| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid.
| |
Cultuuranalyse
Carl Belz
The Story of Rock
Oxford University Press, New York, 1969, 256 pp., $ 5,95.
‘Rock’ is de naam die men in de U.S.A. geeft aan wat bij ons doorgaans ‘beat-’ of ‘pop-muziek’ wordt genoemd. S. gaat ervan uit dat deze vorm van muziek een ‘folk art’ is eerder dan een ‘popular art’. In de Amerikaanse context is deze differentiatie beslist van betekenis: ze betekent namelijk dat de schrijver dit voornamelijk commerciële fenomeen vanuit een niet-commerciële hoek benadert. Men verwacht bijgevolg een ‘cultureïstische’ aanpak, met benadrukken van het poëtische in teksten, van volkse tradities in woord en taalgebruik, van folkloristische inbreng van dansritmen, enz.. Niets daarvan! Wel situeert Belz zijn onderwerp in een traditie van ‘volksmuziek’ zoals die in de U.S.A. heeft gebloeid tijdens de voorbije halve eeuw, maar tevens benadrukt hij overal waar hij maar kan de specifieke ‘moderniteit’ van de ‘rock’. Deze moet volgens S. vooral gezocht worden in het feit dat ‘rock’ in eerste instantie een artificieel produkt is. Rock-muziek heeft doorgaans - en tot voor kort - bijna uitsluitend bestaan in zijn gramofoonplaatvorm. Een volledig synthetische muziek, het resultaat van mechanische middelen, die ook op die manier gedistribueerd wordt. Heel belangrijk voor S. is dan ook de interactie tussen deze muziek, de massa-media en het nieuwe, jonge publiek. Met een vanzelfsprekendheid die verrassend aandoet, schrijft Belz korte en kernachtige opmerkingen neer die van een groot cultuurfilosofisch inzicht getuigen.
E. De Kuyper
| |
H. Montgomery Hyde
The Other Love
An historical and contemporary survey of homosexuality in Britain
Heinemann, London, 1970, 323 pp., 60/-.
De auteur, die reeds een indrukwekkende reeks van historische studies op zijn naam heeft staan, richt zijn geschiedenis van de homoseksualiteit in Groot-Brittannië op de juridische aspecten ervan, door de eeuwen heen; literair-historische reflecties van het verschijnsel en sociologische uitschieters vullen deze basistendens aan. Al heeft de auteur blijkbaar een voorliefde voor de ‘petite histoire’ en wijdt hij veel aandacht aan anecdotische aspecten, voortdurend blijft de toon toch zakelijk en ingehouden. Ook betreffende de recente evolutie, met de tribulaties rond het ‘Wolfenden Report’, blijft een ‘onpartijdige positieve’ aanpak gehandhaafd. Nergens wordt op een ruimere maatschappelijk-seksuele samenhang gemikt, zodat deze ‘goodwill’ uiteindelijk typerend is voor een ontsluierende ‘terreinverkenning’. Vergeleken met b.v. de discussie die op het ogenblik aan de gang is in Nederland, doet deze studie in haar strakhumane en historisch-gebonden feitelijkheid een beetje formalistisch aan: alsof men een probleem dat (ook in Groot-Brittannië) nog altijd taboe is, het veiligste benadert vanuit de hoek van de traditierijke geschiedenis. Zoals gebruikelijk in werken over homoseksualiteit komt de vrouwelijke homoseksualiteit slechts terloops ter sprake; dat S. er zich van bewust is dat hij aan dit facet geen of te weinig aandacht heeft (kunnen) besteden, kan echter als een pluspunt gelden.
E. De Kuyper
| |
| |
| |
Theologie
Bornkamm, Günter und Karl Rahner - Die Zeit Jesu. Festschrift für Heinrich Schlier. - Verlag Herder Freiburg, 1970, 336 pp., DM. 52,-. |
Frank, K. Suso e.a. - Zum Thema Jungfrauengeburt. - Verlag Katholisches Bibelwerk, Stuttgart, 1970, 158 pp., DM. 16,-. |
Fries, Heinrich, Hrsg. - Handbuch Theologischer Grundbegriffe. I. - Deutscher Taschenbuch Verlag, 1970, 419 pp. |
Gardavzky, Viterslav - Hoffnung aus der Skepsis. - Chr. Kaiser Verlag München, 1970, 78 pp., DM. 5,80. |
Mainberger, Gonsalvo, - Jesus starb umsonst. - Verlag Herder, Freiburg, 1970, 184 pp., DM. 15,80. |
Mascall, E.L. - Théologie de l'avenir. - Desclée, Tournai, 1970, 169 pp., BF. 180. |
Mélanges bibliques en hommage du R.P. Béda Rigaux. - Duculot, Gembloux, 1970, 618 pp., BF. 700. |
Metz, Johann Baptist e.a. - Kirche im Prozess der Aufklärung. - Matthias Grünewald Verlag, Mainz, 1970, 143 pp., DM. 9,50. |
Reicke, Bo/Rost Leonhard - Bijbels-Historisch woordenboek V en VI. - Spectrum, Utrecht, 1970, 422 en 190 pp., 6 delen, f 42, - BF. 696. |
Roover, Aemilio-Raphaele De - L'exégèse patristique de Luc. 1, 35 des origines à Augustin. - Bij de auteur, Averbode, 1970, 64 pp., BF. 75. |
Scholem, Gershom - Über einige Grundbegriffe des Judentums. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt/Main, 1970, 170 pp., DM. 4,-. |
Stoevesandt, Hinrich - Die Bedeutung des Symbolums in Theologie und Kirche. - Chr. Kaiser Verlag, München, 1970, 46 pp., DM. 4,50. |
Zahrnt, Heinz - Gott kann nicht sterben. - Piper Verlag, München, 1970, 328 pp., DM. 24,-. |
| |
A. Descamps e.a.
Priester, Geloof en Contestatie
Patmos, Antwerpen, 1970, 171 pp., BF. 140.
Dit boek is meer dan een van de vele publikaties welke thans over dit onderwerp worden uitgegeven. Het is een teken van de na-Vaticanum II-tijd waarin de bisschoppenconferenties een vastere vorm hebben gekregen. Voor ons land werd in de bisschoppenconferentie o.m. een Commissie voor Doctrine opgericht, waarvan de bisschop van Namen, Mgr. Charue, voorzitter is. Op haar beurt heeft deze commissie in 1968 een team van een tiental theologen opgericht, onder de leiding van Mgr. A. Descamps, om een studie te maken van de problemen die vandaag rond het priesterschap gerezen zijn. Deze documenten waren aanvankelijk alleen voor de bisschoppen bestemd. Toch waren ze niet vertrouwelijk, zodat verschillende andere personen ze gelezen hebben en aandrongen op hun beschikbaar stellen voor een ruimer publiek. Onderhavige uitgave heeft dit verlangen waar gemaakt. De bundel opent met een bijdrage van G. Danneels, De hedendaagse problematiek met betrekking tot het ambt in de Kerk (11-28), een voortreffelijke inventaris van de opvattingen welke op dit moment opgeld maken, en die met nauwgezetheid aangeeft wat goed en niet goed lijkt te zijn en de diepere vragen welke achter deze opvattingen schuilgaan in reliëf stelt. Met deze status quaestionis voor ogen wordt de geschiedenis geraadpleegd. Allereerst de schrift. Aldus P. Vanden Berghe handelend over De taak van de Kerk volgens het Nieuw Testament (p. 29-38) en de gedegen exegetische studie van J. Giblet betreffende De Twaalf. Geschiedenis en theologie (p. 39-62). Vervolgens in aansluiting daarmee wordt een peiling gedaan naar De leer van de Kerkvaders over het priesterschap (p. 81-84), Het priesterschap op het Concilie van Trente door P. Fransen (p. 85-112), De priester volgens Vaticanum II in samenwerking door P. Delahaye en C. Troisfontaines (p. 113-127). Ook wordt het nieuwe wijdingsformulier van 1968 onderzocht
naar zijn theologische betekenis, door A. Houssiau (p. 127-144), terwijl in pastorale richting G. Philips zijn gedachten laat gaan over De priester-leraar in de hedendaagse Kerk (p. 145-158). Tenslotte dient nog de bijdrage van P. Grelot vermeld, De roeping tot het ambt in dienst van het volk van God (p. 63-80), een artikel dat reeds vroeger was verschenen in No. 48 van de Assemblees du Seigneur als een commentaar op Lc 5, 1-11 in 1964.
De uitgave werd bezorgd door Mgr. Descamps die de bundel van een inleiding voorzag en in een knap artikel een proeve van besluit over dit geheel waagt (pp. 159-171). Naar zijn oordeel zijn gedachtewisselingen te groeperen rond drie essentiële kwesties: Wat is de taak van de kerk in de wereld van vandaag?, Wat is de zin van het ambtelijk priesterschap? en, Wat is er in dit priesterschap blijvend en onveranderlijk?
S. De Smet
| |
| |
| |
Prof. Dr. P.J.A.M. Schoonenberg S.J.
Hij is een God van mensen. Twee theologische studies
Malmberg, 's Hertogenbosch, 1969, 195 pp., f 14,90.
Dit boek bevat de uitwerking van reeds eerder gepubliceerde studies. Allereerst de uitwerking van zijn in 1965 gehouden inaugurale rede ‘God of mens: een vals dilemma’, waarin wordt aangetoond dat God niet tegenpool van de mens is, maar integendeel degene die het - in zijn mensgeworden Zoon, Jezus Christus - ons mogelijk maakt mens te zijn en als mens te leven. De tweede, uitvoeriger studie behandelt een thema dat schr. ook reeds in meerdere tijdschriftartikelen gepubliceerd heeft, maar dat in dit boek in gerijpte vorm wordt aangeboden: ‘God en mens of God in mens?’ In de loop van zijn overwegingen wil schr. ons winnen voor het laatste alternatief als meer eigentijdse benadering van het mysterie van Jezus Christus, de Zoon Gods. Zo ontstaat een blauwdruk voor een eigentijdse theologie, die het overdenken alleszins waard is. Zelf is de auteur ervan overtuigd dat hij ‘geen vlotte lectuur’ aanbiedt. Maar enigszins theologisch geschoolde en geïnteresseerde lezers mogen dit mooie boek niet ongelezen laten.
S. Trooster
| |
Brokard Meijer
Maria, Evangelisch oder Katholisch?
Wienand Verlag, Köln, 1969, 136 pp., f 10,50, DM. 11,40.
Waardevol in dit boek zijn de ingehouden, sobere mariologische beschouwingen, die echter tot het wezenlijke van het mysterie der Moeder Gods doordringen: in de Evangeliën en de vroeg-christelijke geloofsbezinning verschijnt zij vóór alles als de door God op de meest radicale wijze tot geloofsgehoorzaamheid verloste mens; daarin prototype van de in Christus verloste mens. Een beschouwing die zeer zeker van oecumenisch belang is. Toch zou de gedachtengang aan overtuiging gewonnen hebben, wanneer schr. meer rekening had gehouden met de nieuwere ontwikkelingen in de christologie en consequenter de verworvenheden van de moderne exegese had verwerkt. Het wordt m.i. steeds duidelijker dat het mysterie van de Moeder Gods in de eerste jaren van de Kerk langzaamaan tot helderheid is gekomen in de in het licht van het verrijzenisgeloof zich steeds verdiepende gelovige bezinning op het mysterie van Jezus van Nazaret, Heer van de Kerk, Zoon Gods. Deze opmerkingen mogen overigens getuigen van de diepgang waarmee schr. zijn onderwerp behandeld heeft.
S. Trooster
| |
Joset Powers
Eucharistie in neuer Sicht
Herder, Freiburg/Basel/Wien, 1968, 204 pp..
Het leeuwenaandeel van dit boek wordt ingenomen door een kritische beschouwing en verwerking van de discussies die met name hier in Nederland hebben plaats gevonden rond ‘transsubstantiatie’ en ‘transfinalisatie’ vooral in de jaren 1965-1967. Als ik goed ben ingelicht is de Amerikaanse theoloog Powers in die tijd student in Nijmegen geweest. Het is bij mijn beste weten de eerste keer dat deze discussies zijn opgenomen in het brede verband van een totaalvisie op een theologie van de Eucharistie: korte hoofdstukken over de Eucharistie in de dogmageschiedenis, in de Schrift gaan vooraf, alsmede een korte systematische overweging over de sacramentaliteit van de Eucharistie. Een helder opgezette en uitgewerkte studie, die Nederlandse lezers moet interesseren.
S. Trooster
| |
J. Girardi
Dialogue et révolution
Ed. du Cerf, Paris, 1969, 288 pp., FF. 25,-.
