| |
| |
| |
Boekbespreking
Theologie
Girardi, Jules - Amour chrétien et violence révolutionnaire. - Ed. du Cerf, Paris, 1970, 94 pp., FF. 9,80. |
Gryson, Robert - Les origines du célibat ecclésiastique du premier au septième siècle. - Duculot, Gembloux, 1970, 228 pp., BF. 300. |
Rahner, Karl, e.a. - Services de l'église et action pastorale. - Desclée, Tournai, 1970, 320 pp.. |
| |
R. McL. Wilson
La Gnose et le Nouveau Testament
met een voorwoord van J. Ménard Desclée, Paris / Tournai, 1969, 256 pp., BF. 195.
In de aantrekkelijke vorm van vijf conferenties behandelt Wilson het probleem van de gnose i.v.m. het NT. Typerend voor de gnostische systemen is de kennis of het her-kennen van het transcendentaal en ontologisch ‘ik’ dat in de stof vervallen is, de herkenning van een goddelijke vonk die de ‘volmaakte’ in zich draagt en die het uitgangspunt uitmaakt van een geleidelijke bevrijding. Minder systematisch dan de uitgewerkte filosofieën uit de oudheid, heeft de gnosis nochtans, juist om haar syncretistisch karakter, een sterke aanhang gevonden in de volkslagen. - Een eerste hoofdstuk behandelt de gnostische ketterij in het licht van de recente ontdekkingen. Hieruit blijkt dat in de gnose niet de afzonderlijke elementen als zodanig gnostisch zijn, als wel hun synthese, het systeem waarin ze tot eenheid zijn gebracht. De gnose vertegenwoordigt niet een vernieuwing in het denken, ze is veeleer een laatste oprisping van de oude wereld tegenover het zegevierend christendom, een heropflakkering van de oude oosterse godsdiensten. Om alle begripsverwarring te voorkomen doet men er goed aan duidelijk te onderscheiden tussen gnosticisme en gnose: het gnosticisme is de specifiek christelijke ketterij uit de 2e eeuw na Christus, de ruimer opgevatte gnose omvat het complex van ideeën eigen aan het gnosticisme en aan de aanverwante gedachtenstromingen. Om methodologische redenen vermijde men, in terminologieën van de eerste eeuw, gedachtenassociaties te impliceren die de gnose eerst in de 2e eeuw duidelijk vertoont. - Het tweede hoofdstuk behandelt het gnosticisme in het NT. Na een onderzoek vooral gewijd aan de johanneïsche en paulinische geschriften komt Wilson tot de bevinding dat er in het NT wel bepaalde stromingen te vinden zijn die in een gnostische richting wijzen, maar dat deze stromingen sterk beïnvloed zijn door het jodendom. In feite zijn de nieuwtestamentische geschriften naar hun inhoud
uitgesproken bijbels en antignostisch. Benadert men het NT vanuit de 2e eeuw en in het licht van de recentere gnostische literatuur, dan kan men er inderdaad trekken in ontdekken die ‘gnostisch’ zijn. Maar neemt men het NT zoals het gegroeid is, dan blijken de gnostische trekken best op een andere wijze te kunnen worden verklaard, en de gnostische interpretatie dringt zich slechts zeer zelden op. Kortom alles wijst erop dat het gnosticisme zich in de eerste eeuw parallel met het NT heeft ontwikkeld naar zijn volle gestalte. Een derde hoofdstuk bespreekt het gebruik van het NT door de gnostiekers. De beide laatste hoofdstukken tenslotte behandelen de nieuw ontdekte ‘evangeliën’ en andere geschriften uit Nag-Hammadi (gnostische bibliotheek uit de 3e - 4e eeuw). - Een boek dat prettig leest en dat vele valse voorstellingen uit de weg ruimt.
