgt zelfs de indruk dat de enige maatstaf van waar- achtig geloof bestaat in een deelname aan het studentenprotest. Vervolgens worden veelvuldig woorden gebruikt die vaag en algemeen zijn, om niet te zeggen nietszeggend. Men mist ook een ‘einfühlend Verstehen’ in de beschouwingen, uiteindelijk toch noodzakelijk voor een juist begrip. Tot slot: de arrogante en soms hautaine toon maakt het lezen niet direct tot een verkwikkende bezigheid.
J. Ruijter
| |
| |
| |
Literatuur
Albrecht, Günter und Günther Dahlke - Internationale Bibliographie zur Geschichte der deutschen Literatur von den Anfängen bis zur Gegenwart. Teil 1: bis 1789. - Volk und Wissen, Berlin, 1969, 1045 pp., M. 68,-. |
Bersani, Jacques, e.a. - La littérature en France depuis 1945. - Bordas, Paris / Asedi, Bruxelles, 1970, 863 pp., BF. 320. |
Bordewijk, F. - Noorderlicht. - (Sala- mander), Querido, Amsterdam, 1970, 255 pp.. |
Földes, Jolán - De gouden oorringen. - (Salamander), Querido, Amsterdam, 1970, 222 pp.. |
Fournier, Alain - Het grote avontuur. - (Salamander), Querido, Amsterdam, 19705, 220 pp.. |
Jauss, Hans Robert - Literaturgeschichte als Provokation. - Suhrkamp, Frankfurt, 1970, 251 pp., DM. 6,-. |
Kunert, Günter - Warnung vor Spiegeln. - Carl Hanser Verlag, München, 1970, 87 pp.. |
Kurz, Paul K. - Über moderne Literatur. Standorte und Deutungen. 1 en 11. - Verlag Josef Knecht, Frankfurt/M., 1967 en 1969, 249 en 335 pp., DM. 19,80 en DM. 24,-. |
Rutgers van der Loeff, An - Alleen tegen alles. - (Salamander), Querido, Amsterdam, 1970, 125 pp.. |
Schultz, Hartwig - Vom Rhythmus der modernen Lyrik. - Carl Hanser Verlag, München, 1970, 160 pp.. |
Weimar, Klaus Versuch über Voraussetzung und Entstehung der Romantik. - Max Niemeyer Verlag, Tübingen, 1968, 90 pp., DM. 14,-. |
Wellershoff, Dieter - Literatur und Veränderung. - Kiepenheuer & Witsch, Köln, 1969, 185 pp., DM. 8,-. |
| |
Jaak Stervelynck
Het tuinfeest
De Clauwaert, Kessel-Lo, 1970, 125 pp., BF. 135.
Het tuinfeest beschrijft een dag uit het leven van een notaris die op het hoogtepunt van zijn carrière brutaal geconfronteerd wordt met de leegte van het bourgeois-bestaan dat hij zorgvuldig en berekenend opgebouwd heeft. Die leegte is er gekomen door de vlucht naar Afrika van zijn zeventienjarige dochter Marleen, die zelfstandig haar weg wil gaan. En in het mondaine kader van het tuinfeest, waar de society haar nieuwe tenniskampioen viert, stormen vragen en herinneringen op de notaris af. De achtergronden van zijn succes als notaris, de verhouding tot zijn vrouw Blanche, de ruggegraatloosheid van zijn leven, de banaliteit van het milieu waarin hij vertoeft, de aantrekkingskracht van Iréne, de weduwe van zijn broer Serge, die hij - gewild? ongewild? - in de dood gedreven heeft, de pijn om de vlucht van zijn oogappel Marleen, het zijn de zovele scherven die in de 17 hoofdstukjes van deze korte roman werden samengeschreven tot een totaalbeeld van menselijke zwakheid en ontgoocheling.
J. Gerits
| |
Raymond Brulez
De toren van Lynkeus
Desclée De Brouwer, Brugge, 1969, 130 pp., geïll., BF. 155.
