| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid.
| |
Theologie
Betten, Ignace - Histoire, révélation et foi. Dialogue avec Wolfhart Pannenberg. - Edit. du CEP, Bruxelles, 1969, 118 pp.. |
Gnilka, Joachim - Jesus Christus nach frühen Zeugnissen des Glaubens. - Kösel Verlag, München, 1970, 180 pp., DM. 24,50. |
O'Neill, Colman - Nouvelles approches de l'eucharistie. - (Théologie et vie), Duculot, Gembloux, 1970, 127 pp., BF. 120. |
Rengstorf, Karl Heinrich - Kirche und Synagoge. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1970, 745 pp., DM. 72.-. |
| |
A.A. van Ruler
Theologisch Werk. Deel I
Callenbach, Nijkerk, 1969, 234 pp., f 22,50, bij int. f 19,50.
Tien opstellen of voordrachten van de Utrechtse hoogleraar zijn hierin bijeengebracht. Zij betreffen uiteenlopende theologische onderwerpen en werden geschreven tussen 1938 en 1968. Sommige werden reeds eerder gepubliceerd, maar waren niet gemakkelijk te bereiken, andere werden ingrijpend omgewerkt of voor het eerst uitgegeven. Aan de orde komen de eigen aard van het theologiseren, de verhouding tussen natuur en genade, de mozaïsche wet, christologie en pneumatologie, theocratie en tolerantie, en eschatologische notities. Waardering van zoveel onderscheiden onderwerpen is niet wel mogelijk. Uit alle opstellen blijkt zowel vertrouwdheid met het wijsgerig denken als met de traditie der geloofsreflectie, vaak ook een sterk persoonlijke benadering met beschouwelijke inslag naast een niet minder diep besef van het gemeenschapskarakter dat aan het christelijk geloven eigen is. Van Ruler staat van harte in de reformatorische traditie, maar vaak verrassend onafhankelijk; hij verwerkt de confrontatie met de katholieke traditie, doch menig keer op een oorspronkelijke en voor beide tradities vruchtbare wijze. Bij dit laatste valt vooral te denken aan zijn uitwerking van de pneumatologie.
Van Ruler deelt zijn gedachten in een boeiende stijl mee, niet zonder aan de vakman voorbehouden woorden, maar vaak met origineel taalgebruik waarin zijn persoonlijke beleving mededeelzaam doorklinkt. De theologie in het Nederlandse taalgebied is met deze bundeling beslist gebaat.
J.F. Lescrauwaet
| |
Charles Baumgartner
Le péché originel
(Le Mystère Chrétien), Desclée, Tournai, 1969, 172 pp., BF. 170.
Dr. A. Vanneste
Het dogma van de erfzonde
(Woord en Beleving II/9), Lannoo, Tielt, 1969, 192 pp., BF. 175.
Karl Schmitz-Moormann
Die Erbsünde
Walter Verlag, Olten, 1969, 269 pp., SF. 24,-.
Het werk van Baumgartner is op een nieuwe wijze opgebouwd. In plaats van de klassieke uiteenzetting waarin paradijstoestand, zondeval en erfzonde om historische en didactische redenen na elkaar behandeld
| |
| |
worden, staat de noodzakelijke en universele verlossing in Christus voorop: alle mensen hebben verlossing nodig, omdat allen zondaars zijn. Na deze status quaestionis geeft de auteur een algemeen overzicht van het probleem (pp. 9-57; voor een haastige lezing volstaat dit hoofdstuk); in de volgende hoofdstukken worden de verschillende elementen nader ontleed (Genesis; Paulus; de officiële leer van de Kerk tegen Pelagius en de Reformatoren; de hedendaagse problemen). Voortdurend moet een grondig onderscheid gemaakt worden tussen de zonden van de mensen als vrije wilsdaden, de algemene toestand van zonde als erfzonde en de zonde van Adam als oorzaak en als historische verklaring van de erfzonde. Dit laatste is voor velen een struikelblok om de leer van de erfzonde te aanvaarden. Adam, aan het begin van de heilsgeschiedenis, is het prototype van de zondige mens. Zijn optreden is individueel en collectief. Daartegenover staat de trouw van God. God is steeds begaan met de mens, ook wanneer de mens zich afkeert van God. Dr. A. Vanneste wil eveneens de leer van de erfzonde ontdoen van de mythische en cultuur-gebonden voorstellingen die al te dikwijls letterlijk geïnterpreteerd werden. Hij vermijdt al te vage uitdrukkingen als ‘de macht der zonde’, ‘de solidariteit van alle mensen ten kwade’ (vgl. Baumgartner, ‘La solidarité de tous les hommes dans le péché’, pp. 131-165) en zoekt de leer van de erfzonde scherp te omlijnen. Het boek van Dr. A. Vanneste is minder technisch, alhoewel andere studies van deze auteur over Augustinus en Trente de grondslag vormen van vele moderne werken die de uitspraken van het leergezag in de eigen historische context zoeken te interpreteren. Karl Schmitz-Moormann gaat een stap verder en wil een eigentijdse leer over de erfzonde formuleren. In het eerste deel van zijn werk constateert hij dat de nieuwe exegese de statische leer van de traditie in
vraag stelt. Moderne auteurs als een Schoonenberg, een Rondet, een Hulsbosch hebben een meer dynamische opvatting. Dan schetst de schrijver in een tweede deel de leer van de erfzonde volgens Teilhard in het kader van de evolutieleer. Zonde is het nog-niet-volmaakt-zijn, het groeien van de schepping naar het goed-zijn. Deze groei wordt geconstitueerd door de vrijheid. De vrijheid niet opnemen, niet beantwoorden is zonde. Ook het kwaad in de wereld groeit. Zo is de mens voortdurend gericht op de uiteindelijke universele verlossing van Christus in het punt Omega.
B. Van Dorpe
| |
Godsdienst
Bavel, T.J. Van - Augustinus. - De Branding, Antwerpen, 1970, 168 pp., BF. 225. |
Berkhof, Dr. H. e.a. - Geloven in God. - Boekencentrum, N.V. den Haag, 1970, 258 pp., f 15,90. |
Connétable, Jean - Eglise, sauras-tu aimer? - Casterman, Tournai, 1970, 160 pp., BF. 120. |
Francissen, Tonie - Uw woord is dichtbij. - Lannoo, Tielt, 1970, 111 pp., geïll., BF. 135. |
Frossard, André - God bestaat. Ik heb hem ontmoet. - Lannoo, Tielt, 1970, 176 pp., BF. 148. |
Hemert, Guus van - Stenen in de rivier. - Lannoo, Tielt, 1970, 160 pp., BF. 118. |
Locht, Pierre de - Et pourtant je crois. - Casterman, Tournai, 1970, 168 pp., BF. 120. |
Pour une nouvelle image de l'église. - (Mise en question), Duculot, Gembloux, 1970, 266 pp., BF. 180. |
Sterkens, Louis - Wie A zegt moet ook B zeggen. - Lannoo, Tielt, 1970, 128 pp., BF. 118. |
Tegenspraak 4, Student-en-Kerk. - Gooi en Sticht, Hilversum, 1970, 65 pp. |
Tiger, Jeanne - Religieuses aujourd'hui, demain. - Casterman, Tournai, 1970, 137 pp., BF. 95. |
| |
Pius Drijvers en Pé Hawinkels
De mens heet mens.
Het boek Prediker. Nieuwe vertaling en verklarende essays
Ambo, Utrecht, 1969, 145 pp., f 9,75.
Misschien wel het moeilijkst toegankelijke bijbelboek, Prediker, is door de auteurs voor een groter publiek ontsloten in een sterk interpreterende vertaling. De verantwoordelijkheid voor de bedreven exegese ligt bij Drijvers (Mededeling, p. 7) die - dat bewijst het resultaat - zich op indrukwekkende wijze in de literaire problematiek verdiept heeft. Dat hij zijn inzichten zo veel mogelijk in de vertaling zelf verwerkt, mag niemand hem verwijten. Ook het verschijnsel vertaling kent meerdere genres en een targum waarmee ik dit werkstuk zou willen vergelijken, is beslist een eerbiedwaardig genre. Zij heeft voor de grote massa het contact met de Schrift bewaard in een tijd dat taalverschillen vervreemdend werkten.
| |
| |
Voor niet-geschoolde lezers is een vertaling als deze met begeleidende essays dè weg om met het zo geheel anders geaarde denken van Prediker vertrouwd te raken. Een zg. concordante woordvertaling zou met name bij dit boek - waarvan het taalgebruik zo sterk afwijkt van de rest van de Schrift - wel eens geheel langs het doel heen schieten. Verder heeft iedere recensent natuurlijk zijn hobbies. Ik vind bv. dat de commentaar van Gordis met zijn filologische bijdragen te veel eer krijgt, ten koste van Zimmerli die naar mijn mening een veel fijner gevoel heeft voor literair genre. Jammer ook dat bv. bij de oudoosterse parallelteksten (overigens een uitstekend initiatief die in dit boek op te nemen) de ‘Dialoog van de heer met zijn dienaar’ van zijn slot, de clue, beroofd is. - Maar dit soort opmerkingen beweegt zich op een ander vlak. Voorop staat: ik hoop dat velen dit boek intensief gaan gebruiken.