J.-M. Tison
| |
| |
| |
Godsdienst
Becquart, M. - Porte ce festin aux pauvres. - Desclée, Tournai, 1969, 159 pp.. |
Bonnet, Gérard - Jésus est ressuscité. - Desclée, Tournai, 1969, 183 pp.. |
Leclercq, Jean - Le défi de la vie contemplative. - Duculot, Gembloux, 1970, 373 pp,. BF. 290. |
Pronzato, Alessandro - Unbequeme Evangelien. - Knecht, Frankfurt am Main, 1970, 294 pp.. |
Sahuc, L.J-M. - La morale catholique est-elle humaine? - Desclée, Tournai, 1970, 127 pp.. |
La sécularisation fin ou chance du Christianisme? - Duculot, Gembloux, 1970, 238 pp., BF. 180. |
Velde, Fernand Van de - Katechese en pastoraal. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1969, 268 pp., BF. 240. |
| |
A.M. Heidt, red.
Catholica
Informatiebron voor het katholieke leven. Dl. II
Uitg. Stichting Catholica, Heuvellaan 6, Hilversum, 1969, 1454 kol. + register, per deel f 54,-.
Dit tweede deel van deze uitstekend geslaagde encyclopedie beantwoordt nog beter dan het eerste aan de opzet van de redactie (beschreven in Streven 22/1 (1969), 545). Onmiddellijk valt op, dat de vaak uitvoerige bijdragen door specialisten van naam geschreven zijn (b.v. Psalmen, Prediker, door H. Renckens; de Evangelisten door J. Lambrecht; pastoraal-sociologische kwesties door O. Schreuder). Men heeft er ditmaal ook niet tegenop gezien om voor bepaalde onderwerpen Nederlandse deskundigen aan te trekken uit de kerken van de reformatie (bv. Dr. A.J. Nijk voor het belangrijke artikel over ‘secularisatie’; Prof. L.J. van der Holk voor het artikel ‘protestantisme’). Dit alles verhoogt nog de betrouwbaarheid en waarde van dit belangrijke naslagwerk. Ook de illustratie van dit tweede deel is opvallend goed (zie bv. de foto's bij het zeer uitvoerige artikel ‘mens’; en die bij het artikel van G. Bekaert over ‘moderne kerkelijke kunst’; maar ook elders). Tenslotte aan het einde de beloofde lijst van - naar schatting 3500 - trefwoorden, waarmee in de over het algemeen langere artikelen verborgen onderwerpen opgespoord kunnen worden. Men behoeft nu niet langer te vrezen dat momenteel belangrijke onderwerpen vergeten zouden zijn. Uiteraard is het gehalte der bijdragen verschillend. Zo valt op het eerste gezicht op, dat het artikel ‘Maria’ betrekkelijk klein is vergeleken met bv. het artikel ‘mens’. Maar juist deze verschillen maken dit werk tot een tijdsdocument. In zijn geheel is dit een prachtig naslagwerk geworden, dat iedereen aanbevolen zij die op de hoogte wil komen van wat momenteel in de katholieke kerk - en met name die in Nederland - leeft. Het waardevolle van dit werk is juist, dat men zonder al te veel moeite zich betrouwbaar kan oriënteren inzake de vragen die heden leven. Goed, men hoeft het niet met alles eens te zijn. Maar volledig in de kou
staan hoeft nu echt ook niet meer. Daarom verdient deze tweedelige encyclopedie ‘voor het katholieke leven’ zo wijd mogelijke verspreiding.
S. Trooster
| |
P. Penning de Vries s.j.
Nieuw zicht op evangelisch leven
Gottmer, Nijmegen, z.j., 144 pp.
Dit is een gevaarlijk boek. Op de eerste plaats voor mensen die nog niet in 1970 leven, want vanuit een verouderde mentaliteit wordt het licht in verouderde zin opgevat. Het is vooral gevaarlijk voor mensen die de auteur kunnen volgen, omdat je met het evangelie en met de armoede, onhuwbaarheid en een-en-al-oorzijn nooit weet waar je terecht komt. Het is ook geen makkelijk boek. Citaten, vakjargon en traditionele termen vertonen zich onbeschaamd, en de redeneringen zijn soms compact.