Schr. bundelt in dit boek een serie reeds vroeger uitgegeven studies over de dialoog tussen gelovigen en ongelovigen. Fundamenteel is de eerste studie, een commentaar op de tekst uit de pastorale Constitutie ‘Gaudium et Spes’ over de Kerk in de wereld van vandaag, die spreekt over onze houding tegenover het atheïsme en de atheisten. Daar schr. uitgesproken specialist is in deze materie, wordt ons hier een fundamentele beschouwing geboden. Kort samengevat: een antwoord op het ‘humanisme athée’ kan alleen gegeven worden, wanneer het christendom bereid is een steriel ‘surnaturalisme’ te verlaten voor een authentiek ‘humanisme chrétien’. De christen moet niet meer de wereld willen ‘sacraliseren’, maar haar met de daad ‘transformeren’ in een meer bewoonbare wereld. De volgende studies werken details uit de eerste beschouwing verder uit.
S. Trooster
| |
| |
| |
Godsdienst
Andronikoff, C. - Le sens de fêtes. Le cycle fixe. - Ed. du Cerf, Paris, 1970, 309 pp. |
Bopp, Jörgen, e.a. - Die Angst vor dem Frieden. - Verlag W. Kohlhammer, Stuttgart, 1970, 138 pp., DM. 8,80. |
Cox, Harvey - Het Narrenfeest. - Ambo, Bilthoven, 1970, 221 pp., f 9,75. |
Gentili, Egidio - L'amour dans le célibat. - (Recherche de Dieu), Duculot, Gembloux, 1970, 117 pp., BF. 120. |
Holenstein, Carl - Der Protest der Priester. - (Krtische Texte), Benziger, Einsiedeln, 1970, 39 pp., Schw. Fr. 4,80. |
Howe, Günter - Die Christenheit im Atomzeitalter. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1970, 372 pp., DM. 26,-. |
Klink, Dr. J.L. - Kind en geloof. - Ambo, Bilthoven, 1970, 301 pp., f 12,50. |
Pol, Dr. W.H. Van de - Het voortbestaan van kerk en christendom. - Nederlands Uitgeverscentrum, Maaseik, 1970, 292 pp. |
| |
Han Fortmann
Oosterse Renaissance
Ambo, Bilthoven, 1970, 68 pp., f 5,50.
In dit, op zijn sterfbed voltooide werkje, constateert de schrijver dat er een grote belangstelling bestaat voor de Oosterse en met name de Boedistische mystiek. Daarbij haalt hij de verschillende Oosterse systemen, zoals bijvoorbeeld yoga en zen, nog al eens door elkaar. Hij meent nu terecht dat er duidelijk een streven is naar een ander, meer algemeen bewustzijn als dat van het dagelijks leven, waarbij hij dan aanwijst dat ook in de christelijke mystiek dat andere bewustzijn voorkomt. Daaruit komt hij nu tot de conclusie dat de kerken deze mystiek moeten verkondigen en wat minder over Vietnam moeten spreken. Met deze conclusie kan men moeilijk meegaan. Men moet zeker aan mystiek doen, maar mag daarom de ethiek niet laten. Daarbij is mystiek iets wat men moet doen en waarover weinig te praten valt. Feitelijk constateert de schrijver dat godsdienst in is en wil hij feitelijk dat de christelijke kerken daarvan gaan profiteren. Als de godsdienst werkelijk in is op een andere manier dan antiek nog altijd in is, dan zal dat vanzelf haar uitwerking op de geloofsbeleving hebben. Dan kan men misschien een eigentijdse geloofsbeleving verwachten waarin Oosterse vormen een grote rol gaan spelen.
C.J. Boschheurne
| |
Juan Estruch
Protestants d'Espagne
Desclée & Cie, Paris, 1969, 199 pp..
J.E., lid van de Episcopaalse gereformeerde Kerk van Spanje, presenteerde in 1967 aan de universiteit van Barcelona een thesis welke als boek in Franse vertaling thans voor ligt. Men vindt er gegevens uit de eerste hand betreffende het Spaanse protestantisme in zijn verschillende denominaties. In een eerste deel wordt na een voorafgaande historische oriëntatie de telling van 1961 en de opdeling van nagenoeg 30.000 protestanten in het Iberisch schiereiland besproken en toegelicht. In een tweede deel gaat de aandacht naar Barcelona, waar 5000 gelovigen verblijven van de 5.700 in geheel Catalonië. Het is een socio-religieuze arbeid waarin ter sprake komen: de sociale integratie, de religieuze praktijk, de verschillende parochieactiviteiten, en de factor van het moderne leven af te meten aan de mobiliteit en de vrijetijdsbesteding. In een derde deel tenslotte bespreekt J.E. de godsdienstvrijheid en de vreemde verhouding van het Spaanse protestantisme tegenover de oecumene. Wat dit boek ons biedt over het verschijnsel ‘bekering’ en over de relatie ‘kerk en sekte’ lijkt ons samen met de treffende getuigenissen, resultaat van drie enquêtes, het meest waardevolle.
S. De Smet
| |
A. Wihler en H. Moulin
Anne de Guigné.
Documents authentiques
Inprimerie monastique Saint-Julien-L'ars, 1970, 247 pp., FF. 15.
Anne de Guigné, eerste kind uit een Franse adellijke familie, werd geboren in 1911. In 1922 overleed zij en bleef bekend als een uitzonderlijk begenadigd kind. De auteurs hebben authentieke documenten samengebracht. Deze komen van familie, vrienden, kennissen en worden afgewisseld met een stel foto's van het meisje en facsimilés van geschriftjes en kindertekeningen. Cardinal Garone schreef een welwillend woord vooraf.
S. De Smet
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Chomsky, Noam - Taal en mens. - Van Loghum Slaterus, Deventer, 1970, 158 pp., f 14,50. |
Engelman, Paul - Ludwig Wittgenstein. - Oldenbourg Verlag, München, 1970, 127 pp., DM. 12,80. |
Etudes Philosophiques, Les - Hommage à Georges Bastide. - Presses Universitaires de France, Paris, 1970, avril-june 2. |
Miller, R.D. - Schiller and the ideal of freedom. - Clarendon, Oxford, 1970, 130 pp., 30/-. |
Sedlmayr, Hans - Gefahr und Hoffnung des technischen Zeitalters. - Otto Müller, Salzburg, 1970, 70 pp., ÖS 42,-. |
Verhoeven, Corn. - Bijna niets. - Ambo, Bilthoven, 1970, 270 pp., f 16,50. |
| |
Ton Lemaire
Filosofie van het Landschap
Ambo, Bilthoven, 1970, 224 pp., f 12,50.
De schrijver stelt een aantal hoogst originele en belangwekkende vragen. Wat doen we eigenlijk als we wonen, wandelen, reizen, tourist zijn. Wat is de werkelijke betekenis die de archeologie, de heemkennis en de folklore voor ons hebben. Hoe beleven wij het landschap. Dat laatste gaat hij dan ook nog na met behulp van de geschiedenis van het landschap in de schilderkunst. Zelfs vraagt hij zich af wat doen we eigenlijk als we ons bruin laten worden. De vragen zijn origineel; de antwoorden bevredigen veel minder. De schrijver komt steeds weer op een mythische beleving van het landschap terug zonder dat hij nu precies duidelijk maakt waar dat uit bestaat. Hij laat totaal buiten beschouwing dat de verandering in de kennis van het landschap er vooral een is die veroorzaakt wordt door de verandering in de sociale verhoudingen. Inderdaad is het juist dat het oude platteland verdwijnt. Het platteland verstedelijkt, wordt b.v. via de steden bevoorraad zodat het in het dorp vaak moeilijker is vers brood, groente en fruit te krijgen dan in de stad. Maar om nu te gaan jammeren zoals de schrijver doet over het verloren gaan van het boerenleven en de gebondenheid van de boer aan zijn land, is toch wel wat overdreven. Het boerenleven is onvoorstelbaar hard geweest en totdat de eerste machines kwamen, was het nauwelijks een menselijk leven. De verhouding van de noest werkende boer tot zijn landschap verschilde nauwelijks van die van het dier. De boerenroman, die bij deze schrijver nogal in aanzien staat, geeft dan ook een onwerkelijk beeld van de wezenlijke onvrijheid van de boer. Pas de stadslucht maakte de mens vrij. De schrijver heeft dan ook gelijk dat we eigenlijk pas vanuit de stad het landschap kunnen zien. Dat we hier met een dialectische verhouding te maken hebben, schijnt de schrijver niet te zien. In deze dialectiek zit dan ook de verstedelijking van het platteland, die van het platteland nog geen stad maakt maar een nieuwe samenlevingsvorm die ook de stad zal
doordringen.
C.J. Boschheurne
| |
Eugene Kamenka
The Philosophy of Ludwig Feuerbach
Routledge & Kegan Paul, London, 1970, 190 pp., £ 2.
Schrijver behandelt Feuerbach alsof deze denker een positivist was die zich niet goed uitdrukte. Het dialectisch karakter van zijn denken wordt dan behandeld alsof het om taalfouten gaat. Feuerbach is nu eenmaal een dialecticus wiens dialectiek alleen in zoverre van die van Hegel verschilt dat ze zich niet zuiver in de geest afspeelt. Schrijver had overigens kunnen zien dat deze denker geen positivist is doordat hij zelf van Feuerbach aanhaalt de zin dat ieder object door de mens alleen kan worden begrepen en gekend door zijn relatie met andere mensen zelfs als het om wetenschap gaat. Voor een dergelijk primaat van de medemenselijkheid, die al onze kennis van de medemens afhankelijk maakt, is in het (neo)positivisme geen plaats. De werkelijke bedoeling van Feuerbach ontgaat de schrijver dan ook geheel. Het gaat deze denker er om te komen tot een synthese van de menselijke afhankelijkheid van anderen en van de dingen. Kant had de mens in zijn liberale, post-feodale opvatting alleen als afhankelijk van de dingen willen zien, met dien verstande dat hij door zijn rede toch een redelijke zelfstandigheid ertegenover in acht kon blijven nemen. Feuerbachs synthese mislukt feitelijk doordat deze redelijke zelfstandigheid teloor gaat en de mens weer in de eerste plaats behoeftig wordt en dus niet vrij is van behoeften. De door hem gezochte synthese lukt eigenlijk pas aan Marx in diens rijk der vrijheid.
C.J. Boschheurne
| |
| |
| |
Geschiedenis
Am Steuer der Morgenröte. Erzählungen über Lenin. - Aufbau Verlag, Berlin, 1970, 296 pp. |
Braekman, Dr. Willy L. - Middelnederlandse geneeskundige recepten. - Koninkl. Vlaamse Acad. voor taal en letterkunde, Gent, 1970, 482 pp. |
Brooke, Christopher - The twelfth century renaissance. - Thames & Hudson, London/Denis, Borgerhout, 1970, 216 pp., geïll., BF. 168. |
Buzzi, Giancarlo - Peter de Grote. - (De groten van alle tijden), De Geïllustreerde Pers, Amsterdam, 1970, 75 ill. |
Carr, E.H. - The Bolshevik Revolution 1917-1923. I - Penguin Books, Harmondsworth, 1969, 448 pp., £ 4,75. |
Carr, E.H. - The Bolshevik Revolution 1917-1923. III - Penguin Books, Harmondsworth, 1969, 400 pp., £ 5,-. |
Elliott, J.H. - Imperial Spain 1400-1716. - (Pelican) Penguin Books, Harmondsworth, 1970, 423 pp. |
Hatton, Ragnhild - Europe in the ages of Louis XIV. - Thames and Hudson, London/Denis, Borgerhout, 1970, 263 pp., geïll., BF. 168. |
Marwick Arthur - Britain in the Century of Total War. - (Pelican) Penguin Books, Harmondsworth, 1970, 573 pp. |
Mc Naught, Kenneth - The Pelican History of Canada. - Penguinbooks, Harmondsworth, 1970, 336 pp. |
Pieterse, Dr. Wilhelmina S. - Livro de Bet Haim do kahal Kados de Bet Yahakob. - Van Gorcum, Assen, 1970, 208 pp., f 39,50. |
Plaschka, Richard Georg und Karlheinz Mack - Die Auflösung des Habsburgerreiches. - Oldenbourg Verlag, München, 1970, 556 pp., DM. 48,-. |
Runciman, Steven - The last Byzantine renaissance. - Cambridge University Press, London, 1970, 112 pp., 22/-. |
Schepens, Luc - 1940. Dagboek van een politiek conflict. - Lannoo, Tielt, 1970, 258 pp., BF. 195. |
Taylor, A.J.P. - English History 1914-1945. - (Pelican) Penguin Books, Harmondsworth, 1970, 871 pp. |
| |
Erich W. Gniffke
Jahre mit Ulbricht
Verlag Wissenschaft und Politik, Köln, 1966, 376 pp., DM. 24,-.