W. Beuken
| |
René Voillaume
Wij zijn allen broeders
Vertaald door M.A. Vogelaar, Lannoo, Tielt en Utrecht, 1969, 136 pp., BF. 98.
Medemenselijkheid is een begrip dat velen beu gehoord zijn. Met zijn bekende zin voor concreetheid en geloof weet R. Voillaume dit woord nieuw leven in te blazen in dit boekje met tal van onuitgegeven teksten en brieven.
G. Borreman
| |
Okke Jager
Land van Jahwe
Zomer & Keuning, Wageningen, 1969, 118 pp., 55 kleurenfoto's, f 24,50.
Eigenlijk zijn de foto's van Alfons Senfter de kern van dit boek. Rond de foto's wordt door Okke Jager gemediteerd, geassocieerd, gemijmerd en gereflecteerd. Wie ooit iets van deze auteur gelezen heeft, weet dat hij altijd origineel is, op onvermoede en onverwachte dingen wijst. Zijn verwijzingen naar de Bijbel dragen ook vaak dit persoonlijk karakter, maar zijn steeds de moeite waard. Dit boek geeft de lezer door zijn suggestieve uitbeelding de idee dat hij Israël op een persoonlijker wijze leert kennen. Hetgeen zijn verstaan van de Bijbel ten goede komt.
R.S.
| |
Gérard Bonnet
Jésus est ressuscité
Coll. Remise en cause, Desclée, Tournai, 1969, 183 pp.
Dit werk behandelt de verrijzenis niet als een feit dat bestudeerd wordt door exegese van oude teksten om na te gaan wat er precies gebeurd is en hoe het gebeurd is. De verrijzenis werd door een groep mensen - de kerk - als een kracht, als een revolutie ervaren en dit werd aan de wereld verkondigd. Dit nieuwe leven heeft de wereld doordrongen en blijft de wereld hoopvol richten. De verrijzenis is geen alleenstaand feit maar een herscheppen van al wat bestaat door te sterven en te herleven met Jezus.
B. van Dorpe
| |
L.J.-M. Sahuc
La Morale Catholique est - elle humaine?
Decclée, Tournai, 1970, 127 pp..
Dit werkje brengt enkele zeer waardevolle gedachten naar voren betreffende de ethische houding van de katholieken. Het probleem van de contraceptie en de stellingname van de Kerk in deze kwestie is de aanleiding om het mysterie van de persoon dieper te ontleden. Het fysisch, psychisch en moreel leven liggen door elkaar geweven, maar laten verschillende benaderingen van het probleem toe. Het gaat tenslotte om de persoon die recht heeft op eerbied om zichzelf te zijn. Dit erkennen is liefde.
B. Van Dorpe
| |
Jean Leclercq O.S.B.
Le défi de la vie contemplative
(Collection ‘Renouveau’), J. Duculot, Gembloux, 1970, 374 pp., BF. 290.
Een zeer rijk en gevarieerd werk, waarin de actuele crisis van vele communiteiten die een contemplatief leven leiden, besproken wordt. Niet alleen uiterlijke levensvormen worden behandeld, maar vooral de kern van het probleem: het gebed, de vereniging met God in deze drukke wereld. In het tweede deel worden de eerste contacten met het Oosterse monnikendom geschetst. Ook daar doet zich een parallelle crisis voor. De auteur wil met wat meer zin voor humor de moeilijkheden relativeren om de eigenlijke roeping van de monnik klaarder voor te stellen: teken zijn van Gods liefde tot de mensen.
B. Van Dorpe
| |
| |
| |
Geschiedenis
Weyns, Dr. Jozef - Bokrijk, zin en zijn. - Lannoo, Tielt, 1970, 67 pp., 65 pl., BF. 295. |
| |
H.C. de Wolf
De Kerk en het Maagdenhuis
Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 334 pp., ill., f 29,50.
Ter gelegenheid van het vierde eeuwfeest van het R.C. Maagdenhuis heeft De Wolf, die enige jaren geleden promoveerde op ‘Geschiedenis van het R.C. Oude-Armencomptoir te Amsterdam’, opnieuw zich bezig gehouden met de geschiedenis van het katholicisme te Amsterdam. Op de eerste plaats door drie studies die steeds een tijdvak rondom een eeuwwisseling nemen. In zijn eerste hoofdstuk schrijft hij over de jaren 1566 tot 1622, de tijd van het opdringen van de reformatie ook in Amsterdam en van de organisatie van de ‘ondergrondse Kerk’ na de aanvankelijke ontreddering. Het geeft een goed overzicht van de gebeurtenissen. Eén opmerking hierbij: schr. laat zich voor de vroege ontwikkeling van Amsterdam misleiden door de pas later opgekomen namen Oude en Nieuwe Zijde (p. 13). Het tweede hoofdstuk beschrijft het katholieke Amsterdam tussen de jaren 1686 en 1727. De jaren van de scheuring in de Kerk van de Noordelijke Nederlanden. Op het conflict zelf gaat schr, erg weinig in - dat is wel een beetje een gemis - en hij laat vooral de weerslag ervan zien in de strijd om het bezit van de schuilkerken. Daartoe heeft hij eerst een helder overzicht gegeven van de bestaande toestand. Misleidend in dit hoofdstuk is het woord ‘Concordaat’ (p. 145) waar bedoeld wordt de ‘Concordia’ van 1924. Dat was iets anders dan wat wij onder een concordaat plegen te verstaan.
In het derde hoofdstuk beschrijft De Wolf de jaren 1767-1824 aan de hand van het leven van Jacob Cramer en zijn onwrikbare rechtgelovigheid. Cramer, die een belangrijke rol gespeeld heeft - hij pleitte onder andere voor een herstel van de hiërarchie en had hierover goede contacten met Koning Lodewijk Napoleon, wiens aalmoezenier hij was - krijgt zo een eerste uitgebreide grondslag voor een biografie. De Wolf geeft overigens wel blijk van een zekere huiver ten aanzien van Cramers orthodoxie.
De tweede manier waarop schr. zich met de geschiedenis van katholiek Amsterdam bezighoudt zien wij in het vierde hoofdstuk, waarin hij ons de geschiedenis van het R.C. Maagdenhuis geeft. Een aardig voorbeeld van ontwikkeling in zorg voor wezen.
Marcel Chappin
| |
Herzogin Viktoria Luise
Bilder der Kaiserzeit
Göttinger Verlagsanstalt, Göttingen, 1969, 394 pp., 521 ill., DM. 29,-, f 33,65.
De familie Hohenzollern valt op door een overvloed van gepubliceerde memoires. Van Keizer Friedrich III kwamen de dagboeken uit, zijn zoon Keizer Wilhelm II schreef in zijn ballingschap, naast andere werken, twee delen van een autobiografie. De zoon van Wilhelm II, kroonprins Wilhelm liet ook enige boekjes verschijnen en zijn vrouw één. Hun beider zoon, prins Louis Ferdinand liet de wereld ook van zijn levensloop kennisnemen. Daarnaast schreef de dochter van Wilhelm II de boeken ‘Ein Leben als Tochter des Kaisers’ en ‘Im Glanz der Krone’. Deze dochter nu heeft een boek met louter illustraties samengesteld. Ze heeft daarbij vooral gebruik gemaakt van foto's die ze zelf genomen heeft in de goede oude tijd en die een uniek karakter hebben. Meer dan haar vorige boeken - die maar weinig historisch materiaal hebben aangedragen - is deze ‘Bildband’ een bron voor de kennismaking met de tijd van voor de eerste wereldoorlog. De illustraties helpen namelijk bij de beeldvorming van die tijd; ze geven enige concretie aan de abstracte voorstellingen die men zich maakt bij wat men over die tijd leest. Een boek dat letterlijk en figuurlijk gewichtiger is dan de voorafgaande.
Marcel Chappin
| |
J. Tourniac
Principes et problèmes spirituels du Rite Ecossais Rectifié et de sa chevalerie templière
Dervy, Paris, 1969, 352 pp..
Na zijn boek Symbolisme maçonnique et tradition chrétienne (Dervy, Paris, 1965), behandelt de auteur, die als gedegen katholiek en lid van een Vrijmetselaarsorde recht van spreken heeft, in dit werk de geestelijke problemen die aan de Rite Ecossais Rectifié eigen zijn. Deze ritus is een vorm van V.M., die niet zozeer uitgaat van
| |
| |
de metselaarssymboliek, maar geheel gebaseerd is op de symboliek van de oude ridderorden, voornamelijk die van de Tempel en andere charitatieve ridderordes. Twee belangrijke thema's domineren in dit boek. Het eerste behandelt de natuur en de structuur van het Regiem. Hierbij wijst S. op het strikt christelijk en zelfs katholieke karakter dat aan de V.M. in het algemeen, maar ook aan deze speciale vorm ten grondslag ligt en waarvan men later soms in de teksten is afgeweken. S. breekt dan ook een lans om deze veranderingen weer in hun oorspronkelijke geest te herstellen. Verder laat hij zien hoe de V.M. samenhangt met de grote gedachte van de Tempelorde en andere latere ridderordes. In het tweede deel stelt de S. de kwestie dat de Tempeliers een eigen leer hebben gehad. Deze is niet, zoals sommigen menen, heterodox gnostisch geweest en S. verzet zich dan ook formeel tegen die opinie. Veeleer zouden de Tempelridders in het H. Land van eremieten, o.a. van de Carmel, de ware gnose hebben geleerd en die na hun opheffing hebben doorgegeven. Die leer ligt vervat in de kennis-liefde waardoor ook volgens de S. de joden zich in deze vorm van V.M. bijzonder thuis zouden moeten gevoelen.