Brulez' De toren van Lynkeus verscheen in de reeks ‘Open Kaart’, autobiografieën van Nederlandse en Vlaamse auteurs. De titel reeds van dit zelfportret verraadt het absoluut individualisme dat kenmerkend is voor Brulez. Toch is zijn toren van Lynkeus geen ivoren toren zonder meer. Brulez' individualisme is het gevolg van zijn sterke persoonlijkheid en geenszins van een a-sociale levenshouding of een romantische kwetsbaarheid. Dit kunnen we opmaken uit zijn beschouwingen over zijn jeugd, zijn familie, zijn groei naar het schrijverschap. De literaire produktie van Brulez beslaat een kwarteeuw, van 1930 tot 1955, van André Terval tot de quadrilogie Mijn Woningen. Dat hij sindsdien alleen nog een bundel korte verhalen, Proefneming tot eenzaamheid (1969) gepubliceerd heeft, vloeit voort uit zijn opvatting van de literatuur als liefhebberij en niet als bedrijf. Dat hij in deze liefhebberij, in het schrijven als ‘poëtische aanvulling der werkelijkheid’ uitmunt door zijn scherpe observatie (zijn Lynkeusblik!) en zijn bekommernis om echte menselijke cultuur, zal door niemand aangevochten worden. Ook voor wie belang stelt in de literatuurgeschiedenis, is
| |
| |
de visie van Brulez op de literatuur en de literaire stromingen waaraan hij actief meegewerkt heeft, zeer interessant.
J. Gerits
| |
Russell E. Brown
Hans Henny Jahnns ‘Flusz ohne Ufer’
Eine Studie
Francke Verlag, Bern-München, 1969, 123 pp., Schw. F. 14,80.
Jahnns imposante, tweeduizend pagina's omvattende trilogie ‘Flusz ohne Ufer’, bestaande uit de delen ‘Das Holzschiff’, ‘Die Niederschrift des Gustav Anias Horn’ en de bij de dood van de auteur in 1959 nog altijd niet voltooide ‘Epilog’, was tot heden meer voorwerp van be- en verwondering dan van diepgaande studie. Russell Brown verricht daarom veel literair-wetenschappelijk grondwerk. Hij registreert nauwkeurig alle passages, gebeurtenissen, motieven, die in deze sterk autobiografisch gekleurde roman op Jahnns eigen belevenissen teruggevoerd kunnen worden. Hij reconstrueert de dertig jaren bestrijkende ontstaansgeschiedenis van de roman en probeert de versluierde geografische namen te ontraadselen. Ook onderzoekt hij naast de formele opbouw (= de constellatie van delen, hoofdstukken en paragrafen) de meer inhoudelijke, door herhaling en ‘Echo-Wirkung’ van bepaalde thema's en motieven voortgebrachte inwendige structuur van de trilogie. Dat Brown niet probeert om deze laatste structuur met Jahnns wereldbeschouwing en psyche in verband te brengen, zal wellicht menigeen betreuren. Maar aangezien B. in zijn voorwoord uitdrukkelijk verklaart, dat hij slechts een werkimmanente interpretatie, verbonden met de biografische methode, nastreeft en daarom zijn boek voorzichtig als ‘Studie’ betitelt, moet men hem het recht op beperking laten, ook wanneer men - zoals de recensent - ervan overtuigd is, dat zonder filosofie en psychologie een interpretatie van Jahnns trilogie nauwelijks mogelijk is. Bezwaarlijk is het, dat B. ook in zijn werkimmanente interpretatie niet diep genoeg doorstoot. Hij had toch tenminste een poging moeten ondernemen om de esthetische eenheid en werking der trilogie na te speuren. Het blijft hier bij enkele vage aanduidingen, wanneer hij de voor Jahnn centrale en door deze zeer extravagant opgevatte motieven dood en liefde
bespreekt. Browns werk beperkt zich derhalve grotendeels tot het vergaren van feitelijke gegevens. Dit heeft hij echter op zo kundige wijze gedaan, dat zijn materiaalverzameling volgende onderzoekers grote diensten zal kunnen bewijzen.
Th. van Oorschot
| |
Horst Fritz
Literarischer Jugendstil und Expressionismus. Zur Kunsttheorie, Dichtung und Wirkung Richard Dehmels
J.B. Metzler, Stuttgart, 1969, 310 pp., DM. 42,-.