De auteur van dit werk was een vriend van Otto Grotewohl en verdiende samen met de latere eerste minister van de DDR zijn sporen in de SPD. In oktober 1948 vluchtte hij naar het Westen. Als topfunctionaris van de SPD beleefde hij de intocht van de Russen in Berlijn en nam hij contact op met de uit Moskou teruggekeerde communistische functionarissen die later een belangrijke rol zouden spelen in de DDR: de Gruppe Ulbricht. Gedurende een korte tijd konden de auteur en andere SPD-leiders zich in de DDR inspannen om te komen tot de uitbouw van een socialistische partij in de Oostzone van Duitsland. Als dusdanig beleefde hij de fusie van de SPD met de KPD in één enkele SED. Deze fusie, die wel belangrijk was, liep tenslotte uit op de liquidatie van de SPD in Oost-Duitsland, daar de belangrijke partijfuncties in handen bleven van topleden van de communistische partij, bv. Ulbricht zelf. Als tijdsdocument over het leven van een hoge partijfunctionaris is het werk van Gniffke interessant en belangrijk. De auteur weet het zelf beleefde levendig te vertellen.
A. Van Peteghem
| |
W. Hausenstein
Impressionen und Analysen, letzte Aufzeichnungen
Bruckmann, München, 1969, 272 pp., DM. 28,-.
In 1967 verscheen onder de titel Licht unter dem Horizont het eerste deel van het dagboek van Hausenstein. Het omvatte de jaren 1942-1946, herinneringen dus aan een diepbewogen oorlogstijd. In deze band lopen de aantekeningen van 1948 tot 1957. In 1950 werd Hausenstein de eerste Duitse zaakgelastigde te Parijs na de oorlog. Zo treden naast persoonlijke belevenissen en uitingen van zijn universele belangstelling nu de politieke gegevens van het naoorlogse Frankrijk meer op de voorgrond. Allerlei problemen blijken hem te interesseren: de Oost-West verhouding, communisme en christendom, radicalisme en moderne kunst. Tevens heeft hij aantekening gehouden van zijn contacten met allerlei belangrijke persoonlijkheden die hij ontmoette en interessante boeken die hij in die periode gelezen heeft. Daardoor heeft dit dagboek een actuele betekenis. Het werk, dat fraai is uitgegeven, bevat ook 7 facsimile's uit zijn handschriften, een bibliografie van de boeken en artikelen van de auteur en een uitvoerig namenregister.
P. Grootens
| |
| |
| |
Politiek
Brahm, Heins - Der Kreml und die CSSR, 1968-69. - Kohlhammer, Stuttgart, 1970, 144 pp., DM. 12,80. |
Butler, David and Donald Stokes - Political Change in Britain. - Macmillan and Co, London, 1970, 509 pp., f 4,50. |
Doorn, J.A.A. van en W.J. Hendrix - Ontsporing van geweld. Over het Nederlands Indisch/Indonesisch conflict. - Universitaire Pers Rotterdam, Rotterdam, 1970, 311 pp., f 14,90. |
Dröge, Frantz e.a. - Publizisten zwischen Intuition und Gewissheit. - Van Gorcum, Assen, 1970, 61 pp., f 4,50. |
Grainger, J.H. - Character and style in English Politics. - Cambridge University Press, London, 1969, 291 pp., 50/-. |
Hofmann, Hans-Hubert - Die Entstehung des modernen souveränen Staates. - Kiepenheuer und Witsch, Köln, 1970, 496 pp., DM. 26,-. |
Hautmann en Kroner - Kleines Lexikon zur politischen Bildung. - Hornung, München, 1970, 189 pp., DM. 5,80. |
Kimche, Jon - The Second Arab Awakening. - Thames and Hudson, London / Denis, Borgerhout, 1970, 288 pp., BF. 307. King, Anthony - The British Prime Minister. - Macmillan and Co, London, 1969, 210 pp., 10/-. |
Krippendorff, Ekkehart - Die Amerikanische Strategie. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt 1970, 496 pp., DM. 24,-. |
Linke, Horst G. - Deutsch-Sowjetische Beziehungen bis Rapallo. - Wissenschaft und Politik, Köln, 1970, 296 pp., DM. 35,-. Meissner, Boris, Hrsg. - Die deutsche Ostpolitik 1961-1970. Kontinuität im Wandel. - Wissenschaft und Politik, Köln, 1970, 448 pp., DM. 38,-. |
Mierau, Fritz - Links, / Eine Chronik in Vers und Plakat. - Rutten und Loening, Berlin, 1970, 455 pp., DM. 27,-. |
Narr, Wolf-Dieter - CDU-SPD. Programm und Praxis zeit 1945. - Kohlhammer Verlag, Stuttgart, 1970, 327 pp., DM. 29,-. |
Oehlke, Paul en Hans H. Herzog - Intellektuelle Opposition im autoritären Sozialstaat. - Luchterhand, Neuwied, 1970, 216 pp., DM. 12,80. |
Raphael, D.D. - Problems of Political Philosophy. - Pall Mall Press, London, 1970, 207 pp., 35/-. |
Vahlefeld, Hans Wilhelm - Weltrevolution aus Fernost. Das neue China. - Econ, Düsseldorf, 1970, 320 pp., geïll., DM. 22,-. Widmann, Carlos - Report aus Cuba. - List, München, 1970, 150 pp., DM. 11,80. |
| |
Botschaft aus Moskau. Vom Leben, Fühlen und Denken der Sowjetbürger
Econ Verlag, Düsseldorf, 1970, 272 pp., DM. 24,-.
Alhoewel op het ogenblik de toeristische activiteit ook naar de Sovjet-Unie toeneemt, is het toch nog moeilijk om zich een gedachte te vormen over het dagelijks leven van de Sovjet-burger. Wat denkt deze, hoe reageert hij op de gebeurtenissen waarin zijn land betrokken is, hoe staat het daar met de intellectuele vrijheden. De auteur is een West-Europeaan die in Rusland studeerde en er verschillende vrienden heeft. Hij geeft kriskras een aantal beschouwingen over zijn belevenissen in het Rusland van Brezjnev en Kosygin. Om allerlei moeilijkheden te vermijden voor zijn vrienden verkoos hij anoniem te blijven. Het werk bestaat uit een aantal losse notities gegroepeerd rond volgende thema's: de 21ste augustus in Rusland (inval van Tsjecho-Slovakije); het neo-stalinisme; notities tijdens een winter in Rusland; Nadjescha Nikolajewna (gesprekken met een taxichauffeur); de intellectuelen; verleden en toekomst.
Heel persoonlijke getuigenissen van een man die jaren in Moskou geleefd heeft.
A. Van Peteghem
| |
K.L. Poll
Het masker van de redelijkheid
Politieke Essays
Meulenhoff, Amsterdam, 1969, 191 pp., f 9,50.
Schrijvend over de Amerikaanse democratie merkte Alexis de Toqueville meer dan een eeuw geleden al op, dat de deugd van een kunstenaar de ondeugd kan zijn van een staatsman. Dit is in wezen ook het uitgangspunt van Polls beschouwingen over het politieke leven in het Nederland van vandaag. De politiek is volgens hem het terrein bij uitstek van de ‘redelijkheid’. Redelijkheid is de norm van de politiek zoals waarheid de norm is van de wetenschap, goedheid die van de moraal en schoonheid die van de kunst. Het is de laatste tijd in Nederland echter zo, dat allerlei lieden - studenten, ideologische zeloten en kunstenaars - zich op de politiek werpen. Zij zetten dan wel ‘het masker van de redelijkheid’ op, maar achter dat masker schuilt een bewogenheid vanuit een heel ander normenstelsel, dat aan de politiek volkomen vreemd is en in feite de politiek denatureert en dus vertroebelt.
Denatureert hij zelf de politiek niet in
| |
| |
sterke mate wanneer hij haar de ‘redelijkheid’ als norm toeschuift? De redelijkheid van het compromis met de feiten - daar komt het op neer. Het zou er treurig met de politiek uitzien als zij nimmer andere normen had gekend. En het ziét er ook treurig met de politiek uit in perioden, waarin die ‘redelijkheid’ haar hoogste norm is. In haar grote perioden leeft de politiek echter uit ideeën, uit idealen - vooral niet te verwarren met ideologieën. De vaders van de Amerikaanse Grondwet, de vader van de Nederlandse Grondwet, Thorbecke, de promotoren van onze sociale wetgeving, waren mensen van ideeën en idealen. Dat studenten, ideologen, kunstenaars dit in de politiek van vandaag missen - geef hun eens ongelijk! Dat zij bij het zoeken naar ideeën en idealen ernaast schieten, daar kan men Poll wel een eindweegs in volgen. Maar om nu te zeggen, dat hij zélf veel inbrengt in het zoeken daarnaar - nee. Zijn negativisme maakt het rookgordijn in de politiek alleen maar dichter.
Hans Hermans
| |
John Waterbury
The Commander of the Faithful
Weidenfeld and Nicolson, London, 1970, 368 pp., 65/-.
Waterbury, hoogleraar aan de universiteit van Michigan USA, analyseert de Marokkaanse politieke structuur van de eerste 10 jaar van de onafhankelijkheid van het land (1956-166).
Een structureel-functionalistische aanpak bij analyse van ‘jonge’ landen voldoet naar de mening van Waterbury niet geheel: bij nieuwe regimes dient de nadruk te liggen op de politieke cultuur, zodat de relatie tussen sociaal-historisch bepaald gedrag en het politieke handelen binnen de nieuwe staat beter bestudeerd kan worden.
Volgens de auteur voldoen de analytische categorieën als ‘partij’, ‘elites’, klassen e.d. niet, omdat ze het specifieke van het politieke proces verhullen.
Theoretisch uitgangspunt bij de analyse van het Marokkaanse politieke proces is dat de politieke cultuur, de normen en waarden die het politieke gedrag bepalen, het gedrag van de politiek handelende mens begeleiden en als katalysator en stimulans werken voor politieke actie.
Naar de mening van de schrijver staat speciaal Marokko model voor een combinatie van ‘traditioneel’ en ‘modern’ in het normbesef binnen het politieke systeem zoals dat in het Midden Oosten wordt aangetroffen.
Deze combinatie vindt hij speciaal - hoe kan het anders - in de politieke elite. Deze elite heeft de algemene trekken zoals in alle ‘jonge landen’: hogere opleiding is bijna een garantie tot toegang tot de elite die belang heeft bij handhaving van de sociale en machtspolitieke status quo. De betrekkelijk korte (Franse) protectoraatsperiode weekte de elite niet los van het traditionele waardenpatroon. In het algemeen constateert Waterbury in het Midden Oosten een grote invloed van de traditionele cultuur. Daarom meent hij ook Franz Fanon's opvatting te kunnen bestrijden dat emancipatie van de traditionele waarden en de feodale structuren door een volksopstand, zoals in Algerije, het belangrijkste mechanisme is tot sociale verandering. Wanneer Fanon nog zou leven, merkt Waterbury op, dan zou hij zien, dat ook in Algerije de traditionele politieke waarden weer de overhand gekregen hebben. In het centrum van het politieke systeem in Marokko, gedomineerd door de politieke en sociale elite, staat de koning - amir almuminin -, die door een verdeel-en-heers-politiek de elite de baas tracht te blijven en zich daarbij verzekerd heeft van directe controle op het leger en de politie. Hét grote dilemma voor de koning (Hassan) is het invoeren van economische ontwikkeling zonder het delicate evenwicht binnen de elite te verstoren. Koning en elite handhaven zich door ‘gepast’ gebruik te maken van terreur-methoden. Daarom is het jammer dat Waterbury geen gebruik heeft gemaakt van een nadere beschrijving van positie, functie en handelen van generaal Oufqir, de minister van binnenlandse zaken, om dit te illustreren.
Oufqirs naam is verbonden met de geruchtmakende Ben Barka-affaire en met de zoutmijnen in het binnenland waarin politieke tegenstanders van het regime de dood vinden.
Waterbury's analyse is afgezien van dit detail een belangrijke bijdrage tot inzicht in de politieke structuur van Marokko en het Midden Oosten. Naar de mening van de auteur is de elite niet of nauwelijks in staat de komende problemen van urbanisatie, bureaucratisering en volksonderwijs het hoofd te bieden, problemen die zij zelf scheppen om de eigen positie te kunnen handhaven. Oufqirs onderdrukking van studentenprotest middels executies en werkkampen is een symptoom van het wankelen van het elitaire politieke systeem in Marokko, maar geen garantie dat dergelijk systeem niet in een andere vorm zal blijven bestaan.