Maar in de spirituele commentaren op de Schrift en inzake ignatiaanse theologie toont zich de meester. De hoofdstukken over evangelische armoede, wat het evangelie stelt over onhuwbaarheid, gehoorzaamheid en de eigen geesteservaring, en apostolische gehoorzaamheid, zijn bijzonder rijk. Eerder dan nieuw zicht zal dit consequent onooglijk boek - zonder titulatuur, zonder jaartal, zonder ongewone spelling, zonder glamour - opnieuw zicht geven. Enigszins ontwikkelde religieuzen zullen ook tegen de hermetische fragmenten opgewassen zijn.
F. Kurris
| |
| |
| |
Dr. A.A.A. Terruwe
Geloven zonder angst en vrees
J.J. Romen en Zonen, Roermond, 1969, 67 pp., f 5,90.
Puttend ‘uit een eerlijke bewogenheid met het leven van de Kerk en een diep gevoelde verantwoordelijkheid’, zoals de schrijfster zelf, zonder angst en vrees, ons meedeelt, wordt in dit geschrift, in de omvang van een brochure, een bezield pleidooi gehouden voor een menselijke omgang met een geven en ontvangen, waardoor men elkaar bevestigt in de liefde om vanuit deze omgang gelukkig met God in relatie te treden. Vooral de bladzijden over de bevestiging van de liefde en over de weerhoudende liefde zijn boeiend. Hoezeer het geloof van de Kerk hiertoe gebracht heeft én in het verlangen van de schrijfster vanuit haar psychiatrische kennis gebracht moet worden, komt heel helder en eenvoudig in de slotbladzijden naar voren.
G. Wilkens
| |
Johan Vandenberg
Samen leren leven
(Praktijkschriften), Desclée De Brouwer, Brugge, 1969, 94 pp., BF. 96.
Wie ooit aan groepsgesprekken heeft deelgenomen zal dit boekje met vrucht ter hand nemen. Allereerst bevat het een aantal inleidende opmerkingen die ons attent maken op de problemen welke vaak het onderwerp van een groepsgesprek uitmaken. Vervolgens treft men er verslagen en besrekingen aan en beleeft men tijdens de lectuur wat de diverse partners gemeenlijk ervaren. In een derde gedeelte worden zowel inleidende opmerkingen als de ervaringen samengebundeld tot theoretische suggesties welke als informatieve voordrachten werden uitgesproken.
S. De Smet
| |
Dr. A. van Biemen
Alledaags leven en bijbelse boodschap
Inaug. rede G.U. Amsterdam
De Erven F. Bohn, Haarlem, 1969, 18 pp., f 2,-.
Ten minste een zaak wordt in deze inaugurale rede van de hoogleraar in ‘de kennis van de maatschappij en haar problemen in relatie tot kerk en godsdienst’ niet duidelijk, namelijk hoe hij de relatie ziet tussen kerk en godsdienst zelf. Voortdurend worden ze in een adem genoemd, alsof ze elkaar zouden impliceren (pp. 2-5). Om onduidelijkheid te vermijden zou Van B. moeten aantonen dat kerkvorming voor hem óf een sociologisch gegeven is (en dan niet op een lijn staat met godsdienst), óf een onmiddellijke consequens van de goddienst (en dan een theologisch gegeven is). Het sociaal determinisme dat hij op pp. 3-4 lijkt te huldigen, dwingt tot dit dilemma. Is eenmaal deze belangrijke leeropdracht wetenschappelijk geformuleerd, dan kan men andere knopen gaan ontwarren, bijv. de koppeling van kerk en theologie (pp. 6-12). De rede bereikt derhalve haar doel: zij zet toehoorders, lezers en spreker aan het denken.
F. Kurris
| |
Ludwig Bertsch S.J., Joseph König, AntonKalteyer
Eucharistie und Busze der Kinder in der Gemeinde. Ein Werkbuch
Josef Knecht, Frankfurt am Main, 1969, 282 pp..