In zoverre de S. grote ideële lijnen trekt, heeft hij boeiende bladzijden. Maar in een directe filiatie van Tempeliers en huidige V.M. kan ik moeilijk geloven. S. zelf geeft trouwens deze theorie met de grootste reserve en legt vooral de nadruk op een grote lijn die door de ideeën loopt. In het derde deel publiceert S. drie documenten die aan deze Ritus ten grondslag liggen: 1. Règle maçonnique de 1782 (Convent général de Willemsbad). 2. Code maçonnique des Loges réunies et rectifiées de France (Convent National de Lyon 1778). 3. Code général des règlements de l'Ordre des chevaliers bienfaisants de la Cité Sainte (Convent National des Gaules 1778).
Voor wie zich interesseert in de oorspronkelijk katholieke grondslag van de V.M., biedt dit boek zeer waardevolle uitzichten.
P. Grootens
| |
Herman Boon
Enseignement primaire et alphabétisation dans l'agglomération bruxelloise de 1830 à 1879
Nauwelaerts, Louvain, 1968, XXXVIII-454 pp., BF. 600.
Op vernieuwende wijze en na een grondige bronnenstudie heeft de auteur het probleem opengelegd van de verhouding, in het Brusselse, tussen lager onderwijs en analfabetisme. Deze historisch-sociografische studie wil pogen een antwoord te geven op de volgende vragen: op welke wijze heeft het lager onderwijs (officieel èn vrij) bijgedragen tot de geleidelijke afname van het analfabetisme? Aan welke factoren is het hardnekkig voortbestaan van het analfabetisme in sommige wijken of randgemeenten toe te schrijven? De auteur komt - samengevat - tot de volgende conclusies. Er is wel een bepaald verband tussen het aantal leerlingen (en dus het aantal scholen) en het aantal ongeletterden in de verschillende wijken, maar dit verband lijkt niet determinerend. Er is een minstens even sterk verband tussen de goede ligging (en bereikbaarheid) van de scholen en het al of niet teruglopen van het analfabetisme. En verder is er natuurlijk ook een verband tussen alfabetisering en kwaliteit van het onderwijs. Anderzijds meent de auteur echter dat er geen determinerend verband is tussen het onderwijs in de moedertaal en de afname van het analfabetisme: hij ziet geen oorzakelijk verband tussen het Franstalige regime in de Brusselse scholen en de culturele achterstand van de Vlaamse Brusselse gemeenten op de Franstalige. De grondoorzaak van deze achterstand ligt volgens hem op het maatschappelijke vlak: of het onderwijs doelmatig is hangt in beslissende mate af van de materiële omstandigheden waarin de kinderen leven: de hoogste cijfers van analfabetisme komen voor in de arme stadswijken niettegenstaande de aanwezigheid van vele en (of) goede scholen. Nu zijn juist de Vlaamstalige zones in het Brusselse op maatschappelijk gebied het achterlijkst. De eindconclusie van de auteur is dan ook ‘que le relèvement des conditions de vie est le facteur essentiel pour le développement du niveau intellectuel d'une population’. Steunend op het hier
gebruikte - enorme - bronnenmateriaal kan men het in hoofdzaak eens zijn met de auteur. Maar het blijft de vraag of de maatschappelijke achterstand niet juist het gevolg is van het laag intellectueel niveau, en of dit lage niveau niet het gevolg is van een te uitsluitend op de elite - de sociale en Franstalige elite - afgestemd onderwijs. Ook in het Brusselse had het Vlaamse volk geen eigen intellectuele elite en moest daarom sociaal achterlijk blijven. Maar op deze vraag kan een statistische studie van het schoolprobleem alleen geen antwoord geven. Zij kan het probleem dat door deze vraag wordt gesteld, zelfs niet benaderen.
K. Van Isacker
| |
| |
| |
Biografie
Wihler A. et H. Moulin - Anne de Guigné. Documents authentiques. - Impr. monastique, St. Julien l'Ars, 1970, 280 pp. |
| |
José de Broucker
Dialogen met Dom Helder Camara
Desclée De Brouwer, Brugge, 1969, 241 pp., BF. 195.
De ondertitel die S. aan zijn boek gaf tekent goed zijn opzet: het ‘portret van een vredelievend geweldenaar’ voor te stellen. Opvallende trekken van deze onvermoeibare pelgrim voor goedheid en broederlijke rechtvaardigheid tussen de mensen zijn: oprechtheid, hartelijkheid, eenvoudig en sterk kerkgebonden geloof, een dichterlijke blik op de wereld, diplomatieke vaardigheid en taaie volharding. Het is een interessant en geslaagd portret van een figuur die sommigen nog problematisch zal blijven voorkomen; zeker is het geen bijgewerkte foto van een vedette.
L. Braeckmans
| |
Marc Oraison
Dickschädel. Autobiographie
Knecht Verlag, Frankfurt a.M., 1970, 275 pp..
Oraison, arts en priester, beschrijft hoe hij innerlijk de stadia van vernieuwing heeft doorgemaakt, twintig jaar voor ze in werkelijkheid in de Kerk doorbrak. Het verhaal belicht zeer instructief de oorzaken van de ommekeer in mentaliteit. Tussendoor staan beschouwingen over onderwerpen als psycho-analyse, seksualiteit, liefde, dood, filosofie. Een onderhoudend werk dat in een vlotte Duitse vertaling geleverd is (oorspronkelijk: Tête dure, Ed. du Seuil, Paris, 1969).
G. Boeve
| |
J.A. Nuyens
Pater L.J. Callewaert
Met woord en daad in liefde
Oranje-uitgaven, Mortsel, 1969, 288 pp., geïll., BF. 250.
Volkomen terecht heeft schrijver van deze biografie zich van bijna elke commentaar onthouden: in een leven als dat van Pater Callewaert volstaat het inderdaad de feiten te laten spreken; dat deze niet altijd voor iedereen even vleiend zijn, moet men er maar bij nemen. Toch is het boek geen dorre feitenverzameling; de liefde van de vriend en medebroeder, die het schreef, klinkt op elke bladzijde wel eventjes door, wat het boek niet minder sympathiek maakt. Dat het op een paar plaatsen niet 100% aan de eisen van het correcte Nederlands voldoet, zal hoogstens een heel strenge criticus kwalijk nemen. De verzorgde uitgave, het mooie en interessante foto- en documentatiemateriaal verhogen nog de waarde van dit boek, dat een warme aanbeveling ruimschoots verdient.
E. De Graeve
| |
Heinrich Pfeiffer, Herausgeber
Alexander von Humboldt, Werk und Weltgeltung
Piper Verlag, München, 1969, 509 pp., DM. 38,-.
In deze verzamelband ter gelegenheid van de herdenking van de geboorte van Alexander von Humboldt in 1769, vindt men groen en rijp door elkaar. Het boek begint met een korte en vlakke bijdrage van de president van de Alexander von Humboldt-Stiftung, Werner Heisenberg, die - ter herinnering aan een van de laatste universele genieën die de geschiedenis heeft gekend - iets schrijft over de (onmogelijkheid van universele wetenschapsbeheersing in onze tijd; Heisenberg heeft diepzinniger bladzijden geschreven dan dit gelegenheidsartikeltje. Dan volgen: een goed en indringend stuk van Mario Bunge over A. von Humboldt en de filosofie; een met veel vlijt bewerkt, historisch artikel van Cedric Hentschel over de literaire kwaliteiten van von Humboldt; en een bijdrage over von Humboldt's invloed op de artistieke uitbeelding van Latijns Amerika in de Europese kunst. Drie artikelen over von Humboldt als bioloog en geograaf willen zijn invloed schetsen op de moderne natuurwetenschap; en vier artikelen over de von Humboldt-cultus sluiten het werk af, waaronder een zeer lang artikel dat eindeloze lijsten geeft van straten, gebouwen, verenigingen, scholen, etc. die overal ter wereld, maar vooral in Duitsland, naar Alexander von Humboldt (en ev. ook naar zijn broer Wilhelm) zijn genoemd.
Er staan een 80-tal foto's in het boek, voornamelijk van Zuidamerikaanse en Afrikaanse plantengroei.
P.G. van Breemen
| |
| |
| |
Gedragswetenschappen
Green, Celia - Luciede dromen. - J.A. Boom en Zn., Meppel, 1970, 164 pp., f 11,50. |
Haagmann, Hans Günter - Zur Didaktik des Fernunterrichts. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1970, 199 pp., DM. 17,50. |
Haase, Horst - Sexualkunde im 5 Schuljahr.- Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1970, 98 pp., DM. 9,80. |
Laing, R.D. - Het zelf en de anderen. - J.A. Boom en Zn., Meppel, 1970, 178 pp., f 10,-. |
Stratta, Erica - The Education of Borstal Boys. - Routledge en Kegan Paul, 1970, 228 pp., 10/-. |
Whitehead, Anthony - In the Service of Old Age. - Pelican Books, Harmondsworth, 1970, 155 pp. |
| |
Michael Argyle
Aspecten van Sociale Psychologie
J.H. de Bussy, Amsterdam, 260 pp., f 12,50.