F. Nieuwenhof
| |
| |
| |
Gedragswetenschappen
Chapsal, Madeleine en Michèle Manceaux - Les professeurs pour quoi faire? - Le Seuil, Paris, 1970, 187 pp. |
Carlebach, Julius - Caring for Children in Trouble. - Routledge & Kegan Paul, London, 1970, 198 pp., £ 1,15. |
Ejlersen, Mette - Orgasme bij de vrouw. - (Alphaboek) Uitgeverij N.V.S.H., 's- Gravenhage, 1970, 127 pp. |
Eliade, Bernard - L'école ouverte. - Le Seuil, Paris, 1970, 253 pp. |
Elkes, Alexander en J.G. Thorpe - Psychiatrisch vademecum. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 205 pp.. |
Geldard, Frank A. - Handboek van de psychologie, I en II. - Spectrum, Utrecht/ Antwerpen, 491 en 349 pp., samen f 16,-. |
Guichard, Olivier - L'éducation nouvelle. Pion, Paris, 1970, 124 pp.. |
Hadfield, J.A. - Psychotherapie. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 489 pp., f 7,50. |
Haenen, Dr. A.W. - Van kleuter tot schoolkind. - Wolters-Noordhoff, Groningen, 19702, 250 pp., f 19,90. |
Hofstede, Peter - Tot onze diepe droefheid. - (Anthos), Bosch en Keuning/In den Toren, Baarn, 1970, 176 pp., f 8,50. |
Mannoni, Maud - Le psychiatre, son ‘fou’ et la psychanalyse. - Le Seuil, Paris, 1970, 269 pp. |
Meuwese, Dr. W. - Onderwijsresearch. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 239 pp.. |
Moors, Dr. P.C. - Gezinsregeling. - Van Gorcum, Assen, 1970, 313 pp., f 29,90. |
Nolte, Helmut - Psychoanalyse und Soziologie. - Hans Huber, Bern/Stuttgart/Wien, 1970, 247 pp., Schw. Fr. 28,-, DM. 25,-. |
Plancke, R.L., uitg. - Paedagogica historica, X, 1. - Gent, 1970, 201 pp. |
Pougatch-Zalcman, Léna - Les enfants de Vilna. Une expérience pédagogique. - Casterman, Tournai, 1970, 234 pp., BF. 90. |
Stellwag, Prof. Dr. H.W.F., e.a. - De leraar en zijn klas. - Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, 142 pp., f 10,90. |
Stuart, Simon - ‘Say’. An Experiment in Learning. - Thomas Nelson and Sons, London, 1969, 219 pp., 42/-. |
Thiels, Manfred, Hrsg. - Enzyklopädie der Geisteswissenschaftlichen Arbeitsmethoden. 6. Methoden der Kunst und Muzikwissenschaft. - Oldenbourg Verlag, München/ Wien, 1970, 153 pp., DM. 24,-. Bij intekening op het geheel DM. 21,60. |
| |
G.L. Janssen
Jeugd en jonge schrijvers in onze tijd
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1970, 210 pp., BF. 195.
Het eerste deel van dit boek bevat zoals vele andere publikaties een beeld van de jeugd in deze tijd. Op zichzelf niet slecht. Maar te uitgebreid (120 pp.) t.o.v. het tweede deel (60 pp.), in functie waarvan het zou geschreven zijn. Een element dat hier sterk naar voren gebracht wordt is het onderscheid tussen de puberteit of jeugdjaren en de daarop volgende periode van jongvolwassenheid. De hedendaagse jeugd zou te bestempelen zijn als een zachte generatie, terwijl de maatschappij-kritische houding typerend zou zijn voor de jongvolwassenen. Het tweede deel behandelt de tijdgeest bij jonge vlaamse prozadebuten (20 debuten tussen 1957 en 1966). Wat opvalt is het groot aantal werken geschreven in de eerste persoon én in de tegenwoordige tijd. Daarenboven zijn de romans waarin de gedachten overheersen, meestal geschreven in de eerste persoon en in de tegenwoordige tijd. Bij de romans waar de actie overheerst, vindt men de tegenovergestelde tendens nl. derde persoon en verleden tijd. De ideeën van de jonge schrijvers worden eerst negatief beschreven en dan komt men tot maatschappijkritiek en vereenzaming, vervreemding. Positief beschreven kan men zeggen dat een vrije, persoonlijke uitbouw van eigen bestaan primeert. Het schuldbewustzijn wordt op een originele manier behandeld. De jonge auteurs leggen geen wederkerige band tussen seksualiteit enerzijds en huwelijk en gezin anderzijds. Positieve normen voor het gedrag vindt men zelden, al kan men vermelden: het positief bijdragen tot de vrije uitbouw van het bestaan van iemand anders (liefde maakt de ander vrij). In het derde deel (30 pp.), ‘konfrontatie’, is ondermeer interessant een korte typering van de moraal der bestudeerde auteurs. Deze blijkt een humanisme te zijn met 3 hoofdprincipes: 1) integriteit van het individu, dat volkomen vrij moet zijn; 2) ge- | |
| |
meenschap gebaseerd op liefde en rechtvaardigheid, oprechtheid en waarachtigheid; 3) volkomen harmonie tussen het
lichamelijke en het spirituele in de mens. Als slot van deze bespreking een korte bemerking nog: het boek bevat geen analyses van de werken afzonderlijk. Geen verticale analyses, alleen horizontale.
P. Marineau
| |
Celia Green
Vlucht in de medemens
(Boom paperback), Boom, Meppel, 1970, 129 pp., f 8,90.
Hoe komt het dat je, wanneer je een vraag stelt over de mens en het universum, altijd een antwoord krijgt dat gaat over de ‘mens in de samenleving’? Dat is de vraag die de schrijfster, directrice van het Oxford Institute of Psychofysical research, zich stelt aan het begin van dit boekje. Zij tracht de psychologische krachten te achterhalen die bepalen dat men zo vaak zegt dat andere mensen datgene zijn waarmee de mens ‘in laatste instantie’ te maken heeft. Brutaal in het formuleren, geestig in het associëren tracht de schrijfster de heersende opvatting van geestelijke gezondheid te ontmaskeren als een angstvallige ontkenning van de werkelijkheid, waarin sociologie de troost én opium is van iedereen voor iedereen. Het omgekeerde van de geestelijk gezonde mens, die verstandige boeken schrijft, verstandig over het bestaan spreekt, een religie, filosofie en wetenschap van het gezonde verstand pleegt, zou de trekken vertonen van een alternatieve bestaanswijze, waarin de mens meer belang stelt in de werkelijkheid dan in andere mensen, waarin het begrip oneindigheid niet verdrongen wordt, en waarin gedrevenheid, slechts op één zaak geconcentreerde aandacht, onvoorwaardelijkheid en geestelijke autarkie naar voren komen. Wanneer de schrijfster als voorbeelden van deze levenswijze Christus en Nietzsche aanhaalt, op basis van een ‘vluchtige’ exegese van de evangelies en over de eerste geschriften van de tweede persoon, vervluchtigt haar origineel betoog en ontaardt het in een vlucht voor logica en feitelijkheid.
Het sterkste punt van dit in weerbarstige stijl geschreven betoog is gelegen in het constateren dat bij alle pleidooien voor communicatie van ik-jij-verhoudingen etc., de mensen bij gebrek aan dromen over oneindigheid zo stokstijf bevroren zijn dat ze nauwelijks een woord kunnen wisselen.
G. Wilkens
| |
Biografie
R.A. Blondeau
Mandarijn en Astronoom. Ferdinand Verbiest S.J. (1623-1688) aan het hof van de Chinese Keizer
Desclée De Brouwer, Brugge/Utrecht, 1970, 525 pp., geïll., BF. 385.
Onlangs voor de BRT ondervraagd over zijn opzet, verklaarde R.B. dat zijn zin voor de geschiedenis van de astronomie hem twee beroemde Vlamingen heeft doen waarderen: de Brugse mathematicus Simon Stevin, en de wellicht op dit terrein minder bekende Jezuiet Ferdinand Verbiest uit Pittem. Vooral de laatste heeft hem blijkbaar geïntrigeerd. Jarenlang geduldig opsporingswerk, een uitgebreide briefwisseling, aanhoudend contact met sinologen en astronomen hebben het mogelijk gemaakt een historisch verantwoorde biografie te wijden aan deze merkwaardige missionaris in het China van het einde van de 17e, het begin van de 18e eeuw. Blondeau biedt zijn lezers echter meer dan een biografie. Hij zocht zich immers een oordeel te vormen over de waarde en de betekenis van zijn held tegen de brede achtergrond van de Europese cultuurgeschiedenis en in het licht van een belangwekkende episode uit de kerkgeschiedenis, gekenmerkt door de oprichting van een soort ministerie voor buitenlandse missies, de Propaganda Fide en zijn conflict met het Patrao van de kwijnende Portugese wereldmacht. De voornaamste bron van dit werk zijn evenwel de verschillende publikaties (boeken, verhandelingen, memories van toelichting, tabellen, cartografisch materiaal en ephemeriden) en brieven van Verbiest zelf geweest (pp. 482-494). De historici van de fameuze kwestie der Chinese riten zullen voor de toekomst verplicht zijn rekening te houden met Blondeau's visie (p. 307, n. 4). De schrijvers van tal van cultuurhistorische monografieën en naslagwerken zullen al te westerse uitspraken dienen te herschrijven (p. 375 b.v.). Misschien vinden sommigen deze biografie te wijdlopig geschreven. Het mag dan waar zijn dat inderdaad op p. 132 Verbiest voor het eerst ten tonele verschijnt, en men zich afvraagt of het zin heeft te spreken over het al dan niet gemotiveerde in Verschaeves toneelstuk be- | |
| |
treffende Verbiest (pp. 400-404). Toch zal iedereen toegeven dat het overzicht van de
Chinese cultuurgeschiedenis, de wetenswaardigheden over de oud-christelijke missie in China ten tijde der Nestorianen, en zelfs de curiosa mechanica welke de medewerkers van deze mandarijn samenknutselden ten gerieve van de keizer, aan het leven van de missionaris een merkwaardig reliëf geven. Staan blijft dat men dit boek in vlotte, soms wat noord-nederlands getinte stijl geredigeerd, leest als een roman. Het is verbazend hoe de schrijver zoveel eruditie wist te verwerken tot een afgerond geheel. Treffend is de manier waarop S. scherp en toch discreet, zonder een spoor van chagrijnigheid, zijn waardering uit over de Kerk en haar wel eens al te menselijke gedragingen. Wat de astronomie betreft kunnen we de Leidse professor Zürcher ten volle bijtreden en zeggen dat ‘deze passages van een uitzonderlijke helderheid zijn, die het ook voor niet ingewijden in deze moeilijke materie mogelijk maken zich een beeld te vormen’. Een werk van dit niveau is zeldzaam. Een eminente Vlaamse bijdrage tot geschiedenis van de wereldcultuur.
S. De Smet
| |
Relman Morin
Dwight D. Eisenhower.
Een dossier van Associated Press
Desclée De Brouwer, Brugge/Utrecht, 1970, 222 pp., geïll., BF. 250.
Een merkwaardig knap geschreven en goed gedocumenteerd relaas van het leven van deze inderdaad eenvoudige maar grote Amerikaan. Relman Morin behoorde tot een van de drie bevoorrechte journalisten die de executie van de Rosenbergs meemaakte. Met eersterangsinformatie kon hij in een aantal gesprekken met zijn held iets van de sluier oplichten welke elk mensenleven dekt. Eisenhower stemde toe, hoewel niet zonder tegenzin, toen hij hoorde dat het boek een biografie zou worden. Titel, datum en wijze van verschijnen interesseerden hem niet. Toch beleefde de ex-president er genoegen aan te vertellen over zijn verleden, over zijn jeugd en zijn vrienden vooral.
Wie dit boek ter hand neemt, leest het van de eerste tot de laatste bladzijde. Hij leeft mee met de barvoets achter zijn groentekar aanlopende kleine Ike, die moet werken om in het onderhoud te voorzien en met zijn broer kruis of munt gooit om uit te maken wie van beiden om het jaar zal gaan werken om de ander toe te laten te studeren. Dat Ike verloor bij de opgooi en nachtwerk aannam in een zuivelfabriek zullen velen misschien niet weten. Maar het boek van Morin is meer dan petite histoire. Het is boeiend te zien hoe de toekomstige generaal zijn kans kon wagen voor het vergelijkend examen dat hem de toegang tot Westpoint ontsloot en het langs figuren als Former, Mac Arthur en Marshall op onvermoede wijze bracht tot de rang van geallieerd opperbevelhebber met vrienden als Patton en Bradley naast zich.