R. Dehmel (1863-1920), ooit een favoriet van de 1900-generatie, is thans verstoft. Deze studie wil de eventuele onrechtvaardigheid van dit historische oordeel niet aanvechten, maar Dehmel gebruiken om aan te tonen dat hij (zowel in zijn lyriek en theorie als in zijn complete levensstijl en -sfeer) een bindteken is met het expressionisme. Dehmel is uit het naturalisme voortgekomen, maar heeft er zich schrap tegen afgezet. Kritisch leidde deze houding tot formele consequenties (ornamentele liefdeslyriek, abstrahering, metafoorgehalte) en uiteraard ook tot nieuwe inhouden (vergeestelijking van het reële, kunst als substitutie van religie, realiteitsvlucht) met opvallende expressieve lagen: levensaffirmatie, visionair profetisme, een (zij het mislukt) engagement in de actualiteit. Juist deze kenmerken stellen S. in staat Dehmel te zien als een basis (of achtergrond) van de expressionistische generatie, vooral in de lyriek die immers ook het voorbije verwerpt in een poging (en behoefte) om een nieuwe bestaanswijze in de Aufbruch-idee te ontwerpen. S.'s argumentering is imponerend en sluitend, althans in functie van Dehmels karakteristieken; daarmee is niet definitief de thans actuele vraag opgelost of het expressionisme ja dan nee een volkomen nieuwe start is geweest dan wel een deel van een gebonden literatuurevolutie waarvan de Jugendstil en dus Dehmel eveneens een autonoom aspect zouden uitmaken. Wel kan worden genoteerd dat voor een Synthese van deze problematiek in deze Studie gaaf materiaal wordt aangedragen zonder welke een uiteindelijke beslissing niet mogelijk is.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Theater
Goethe, e.a. - Torquato Tasso. Regiebuch der Bremer Inszenierung. - Suhrkamp, Frankfurt, 1970, 194 pp., DM. 4,-. |
Grass, Günter - Theaterspiele. - Luchterhand, Neuwied, 1970, 409 pp., DM. 19,80. |
Kaul, A.N. - The Action of English Comedy. - Yale University Press, London, 1970, 338 pp., 79/-. |
Zweers, W. en L.A. Welters - Toneel en publiek in Nederland. - Universitaire Pers, Rotterdam, Rotterdam, 1970, 260 pp., f 7,50. |
| |
Klaus Schöning, Hrsg.
Neus Hörspiel. Texte. Partituren
Suhrkamp, Frankfurt, 1969, 464 pp., DM. 30,-.
Nu de Hörspielpreis für Kriegsblinden in 1968 werd toegekend aan Ernst Jandl en Elfriede Mayröcker (Fünf Mann Menschen) en in 1969 aan Wolf Wondratscheck (Paul oder die Zerstörung eines Hörbeispiels) (beide hier afgedrukt, de eerste als gramofoonplaat bijgevoegd), lijkt een anthologie van progressieve hoorspelen nog amper riskant. Toch blijft het pionierskarakter van deze verzameling evident. Synthetisch geproduceerde, elektronisch vervormde zinnen en constructies, spraakklanken en fonemische fragmenten, technisch gemanipuleerde geluidigheid, woord- en tooncollages, klankmengsels en stereotruucjes kenmerken de jongste ontwikkeling van het experimenthoorspel. De 15 opgenomen scenarii (soms visueel uitgedrukt, pop-ig geïllustreerd, in geluidspartituur gesignaleerd, in regieboek geregistreerd) lopen stuk voor stuk tussen de literaire autonomie en de geluidsstudiomontage in; het dramatische karakter wordt verlegd naar de technologische know-how, de epische gevoeligheid van de woonkamerintimiteit is weggeblendet en de radiostations spelen maecenas voor een waaghalzige undergroundtroep. De publieksminderheidsstatus van de radio staat hier mogelijkheden toe die de televisie zich sociologisch en programmatechnisch ontzegt. De literatoren hebben de schrijftafel ingeruild voor de snijtafel waar de oscillogrammen en de modulatoren de boventoon bepalen, terwijl deze vertechnisering ondertussen perfect beantwoordt aan ook elders in behandeling staande fenomenen: de demontage van de realiteit, de versplintering van het bewustzijn, het gedesintegreerde wereldbeeld. Dit alles presenteren het voorwoord (K. Schöning) en de teksten voorbeeldig: Peter Handke (Hörspiel), Richard Hey (Die Ballade von Eisernen John), Max Bense en Ludwig Harig (Der Monolog der Terry Jo), Klaus Hoffer (fürsorglich...,
vorzüglich ...), Ludwig Harig (Ein Blumenstück), Franz Mon (das gras wies wächst), Reinhard Döhl (Herr Fischer und seine Frau oder Die genaue Uhrzeit), Jürgen Becker (Häuser), Paul Pörtner (Alea), Rainer Puchert (Der grosse Zybilek), Gerhard Rühm (Ophelia und die Wörter), Kriwet (ONE TWO TWO) en Mauricio Kagel ((Hörspiel) Ein Aufnahmezustand) plus de twee bekroonde.
C. Tindemans
| |
Hans Günther Bickert
Studiën zum Problem der Exposition im Drama der tektonischen Bauform.
Terminologie-Funktionen-Gestaltung
N.G. Elwert Verlag, Marburg, 1969, 130 pp., DM.18,-.