Beter dan de hierboven vermelde Nederlandse vertaling geeft de oorspronkelijke titel ‘Psychology and Social Problems’ aan wat de inhoud van deze studie vormt. In de veranderde samenleving heeft men te maken gekregen met o.a. toegenomen jeugdcriminaliteit, geestesziekten, rassenconflicten en ontevredenheid bij de industriearbeiders. Beoefenaars van de sociale wetenschappen, aldus de auteur in het voorwoord, hebben in de afgelopen paar jaar door hun onderzoekingen veel licht geworpen op deze problemen en ‘we weten nu iets over de sociale maatregelen die genomen zouden kunnen worden om die problemen op te lossen’.
In dit boek onderneemt nu de auteur een ons inziens geslaagde poging om de belangrijkste onderzoeksresultaten en -conclusies te beschrijven en bij elkaar te zetten, zowel ten aanzien van de sociale problemen als van de beheersing van sociale processen en bestudering van sociale veranderingen. Op zeer heldere wijze geeft de auteur de gevonden resultaten weer op een wijze die de onderzoekingen niet overbelast met interpretaties noch conclusies trekt waarbij verder onderzoek overbodig gemaakt wordt.
G. Wilkens
| |
J. Van Echelpoel, e.a.
Jeugdwerk in perspektief
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1969, 208 pp..
Dit boek, dat door de K.J.R. (Katholieke jeugdraad) aan de leden-organisaties als een uitvoerig advies wordt aangeboden, vormt niettegenstaande het door verschillende auteurs geschreven werd, toch een mooi geheel. Verwonderlijk is wel dat hoofdstuk twee een letterlijke en nogal integrale overname is van een artikel reeds in 1962 gepubliceerd. In een eerste deel wordt het jeugdwerk gesitueerd in de huidige maatschappij, zijn eigen geschiedenis en in verband met cultuuroverdracht en cultuurvernieuwing. Het jeugdwerk wordt daardoor uit een veel voorkomend isolement gehaald en geplaatst in het ruime kader van een gehele maatschappij-evolutie. Pas zo kan jeugdwerk een eigen opgave en functie krijgen. Deel twee begint met een positiebepaling van het jeugdwerk t.o.v. de andere pedagogische milieus. Ook de structuurproblemen worden uitvoerig besproken. Men geeft zo aan de leiding van jeugdorganisaties een formele analyse van organisatie en groepen in het jeugdwerk. Een objectieve evaluatie van eigen werking wordt nu mogelijk. Verder wordt dan aandacht gevraagd voor een aantal problemen die door de actuele situatie bijzonder naar voren komen: de autonomie van het jeugdwerk, de noodzaak van een gedifferentieerd plaatselijk aanbod, pluralisme en katholiek jeugdwerk, staatsburgerlijke en politieke opvoeding, de wenselijkheid van een principiële optie voor coëducatie vanwege de jeugdorganisaties. Als slot volgt nog een beschrijving van rechten en plichten van de overheid, een evaluatie van het huidig jeugdbeleid en het uitstippelen van een toekomstig jeugdbeleid. Het is te hopen dat niet alleen jeugdleiders maar ook vele volwassenen dit boek zullen lezen om zo een beter inzicht te krijgen in wat jeugdwerk zou kunnen en moeten zijn.
P. Mariman
| |
Margaretta K. Bowers e.a.
De pastor aan het sterfbed
(Wegen tot Pastoraat), Van Gorcum, Assen, 1969, 172 pp., f 11,50.
Dit werk zouden we aan alle pastores zonder onderscheid willen aanbevelen en tevens aan alle personen die met stervenden te maken hebben. Het is ontstaan uit een echte samenwerking en bezinning tussen aalmoezeniers, dokters en psychologen. Zij
| |
| |
nemen de dood ernstig: het is een fase die de mens als einde van zijn leven heeft uit te bouwen. Ook al hebben zij hun studie rijkelijk geïllustreerd vanuit hun ervaring met stervenden, toch maken zij er geen ‘gevallen’ van die van buitenaf worden benaderd, maar wel mensen die een proces doormaken dat zij zinvol trachten in te leven. Tevens komt naar voren hoe onze benaderingswijze kan bijdragen tot (of afbreuk doen aan) het diepgaand doorleven van deze fase. Daarom nogmaals: een zeer behartenswaardig werk.
R. Hostie
| |
Joseph Knowles
Groepsgesprek en pastoraat
(Wegen tot Pastoraat), Van Gorcum, Assen, 1969, 164 pp., f 10,90.
Dit werk licht een nieuwe werkwijze toe die voor vele pastores erg verhelderend kan zijn. In een vlotte en leesbare vorm worden hier systematisch de methodiek, de toepassingen en de voordelen van het groepsgesprek (met therapeutische bedoelingen) uiteengezet. Daarom zal dit werk voor vele priesters en voor allen die met zielzorg te maken hebben een hulpmiddel kunnen zijn. Natuurlijk staat het in een context die hier in Europa veel minder present is dan in de Verenigde Staten waarvoor dit werk is opgezet. We zien er dan ook slechts één schaduwzijde aan. Alles wordt zo vlot en zo vanzelfsprekend voorgesteld, dat de indruk gewekt wordt alsof met groepsgesprek alles van een leien dakje loopt. Het is dan ook niet voldoende dit boek te lezen: wie in groepswerk thuis wil geraken, dient allereerst een lange praktische training door te maken.
R. Hostie
| |
Jean Piaget
Zes psychologische studies
Van Loghum Slaterus, Deventer, 1969, 194 pp., f 16,-.
In deze uitgave wordt aan de Nederlandstalige lezer een goede vertaling aangeboden van een zestal studies van de vermaarde ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget. Deze artikelen, die vooral handelen over de geestelijke ontwikkeling van het kind, taal en denken vanuit genetisch perspectief en over verschillende problemen van de genetische psychologie, waaronder de structuur in de psychologie van de intelligentie, vormen een goede introductie op de theorieën van Piaget. De toevoeging van een uitgebreidere en meer recente bibliografie bij de verschillende studies, alsmede van een verklarende begrippenlijst van de hand van de vertaalster mevr. M. Delsing-Spoorenberg verhogen de waarde van deze uitgave.
G. Wilkens
| |
Dr. W. Zijlstra
Klinisch pastorale vorming
Van Gorcum, Assen, 1969, 295 pp., f 32,-.
Getuige de vele en prijzende reacties die dit proefschrift, aangeboden aan de theologische faculteit van de R.U. van Utrecht, heeft opgeroepen, is deze pioniersstudie het lezen ten zeerste de moeite waard.
Uitgaande van de geschiedenis die de Clinical Pastoral Training in de Verenigde Staten in de afgelopen decennia, heeft doorgemaakt, geeft de auteur een beschrijving van deze, door hem overgenomen en verder voor Nederland aangepaste methode van een klinische pastorale vorming. Overzichtelijk geeft de auteur ons een inzicht en een voorlopige analyse van dit leer- en groepsproces van zeven door hem geleide leercursussen. Overeenkomsten en verschillen met de ‘Sensitivitytraining’, uitwerking van het groepsproces dat de groep pastores in de drie maanden durende cursus doormaken, voordelen en bezwaren van deze training worden uitvoerig en helder uit de doeken gedaan. Tenslotte geeft de auteur een beschouwing van de verhouding theologie en psychologie, alsmede een explicatie van de vooronderstellingen van deze cursus, alsmede, voorzover de lezer daarvan nog niet overtuigd was, de noodzaak van verder onderzoek.
Een boekrecensie als deze biedt te weinig gelegenheid om diep in te gaan op de inhoud van dit boek. Voortdurend wordt de lezer uitgenodigd tot meedenken, tot instemming en afwijzing, tot herkenning en verbazing. Het roept vragen op om een gewekte nieuwsgierigheid te bevredigen, zoals het ook vragen oproept ten aanzien van sommige door de auteur gehuldigde opvattingen. Een vraag willen we hier toch stellen: wat is het pastorale moment in deze, noodzakelijke, psychologische vorming van pastores? Natuurlijk niet alleen dat dit, zoals de auteur doet, theologisch verantwoord kan worden. Ook niet dat aan deze klinische vorming pastores deelnemen, die dan ongetwijfeld met elkaar over pastorale problemen zullen praten. Wat is het dan? De ervaringen die ieder meemaakt voorzover deze de pastor binden aan die Herder die hem als voorbeeld voor ogen staat en hem
| |
| |
tot zielzorg, ook die van eigen ziel uitnodigt?
De prozaïsche titel van dit proefschrift verbergt een grote pastorale rijkdom zoals het soms de psychische armoede van pastores openbaart.
G. Wilkens
| |
Dr. G. de Wit
Modekledingmotivatie
De Toorts, Haarlem, 1970, 146 pp., f 17,50.