‘De dag van vandaag lijkt enkel maar de voortzetting van wat ik sinds juli '41 heb meegemaakt, zelfs al eerder’, zo annoteert de nieuwe president in zijn journaal de eerste dag van zijn verblijf in het Witte Huis. Hiermee lijkt Eisenhower die altijd de politiek zo geschuwd had, zijn eigen verbazing te uiten over de wending die zijn leven had genomen.
Het is duidelijk dat vooral dit tweede gedeelte met bewondering maar ook met realisme en politieke bedoeling geschreven is. Daarvoor getuigen de bondige hoofdstukjes over Korea, de affaire Rosenberg, het Mac-Cartyisme, de Suez-crisis, de rassenrellen van Litle Rock, de eerste Spoetnik (4 oktober 1957), de relaties met Chroestjew en de verwikkelingen naar aanleiding van Gary Powers' neergehaalde U-2, het genereuze gebaar van het hospitaalschip ‘Hope’ in de wateren van het Verre Oosten, de nederlaag van Nixon voor het presidentschap, en tot slot het bericht van de moord op J.F. Kennedy terwijl Eisenhower in Normandië de twintigste verjaring van zijn grootse wapenfeiten herdenkt.
Vele facetten van de vijf sterren-generaal worden aldus belicht. Daarbij zijn opvallend zijn temperamentvolle beslissingen (b.v. de verhouding met Darlan en de Fransen in voorbereiding op de invasie), zijn trouwe vriendschap (o.a. met Taft, Dulles en Nixon), zijn diep geloof (aldus b.v. het gebed uitgesproken vóór zijn inaugurale rede als president en dat hij op de keerzijde van een enveloppe schreef toen hij in zijn wagen naar de plechtigheid werd gereden).
Tientallen foto's met gepaste onderschriften illustreren dit leven van deze moderne Amerikaan die toch durfde te schrijven ‘dat vrijheid niets betekent, tenzij er geloof is’.
Een in alle opzichten verhelderend en verrijkend boek waarvan DDB een fraaie uitgave heeft weten te bezorgen.
S.D.S.
| |
| |
| |
Wetenschappelijk allerlei
Allison, Anthony - Biologie van de seksualiteit. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 302 pp., f 6,50. |
Ardenne et Gaume. - Editions Mercator, Anvers, 1970, 249 pp.. |
Coult, D.A. - Moleculen en cellen. - Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1970, 183 pp., f 4,50. |
Fox, Robin - Verwantschap en huwelijk. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 270 pp.. |
Geus, Dr. C.A. de - Huisarts en kankerpatiënt. - Van Gorcum, Assen, 1970, 172 pp., f 17,50. |
Groen, Gerard e.a. - Drugs. - (Hoe heet?), Malmberg, Den Bosch, 1970, 43 pp.. Hooff, Dr. Ir.J.H.C. van en Ir.R. Wyatt - De chemische binding. - Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, 29 pp., f 5,50. Harrison, G.A. e.a. - Biologie van de mens, I en II. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 348 en 261 pp.. |
Pothorn, Herben - Aap en mens in de evolutie. - Zomer en Keuning Wageningen, 1970, 191 pp., f 12,90. |
Stahl, Franklin W. - Het mechanisme van de erfelijkheid. - Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1970, 260 pp., f 7,50. |
Schmeck Jr, Harold M. - De artificiële mens. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 249 pp., f 5,-. |
Thiadens, Dr. A.J.H. en M.J. Smulders-Aghina - Huisarts van de toekomst. - Katernen 2000, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, 23 pp., f 2,-. |
| |
D.A. Coult
Moleculen en cellen
(Prisma Comp.), Spectrum, 1970, 180 pp., f 4,50.
Het is intussen gebleken dat de grote verscheidenheid in levensprocessen die de biologie in haar adolescentieperiode heeft kunnen catalogiseren, binnen een wetenschappelijke benaderingswijze tot een aantal scheikundige reacties herleid kan worden. De biologie verkeert nu in het stadium dat ze steeds meer inzicht verkrijgt in het verloop van zulke processen. Het blijkt daarbij voor een groot gedeelte te gaan om de vele stofwisselingsprocessen die zich binnen een cel - als eenheid van levensactiviteit - afspelen.
Het onderhavige boek gaat dan ook allereerst in op de bouwbestanddelen van een cel: kunnen we de structuur daarvan achterhalen, en op een dergelijke wijze misschien ook het functioneren ervan verstaan? Aldus komen belangrijke organische stoffen als koolhydraten, eiwitten, organische zuren en vetten ter sprake. Vervolgens wordt aandacht gevraagd voor activiteiten in de cel: de waterverhouding, opname van stoffen (diffusie en osmose), het vastleggen van energie en het putten van energie, en de belangrijke katalytische werking van enzymen. Tot slot komt S. terecht bij de regulerende werking binnen de cel, welke onder controle staat van een erfelijkheidscode en van omringende cellen (het organisme).
Het boek gaat dus vrij diepgaand in op levensprocessen die in hun totaliteit het leven gestalte schijnen te geven. Voor de amateur die iets van scheikunde afweet, is de inhoud erg aanbevelenswaard, omdat het een aantal ‘intuïtieve’ waarnemingen rondom het leven uitdiept en basis geeft. Het zou zelfs te overwegen zijn of dit boek niet als een handboek kan dienen op hogere klassen van het voortgezet onderwijs.
G. Verschuuren
| |
Dr. Lutz von Hupperschwiller
Familie und Jugendkriminalität II Gewissen und Gewissensbildung in Jugendkriminologischer Sicht
Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart, 1970, 132 pp., DM. 25,-.
Het boek heeft, behalve een korte inleiding en een slotbeschouwing, 3 delen: (I) Wezen, structuur en functies van het geweten, (II) De aanleg van het geweten en het proces van de gewetensvorming, (III) De mogelijkheden van misvorming en van beïnvloeding van het geweten. De schrijver nam de moeite om in dit raam al het materiaal te rangschikken dat hij uit de desbetreffende literatuur kon opdelven. De begrippen autonoom en heteronoom geweten werden breedvoerig uitgewerkt.
Deze indrukwekkende literatuurstudie loopt uit in 3 simpele hypothesen en enkele notities over de wijze waarop deze pragmatisch zouden kunnen worden nagetrokken. De verwerkelijking van deze verificatie zal vele geïnteresseerden wellicht meer boeien dan de vrij droge weergave van zo veel literair speurwerk.
Dit toch wel belangwekkend boek is no. 4 in de serie ‘Kriminologie’ onder redactie van Prof. Dr. Th. Würtenberger.
J.J.C. Marlet
| |
| |
| |
Literatuur
Beckermann, Thomas, Hrsgb. - Ueber Martin Walser. - Suhrkamp, Frankfurt, 1970, 340 pp. |
Belitt, Ben - Nowhere but light. Poems 1964-1969. - University of Chicago Press, London, 1970, 90 pp., 45/-. |
Curias-Pasture, Renée - Een koele danseres. - Vita, Oudenaarde, 1965,124 pp. |
Dichter zonder naam - Worstelen met God. - Vita, Oudenaarde, 1969, 45 pp. |
Ett, Henri A., e.a. - Multatuli. - (Genie en wereld), Heideland, Hasselt, 1970, 319 pp., geïll., BF. 475. |
Dubois, Pierre H. - Zomeravond in een kleine stad. - Nijgh en van Ditmar, Den Haag/Rotterdam, 1970,129 pp., f 9,90. |
Fontane, Theodor - Stine, Irrungen, Wirrungen, Mathilde Möhring. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 429 pp., M. 16,50. |
Ganne, Gilbert - Alfred De Musset. Sa jeunesse et la nôtre. - Perrin, Paris, 1970, 349 pp. |
Gucht, Gaston M. van der - Ploeg. - De Clauwaert, Kessel-Lo, 1970, 53 pp., BF. 50. Hettner, Hermann - Literaturgeschichte der Goethezeit. - Beek, München, 1970, XII, 800 pp., DM. 25,-. |
Hölderlin, Friedrich - Sämtliche Werke und Briefe I-II-III-IV. - Aufbau Verlag,Berlin/Weimar, 1970, 759, 528, 599 en 606 pp., per deel M. 48,-. |
Kratschmer, Margret und Edwin, Hrsg. - Offene Fenster 2. Schülergedichte - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 186 pp., M. 4,60. |
Müller-Hanft, Susanne, Hrsgb. - Ueber Günter Eich. - Suhrkamp, Frankfurt, 1970, 160 pp. |
Olaerts, Hugo - Bewegen. - Vita, Oudenaarde, 1970, 47 pp. |
Ouologuem, Yambo - Het recht van het geweld. - (Literair Paspoort), Meulenhoff, Amsterdam, 1970,264 pp., f 16,50. |
Poesie album 33 - Ljubomir Lewtschew. - Verlag Neuer Leben, Berlin, 1970, 32 pp. Renne, Elfried van - Nachtkoktail voor Kirke. - Vita, Oudenaarde, 1970, 48 pp. Scherpe, Klaus R. - Werther und Wertherwirkung. - Gehlen, Bad Homburg V.D.H., 1970, 107 pp., facsimiles. |
Selge, Gabriele -7 Anton Cechovs Menschenbild. - Fink, München, 1970, 129 pp., DM. 28,-. |
Souckova, Milada - A literary satellite. Czechoslovak-Russian literary relations. - University of Chicago Press, London, 1970, 179 pp., 72/-. |
Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde, 1969, afl. 2. - Gent, 1969, 204 pp. |
| |
Horst Steinmetz, Hrsg.
Lessing - ein unpoetischer Dichter
Dokumente aus drei Jahrhunderten zur Wirkungsgeschichte Lessings in Deutschland
Athenäum, Frankfurt, 1969, 598 pp., DM. 54,-.
Van J.D. Michaelis' recensie over Lessings debuutdrama Die Juden (1754) tot Hannah Ahrendts Lessingrede (1960), vertegenwoordigd door 111 auteurs van diverse recrutering, levert docent Duitse letterkunde te Amsterdam Dr. H. Steinmetz de verbijsterende bewijzen dat de reputatie van G.E. Lessing constant labiel is geweest. Met de lippen werd hij als een monument beleden, maar in alle tijden en uit zowat alle hoeken klonk in dezelfde adem wantrouwen mee. S.'s uitvoerige inleiding vat de aard en de redenen voor deze labiliteit uitmuntend samen: eigenlijk houden de Duitsers niet van hem. Ze loven hem als criticus, als polemist, als literair hervormer, maar precies deze nadruk op het intellectuele gehalte van zijn betekenis heeft verhinderd dat hij ook als creatief auteur op volle waarde werd aanvaard. Intellect zou gevoel, gemoed, ziel, innerlijkheid, eenvoud uitsluiten; zijn oeuvre bleef latent of voluit het verwijt van imperfectie niet gespaard. Argumenten werden gezocht in zijn niet erg gelukkige levensloop; zijn werk kan dan als menselijke compensatie wel aanvaardbaar worden, de premisse voorkomt volkomen rijpheid. Zo werden ook de correcties mogelijk: niet de persoon, wel de tijd heeft Lessing afgeleid van eigen creatieve vervulling. Daarom konden zijn voorbeeldig-menselijk optreden, zijn principevaste oprechtheid, zijn national(istisch)e inzet gesublimeerd worden en analogie bewaren voor telkens het nieuwe interpretatiemoment, zijn Nathan als misbruikt antithesesymbool tussen Duitsers (i.p.v. christenen) en Joden inbegrepen. Deze prachtige functionele anthologie (facetten belichtend die literairhistorisch en daarboven uit reliëf aangeven zoals nooit voordien) herstelt synthetisch de eigen aard van Lessings persoonlijkheid en werk, terwijl ze tevens de ontwikkeling en wijzigingen in het denken van tijdgenoot en opvolger in beklemmende getuigenissen opvangt. Van deze actualiteit uit moet een re-evaluatie kunnen
inzetten.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Joseph Roth
Der Neue Tag
Unbekannte politische Arbeiten, 1919 bis 1927
Wien, Berlin, Moskou
Samengesteld door Ingebrog Sültemeyer
Kiepenheuer & Witsch, Köln/Berlin, 1970, 280 pp., DM. 12,-.