Christelijke ouders die zich zorgen maken over het godsdienstonderricht in de huiselijke kring van hun kinderen die nog hun eerste communie of zelfs hun plechtige communie moeten doen, zullen aan dit boek veel hebben. Het bestaat uit twee delen. Het eerste is meer theoretisch en kort gehouden. Men vindt er het voornaamste over eucharistie en boetesacrament, tips om de geschikte tijd te vinden waarop de kleintjes voor het eerst te biechten kunnen gaan en wat hiertoe kan helpen, en tenslotte enkele lezenswaardige gedachten over de taak van de ouders in de opvoeding tot geloof. Het tweede deel is meer uitgebreid en zeer praktisch. Zo zijn er een 25-tal onderwerpen voorzien waarover men katechese kan houden met eigen kinderen of samen met die van andere ouders; voorts een tiental suggesties voor woorddiensten in het gezin; eindelijk een nog meer concreet gedeelte waarin richtlijnen voorkomen voor ouderbijeenkomsten en avonden, voorstellen om de zondag christelijk door te brengen en daarbij de avondmis te integreren. Een uitermate nuttig boek waarvan een vertaling in het Nederlands bijzonder welkom zou zijn.
S. De Smet
| |
| |
| |
Psychologie
Argyle, Michael - Aspecten van sociale psychologie. - De Bussy, Amsterdam, 1964, 260 pp., f 12,50. |
Benesch, Hellmuth - Experimentelle Psychologie des Fernsehens. - Reinhardt, München, 1969, 225 pp., geïll., DM. 27,-. Janssen, G.L. - Jeugd en jonge schrijvers in onze tijd. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1970, 210 pp., BF. 195. Laing, R.D. - Strategie van de ervaring. - Boom en Zn., Meppel, 1969, 125 pp., f 8,90. Piaget, Jean - Zes psychologische studies. - Van Loghum Slaterus, Deventer, 1969, 194 pp., f 16,-. |
| |
Prof. Dr. N. Speijer
Het zelfmoordvraagstuk
Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1969, 380 pp., f 37,50
Sinds meer dan dertig jaar publiceert de auteur, hoogleraar in de sociale psychiatrie te Leiden, over de psychologische aspecten van de zelfmoord. Hij is ervan overtuigd dat ieder mens, tenminste indirect, bij het probleem betrokken is. Over de wereld stellen per dag 1.000 mensen een einde aan hun leven, terwijl 10.000 daartoe een poging wagen. De verdienste van de publikatie ligt o.i. hierin dat het vraagstuk vanuit verschillende aspecten bestudeerd wordt: historisch, juridisch, sociologisch, fysiologisch en vooral psychologisch. Zo krijgt de lezer een goed overzicht van de stand van het probleem op dit ogenblik. Tot slot van de studie wijdt S. ruim aandacht aan de diagnose van zelfmoordneigingen en de hulp bij en preventie van dreigende zelfmoordpogingen. Allen die door hun studie of door hun taak, zoals geneesheren, sociale assistenten en zielzorgers, geconfronteerd worden met het vraagstuk, zullen deze publikatie met interesse lezen. Wij vinden het jammer dat het boek, voor Nederlandslezenden bestemd (dus ook voor Vlamingen...) zo weinig aandacht besteedt aan de Belgische situatie, terwijl de interesse meestal gaat naar andere landen. Het werk is keurig uitgegeven, maar wordt soms ontsierd door storende zetfouten.
L. Braeckmans
| |
D.B. Bromley
De psychologie van het ouder worden
Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 415 pp., f 7,50.
Met deze vertaling van Bromley's ‘The Psychology of Human Ageing’ beschikken we nu in het Nederlands taalgebied over een handboek van de gerontologie, een zich snel ontwikkelend onderdeel van de psychologie.
Deze uitvoerige studie over het ouder worden beslaat zeer vele aspecten van het gedrag van de ouder wordende mens. De biologische, de sociale aspecten worden uitvoerig behandeld, terwijl ook de persoonlijkheid en de psychopathologie van de bejaarde niet aan de aandacht van dit uitvoerig werk ontsnappen.