Deze sociaal-psychologische studie van het mode-gebeuren, zoals de ondertitel van dit boek luidt, wil een peiling zijn van de persoonlijke betekenis die de mens aan zijn modekleding geeft. Teneinde te onderzoeken waarom kleren de mens, man en vrouw, maken, en waarom de mens kleren maakt werd deze studie geschreven. Een originele studie in een gebied waarin maar weinig onderzoekers zich hebben gewaagd. De auteur weet op meer dan middelmatige wijze de lezer te boeien bij het beschrijven van de ‘zelfachting, het zelfgevoel en het onthevenzijn aan een grijze onbelangrijkheid’ van de zich modern kledende mens.
Bij alle waardering voor deze psychologische studie over de mode kan wel opgemerkt worden dat de motivatie om geboeid te lezen zou worden verhoogd als de ingewikkelde en soms moeilijk leesbare stijl omgezet zou worden in een wat modieuzer, vlotter en begrijpelijker Nederlands.
G. Wilkens
| |
Dr. Vyvyan Howarth
Minnekozen
Het liefdesspel in al zijn variaties
Hollandia, Baarn, 1970, 264 pp., f 16,90.
De oorspronkelijke titel ‘Secret Techniques of Erotic Delight’ geeft beter de inhoud van dit boek aan dan de Nederlandse, want het is beslist geen romantisch verhaal, doch een aantal raadgevingen van een ervaren seksuoloog. ‘Velen van ons die dagelijks bezig zijn met het recht trekken van krom getrokken levens, valt het voortdurend op dat het vaak de eenvoudigste en meest elementaire dingen zijn die halsstarrig verwaarloosd worden’, verzucht de auteur (p. 140). Hoewel hij de aandacht vestigt op deze ‘eenvoudigste en meest elementaire dingen’ zoals persoonlijk contact, de aandacht en de eerbied voor de ander, zijn vele van zijn voorbeelden erg ‘technisch’ en laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Het lijkt vooral een nuttig boek voor hen die reeds enige tijd getrouwd zijn, omdat het van ervaring uitgaat en ervaring veronderstelt en allereerst ervaringsfouten verbeteren wil. Pas wanneer men zelf de persoonsrelatie met de partner zoekt, zullen de praktijkervaringen van deze arts - die zich sterk op de actuele seksuele relatie richten zonder in feite de duurzame relatie op het oog te hebben - werkelijk van dienst zijn. Hetgeen duidelijk de bedoeling van de auteur is, zoals uit de laatste alinea van het boek blijkt en het hele boek door te proeven valt, al kunnen sommigen zich misschien stoten aan de crue vormen waarin de ‘halsstarrigheid’ beschreven wordt.
R.S.
| |
F. Duyckaerts
Psychologie van de sexualiteit
Camera, Desclée De Brouwer, Brugge, 1968, 208 pp., BF. 105.
De titel van dit boek zegt duidelijk wat er mee bedoeld wordt: de auteur wil de verhouding beschrijven van twee wezens, man en vrouw, die aanvankelijk zo ver van elkaar staan, dat ze elkaar vijandig en met angst bejegenen, en die geleidelijk, langs delicaat te volgen wegen, elkaars vertrouwen winnen. Hij legt hierbij wel meer de nadruk op de hindernissen die dit wederzijdse vertrouwen bedreigen dan op de levende kracht die de wezens naar elkaar drijft. Hij blijft in deze uiteenzetting streng bij zijn opzet, alleen de psychologische aspecten van dit onderwerp te benaderen, hetgeen dan betekent: bijna uitsluitend de verworvenheden gebruiken van de dieptepsychologie. Als we zeggen ‘bijna uitsluitend’ bedoelen we dat de auteur niet vreest deze verworvenheden te plaatsen in een voorzichtige fenomenologische beschrijving. Het oorspronkelijke en interessante van de uiteenzetting bestaat er in, dat de auteur niet, zoals de meeste psychologen, een genetische beschrijving betracht (eerst orale, dan anale, dan genitale fase, enz.), maar de elementen ontleedt van de seksualiteit zoals ze beleefd wordt door volwassenen. Het boek is een vertaling van La formation du lien sexuel. Het was wel een delicate (en hier en daar wellicht een te moeilijke) opdracht de vaak fijne schakeringen van de oorspronkelijke tekst in het Nederlands even geschakeerd weer te geven. Dit belet niet dat het ook in het Nederlands een lezenswaardig en voor velen wellicht bevrijdend boek is.
M. De Tollenaere
| |
| |
| |
Sociale wetenschappen
Adorno, Theodor W. - Aufsätze zur Gesellschaftstheorie und Methodologie. - Suhrkamp, Frankfurt, 1970, 245 pp., DM. 8,-. |
Braekman, Dr. Willy L. - Middelnedernederlandse geneeskundige recepten. - Kon. Vlaamse Academie in taal en letterkunde, Gent, 1970, 482 pp. |
Brandis, Walter and Dorothy Henderson. - Social Class, Language and Communication. - Routledge en Kegan Paul, London, 1970, 153 pp., £ 2.10. |
Calder, Nigel - Technopolis. - A.W. Sijthoff, Leiden, 1970, 348 pp., f 17,90. |
Callon Jr., Alexander B. - American Urban History. - Oxford University Press, London, 1969, 674 pp., 42/-. |
Camara, Dom Helder - Een spiraal van geweld bedreigt de mensheid. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1970, 75 pp., BF. 60. Edm. Carpenter and M. Mc-Luhan, ed. - Explorations in communication. An anthology. - Jonathan Cape, London, 1970, 208 pp., 30/-. |
Carr, Erward Hallett - Socialism in one Country I and II. - Penguinbooks, Harmondsworth, 1970, 592 pp., en 526 pp. |
Dansereau, Pierre - Challenge for survival; land, air and water for man in Megalopolis. - Columbia University Press, London, 1970, 235 pp., 72/-. |
Djilas, Milovan - The unperfect Society. - Methen, London, 1969, 192 pp., 35/-. |
Fanon, Frantz - Toward the African Revolution. - Pelican Books, Harmondsworth, 1970, 207 pp. |
Fanon, Frantz - A Dying Colonialism. - Pelican Books, Harmondsworth, 1970, 158 pp. |
Geeraert, A. - Jeugd en gemeentebeleid. - (Sociaal-pedagogische reeks), De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1970, 260 pp., BF. 265. |
Hill, Dylis M. - Participating in Local Affairs. - Pelican Books, Harmondsworth, 1970, 237 pp. |
James, Edward. - America Against Poverty. - Routledge en Kegan Paul, London, 128 pp., 1/5. |
Laird, Roy and Betty A. - Soviet Communism and Agrarian Revolution. - Pelican Books, Harmondsworth, 1970, 158 pp. |
Osgood, Robert E.e.a. - America and the World. - Johns Hopkins Press, London, 1970, 434 pp., 114/-. |
Pankoke - Sociale Bewegung - Sociale Frage - Sociale Politik. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1970, 228 pp., DM. 25.-. |
Schut, J. - Van Dolhuys tot psychiatrisch centrum. - De Toorts, Haarlem, 1970, 133 pp., f 14,50. |
Visser, Dr. H. - Economische groei en de structuur van de internationale handel. - Van Gorcum, Assen, 1970, 212 pp., f 22,50. |
Weckstein, Richard S. - Expansion of World Trade and the growth of National Economics. - Harper and Row, New York, 1968, 278 pp., $ 275. |
| |
Dr. J. de Jong-Gierveld
De ongehuwden
Samson, Alphen aan de Rijn, 1969, 301 pp., f 24,50.
De schrijfster, als wetenschappelijk medewerkster verbonden aan het Sociaal-Wetenschappelijk Instituut van de Vrije Universiteit van Amsterdam, publiceert onder bovenstaande titel haar dissertatie, die een sociologisch onderzoek vormt naar de levensomstandigheden en levensinstelling van ongehuwde mannen en vrouwen. Drie belangstellingsvelden komen in deze studie naar voren: de sociale participatie, resp. sociale isolatie van ongehuwden, de beeldvorming en stereotypering die gehuwden en ongehuwden over zichzelf, resp. over elkaar hebben, en de satisfactie van ongehuwden met hun bestaan. Hypothesen opgesteld vanuit een theoretische oriëntatie worden in een uitgebreid interviewonderzoek getoetst en diepgaand geanalyseerd. Enige capita selecta met betrekking tot de beleving van de seksualiteit in het ongehuwd-zijn en tot homofilie komen aan het eind van deze studie als een min of meer apart staand gedeelte aan bod. Enige beleidssuggesties (aan wie gericht over welk beleid?) besluiten deze gedetailleerde vakstudie.
Het empirisch onderzoek is uitgevoerd volgens alle regels van de methodologie van sociologisch onderzoek en van het schrijven van een proefschrift. Dat geeft de waarde én de grens ervan aan.
Een eerste opmerking is, waarom de schrijfster niet nader ingaat op het feit dat vele door haar aanvankelijk opgestelde hypothesen niet in het onderzoek zijn bevestigd.
Vermoedelijke uitleg en eventueel suggesties voor nader en preciezer gericht onderzoek zouden welkom zijn geweest.
Een tweede opmerking betreft de kracht en algemeenheid van de beleidssuggesties aan het slot van deze studie. Meer gelding zouden deze adviezen gehad hebben wanneer
| |
| |
deze nauwer met de resultaten van dit onderzoek in verband waren gebracht.