Literaire arbeid en schrijven van geschiedenis zijn onverbrekelijk verbonden, vooral wanneer de historicus de gevoelsdimensies, verbonden aan gebeurtenissen in een bepaalde periode tracht weer te geven. In zo'n geval zal hij gebruik maken van het essay, het impressionistisch reisverslag en het dagboek. Het herontdekken van schrijvers als Roth is geen ‘speling van het lot’, maar een direct gevolg van de politieke belangstelling van onze tijd. Joseph Roth was intellectueel, d.w.z. kritisch, óók ten opzichte van de uitvoerders van zijn eigen idealen. Meesterlijk beschrijft Roth zijn angst voor het wegebben van het revolutionaire elan, de corrumpering van het ideaal. Brechtiaans rekent Roth af met de Duitse bourgeoisie en het klein-burgerdom, huiveringwekkend is zijn politiek vóórgevoel beschreven in ‘Nationalismus im Abort’, gepubliceerd in Vorwärts van 1922: ‘In allen anderen Ländern sah ich nur sexuelle Schweinereien. In Deutschand auch politische. Ein echter Nationaler kann keine Rotunde verlassen, ehe er nicht seinem Drange, ein Hakenkreuz hinter sich zu lassen, Genüge getan’.
In zijn reisverslagen uit de Sovjet Unie uit 1926 zien we de verburgerlijking van de revolutie getekend; de negende verjaardag van de revolutie is geen volksfeest, maar verworden tot een sinistere byzantijnse plechtigheid, met machthebbers op het mausoleum van Lenin en het rode leger over een immens, nat plein. Een uitstekende bundel!
F. Nieuwenhof
| |
Per Olof Sundman
Ingenieur Andrées Luftfahrt
Benziger, Zürich, 1969, 409 pp., SF. 17,80.
Er is in Zweden op het gebied van de moderne zakelijke roman een vrij sterke stroming die zich toelegt op het beschrijven van historische gebeurtenissen. Sundman (o 1922) is hier wel de belangrijkste naam. Hij beschrijft objectief wat zijn personen zeggen en doen. In zijn eerste werken was hierbij duidelijk de invloed van de nouveau roman merkbaar. Michel Butor schreef een lovende inleiding bij de Franse vertaling (1965) van zijn vierde boek Expeditionen (1962; deze roman werd ook vertaald in het Duits, Engels, Deens, Pools, Italiaans en Spaans; in het Nederlands schijnt alleen Tva dagar, tva nätter, 1965, bij De bezige Bij verschenen te zijn als Twee dagen, twee nachten, 1968).
Zijn jongste boek Ingenjör Andrées luftfärd (1967) overtreft wellicht al zijn vroeger werk. Het werd bekroond met de grote romanprijs van Litteraturfrämjandet en met de literatuurprijs van Nordiska radet en is nu verschenen in een Duitse vertaling van Udo Birckholz. Sundman beschrijft er de mislukte poging van drie Zweden om in 1897 per ballon van een eilandje ten N.W. van Spitsbergen uit de Noordpool te bereiken. Een 480 km verder naar het noorden toe moesten ze landen, over het ijs bereikten ze nog een eiland ten N.O. van Spitsbergen, waar ze omgekomen zijn, waarschijnlijk vergiftigd door trichinen uit ijsberevlees. In 1930 werden hun stoffelijk overschot, hun aantekeningen en 't dagboek van Andrée, hoofd van de ontdekkingstocht, teruggevonden. Sundman volgt deze gegevens nauwkeurig en legt het verhaal in de mond van Fränkel, een jong ingenieur. Zijn relaas is zakelijk en nuchter, zelfs ontnuchterend in de zin dat hij de klein-menselijke kanten aantoont van wat als een heldendaad kon worden beschouwd. Plaats voor literaire experimenten is er niet meer in dit sobere verhaal, dat hoezeer het verloop ervan van meet af aan ook bekend is, toch boeit door de psychologische belangstelling en de verbeeldingskracht van de schrijver.
V. Claes
| |
| |
| |
Eva Kolinsky
Engagierter Expressionismus. Politik und Literatur zwischen Weltkrieg und Weimarer Republik
J.B. Metzier, Stuttgart, 1970, 232 pp., DM. 19,80.
Gisela Luther
Barocker Expressionismus? Zur Problematik der Beziehung zwischen der Bildlichkeit expressionistischer und barocker Lyrik
Mouton, Den Haag, 1969, 177 pp., f 30,-.
Kolinsky's studie, beperkt tot de literaire tijdschriften, onderzoekt twee aspecten: de plannen voor een maatschappijvernieuwing, opgekomen uit de oorlogservaring die in acuut pacifisme omslaat, en de actuele inzet voor de politieke inhoud en werking van de Weimar-republiek. S. ontleedt zorgvuldig het eigen pathos en utopisme van de toonaangevende bladen (Die Aktion, Die Weissen Blätter, Der Sturm) en stelt de specifieke optiek van kunst, kunstenaar en massa in reliëf. Alle elementen blijken aanwezig om op 1917 en de oktoberrevolutie te reageren, al levert dit nog een reeks gradaties en nuances in een socialistisch wereldbeeld op. De revolutie-idee (inderdaad als religieus aangetoond) blijkt stilaan te verlopen in splinterkliekjes: Das Forum (in aansluiting bij de Clarté-beweging), Revolution, Neue Erde, Menschen, van extreem communisme tot nazi-koketterie (Heinar Schilling). Belangrijk lijkt mij dat, waar de literair-esthetische periodisering van het expressionisme het eindpunt reeds in 1918, hoogstens 1920 wil plaatsen, S. hier weet aan te tonen dat de vernieuwingsimpuls in de sociaal-maatschappelijke thematiek onverzwakt zij het niet op hetzelfde niveau tot het einde van de jaren '20 werd aangehouden. G. Luther bewijst dat de lichtvaardig gehanteerde termen als zou het expressionisme een herbeleving van barokkenmerken zijn, niet te handhaven zijn. Een fundamentele studie die een bestaande visie meteen volkomen vernietigt, is deze bijdrage bepaald niet; de uitgebreide bewijsvoering voor zowat alle facetten van de metafoor -techniek (hoofdzakelijk gebaseerd op materiaal uit G. Heym, resp. A. Gryphius) is nochtans zo stevig, dat ze een einde stelt aan de loslippige associaties.
C. Tindemans
| |
Jürgen Jacobs
Letzte Aufzeichnungen
Wielands Romane
Francke, Bern, 1969, 123 pp., Schw. Fr. 12,80.
Men heeft Christoph Martin Wieland (1733-1813) niet zelden van frivoliteit en oppervlakkigheid beticht. Inderdaad was het de lichtvoetige, mondaine cultuur van het achttiende-eeuwse Franse hof, die Wieland tijdens de voornaamste periode van zijn literaire produktiviteit inspireerde, waarbij hij het zorgvuldig vermeed op diepergaande levensvragen in te gaan. Jacobs bewijst in zijn werk echter eens te meer, dat deze kijk op de coryfee van de Duitse rokokoliteratuur eenzijdig is. De piëtistisch opgevoede Wieland was en bleef een man van de Verlichting, die in heel zijn oeuvre het nut van de lezer beoogde. Wieland wilde zijn kleinsteedse medeburgers opvoeden en beschreef daarom met pedagogische bedoelingen steeds weer het ideaal van een ‘schöne Gesellschaft’, waarin men hoffelijk en tolerant, wars van elk dogmatisme en alle extreme opvattingen, geestig en galant met elkaar omgaat en converseert. Deze scepticus, die de diepere vragen uit de weg ging, niet omdat hij ze ontkende, maar omdat hij uit eerbied ervoor ze niet met een half antwoord wilde afdoen, was ervan overtuigd dat een urbaan mens die altijd het gulden midden weet te houden, niet slecht zijn kan. Deze kijk van Jacobs op Wieland is niet nieuw. Maar door zijn methode, een nauwkeurig onderzoek van alle aspecten van Wieland's ‘Gesellschaftsideal’, weet hij die kijk overtuigender te beschrijven en te verdedigen dan dit tot nog toe gebeurd was.
Th. van Oorschot
| |
Per Olov Enquist
Die Ausgelieferten
Hoffmann und Campe, Hamburg, 1969, 461 pp., DM. 19,80.
Ook dit werk kan men bij de zakelijke historische Zweedse romans rangschikken, ofschoon het meer reportageachtig is dan het boek van Sundman, zozeer zelfs dat het bijna onder de rubriek Geschiedenis besproken kan worden. In 1946 werden 146 Baltische militairen, die het Duitse uniform gedragen hadden en in 1945 naar Zweden gevlucht waren, aan Rusland uitgeleverd. Dit verwekte een storm van protest vooral in Zweedse kerkelijke kringen, een hongerstaking en enkele zelfmoorden bij de geïnterneerden. De houding van alle betrokkenen wordt van verschillende zijden belicht. De schrijver blijft objectief, maar wil blijkbaar toch de sociaaldemocratische regering die het besluit tot uitlevering wel niet nam, maar toch uitvoerde, schoon wassen van verdachtmakingen. Het lot van de Balten wordt ook na 1946 gevolgd: niemand werd onrechtvaardig streng gestraft. De reportagetechniek van Enquist (o 1934) herinnert aan T. Capotes In Cold Blood. Legionärerna (het Zweedse origineel is van 1968) werd ook bekroond met de literatuurprijs van Nordiska radet.
V. Claes
| |
| |
| |
Theater
Borchert, Hans Heinrich - Das europäische Theater im Mittelalter und in der Renaissance. - Rowohlt, Reinbek, 1969, 225 pp., geïll., DM. 6,80. |
Canaris, Volker, Hrsgb. - Ueber Peter Weiss. - Suhrkamp, Frankfurt, 1970, 184 pp. |
Friedman, Melvin J. - Samuel Beckett now. - University of Chicago Press, London, 1970, 275 pp., 72/-. |
Garland, H.B. - Schiller, the dramatic writer. - Oxford University Press, London, 1969, 301 pp., 63/-. |
Griffiths, Richard - The dramatic technique of Antoine De Mont-Chrestien. - Oxford University Press, London, 1970, 236 pp., 60/-. |
Hein, Jürgen - Spiel und Satire in der Komödie Johann Nestroys. - Gehlen, Bad Homburg V.D.H., 1970, 193 pp., DM. 32,-. |
Helene Wiegel zum 70. Geburtstag. - Henschel, Berlin, 1970, 161 pp., geïll. |
Jotterand, Franck - Le nouveau théatre américain. - Le Seuil, Paris, 1970, 255 pp. Leisler, Edda en Gisela Prossnitz - Max Reinhardt und die Welt der Commedia dell'arte. - Müller, Salzburg, 1970, 44 pp., geïll., ÖS. 88,-. |
Mrozek, Slawomir - Stücke III. - Henssel, Berlin, 1970, 265 pp., DM. 12,80. |
Reich, Bernhard - Im Wettlauf mit der Zeit. - Henschelverlag, Berlin, 1970, 394 pp. Saccio, Peter - The court comedies of John Lyly. - Princeton University Press, Princeton, 1969, 253 pp., $ 6,95. |
Tillyard, E.M.W. - Shakespeare's problem plays. - Penguin Books, Harmondsworth, 1970, 154 pp., 8/-. |
West, Morris - The Heretic. A Play. - Heinemann Educational Books, London, 1970, 89 pp., 12/-. |
Winter, Oswald Le - Shakespeare in Europe - Penguin Books, Harmondsworth, 1970, 383 pp., 12/-. |
| |
Reinhold Grimm und Jost Hermand, Hrsg.
Deutsche Revolutionsdramen
Suhrkamp Verlag, Frankfurt, (1969), 884 pp., DM.24,-.