S. inventariseert wat de dramatheoretici hebben bedacht i.v.m. de expositie (stofopening en structurele beginfase) in het gesloten drama (strenge constructie, leunend op retoricale harmonie, regelmatige structuur). De functies, de vormen en het technische vocabularium worden streng-systematisch op een rijtje geschaard. Aangezien recent weinig materiaal werd aangedragen voor de typologie van het drama, maakt deze studie een dankbare aanvulling uit die methodisch en bibliografisch indrukwekkend is.
C. Tindemans
| |
Anatomy of an Illusion. Studies in 19th-Century Scene Design
Scheltema & Holkema, Amsterdam, 1969, 92 pp., f 21,80.
Het 4e internationale congres voor theater-geschiedenis (Amsterdam 1965), waarvan dit boek de verslagen bevat, is slechts los gebonden door het begrip 19e eeuw; niemand
| |
| |
heeft precies uitgepraat hoe de periodisering ervan verloopt. Centraal staat het decor, het geestelijke landschap, dat door middel van een decoratief element medeopbouwend moet fungeren als een essentieel aspect van de totale vertoning en dus van het theater zelf. A.M. Nagler plaatst de autonomie van het geschilderde decor voorop, het zoeken naar de illusie, ‘le pittoresque dans l'exactitude’. De meeste referenten lopen dan verloren in de individuele praktizanten van dit principe. B. Hunningher probeert een synthese van picturale wil naar symbolistische functie. De belangrijkste bijdrage is die van S. Hähnel over G. Craig, een keurige analyse van het begrip realisme als scenisch idee. 63 historische illustraties staan mee als demonstratieve apparatuur afgedrukt.
C. Tindemans
| |
Vito Pandolfi
Histoire du théâtre. 5
Marabout, Verviers, 1969, 414 pp., BF. 95.
Dit 5e deel sluit een degelijke geschiedenis van drama en theater in pocketformaat gaaf af. Behandeld worden het USA-theater (van O'Neill tot Broadway), de renaissance van de mythe (dwars door de generaties heen, b.v. Maeterlinck, de Ghelderode, Claudel, Giraudoux, de Montherlant, Audiberti, het Abbey Theatre, Hofmannsthal, het Poolse en Joodse theater), de avantgarde (van Jarry tot surrealisme, maar ook verrassend het Duitse expressionisme, Brecht en Majakowskij), tendensen vandaag (koude-oorlog-theater, het Oosteuropese theater, de erfenis van Piscator tot P. Weiss, P. Handke, A. Gatti en D. Fo, de happening, het theater in de derde wereld, het andere Amerika), uitlopend op een zorgvuldige prognose op functie en zin van het theater. Deze serie onderscheidt zich niet door encyclopedische volledigheid, maar door idee en visie, selectiviteit en oordeelsvermogen.
C. Tindemans
| |
Bernard Poirot-Delpech
Au soir le soir. Théâtre 1960-1970
Mercure de France, Paris, 1969, 292 pp., FF. 25,-.
De bekende Le Monde-theatercriticus biedt hier zijn eigen eindoordeel over de theaterjaren 60 aan. Alles zit aan deze man mee: zijn verstandig oordeel, zijn doorzicht van bijkomstige en vitale gebeurtenissen, zijn zin voor blijvende en voorbijwaaiende stukken en auteurs, zijn zintuig voor regisseurs en stijlen. Zo is hij in staat een eigen signalement op te geven dat op constanten aanstuurt en niet de drukke actualiteit wil herkauwen. Typerend-Frans is nog altijd dat het hoofdaccent op de individuele mensen blijft liggen en de collectiviteitsbeweging in het theater er wat schamel bijhangt. Niettemin weet hij van auteurs te vertrekken en bij regisseurs uit te komen (Grotowski, J. Lavelli, V. Garcia, A. Mnouchkine b.v.). Daarom ook blijft hij als chroniqueur bescheiden; hij vangt het wezen van 10 jaren Frans (d.w.z. overwegend Parijs) theater op in sierlijke, persoonlijke termen, niet bang voor het bon-mot, met zin voor relativiteit. Een beheerste liefde die lang niet blind blijft voor de vreselijke impasse.
C. Tindemans
| |
Eugenio Barba, ed.
Jerzy Grotowski
Towards a Poor Theatre
Methuen, London, 1969, 262 pp., 55/-.
