Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1099]
| |
Een generatie na Hiroshima
| |
[pagina 1100]
| |
maar als een ‘historisch feit’ ‘dat mensen weliswaar in hun vlees getekend heeft’, niet echter als een ‘existentieel motief’ beleefd wordt. Als de beleving aldus tekortschiet, wordt ook de communicatie ervan onmogelijk. De ervaring wordt geabstraheerd, ‘verdinglicht’, vastgepind in de geschiedenis of in een herdenkingsritueel. Ze is niet meer bij machte concreet te functioneren in de actualiteit van vandaag.
Hoe heb ik de feiten overgeleverd gekregen? ‘Hiroshima’ heeft voor mij - en natuurlijk ben ik niet alleen - tegelijk een heel vage én een heel precieze, een abstracte én een heel concrete, een tijdeloze of buitentijdse (ik was drie jaar) én een helemaal actuele betekenis. Het concrete van ‘Hiroshima’, dat zijn voor mij beelden, beeldherinneringen uit documenten waarvan ik door de jaren heen kennis heb genomen. De paddestoel die, als een leitmotiv, in de meest onverwachte omstandigheden opschiet, die bijvoorbeeld als ‘teken’ gebruikt wordt voor een festival van experimentele films als dat van Knokke. En andere, nog scherpere beelden: klissen vrouwehaar, plakjes huid die van een arm afgeschilferd worden; het slachtoffer kijkt star, gelaten recht in de camera, alsof zijn arm niet meer van hem was, verschroeid, verschrompeld, een ding: deze mens wordt door ons als een ding behandeld. Het zijn maar beelden. Maar ze zitten als glasscherven in mijn huid en in mijn geheugen. Ik krijg ze er nooit meer uit. In het grote geheugen dat de media zijn - o zeer tegen de zin van hun manipulatoren en consumenten - duiken die beelden steeds weer opnieuw op. Geschiedenis bestaat voortaan niet meer zozeer uit feiten en gebeurtenissen, maar uit beelden, documenten. Documenten die als het ware één groot geheugennet vormen. Je kunt dat geheugen nergens lokaliseren, nergens veilig opbergen. Niet in een bibliotheek bijvoorbeeld, waar ‘toute la mémoire du monde’ (Alain Resnais) nog opgestapeld en veilig bewaard kon worden. Nee, het is een levend geheugen dat niet bewust geconsulteerd hoeft te worden, maar dat veel pijnlijker dan het geheugen van ‘la petite madeleine’, het koekje van Proust, automatisch en steeds weer opnieuw in werking treedt. Het is een ‘mémoire affective’ waarin de scherven zitten van het historisch geheugen. ‘Hiroshima’ is niet op te bergen. Je kunt het niet klassificeren als een feit. om er dan tegen aan te gooien: ‘de geschiedenis kan zich herhalen’ of ‘dat nooit meer’. Het zijn niet alleen beelden, maar spiegelfragmenten die in eindeloze reeksen gereflecteerd worden. Niet alleen gaan de glasscherven in het geheugen regelmatig weer dwars liggen, ze vangen ook weer andere verschrikkingen op. De haarklis uit het ziekenhuis van Nagasaki is dezelfde als ik gezien heb in Auschwitz, de prikkeldraad in Dachau is dezelfde als die in een Grieks kamp nu; de kampen van gisteren zitten in aanleg in | |
[pagina 1101]
| |
de getto's van vandaag; de blik van dat kind in Hiroshima is dezelfde als die van dat kind in Biafra. Ik wil hiermee niet ‘humanitair’ doen en alle leeed op één noemer brengen. Aan dat soort totalitair humanisme, dat alle kwaad neutraliseert in het ongevaarlijke vacuum van ‘de menselijke ellende’, heb ik een hekel. Nee, de ellende is concreet, zit me in het lijf. Ze behoort (latent, potentieel, soms ook effectief) tot de dagelijkse ervaring. Ik wil ze niet bezweren in een magisch herdenkingsritueel, vrijblijvend, met veel wierook van menselijke gevoelens. Het verleden heeft slechts belang omdat ik weet dat het het heden is. Misschien kan ik niet eens weten wat Hiroshima, Dachau of Dresden geweest zijn. Ik kan echter wel beseffen wat onverdraagzaamheid is, discriminatie, uitbuiting. Tussen het een en het ander is er slechts een verschil in gradatie. En waar ligt de grens van wat nog te verdragen is? Die wordt zó overschreden. Door mensen veroorzaakte catastrofen als Hiroshima of Auschwitz zijn geen uitzonderingen. Als symbolen hebben ze daarom hun draagkracht verloren. Ze zijn gebanaliseerd. Dat heeft tot gevolg dat wij altijd door op onze hoede zijn, dat we zonder aflaten met het gevoel van het einde leven. Ons alleen maar concentreren op iets symbolisch als de Bom, heeft geen zin. Er zijn te veel andere middelen om mensen uit te roeien. Hoe ‘vredelievend’ of ‘vreedzaam’ ze vaak ook genoemd worden. Een gewone, doordeweekse berichtgeving over de wereld waarin jongeren vandaag leven, kan door een blad als Rolling Stone (June 25, 1970) ‘our continuing coverage of the Apocalypse’ genoemd worden, en voor lezers van Rolling Stone klinkt dat veel minder sensationeel of cynisch dan lezers van Streven misschien vermoeden. ‘Vele kleine Vietnams’ in het leven roepen, zoals maoisten scanderen, is niet eens meer nodig. Ze zijn zo al overal aanwezig. Hiroshima en Nagasaki hoeven niet herdacht te worden. Ze zijn zo al onder ons. Uit naam van ‘vredelievende doeleinden’, tot grotere glorie van geld en bezit. Well I said, please, please, don't drop don't drop that h-bomb om me,
well you can drop it, you can drop it, on yourself’.
(uit The Bombsong van Country Joe and the Fish).
Eric De Kuyper |
|