Deze anthologie valt wel te loven: zelden is een aanhoudend symptoom van maatschappijkritische aard zo overzichtelijk samengebracht. De uitgevers hebben getracht, van G.Büchner (Dantons Tod, 1835) tot T. Dorst (Toller, 1968) die stukken bij en tegenover elkaar te stellen die de revolutie als kernthema bevatten. In de praktijk levert dat een reeks thema's op. Er zijn auteurs die objectief over een of dé revolutie handelen maar enkel zichzelf, hun aspiratie, hun onmacht, hun utopie dramatiseren: G. Büchner, A. Schnitzler, R. Goering, E. Toller, P. Weiss. Anderen schrijven agitatorische (burger-)drama's, knappe procédé's met hoofdletterwoorden op de geschikte opjutmomenten: R. Griepenkerl, G. Hauptmann, A. Paquet, cabarettesk-fris in volksrevuestijl gecamoufleerd bij A. Glassbrenner. Brecht brengt harde, pijnlijke doctrine in scenische podiumoratoria (Die Massnahme, Die Mutter) of simplificerende, haatvertekende debielendramatiek (Die Tage der Commune), zoals vóór hem reeds het onverdraagzame Demos und Libertas (auteur anoniem) of de Dritte Internationale (door een KP-collectief). Als een wanhopig-besluiteloos stuk projecteert T. Dorst zijn Toller in vraagteken-dilemma-apostrofe. De vlugge inleiding van de twee geleerde heren blijft ontwijkend-historisch en vermijdt de essentiële problematiek van het genre. Fataal dringt zich het inzicht op dat (op een zichzelf dwingende Brecht na) niemand een politiek drama schrijft, maar zich van het drama bedient om over politiek affectief te doen. Dat verklaart over de anderhalve eeuw heen het uitblijven van enig onmiddellijk effect, van enige fenomenologische analyse, van enige werkelijke politiserende kunst.
C. Tindemans
| |
Arnold Heidsieck
Das Groteske und das Absurde im modernen Drama
Kohlhammer, Stuttgart, 1969, 144 pp., DM. 12,80.
Het avantgardedrama van de twee voorbije decennia noemen we, ongenuanceerd, ‘absurd’; één van de stilistische kenmerken ervan is het ‘groteske’. S. wil deze identificatie, die tegelijk een ondergeschiktheidsverhouding aangeeft, specificeren, zich polemisch afzettend tegen W. Kayser's omschrijving van de groteske als historische ontwikkelingscategorie. De vraag blijft echter of het onderscheiden van een polaire relatie tussen, ‘grotesk’ en ‘absurd’ overal duidelijk genoeg of zonder meer evident is. Als ik S.'s hermetisch taalgebruik benaderend begrijp (de confrontatie tussen B. Brecht's Im
| |
| |
Dickheit der Städte en S. Beckett's Fin de partie versterkt althans mijn vermoedens), dan ziet S. het groteske als een stilistische verheviging die het fantastische opzoekt vanuit een realiteitsaspect dat zijn essentie put in maatschappelijke fenomenen, terwijl het absurde met een vergelijkbaar-identiek instrumentarium te werk gaat vanuit een ideëel aspect dat zijn essentie vindt in metafysische interpretatieschema's van de werkelijkheid. Onderweg rekent S. ook af met de tragikomedie die met geen van beide signalementen iets vandoen zou hebben. Ik deel S.'s overtuiging, dat hij met deze kwalificaties in de buurt komt van waarachtige fundamenten die meer dan alleen subtiele verschillen aangeven; dat neemt echter niet weg dat de argumentering te kryptisch is gebleven en om bredere armslag vraagt. Het thema verdient overigens een ruimere behandeling, aangezien hier op niet-toevallige gronden elementaire evolutie-aspecten en -factoren van de actuele dramaturgie ter analyse worden aangetrokken.
C. Tindemans
| |
Jörg Lingenberg
Das Fernsehspiel in der DDR
Ein Beitrag zur Erforschung künstlerischer Formen marxistisch-leninistischer Publizistik
Verlag Dokumentation, München, 1968, 340 pp., DM. 18,-.
Van wat S. tussen 1 april en 31 juli 1962 op het Deutsches Fernsehen (DDR) aan dramatische programma's heeft bekeken, heeft hij een boeiende, zij het vrij schoolse analyse gemaakt; het gaat niet om een geschiedenis van het TV-spel, maar om een structuuranalyse met communicatiewetenschappelijke synthese. Om zijn bevindingen in het correcte kader op te hangen, laat hij zijn conclusies voorafgaan door oriënterende hoofdstukken: de ideologische en organisatorische voorwaarden en de dramaturgische en ideologische werkingselementen van het DDR-TV-spel. Nauwkeurige classificatie (historisch, socialisme-opbouwend, anti-bondsrepublikeins, anti-amerikaans, DDR-verdedigend) leidt tot evaluatie die de inhoud en de vormnormen inpast in geprefabriceerde schema's, werktechnisch op magistrale wijze gedoseerd. S. weet alvast waar te maken dat onze esthetisch-werkimmanente criteria niet te hanteren vallen bij de analyse van een uit ideologische perspectieven opgezette dramatiek.
C. Tindemans
| |
Friedrich Dürrenmatt
Monstervortrag über Gerechtigkeit und Recht nebst einem helvetischen Zwischenspiel
(eine kleine Dramaturgie der Politik)
Verlag der Arche, Zürich, 1969, 120 pp., SF. 11,80.
Elisabeth Brock-Sulzer
Friedrich Dürrenmatt. Stationen seines Werkes
Verlag der Arche, Zürich, 19703, 325 pp., SF. 9,80.
Het jongste produkt van Dürrenmatts speelse geest is een in dramaturgische spelregels gevatte redevoering over het grote theater van de wereldpolitiek, verkleed in de groteske termen van het Wolfsspiel (kapitalisme) en het gute-Hirtenspiel (het socialisme), op basis van een Arabische parabel waaruit schitterende formules, boutades en aforismen spatten over mens en moraal, geschiedenis en maatschappij. E. Brock-Sulzer heeft hét standaardwerk over F.D. bijgewerkt tot de laatste stand en zoals voordien is ook deze uitgave vrolijk en fraai uitgedost met de ondeugende spottekeningen van het bestudeerde object zelf. Dat mag niet de keurige ernst en de verlichtende interpretatie doen vergeten waarmee S. een model van in- en extrinsieke informatie-op-niveau presenteert dat geen onderdeel van het oeuvre verwaarloost of in waarde benadeelt en tevens altijd de aandacht gericht houdt op de (al-dan-niet betrekkelijke) representativiteit van F.D. voor het drama van deze tijd.
C. Tindemans
| |
Ronald Hayman, ed.
The Collected Plays of John Whiting
Heinemann, London, 1969, 2 vols., 323 + 275 pp., 55/- per deel.
J. Whiting (1917-'63), mentaal de oorlogsgeneratie voorbij, in leeftijd de Angry-bent voorop, heeft onvoldoende waardering ontmoet voor zijn eigen aard en inhoud. Zijn thema's kringen alle rond de speurtocht naar de aard van het geweld dat de mensen elkaar aandoen en de graad van bewuste verantwoordelijkheid die als uitgangshouding daarbij erkenbaar wordt. Als dramatisch motief fungeert steeds de zelfdestructie, de uitdaging van een wereld waarin het
| |
| |
individu gedwongen is tot vegeteren. Deze dramatiek van de vijandigheid in de mens vertrekt, pseudo-Ibseniaans, vanuit het verleden; de dramatische handeling bestaat uit de uitwerking van deze premisse in een activiteit die niet parabolisch maar metaforisch gestalte krijgt. Het (negatieve) held-principe staat nog steeds centraal en de densiteit van de intrige correspondeert met de dempende beslotenheid van milieu, toon, klimaat en menselijkheid, T.S. Eliot-parodiërend in Saint's Day (1949), analitisch-psychologisch in Marching Song (1952) en herhaald in No Why (1957) en het hoorspel A Walk in the Desert (1959) (bewerking van Conditions of Agreement, 1948-'49), burlesk-persiflerend in A Penny for A Song (1949), escapistisch-boosaardig in The Gates of Summer (1954). Slechts The Devils (1961) varieert dit patroon van gesloten handeling; de filmische mootjestechniek verknipt de intrige tot dialogische krachttoeren, waarin de monomane obsessie van de held geïsoleerd raakt t.o.v. de bonte menssnippers. Met de logica van de consequente droomsequentie en de techniek van het activerende denken is S. er wel in geslaagd een metafysische twijfel aan het species mens-in-deze-tijd grandioos aan te geven; de bescheiden, zorgvuldige dramaturgie vermocht zich echter niet door de drukken als een adequate expressie van de weifelende persoonlijkheid van deze auteur zelf, een pacifistisch mijmeraar, een angstig schuiver-langs-de-wand, een beheerst tekenaar van onzelfzekere randfiguren, een geengageerde in het leven en niet in de Kenneth -Tynan-maatschappelijkheid.
C. Tindemans
| |
Bertrand Poirot-Delpech
Finie la comédie
Gallimard, Paris, 1969, 144 pp., FF. 9,-.
S., theatercriticus bij Le Monde, treedt in dit wat lange essay niet op als berichtgever over het theater maar als moralist van de (Franse) cultuur. Aanvankelijk uitvallend (zowel hypercynisch als speels-humoristisch, altijd met bewonderenswaardig krulproza) tegen de dilettanten in de creatieve sector, groeit zijn verontwaardiging uit tot een systematische invectieve tegen het complete bestel en de voorwaarden waarin vandaag het cultuurpatroon bevroren ligt, besluitend op een grimmige, Buchwaldachtige analyse van mei 1968. S.'s stijl (overgeconstrueerd, hyperopgestapeld, met succes loerend op woord- en zinspelingen) dwingt te sterk het overwicht af, zodat zijn uitgangspunt als analist en commentator vertroebeld raakt. Ondertussen getuigt zijn eenzijdig vogelperspectief op het warrige gedoe onder zijn gedesinteresseerde superioriteit toch welsprekend van de malaise als ondergrond zowel als van de bellettrie van zijn eigen eindeffect. Geen van beide zijn erg efficiënte reacties.
C. Tindemans
| |
Peter Quennell
Shakespeare: The Poet and His Background
366 pp., 10/-.
John Russell Brown
Shakespeare's Plays in Performance
266 pp., 8/-.
William Witherle Lawrence
Shakespeare's Problem Comedies
222 pp., 6/-.
Penguin Books, Harmondsworth, 1969.
Deze Shakespeare Library-deeltjes (alle herdrukken uit resp. 1963, 1966 en 1931) behoren stuk voor stuk tot de basisbibliografie over de beroemde auteur. Quennell is vooral uitstekend omdat deze kritische biografie de verspreide inzichten van de experten verenigt in een eminent-leesbaar en wetenschappelijk-deugdelijk geheel. Brown houdt zich weg van tekstkritiek en gaat de grillige bijvalscurve in het theater na, niet zonder reden veel aandacht bestedend aan de meer recente Shakespeare-analyse van de creatieve regisseurs. Lawrence is reeds een klassiek werk dat, in de geest en het spoor van Bradley, accenten heeft gelegd op de potentiële tragikomedies die vandaag zo mogelijk nog meer vertroeteld worden dan de vertrouwde kasmagneten.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Kunst en architectuur
Architekturwettbewerbe 60. Schulbau für Morgen. - Krämer, Stuttgart, 1970, 196 pp., geïll., DM. 27,80. |
Architekturwettbewerbe 61. Heime. - Krämer, Stuttgart, 1970, 134 pp., geïll., DM. 19,50. |
Braatz, Wolfgang, Hrsgb. - Frank Lloyd Wright. Humane Architektur. - Bertelsmann, Gütersloh, 1969, 273 pp., geïll., DM. 19,80. |
Der goldene DuMont-Kunstkalender 1971. - DuMont-Schauberg, Köln, 1970, DM. 10,80. |
Dienst, Rolf-Gunter - Deutsche Kunst: eine neue Generation. - DuMont-Schauberg, Köln, 1970, 323 pl., DM. 20,-. |
DuMont Art 71. - DuMont-Schauberg, Köln, 1970, DM. 24,-. |
Gans, Herbert J. - Die Levittowner. Soziographie einer Schlafstadt. - Bertelsmann, Gütersloh, 1969, 366 pp., geïll., DM. 21,80. |
Glaeser, Ludwig - Ludwig Mies Van der Rohe. - Museum of Modern Art, New York, 1969, z.p. |
Grosser Kunstkalender 1971. - DuMont-Schauberg, Köln, 1970, DM. 16,80. |
Hillmann, Günter - Ueber die Umwelt der arbeitenden Klasse. - Bertelsmann, Gütersloh, 1970, 238 pp., DM. 16,80. |
Hoffmann, Klaus - Neue Ornamentiek. - DuMont-Schauberg, Köln, 1970, 176 pp., geïll., DM. 16,80. |
Kultermann, Udo, Hrsgb. - Kenzo Tange. Architektur und Städtebau 1946-1969. - Artemis, Zürich, 1970, 304 pp., geïll., SF. 118,-. |
Magelhaes, Claude en Laurent Roosens - De fotokunst in België 1839-1940. - Het Sterckshof, Deurne, 1970,121 pl. |
Marcus, Greil - Rock and Roll will stand. - Beacon Press, Boston, 1969, 182 pp., $ 7,50. |
| |
Beroemde musea van de wereld
Nationaal Museum Tokio
Prado Madrid
National Gallery Washington
Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 172 pp., 130 klpl., f 25,- per deel.