Deze oorspronkelijk Deense uitgave, in werelddistributie overgenomen door het Londense bedrijf, is een bundel opstellen over de persoon, de stijl, de werkwijze en de standpunten van de Poolse theatervernieuwer J. Grotowski. Het geheel leest als een reeks seminarieteksten over de fysische oefeningen en de contemplatieve fundering. De sterke nadruk op de lichamelijkheid van de acteur is, behalve in eerste instantie een intensifiëring van de uitdrukkings-instrumentaliteit, vooral een ontwikkelingseffect van het psycho-fysiologische organisme dat de acteur in Grotowski's opvatting moet zijn; met alle middelen van het lichaam moet niet langer een werkelijkheid worden nagebootst, maar een ervaring uitgebeeld. Daarom zijn deze teksten zonder meer plichtlectuur voor de actuele theatervakman; dat betekent echter nog altijd meer een mentale staat van werken dan een gecodificeerd systeem van weetjes en kneepjes.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Kunst en architectuur
Bentmann, Reinhard - Die Villa als Herrschaftsarchitektur. - Suhrkamp, Frankfurt, 1970, 186 pp.. |
Bott, Gerhard - Das Museum der Zukunft. - DuMont Schauberg, Köln, 1970, 311 pp., DM. 14,80. |
Spiller, Jürgen, Hrsg. - Paul Klee. Unendliche Naturgeschichte. - Schwabe & Co. Verlag, Basel/Stuttgart, 1970, 511 pp., 600 afb., S.F. 116. |
| |
Arnold Hauser
Methoden moderner Kunstbetrachtung
Verlag C.H. Beek, München, 1970, XII-463 pp., geb., DM. 19,80.
Verschenen in 1958 onder de titel Philosophie der Kunstgeschichte wordt de belangrijke studie van A. Hauser nu, ongewijzigd, heruitgegeven onder de titel Methoden moderner Kunstbetrachtung. Het boek vormt een verantwoording van de methode die Hauser heeft aangewend in zijn Sozialgeschichte der Kunst und Literatur en Der Manierismus. Maar onafhankelijk hiervan is het ook een uitstekende inleiding op de actuele problematiek van de kunstgeschiedenis. Al te vaak immers heeft deze zich, in een verkeerd begrepen autonomie, tot haar filologische opgave beperkt, zonder zich rekenschap te geven van haar ideologische en sociale gebondenheid. Dit boek over de methode handelt in feite over de grenzen van de kunsthistorie en over de verhouding van deze laatste tot het leven.
G. Bekaert
| |
Toulouse-Lautrec
(Genie en Wereld), Heideland, Hasselt, 1969, 271 pp., 194 ill., in reeks BF. 375, los BF. 475.
Ongeveer gelijktijdig verscheen in de serie Genie en wereld een deel over Michelangelo en een over graaf Henri de Toulouse-Lautrec. Grotere tegenstelling kan men zich (op het eerste gezicht) niet indenken dan tussen deze twee figuren en hun respectieve verhoudingen van genie en wereld. Een paar vergelijkingspunten zijn er evenwel: beide kunstenaars waren praktisch exclusief bezeten door de menselijke figuur en beiden vormen ze voor de commentatoren een even groot raadsel. Alleen biedt de biografie van Toulouse-Lautrec, nu al sterk geromantiseerd, voor velen een gemakkelijke uitweg. Door te verwijzen naar zijn mismaaktheid en naar het milieu waar hij dientengevolge noodzakelijkerwijze in terecht zou zijn gekomen meent men een voldoende verklaring voor Lautrec's genie gevonden te hebben. De neiging om hieraan toe te geven speurt men hier en daar nog wel in sommige opstellen uit dit boek, maar een opstel als dat van Gérard Bauër rekent er vrij radicaal mee af. In het algemeen overigens zijn de auteurs, waaronder er verscheidene die Lautrec nog persoonlijk hebben gekend, meer uit op objectieve informatie dan op romantische interpretatie. Zoals in de overige delen van de serie vormt de uitstekende illustratie een hoofdstuk apart.
G. Bekaert
| |
DuMont: Art '71
12 klpl., 45,5 x 64 cm, DM.24,-.
Grosser Kunstkalender 1971
12 klpl., 44,5 x 48 cm, DM. 16,80.
Der Goldene Kunstkalender 1971
14 klpl., 40 x 29 cm, DM. 10,80.
DuMont-Schauberg Verlag, Köln, 1970.