De dubbelzinnigheid van een proefschrift waarin het bewijs van geleverde vakbekwaamheid wordt geleverd, én van een studie die met verbeelding maatschappelijk gericht is en dan ook kan worden opgenomen, zoals in feite gebeurd is, in de ‘Serie Maatschappijbeelden’, lijkt in deze studie niet geheel overwonnen te zijn.
G. Wilkens
| |
Yvo Nuyens
Sociologie en gezondheidszorg
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1969, 260 pp., BF. 195.
Dit werk wil enerzijds de sociologie voorstellen als hulpwetenschap voor de medische wetenschap en anderzijds het maatschappelijke domein van de gezondheidszorg bij de sociologische belangstellingssfeer betrekken. Het resultaat is een beloftevolle verzameling van wetenschappelijke gegevens, concepten en onderzoeksperspectieven. Het accent ligt vooral op het organiseren van de gezondheidszorg in beroepen en ziekenhuizen. Over tal van andere onderwerpen vindt men nuttige verwijzingen. Het is echter ook een werk dat aarzelt tussen twee schelven hooi: tussen conceptualisaties die vooral sociologiestudenten zullen interesseren en inzichten die relevant zijn voor gezondheidszorgers. Het stroomlijnen van het geheel laat nog op andere punten te wensen over. Er is niet voldoende continuïteit in het woordgebruik; sommige concepten blijken slechts een vluchtig belang te hebben; er zijn te veel inleidingen; en de leesbaarheid wordt niet alleen bemoeilijkt door de eisen van de wetenschappelijke stijl. Indien men bij een tweede druk hieraan enige zorg zou kunnen besteden, zou men van dit werk een zeer bruikbaar handboek van de medische sociologie kunnen maken.
G. Dierickx
| |
Dr. H. Ph. Minkowski
Lof der onaangepastheid
Boom, Meppel, 19693, 264 pp., f 15,25.
Een tweede, enigszins gewijzigde, en een derde druk werden noodzakelijk geacht sinds de problemen die deze oorspronkelijke dissertatie waarop de auteur in de sociologie promoveerde in 1961, aan de orde stelde, actueler en klemmender zijn geworden. De oorspronkelijke titel: ‘Sociale aanpassing, niet-aanpassing, onmaatschappelijkheid’ geeft beter het onderwerp aan van deze heldere en zeer leesbare studie. Wat onderscheidt maatschappelijk van onmaatschappelijk gedrag? Literatuuronderzoek in de sociologie evenals het analyseren van veel onmaatschappelijkheidsonderzoek brengen aan het licht dat vaak als taak van de sociologie wordt gezien de onmaatschappelijke mens te helpen aanpassen aan de heersende maatschappelijke situaties. De schrijver ontwikkelt een ander begrip van onmaatschappelijkheid en verkondigt daarbij vanuit wetenschappelijke gronden de lof van de onaangepastheid.
Met alle lof voor deze lof blijft toch staan dat deze lof soms te snel zich aanpast aan een lof der zotheid van diegenen die een andere opvatting huldigen. Hetgeen dan eigen lof van onaangepastheid legitimeert en weer fundeert.
Kritieken, verschenen na de eerste druk, zouden wellicht kunnen worden behandeld en beantwoord in de volgende drukken, althans in ruimere mate dan in deze druk is geschiedt. Het thema dat de schrijver aanraakt, vraagt erom.
G. Wilkens
| |
Dr. L. Turksma
Socioloog en geschiedenis
Boom, Meppel, 1969, 287 pp., f 18,50.
Met als ondertitel: ‘een sociologisch-methodologische benadering van de historische ontwikkeling van de jongste tijd als bijdrage tot de theorie der sociale verandering’ tracht de socioloog Turksma in deze handelseditie van zijn proefschrift waarop hij aan de Utrechtse Universiteit promoveerde, de sociologie te redden van al te minutieuze detailonderzoeken en een al te groot formaliseren van bestudeerde werkelijkheden. Hij tracht op een aannemelijke wijze de sociologische begrippen te verzadigen met historische feiten en veranderingsprocessen. Als illustratie probeert hij de sociologische begrippen van rationalisering, emancipatie en fundamentele democratisering, verkorting van sociale afstanden, schaalvergroting, verstedelijking en verdichting te verzadigen met historische feitelijkheden en zo én de begrippen te dynamiseren én de feitelijke geschiedenis in zijn veranderlijke consistentie sociologisch begrijpelijk te maken. Niet alleen tracht hij de sociologische begrippelijkheid te dynamiseren door
| |
| |
deze toe te passen op sociaal-historische processen vanaf 1750, maar ook doordat hij laat zien dat de begrippen zelf in de geschiedenis van de sociologie historisch bepaald zijn.
De schrijver is in eerste aanzet erin geslaagd de werkelijkheidsrelevantie van de sociologie door zijn benadering te verhogen en heeft daarbij tot de historicus de uitdagende vraag gericht om tot een grotere begrijpelijkheid van de historie te komen. Aan deze studie komt de eer toe een nieuwe aanzet gegeven te hebben van de sociologie, terwijl de waardering voor deze, soms slecht geschreven en wat slordig formulerende studie kan toenemen, wanneer de uitdaging wordt aangenomen.
G. Wilkens
| |
Gerard C. de Haas
Jeugd in zeventig
vijftien vraaggesprekken
Ambo, Bilthoven, 1970, 239 pp., f 9,75.
De Nederlandse Jeugd Gemeenschap bestaat vijfentwintig jaar. Bij gelegenheid van dit feit geeft zij opdracht een balans op te maken van het ontwikkelingsproces dat sinds de oorlog het beeld te zien heeft gegeven van een jeugd als een sceptische generatie met uitgesproken consumenteninstelling alsóók, vooral na zestig, van een contesterende generatie, die als inzet in een nog onoverzichtelijk debat niets minder dan de structuur en het wezen van de westerse maatschappij aan de orde stelt.
De opdracht wordt gegeven aan Gerard C. de Haas; de balans wordt opgemaakt in een vijftiental interviews met deskundigen en werkers op het terrein van de jeugdzorg. De belangrijkste vraag op de achtergrond van elk interview luidde: Wat is er met onze maatschappij aan de hand en hoe reageert de jeugd daarop? Concreet worden de vragen toegespitst op de huidige gezinssituatie, de onderwijssituatie en de jeugden teenagercultuur.
Het geheel laat zich zeer vlot lezen, al kan men zich afvragen of deze gesprekken met de vaak zeer informele en biografische toon, zowel van de kant van interviewer als interviewde, nu informatie geeft over wat er met de jeugd dan wel met de gekwalificeerde opvoeders aan de hand is.
Een slothoofdstuk waarin verschillende trends duidelijk gebundeld aan de lezer zouden zijn voorgelegd, zou het beoogde inzicht in de jeugd en maatschappij vergroot hebben.
G. Wilkens
| |
Functie en toekomst van het vormings- en ontwikkelingswerk met volwassenen in de Nederlandse samenleving
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, 135 pp..
De inhoud van deze nota uitgebracht door een studiecommissie in opdracht van het bestuur van het Nederlands Centrum voor Volksontwikkeling wordt genoegzaam tot uitdrukking gebracht in de lange, bovenstaande titel. Grondslagen van het vormings- en ontwikkelingswerk, uitgangspunten voor een beleid en een aantal wensen ten aanzien van structuren en voorzieningen worden er achtereenvolgens in besproken. Ook voor degene die in de veel gebruikte jargonwoorden een reële problematiek kan blijven herkennen, kan toch nog de vraag naar een meer empirisch opgesteld rapport m.b.t. de stand van zaken en de prognose van het vormingswerk niet geheel onderdrukt worden. Wellicht dat deze meer zakelijk ingestelde benadering de toekomst van een functie van het vormings- en ontwikkelingswerk kan worden.
G. Wilkens
| |
R. Dorfman
Prijstheorie
Vertaling van The Price System (1964), Prisma, Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1966, 231 pp..
Beschrijft het economische gedrag van consumenten en producenten en de daaruit voortvloeiende verhoudingen van de goederenprijzen. Ik heb moeten ervaren dat het boek in het onderwijs niet zo geweldig voldoet. Er staan vele goede dingen in, maar de leerling blijkt ze er gewoon niet uit te halen. Gedeeltelijk komt dat natuurlijk door de kreupele vertaling. Maar de opzet van het boek vertoont ook enige didactische gebreken. Met dat al is het voor zelfstudie ongeschikt. Jammer, want de vervlechting van bedrijfseconomie en algemene economie maakt het boek aantrekkelijk evenals het feit dat er iets over ‘lineaire programmering’ in is opgenomen.