In oktober 1969 (p. 109) hebben we de serie voorgesteld. De nieuwe delen beantwoorden ‘Beroemde musea van de wereld’ uitvoerig aan wat we toen schreven over het wel toevallige en toeristische, maar in zijn genre verzorgde karakter van deze uitgaven. Het nationaal museum van Tokio springt een beetje uit de band en is hierdoor een van de boeiendste, omdat het enkel Oost-Aziatische kunst laat zien. Tokio bezit een eigen museum voor Westerse kunst. In het Prado van Madrid valt het zwaartepunt, meer dan in de andere delen van deze reeks, op de nationale kunst, hoewel ook de Italiaanse en Vlaamse goed vertegenwoordigd zijn. Het merkwaardige van het deel over de National Gallery van Washington is dat geen Amerikaans werk op de stofwikkel werd afgebeeld, maar een Italiaans (da Vinci) en een Frans (Gauguin). In deze verzameling is de Franse school het best vertegenwoordigd, maar ook de andere scholen zijn met belangrijk werk aanwezig, hetgeen merkwaardig is voor een instelling die pas in 1942 nationaal museum werd. Deze boeken zijn opgevat als kijkboeken, met bij elke kleurreproduktie een bondige notitie.
G. Bekaert
| |
Erwin Panofsky
Iconologie
Thema's en symboliek bij de Renaissance schilders
Aula, Spectrum, Utrecht-Antwerpen, 1970, 317 pp. geïll., f 8,50, BF. 140.
Het is een goed initiatief geweest dit sterk gedocumenteerde standaardwerk in het Nederlands te vertalen. Panofsky geeft een weg aan om de bedoeling van de kunstenaar te achterhalen. Men kan namelijk zijn opvatting zonder meer ook toepassen op andere takken van kunst dan alleen de schilderkunst. Na een inleidend betoog waarin de werktheorie voorkomt, wordt in de rest van het boek aangetoond dat ze toe te passen is. De theorie komt er op neer dat er in het kunstwerk drie lagen zijn te onderscheiden en wel 1. de artistieke motieven, b.v. een huis met mensen er in die eten, 2. dan het terrein van de figuren, verhalen en allegorieën, b.v. dit stelt een laatste avondmaal voor en 3. wat schrijver noemt de inhoud of symbolische waarde waarin dan de geestelijke stroming van de tijd tot uiting komt. Wat dit laatste betreft toont de schrijver dan aan dat dit voor de
| |
| |
renaissance vooral het neo-platonisme is. Het lijkt mij echter fout om zoals de schrijver dat doet deze laatste laag de intrinsieke betekenis te noemen. We moeten namelijk als we het over een kunstwerk hebben steeds nog verder vragen. Om te beginnen zullen we al moeten vragen waarom wordt het neo-platonisme de heersende geestelijke stroming van de renaissance. Men zou daarop b.v. kunnen antwoorden dat het vroeg-kapitalisme aanleiding gaf tot een meer vloeiend zijnsbegrip dan de meer statische middeleeuwen. Maar zelfs daarna komt dan nog een volgende vraag, namelijk waarom schildert deze schilder in het kader van deze geestelijke stroming dit verhaal en waarom doet hij het nu precies zo. De schrijver wijst er al op dat het neo-platonisme niet de gewenste eenheid in de verschillende stromingen in de toenmalige cultuur bracht. Duidelijk is het bijvoorbeeld dat sommige schilders wel neo-platoonse motieven gebruiken, bijvoorbeeld die van de hemelse en de aardse liefde, maar de overgang tussen deze beide niet inzien en ze in tegendeel juist vijandig ten opzichte van elkaar stellen. In het uitvoerig beschreven werk van Titiaan over dit thema is dat begrip wel aanwezig, zoals blijkt uit het feit dat de schilder eigenlijk de zelfde vrouw twee keer uitbeeldt. Anderen zagen dat echter niet. Mogen wij aannemen dat bij die anderen feitelijk nog de streng hiërarchische feodale maatschappij tot uiting komt en bij Titiaan de vloeiender kapitalistische? Pas op dit niveau kan men mijns inziens van intrinsieke betekenis van het kunstwerk spreken, als men daarbij dan nog in aanmerking neemt de eigen positie van de kunstenaar wiens werk men beoordeelt in die maatschappij.
C.J. Boschheurne
| |
Georg Lukacs
Probleme der Ästhetik
Luchterhand, Neuwied, 1969, 811 pp., DM. 78,-.
Dit 10e deel in G. Lukacs' verzamelde werk bestaat uit drie grote compartimenten: ‘Beiträge zur Geschichte der Ästhetik’, ‘Karl Marx und Friedrich Engels als Literaturhistoriker’, en ‘Über die Besonderheit als Kategorie der Ästhetik’. Zo hebben de drie fasen die zich in de opbouw van S.'s persoonlijkheid als constitutief laten onderscheiden, hier ook werksystematisch hun eigen neerslag gevonden. Het 1e deel rekent immers af met alle (recente) esthetische dogmatiek die dwars tegen S.'s marxistische visie ingaat: Kant en de grenzen van het idealisme, Hegel en de Russische theoreticus Tsjernisjewskij, F. Th. Vischer als aanleiding om de hele evolutielijn tussen Hegel en Dilthey ongeldig te verklaren, Nietzsche als voorloper van het fascisme en F. Mehring als een aanhanger van het Lassalleanisme met verduidelijking van de relatie tot de proletarische literatuur. Het 2e deel concentreert zich op de socialistische classici Marx en Engels, met het Sickingendebat als centrum van een ongenadige afrekening met het idealistische estheticisme. In het 3e deel betreedt S. eigen grond en vat hij zijn autonome ideeën, sedert zijn afwending van het idealisme in het spoor van Paul Ernst genuanceerd gebed in het historische materialisme, samen in een magistrale poging tot categorisering, culminerend in het onderdeel als besluit: ‘Die Kunst als Selbstbewusstsein der Menschheitsentwicklung’. S. vertegenwoordigt in Westerse ogen zowat de marxistische esthetica, zonder nochtans identiek te zijn met de starheid van een dogma, ook al staan de op Lenin georiënteerde weerspiegeling van de maatschappelijke totaliteitsstructuur en de permanente antithetiek van vooruitgang en reactie heel stevig in de fundering van zijn systeem geprent. In tegenstelling tot Hegels idealisme beschouwen Marx en Engels de kunst als een dialectische weerspiegeling van de objectieve realiteit; hun fundament is een
maatschappelijkhistorisch, atranscendent antropomorfisme dat gedetermineerd optreedt in zijn historische, sociale en concrete bepaaldheid. De door de historiciteit bedreigde artistieke eenheid tracht S. te redden met zijn begrip van de Besonderheit als centrale categorie. Inhoud primeert en vorm fungeert als middel om een maatschappelijk-noodzakelijke inhoud uit te drukken, zo uit te drukken dat een effect ontstaat dat een eveneens maatschappelijke behoefte vormt, concreet is en tegelijk evocatief. De voortdurende eenheid van singulariteit en universalisering is de basis van deze Besonderheit: het typische intensifieert de individualiteit in het algemene. De esthetische, en daarvan onafscheidbaar de ethische en maatschappelijke betekenis van de kunst ligt in deze weerspiegelde leer en waarheid van en over het leven: de maatschappelijke Bewährung in de dialectiek van het bestaan. De sociale functie van de kunst bestaat in de psychische voorbereiding op nieuwe levensvormen.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Miscellanea
Budmiok, Dorothea Renata - Verschwörung am Vesuv. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 559 pp., M. 8,60. |
Commers, R. - Sex, fatsoen en sentiment in Vlaanderen. - Johan Sonneville, Brugge, 1969, 212 pp., BF. 75. |
Durnez, Gaston - Mijn leven onder de Belgen. - De Clauwaert, Kessel-Lo, 1970, 167 pp., BF. 165. |
Faro, Isaac - Damesverhalen. - (Salamander), Querido, Amsterdam, 1970, 224 p., f 2,50. |
Florquin, Joos - Ten huize van.... Zesde reeks. - Davidsfonds, Leuven, 1970, 352 pp., geïll., BF. 135. |
Franzos, Karl Emil - Ein Kampf ums Recht. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 413 pp., M. 7,40. |
Godden, Rumer - De zigeuners. - (Salamander), Querido, Amsterdam, 1970, 189 pp., f 2,60. |
Hardy, Paul en Xaveer de Win - Lectuur-repertorium 1952-1966. S - Z III. - Algemeen secretariaat voor katholieke boekerijen, Antwerpen, 1970, 700 pp.. |
Jonckheere, Karel - Denkend aan de Nederlanden. - Lannoo, Tielt, 1970, 240 pp., BF. 148. |
Metz, René et Jean Schlick - Ric 69. Répertoire de l'année 1969. - Cerdic, Strassbourg, 1970, 490 pp., FF. 120. |
Mitford, Nancy - Mondje dicht tegen Alfred. - (Salamander), Querido, Amsterdam, 1970, 251 pp., f 2,60. |
Ngugi, James - Der Fluss dazwischen. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970. |
Rummens, Staf - Napalmen zondag. - Johan Sonneville, Brugge, 1970, 45 pp., BF. 75. |
Sachs, Curt - De geschiedenis van de muziekinstrumenten. - Spectrum, Utrecht/ Antwerpen, 1969, 566 pp., f 12,50. |
Schmook-Dieltens - Censuur, het veelkoppige monster. - Johan Sonneville, Brugge, 1969, 218 pp., BF. 75. |
Sluyser, Meyer - De wereld is rond, maar mijn zolen zijn plat. - Kosmos, Amsterdam, 1970, 171 pp., f 8,50. |
Sonneville, Johan - Netsky. - Johan, Sonneville, Brugge, 1970, 120 pp., BF. 135. |
Teunn. - Meulenhoff, Amsterdam, 1970, 143 pp., f 12,50. |
Vervoort, H. en G. Heymenberg - Klein Nederlands Soldatenboek. - Thomas Rap, Amsterdam, z.j., 172 pp., geïll. |
Willem - Weg met de varkens. - Van Gennep, Amsterdam, 1970, 96 pp., f 8,50. |
| |
Gijs Stappershoef
Hoor je 't ook eens van een ander
(Anthos), Bosch & Keuning, Baarn / In den Toren, Baarn, 1970, 61 pp., f 4,90, BF. 78.
In het voorwoord op deze brochure zegt Robert Adolfs dat Stappershoef, als ‘een buitenkerkelijke over het christendom’ aan de hedendaagse christen een spiegel voorhoudt. ‘Het is echt de moeite waard om er ook in te kijken’ (p. 6). In het nawoord deelt Stappershoef ons zelf mee dat dit ‘boek als het resultaat van een avondje praten’ gezien moet worden.
Resultaat van het horen naar een ander kan zijn dat de gewillige instemming opgeroepen wordt van iemand die een ander laat zeggen wat hij zelf ook vindt, óf de grimmiger reactie van: dat men het ook niet van een ander hoeft te hebben. In elk geval kan men na dit ‘avondje uit’ de laatste zin van de auteur beamen; dat ‘ondanks die kerk en de zich christelijk noemende gelovigen nog iets van dat evangelie is doorgedrongen tot de oren van iemand die buiten de geloofsgemeenschap staat, voorwaar een wonder mag heten’ (p. 60). Stappershoef zal dat ‘van dat evangelie’ dan ook wel eens van een ander gehoord hebben.
G. Wilkens
| |
Hans Jenny
Kymatik
Heinz Moos Verlag, München, 183 pp., geïll..
Het boek van de arts Hans Jenny, een bewonderaar van Rudolf Steiner - hij woont bij Steiners Goetheanum te Dornach/Basel - kan men op verschillende manieren lezen. In de eerste plaats komt het voor als een album met wonderbare foto's van ritmen en bewegingen, herinnerend aan experimenten van abstracte kunst en op-art. Bij dit aspect mag men echter niet stilstaan. De foto's zijn immers niet als zodanig bedoeld: het zijn visuele transposities van verborgen krachten in de natuur, die blijkbaar steeds in een bepaald ritmisch patroon verlopen; een fenomenologie van de natuurlijke bewegingsvormen, het best bekend door de vibraties van een magnetisch veld. De naam van deze nieuwe wetenschap ‘Kymatik’ (het griekse woord kyma betekent golf) wijst op de ritmiek die de natuurlijke bewegingen eigen is. In de tekst beschrijft dr. Jenny zijn methode en enkele van de resultaten die hij ermee heeft behaald.
S. Heester
|
|