Als men DuMont: Art '71-kalender in handen krijgt, gaat men onwillekeurig vergelijken met Art '70, een vergelijking die niet anders dan nadelig kan uitvallen, want Art '70 bevatte zulk een unieke keuze dat ze geen tweede keer herhaald kan worden. Toch blijft ook Art '71 nog een merkwaardige collectie met grafiek van M. Bill, Donaldson, del Pezzo, Geiger, Bubenik, Rauschenberg, Voss, Kampmann, Sugaï, Alt, Mavignier, Vasarely. DuMont's Grosser Kunstkalender brengt reprodukties van klassieke meesterwerken van de moderne kunst: Baumeister, de Staël, Kirchner, van Gogh, Picasso, Jawlensky, Feininger, Nolde, Hundertwasser, Nay, aangevuld met een paar traditionele meesterwerken. De Goldene Kunstkalender gaat van eenzelfde keuzeprincipe uit, maar presenteert de reprodukties anders: kunstdrukpapier op karton gekleefd. Er is werk gereproduceerd van Kandinsky, Ernst, Macke, Rauschen- | |
| |
berg, van Gogh, Müller, Baumeister, Jawlensky, Chagall, Delaunay. Voor Pasen en Kerstmis zijn er twee aparte reprodukties voorzien, uiteraard afkomstig uit de middeleeuwen.
G. Bekaert
| |
Michelangelo
(Genie en Wereld), Heideland, Hasselt, 1969, 287 pp., 216 ill., in reeks BF. 375, los BF. 475.
Voor een serie als Genie en wereld is Michelangelo alleszins een van de meest geschikte onderwerpen: door zijn genie heeft hij een wereld geschapen, niet alleen voor zichzelf, maar voor een heel tijdperk. Het is wel boeiend in dit nieuwe boek over Michelangelo deze verhouding van genie en wereld na te gaan. Geen een van de auteurs die aan dit boek hebben meegewerkt kan de vraag ontwijken, geen een kan er een antwoord op geven. Het scherpst wordt de vraag naar de verhouding tussen genie en wereld nog gesteld in de bespreking van de sonnetten (en het privé-leven) van Michelangelo door J.-F. Revel. Door het feit dat niet minder dan negen auteurs het in dit boek over Michelangelo hebben, zij het dan over verschillende aspecten van zijn leven en werk, waren overlappingen en herhalingen onvermijdelijk. Ze laten overigens zien hoe weinig Michelangelo zich voor een dergelijke dissectie leent. In alles wat hij doet is Michelangelo heel en al. Toch blijft het boeiend deze figuur weerspiegeld te zien in de facetten van o.m. auteurs als P. du Colombier, J. de Lacretelle, J.-F. Revel, V.-L. Tapié, J.-L. Vaudoyer. De opstellen worden begeleid en doorsneden door een apart beeldverhaal, samengesteld door de équipe van Réalités, die voor deze uitgave instond.
G. Bekaert
| |
Klaus Hoffmann
Neue Ornamentik
Verlag M. DuMont Schauberg, Köln, 1970, 176 pp., 64 pl., 8 klpl., vele tek., DM. 16,80.
Dit boek uit de serie DuMont Aktuell over de ornamentele kunst in de twintigste eeuw, is een boek dat nog geschreven moet worden. Klaus Hoffmann doet niets anders dan materiaal ervoor verzamelen. De reflectie erop moet nog gebeuren. Na een korte, eerder verwarde, inleiding en een evenredige ontleding van wat lijn, vlak en ruimte zijn, stelt hij in een aantal korte besprekingen de voorlopers (o.m. H. van de Velde, Kandinsky, Klee, Matisse, Picasso) en de meesters van de nieuwe ornamentiek voor. Deze laatste zijn bijna uitsluitend gekozen onder de jonge Duitse kunstenaars. Alleen Vasarely, Capogrossi, Dewasne, Brauner en enkele Amerikanen die in twee pagina's afgehandeld zijn, vormen een uitzondering. Ook in zijn laatste hoofdstuk, waarin de auteur tot een definitie van de nieuwe ornamentiek wil komen, blijft hij in zijn materiaal steken. De verdienste ligt in de probleemstelling en die is bijzonder boeiend en belangrijk.
G. Bekaert
| |
George Howard Bauer
Sartre and the Artist
The University of Chicago Press, Chicago/London, 1969, 200 pp., 32 ill., geb., 77/-.