J.J. Meltzer
| |
| |
| |
Literatuur
Boudier-Bakker, Ina - Altijd Elders. - Querido N.V. Amsterdam, 1970, 192 pp., f 2,60. |
Chapkis, Raoul - Ik sta op mijn hoofd. - Querido N.V. Amsterdam, 1970, 158 pp., f 2,60. |
Dendermonde, Max - Inzake de liefde. - Querido N.V. Amsterdam, 1970, 235 pp., f 2,60. |
Knuvelder, Dr. G.P.M. - Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde deel I. - Malmberg, s'-Hertogenbosch, 19705, 534 pp., f 39,50. |
Lecke, Bodo, Hrsg. - Schiller, Friedrich, von 1795 bis 1805. - (Dichter und ihre Dichtungen), Heineman, München, 1970, 976 pp., DM. 54,-. |
Luther, Gisela - Barocker Expressionismus? - (Stanford studies in Germanics and Slavics), Mouton, The Hague, 1969, 177 pp., f 30,-. |
Kenneth Muir, ed. - Shakespeare Survey 22. - Cambridge University Press, London, 1969, 193 pp., 50/-. |
Nef, Ernst - Der Zufall in der Erzählkunst. - Francke, Bern, 1970, 133 pp., SF. 9,80. |
Poëzie album 30 - Robert Desnos. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 32 pp. Poësie album 31 - Wer-wenn nicht wir! Zum 100 Geburtstag Lenins. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 64 pp. |
Poësie album 32 - Karl Marx. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 32 pp.. |
Potok, Chaim - De rechtvaardige. - De Branding, Antwerpen, 1969, 261 pp., BF. 235. |
Remarque, Erich Marie - Hebt uw naasten lief. - Querido N.V. Amsterdam, 1970, 252 pp., f 2,60. |
Roth, Joseph - Der neue Tag. - Kiepenheuer und Witsch, Köln, 1970, 280 pp., DM. 12,-. |
Rudolf, Ottomar - Jacob Michael Reinhold Lenz, Moralist und aufklärer. - Gehlen, Bad Homberg, 1970, 263 pp., DM. 28,-. |
Wiesel, Elie - De bedelaar van Jeruzalem. - De Branding, Antwerpen, 1969, 204 pp., BF. 195. |
| |
Jos Vandeloo
De glimlach van een vlinder
Vlaamse Pockets, Heideland, Hasselt, 1969, 79 pp., BF. 45.
Uit zijn vorige dichtbundels Wachten op het groene licht (1959), Zeng (1962) en Copernicus of de bloemen van het geluk (1967) bloemleesde Jos Vandeloo de verzamelbundel De glimlach van een vlinder. Schrijven betekent voor Vandeloo een intensifiëring van de werkelijkheid, waarvan een bepaald facet op een gegeven moment in de taal vastgelegd wordt. Dit geschiedt met grote soberheid en in eenvoudige zinnen. Deze bundel bevat voornamelijk liefdesgedichten en protestgedichten, waarin dezelfde thema's weerklinken als in Vandeloo's overig literair werk: protest tegen de barsheid, nijdigheid en onmenselijkheid van de maatschappij, vervreemding en angst, zelfs in de sublieme beleving van de liefde.
J. Gerits
| |
José de Ceulaer
Dat zei Claes, dit zegt Claus
Nijgh & Van Ditmar, 's-Gravenhage, z.j., 114 pp., geïll..
Uit 48 interviews, eerder gepubliceerd in de eerste vier delen van Te gast bij Vlaamse auteurs, heeft S. een keuze gemaakt van die auteurs voor wie in Nederland de grootste interesse blijkt te zijn. Het zijn E. Claes, R. Brulez, G. Walschap, M. Gijsen, M. Gilliams, K. Jonckheere, L.P. Boon, J. Daisne, B. Decorte, F. van Isacker, H. Lampo en H. Claus. De methode van vragen stellen verschilt bij elke geïnterviewde, de bedoeling van de interviewer is steeds dezelfde: aan de lezer informatieve mededelingen verstrekken van bio-bibliografische aard, die het mogelijk maken het geestelijk zelfportret van de auteur in grote lijnen te reconstrueren.
J. Gerits
| |
Sybren Polet
Kikker en Nachtegaal
De bezige bij, Amsterdam, 1969, 231 pp., f 12,50.
De ondertitel van deze bundel luidt: ‘Buitenlandse poëzie over Nederland en Nederlanders van de zeventiende eeuw tot heden’. Het boek bevat een chronologisch uittreksel uit de vele werken die door buitenlanders over ons land en volk geschreven zijn. Ook aan buitenlandse specifieke dichtvormen is korte aandacht besteed.
Het is jammer dat de hoeveelheid materiaal, om tot een verantwoord historisch overzicht te komen, dermate ingekrompen moest worden, dat verschillende delen daardoor uit hun verband gehaald zijn. Voor
| |
| |
diegene die er echter meer van wil weten is een zeer duidelijke bronvermelding aanwezig.
Het is poëzie met een vleugje geschiedenis waarin bespotting en verheerlijking elkaar afwisselen. Voor een verloren uurtje warm aanbevolen.
C.S.
| |
Frans van Isacker
Posthume wandeling
Desclée De Brouwer, Brugge, 1969, 104 pp., BF. 96.
Dit is de tweede druk van deze vóór 15 jaar geschreven roman. Het is een herfstboek, vol humus van bezonken levenswijsheid. Deze voor-oefening van zijn eigen dood werd door S. gemodelleerd naar de herinneringen aan het sterven van zijn vader. In het leven van de auteur bekleedde hij een centrale plaats. Nergens staat er een woord teveel in dit klassieke, sobere proza. De lectuur duurt een wandeling lang; als lezer keert men er stil van terug, bewuster van de knooppunten in het menselijk bestaan: geboorte, liefde en dood.
J. Gerits
| |
José de Ceulaer
Te gast bij Vlaamse auteurs. V.
De Garve, Antwerpen, 1969, 94 pp., geïll., BF. 80.
Vraaggesprekken met romanschrijvers en dichters zijn aan de orde van de dag, omdat lezers, bewust of onbewust, erop uit zijn een schrijver ook op een andere manier te leren kennen dan via zijn geschrift. Foto's, details over woon- en leefgewoonten, aforistische verklaringen, biografische gegevens kunnen aan die nieuwsgierigheid voldoen. Meestal werpen ze weinig licht op het wezen zelf van de literatuur en het schrijverschap, maar zij situeren de schrijver in een stroming, in een milieu, zij toetsen zijn opvattingen aan de algemeengeldende en hebben zodoende toch de verdienste de kloof tussen de kunstenaar en het lezerspubliek enigszins te overbruggen. Wie voelt zich niet gerustgesteld wanneer hij het antwoord van Jos Ghysen leest op de vraag: ‘Je was dus niet “plezant” als kind?’ - ‘Ik ben het nog niet. Ik ben niet gemakkelijk om mee om te gaan en verschrikkelijk veeleisend. Ik haat wat niet af is’ (p. 55).
Naast Ghysen werden ook E. Borg, T. Brulin, E. De Bock, P. De Wispelaere, J. Geeraerts, R. Scarphout, C. Schouwenaars, R. Verbeeck en J. Vercammen geïnterviewd. Elk interview wordt afgesloten met een korte biobibliografische schets. De schoolgaande jeugd wordt bedacht met een plaatje van elk auteur, om uit te knippen.
J. Gerits
| |
Albert de Longie
Gerrit Achterberg
(Ontmoetingen), Desclée De Brouwer, Brugge, 1969, 71 pp., BF. 35.
Deze literaire monografie van A. de Longie is belangrijk omwille van de zeer uitgebreide literatuur-index, die een zo volledig mogelijk overzicht biedt van de publikaties over Achterberg. Bovendien is S. erin geslaagd op een 25-tal blz. de essentiële elementen uit het omvangrijke oeuvre van de dichter zo te presenteren dat de lezer ertoe aangezet wordt zich door Achterberg bij de hand te laten leiden naar het doodsgebied dat het levensgebied geworden is van de geliefde. Wie Achte, rberg nog niet kent, hem te vreemd of te moeilijk vindt, kan in het werkje van de Longie een sleutel vinden tot ‘een poëtisch oeuvre dat zijns gelijke niet heeft in onze letterkunde en dat zich meten kan met dat van de grote dichters der eigentijdse buitenlandse literatuur’ (Roel Houwink, gecit. p. 11).
J. Gerits
| |
Paul K. Kurz
Über moderne Literatur. II.
Standorte und Dichtungen
Verlag Josef Knecht, Frankfurt, 1969, 336 pp., DM.24,-.
Deze 2e bundel opstellen (meestal uit Stimmen der Zeit) toont de bekende kenmerken: deze Jezuïet-filoloog sluipt tussen de actueel-kritische buien door, blijft matig-vooruitstrevend in belichting en waarde-oordeel, omzeilt de netelige momenten, waagt niettemin in zijn uitgangspositie toch enige vlugge pasjes die (te) evident zijn behoefte onthullen om én zichzelf trouw te blijven én een behoudend (- christelijk) publiek niet voor het hoofd te stoten. Dat blijft onschuldig i.v.m. Th. Mann of de Duitse lyriek na 1945, wordt al iets rustelozer n.a.v. Brecht, H. Mayer en G. Grass en de Gruppe 47; dat is heel erg pijnlijk bij Zäune und Lager. Die Schriftsteller und die Christen, strategisch achteraan de bundel opgesteld, voorzichtig-laverend tussen het solide vooroordeel van de zekerheid en het potentiële recht op progressie.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Theater
Canaris, Volker, Hrsgb. - Beckett, Samuel - Das letzte Band, Regiebuch der Berliner Inszenierung. - Suhrkamp, Frankfurt 1970, 149 pp., geïll., DM.4,-. |
Canaris, Volker, Hrsgb. - Schiller/Heyme - Wallenstein; Regiebuch der Kölner Inszenierung. - Suhrkamp, Frankfurt, 1970, 197 pp., geïll., DM. 6,-. |
Jeffery, Brian - French renaissance comedy 1552-1630. - Oxford University Press, London, 1970, 209 pp., 45/-. |
Michael, Friedrich - Geschichte des deutschen Theaters. - Reclam, Stuttgart, 1969, 223 pp., geïll., DM. 6,80. |
Rudloff-Hille, Gertrud - Schiller auf der deutschen Bühne seiner Zeit. - Aufbau Verlag, Berlin/Weimar, 1969, 455 pp., DM. 27,-. |
Schwitzke, Heinz, Hrsgb. - Reclams Hörspielführer. - Reclam, Stuttgart, 1969, 670 pp., DM. 32,80. |
Sophocles - Ajax. Vert. en ingel. Dr. E. De Waele. (Klassieke galerij). - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1970, 67 pp., BF. 50. |
Törnqvist, Egil - A drama of souls. Studies in O'Neill's Supernaturalistic Technique. - Yale University Press, London, 1969, 283 pp., 68/-. |
Viertel, Berthold - Schriften zum Theater. - Kösel, München, 1970, 573 pp., DM. 32,-. |
| |
Edward Braun, e.d.