In zijn merkwaardige studie onderzoekt de Amerikaanse romanist G.H. Bauer de rol van de kunstenaar en de kunst, in de eerste plaats de plastische kunst, in het oeuvre van Sartre. Het gaat de auteur niet om Sartre's esthetiek, maar om de concrete plaats die het kunstwerk en de kunstenaar in de romans en essays van Sartre innemen. En die is verrassend groot. Achtereenvolgens komen ter sprake: La Nausée, het dramatische werk, Les chemins de la liberté, de essays over de beeldhouwers Calder, Hare en Giacometti, over de schilders Giacometti, Tintoretto, Lapoujade, Masson en Wols, over de dichters Ponge, Baudelaire, Genet, Mallarmé. In een appendix komen ook de musici en de muziek ter sprake. In de relaties van mens tot kunstwerk beschrijft Sartre evenzeer de existentiële als de sociale implicaties. Existentieel betekent het kunstwerk de verleiding van het ‘être’ ten overstaan van het ‘exister’; sociaal is het kunstwerk de projectie van een politico -religieuze mythe ter onderwerping van de mens. Deze laatste stelling wordt echter opgegeven wanneer Sartre nauwer kennis maakt met de hedendaagse kunst. In plaats van een middel tot verslaving, wordt het kunstwerk nu een poging tot bevrijding.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Miscellanea
Ludwig, Martha - Das Mädchen Krümel. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 316 pp.. |
Molen, S.J. van der - Vrijdag de dertiende. - J. de Bussy, Amsterdam, z.j., 197 pp., f 9,90. |
| |
Jozef Weyns
Bokrijk, zin en zijn
Lannoo, Tielt-Utrecht, 1970, 67 pp., 66 pl., 8 tek., BF. 295.
In korte jaren is dank zij het taaie doorzettingsvermogen van conservator Jozef Weyns het volkskundig openluchtmuseum van Bokrijk in Belgisch Limburg een begrip geworden tot ver over de nationale grenzen. En meer dan een begrip. Jaarlijks trekken een miljoen bezoekers naar dit Limburgse plaatsje. Het boek dat J. Weyns gemaakt heeft, is - behalve de prijs - op die massale belangstelling afgestemd. Het bevat geen enkel wetenschappelijk gegeven, geen inventaris, geen precieze beschrijvingen, geen verantwoording. De inleiding bestaat uit een vlot, sentimenteel verhaal dat als rondleiding in het museum is opgebouwd. Het wordt alleen ontsierd door de weinig gevoelige tekeningen. Een aantal foto's illustreren deze rondgang.
S. Heester
| |
Meyer Sluyser
De wereld is rond, maar mijn zolen zijn plat
Kosmos, Amsterdam, z.j., 191 pp., f 8,50.
Wáár op een ronde wereld vind je een plekje, waarop je met je platte zolen behaaglijk kunt staan? Dat is het probleem van de steeds weer opgejaagde en steeds weer verder zwervende Jood. Meyer Sluyser heeft ze meegemaakt, die opgejaagd werden en nooit weerkeerden naar Amsterdam, hun Mokum Aleph. Hij heeft ze ontmoet op zijn eigen zwerftochten, de hele wereld over. Hij heeft Israël bezocht, het land waar zij hopen, dat hun platte zolen eindelijk rust zullen vinden.
Over dit alles vertelt hij in dit boek.
Geen boek om in één adem uit te lezen. Daarvoor is het te veel een allegaartje van herinneringen, verhalen, ontmoetingen en reisimpressies. Een boek veeleer om met mondjesmaat te genieten van Sluysers voortreffelijke vertelkunst. Erudiet, ontroerend en met af en toe een scheut Joodse gein.
Hans Hermans
| |
Roger Vansevenant
Flash-Back
Desclée De Brouwer, Brugge/Utrecht, 1969, geïll., BF. 290.
In zijn 'overbodig woord van inleiding' schrijft Johan Daisne: ‘In dit werk is de fotokunst tot een film van een boek geworden’. Met een aantal foto's en teksten van Guyomar is een verhaal samengesteld, een reisverhaal, dat ook een levensverhaal wil zijn. Tussen de foto's van landschappen, waarvan die uit Spanje en New York te identificeren zijn, dwaalt met een obstinate regelmaat de figuur en meestal het gezicht van een jonge vrouw. Ze slaagt er echter niet in het verhaal waarachtig te maken. Ze ontneemt integendeel de landschapsfoto's vaak hun pregnantie.
S. Heester
| |
John Bartier
Karel de Stoute
Arcade, Brussel, 1970, 298 pp., 74 ill..
In deze luxueuze uitgave moet er een onderscheid gemaakt worden tussen boek en tekst. De reeds vroeger gepubliceerde tekst van John Bartier werd immers, aangevuld en gecorrigeerd, gebruikt om er tezamen met een iconografische documentatie een boek mee samen te stellen. Helemaal gelukt is deze onderneming niet. Tekst en illustratie blijven twee afzonderlijke delen die niet voldoende op elkaar inspelen, al blijkt een vervlechting ervan wel in de bedoeling te hebben gelegen. De tekst van John Bartier blijft op zichzelf de moeite waard. Het is wellicht de beste en zeker de meest leesbare monografie over Karel de Stoute. De vertaling van Wim Reniers is vlot, maar niet overal even correct. Ook de iconografische documentatie, verzorgd door Anne Rouzet, is rijk, maar brengt geen nieuwe elementen bij, noch door de keuze van de schilderijen, miniaturen, prenten,
| |
| |
noch door de interpretatie of de presentatie ervan. We vinden er enkel een aantal overbekende werken van de Vlaamse Primitieven, aangevuld met enkele eveneens bekende miniaturen en prenten. Zoals Bartier over zijn tekst zegt, gaat het om een ernstig vulgarisatiewerk. Dit is het in elk geval. Maar rekening houdend met de inspanningen die de uitgever zich getroost heeft, had men er wel een beetje meer oorspronkelijkheid in verwacht.
S. Heester
| |
Kalenders
Buchheim Verlag, Feldafing
Wij ontvingen wederom verschillende kaders van Buchheim, een van de grootste kalenderuitgevers:
Moderne Kunst, 41 x 26,5 cm, DM. 9,80. Afbeeldingen van Max Beckmann, Picasso, Bruno Cassinari, Lothar-Günther Buchheim, August Macke, Sam Francis, Raoul Dufy, Gino Severini, Pierre Bonnard, Fernand Léger en Friedrich Hundertwasser. |
Malerei unserer Zeit, 23 x 10,5 cm, DM. 4,20. Deze briefkaartkalender biedt afbeeldingen van Campendonk op de omslag en verder Van Gogh, Degas, von Jawlensky, Kaus, Cézanne, Beckmann, Picasso, Renoir, Hofer, Carrà, Kirchner. |
Rosen auf den Weg gestreut, 28,5 x 12 cm, DM. 7,50. Geeft arbeeldingen van verschillende rozensoorten, geschilderd door Franse bloemschilders en met kleine gedichtjes. |
Moderne Graphik, 29 x 12 cm, DM. 7,50. Houtsneden, etsen en lithografieën van Kirchner, Chagall, Picasso, Marini, Rödel, Léger, Kaus, Miro, Heckel, Braque en Munch. |
Ikonen, Gleichnisse des Ewigen, 24,5 x 17 cm, DM. 6,90. Close-ups van interessante details uit beroemde ikonen. |
| |
Johan Jutten
Een jaar Peking
Op de fiets door de culturele revolutie
Kosmos, Amsterdam, 1969, 133 pp., f 7,50.
Slechts weinig niet-Chinezen is het beschoren om zich gedurende ongeveer een jaar betrekkelijk vrij en blij in Mao's rijk te bewegen. De Nederlandse onderwijzer Jutten behoort tot die weinige gelukkigen. Als docent aangetrokken door de Chinese zaakgelastigde in Den Haag heeft hij lange tijd de kans gehad om China eens van binnen te bekijken. Jutten heeft daarover een interessant boekje opengedaan, interessant waar het zijn eigen ervaringen betreft. Want inzoverre de schrijver zich aan historische, politieke en sociologische beschouwingen waagt, blijft hij helaas in de bekende sjablonen steken. Als document humain is dit boekje over China echter een kostbaar werkje.
J.P. Schuyf
| |
Pro Juventute
Oranje kalender 1971
t.b.v. kinderen in moeilijkheden.
Postbus 7101, Amsterdam, f 4,25.
Deze kalender, als altijd bijzonder goed uitgevoerd, heeft een wat speelser karakter dan de vorige.
Het motto van deze kalender: Help een kind aan een kans, spreekt voor zichzelf.
R.S.
| |
Israël, 1970, in feiten en cijfers
uitg. in samenw. met de ambassade van Israël. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1970, 142 pp., afbn., krt.
Deze onlangs van de Arbeiderspers gerolde pocket geeft beknopte informatie over het Israël van nu, op historisch, economisch, politiek en cultureel gebied.
De feiten en cijfers zijn de moeite van het bekijken waard. Dat ze hier en daar wat gekleurd en/of onvolledig zijn, mag de lezer aan het genre van dit boekje toeschrijven, dat gezien zijn origine noodzakelijk een propagandistisch karakter heeft. Dat geeft er trouwens een eigen charme aan. De toegevoegde kaart echter, waarop de eigenlijke ( = juridische) grenzen van Israël van vóór juni 1967 niet meer te zien, en de feitelijke van nu zijn aangegeven (een grote gele vlek van Suezkanaal tot Jordaan en Kuneitra), is als informatie onaanvaardbaar.
E. de Moor
|
|