Meyerhold on Theatre
Methuen, London, 1969, 336 pp., 75/-.
Iedere theatergeschiedenis vermeldt dat Meyerhold invloed heeft gehad op het theater, niet alleen in Rusland en de Sovjetunie, maar ook in West-Europa en de VSA. De precieze aard van zijn ideeën blijft doorgaans vaag, aangezien ze niet gecompileerd liggen in een andere taal dan het Russisch. Daarom is deze selectie uitermate belangrijk. De chronologische rangschikking (van 1902 tot 1917 in het tsaristische bestel op zoek naar nieuwe vormen, van 1917 tot 1927 fervent opbouwer in de geest van de nieuwe bazen en vinder van eigen oplossingen als ‘constructivisme’ in de theaterstilistiek geïntegreerd, van 1927 tot 1940 in wanhopige zelfverdediging tegen het socialistische realisme) stelt ons in staat de evolutie in inzichten en voorstellen nauwkeurig te volgen. De bundel maakt al een synthese mogelijk die Meyerholds eigen inbreng in het wereldtheater samenvattend omschrijft en bepaalt. Zijn opvattingen kondigen Brecht en Piscator en Planchon al aan. Zijn ongenuanceerde bestrijding van het naturalisme verbindt hem met de stilistische zoektochten van het totale theater, terwijl zijn acteer- en regievoorschriften een credo manifesteren dat zich onverzwakt naast (niet eens tegen) Stanislawsky handhaaft. Dit is een boek dat een legende uit de wereld kan helpen en deze figuur definitief op een niet-arbitraire gronden opneemt in de galerij van de echte pioniers.
C. Tindemans
| |
Michael Herrmann
Das Gesellschaftstheater des Louis Carrogis de Carmontelle (1717-1806)
Verlag Anton Hain, Meisenheim am Glan, 1968, XII, 176 pp., DM. 26,70.
De dramatische betekenis van het werk van L.C. de Carmontelle is uitgesproken tweedehands. Hij behoorde tot de slavenhorde van de 18e eeuw (cfr. Lenz' Hofmeister) die in gouverneursloondienst bij de rijke aristocratische families ook de society-vermaaksstonden organiseren moest en daaruit een relatieve bekendheid wist te ontwikkelen. S. achterhaalt minutieus waaruit deze activiteit (in het algemeen en in het bijzonder) heeft bestaan en welke consequenties daaraan verbonden zijn geweest. Toch blijven de veelal lustig-plagiërende teksten belangrijk, omdat ze de underdogmentaliteit van de auteur herhaaldelijk achter zich laten en dan verfijnd-subversieve pre-echo's loslaten die de zich wijzigende instelling van mens en maatschappij tijdens deze eeuw verraden. Het werk is wellicht te arm van stof om het als een geldig pendant van de zich daarnaast ontwikkelende burgerlijke dramatiek op te vatten, maar mentaal en filosofisch (als het woord niet te zwaar doorweegt) zijn hier zonder betwisting gelijkgerichte ontwikkelingsmodi te erkennen. Dat maakt dit zielige theater ondanks alles nog relevant. Dit reliëf nu heeft S. definitief in kaart gebracht; zijn studie maakt daardoor deel uit van het grootste panorama dat met vele soortgelijke miniatuurauteurs dé 18e eeuw samenstelt.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Film
Arnoud van Deelen
Sinds Godard
De Franse film vanaf de Nouvelle Vague
Van Gennep, Amsterdam, 1969, 282 pp., geïll., f 14,50.
Misschien komt het doordat A. van Deelen's werk zo veel waardevolle elementen bevat dat de onbevredigde indruk des te sterker naar voren springt. Het vertrekpunt valt beslist te waarderen: S. wil de Nouvelle Vague behandelen als filmsociologisch verschijnsel. Dat hij, om dit te doen, uitgaat van Huaco's vierledig patroon, uitgewerkt in zijn The Sociology of Film as Art, is, geloof ik, jammer. De basishypothese van Huaco om na te gaan of een groep van films tot een filmstroming gerekend kan worden, lijkt mij toch bijzonder vaag, en in dit geval niet zo erg bruikbaar, omdat de Nouvelle Vague als beweging bestaat naast (en soms ook in) op zijn minst één andere stroming: die van de ‘andere Franse film’ uit dezelfde periode. S. bestudeert nauwgezet de verschillende elementen in de beweging, maar toont nergens aan (of hecht er onvoldoende belang aan) dat deze kenmerken zich afzetten tegen andere vormen van cinema buiten de NV-beweging. De wisselwerking is trouwens hoe langer hoe sterker geworden; en in de huidige situatie heeft de term niet de minste betekennis meer. (Ook dit, deze assimilatie, niet alleen in de Franse cinéma de papa, maar ook in het hele Franse leefklimaat, is een sociologisch verschijnsel dat aandacht verdiende; misschien niet in dit kader). Vooral de bestaande en nieuwe economische structuren en de (bestaande en nieuwe) publieke responsen zijn zwak of helemaal niet behandeld. Het tweede deel van het boek wil niet meer zijn dan een inhoudsanalyse van een reeks NV-films. Om dezelfde redenen valt ook dit deel erg tegen: heeft het zin feitenmateriaal na te gaan als men feitenmateriaal dat vlak ernaast ligt en er nauw verband mee houdt, niet ter sprake brengt? Tegen het derde en laatste deel (‘Enige parallellen tussen nouvelle vague en nouveau roman, en enkele andere moderne kunststromingen’) heb ik nog andere bezwaren: namelijk dat film als een gelijkaardig (cultureel) fenomeen
beschouwd wordt als bv. de roman of de muziek. Niets is natuurlijk minder waar, en wanneer parallelle overeenkomsten te vinden zijn, zoals S. er een hele reeks opspoort, dan is dat des te verrassender en moet het vanwege de onverwachte en ongewone context een geheel andere betekenis krijgen. De kans om een lezenswaardige brok filmsociologie te produceren naar aanleiding van zo'n boeiend fenomeen als de Franse NV, werd naar mijn mening dus gemist; dit is des te jammerder daar S., die over een enorme en accurate documentatie beschikte, deze op een al te conventionele manier heeft gerangschikt, uitgaande van een dubieus basisprincipe. Dit neemt echter niet weg dat het boek, misschien juist door deze neutraliteit, een waardevol document is over een voorbije (?) beweging in de Europese film.
E. De Kuyper
| |
The Films of Jean-Luc Godard
Studio Vista, London, 1969, 192 pp., geïll., 15/-.
The Films of Robert Bresson
Studio Vista, London, 1969, 128 pp., geïll., 15/-.
Twee boekjes die volgens hetzelfde stramien opgebouwd zijn: de verschillende films van Godard, resp. Bresson worden door telkens een andere criticus vrij beknopt besproken; sommige films worden door twee of meerdere critici onder de loep genomen. Deze methode heeft principieel het voordeel dat verschillende meningen over dezelfde auteur aan bod kunnen komen; het maakt ook mogelijk dat belangrijke teksten uit andere taalgebieden er in kunnen opgenomen worden (zo bv. de opstellen van André Bazin en Amédée Ayfré). Toch vraagt men zich af of het systeem uiteindelijk zoveel voordelen biedt, wanneer bv. de verschillende opinies weinig gedifferentieerd zijn, zoals hier doorgaans het geval is. Is er eenmaal een dissonante of een nieuwe approach (zoals die van R. Durgnat n.a.v. Bresson) dan krijgt de steller materieel te weinig ruimte om zijn approach waar te maken. Al bij al is het dus geen zo gelukkig compromis tussen vulgarisatie (kennismaking met een auteur via zijn films) en specialisatie (variaties op bekende thema's). Het boekje gewijd aan Bresson bevat jammer genoeg niet zijn jongste werk Une femme Douce en de Godard houdt - in deze tweede aangevulde versie - op bij One plus One. Opmerkelijk is wel dat in deze laatste monografie geen spoor gevonden wordt van Un Film comme un Autre (68), de film die Godard gemaakt heeft n.a.v. de Mei-dagen.
E. De Kuyper
|
|