Eveneens de functie-psychologische prestaties worden uitvoerig behandeld. De angloamerikaanse achtergrond van deze studie bepaalt de kwaliteit én de begrenzing van dit werk. Deze begrenzing vinden we bv. in het feit dat er wel sterfte-tabellen worden vermeld in het zakenregister, maar dat de trefwoorden ‘sterven’ of ‘doodgaan’ en ‘dood’ ontbreken. Dit werk echter vormt een goede stimulans om dat wat hier ontbreekt met verder onderzoek aan te vullen.
G. Wilkens
| |
Dr. J.M.A. Munnichs en drs. J.F.J. Janmaat
Menselijke Verhoudingen, Psychologie van bejaarden in verzorgingstehuizen
Dekker en Van de Vegt, Nijmegen / Van Gorcum, Assen, 1970, 116 pp., f 9,50.
Dit derde deeltje in de serie ‘Gerontologie en Geriatrie’ die de samenstellers, beiden verbonden aan het Gerontologisch centrum in Nijmegen, de lezer als een praktijkbijdrage aanbieden, is een zeer heldere en uiterst leesbare psychologie over de bejaarde die zijn intrek gaat nemen in een verzorgingstehuis om er te blijven tot aan zijn dood. Voor deelnemers aan een cursus over bejaardenverzorging is een lijst met vragen toegevoegd om de behandelde stof aan de hand van discussiestof te verwerken evenals een eenvoudige bibliografie van de basisliteratuur op het gebied van bejaardenverzorging.
Voor een eerste, meer theoretische kennis- | |
| |
name aan mensen die in de praktijk met bejaarden omgaan, van harte aanbevolen.
G. Wilkens
| |
Ada Citroen
Opvoeden met inzicht
Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 19693, 183 pp., f 8,50.
Onder bovenstaande titel verschijnt de gewijzigde derde druk van Ada Citroens: ‘Kinderpsyche en opvoeding volgens de psychoanalytische opvattingen’.
De bewerkster van deze studie, Drs. B.M. van der Zijl, kinderpsychologe in Amsterdam, heeft de oorspronkelijke opzet: de uitkomsten van de psycho-analyse op een meer bevattelijke en samenvattende wijze aan ouders en opvoeders door te geven, bewaard. Daarin ligt zeer zeker de verdienste van deze herdruk.
De begrijpende, invoelende toon met de onpersoonlijke psycho-analytische terminologie vormen hier een aangenaam geheel, waarin naar voren komt dat er ook goed gesproken kan worden met slechte woorden.
G. Wilkens
| |
R.D. Laing
Het verdeelde Zelf
Boom, Meppel, 1969, 218 pp., f 12,50.
Deze, in goed Nederlands vertaalde, studie van de Engelse psychiater Laing wil in eenvoudige taal en uit een existentieel oogpunt een relaas geven over waanzin en waanzinnig worden van schizoïde en schizofrene mensen. Noch constitutionele en organische aspecten van de ziekte worden hier behandeld noch wordt een uiteenzetting gegeven over een eigen relatie tot de patiënten en een persoonlijk gehanteerde therapeutische methode. De verdienste van deze studie bestaat erin dat ze van binnenuit de patiënt probeert te begrijpen vanuit de door de zieke mens gegeven zingeving om zich voor de geborgenheid van het bestaan veilig te stellen.
Deze oorspronkelijke studie valt uiteen in drie delen. In een meer theoretisch deel wordt de existentieel-fenomenologische basis voor een wetenschap over de mens en het begrijpen van een psychose besproken alsmede een verhandeling over ontologische ongeborgenheid gegeven. Een tweede deel handelt over schizoïde en een derde deel over schizofrene, psychotische ontwikkelingen. Steeds worden de vaak verrassende conclusies getrokken vanuit zorgvuldig geselecteerde en geanalyseerde ziektegevallen. Uitgaande van het besef van een eigen autonome identiteit die nodig is voor een mens om in relatie te treden met een ander en uitgaande van het gegeven dat psychotherapie een activiteit is waarbij juist de verbondenheid van de patiënt met anderen wordt aangewend tot zijn genezing, slaagt Laing erin de eigen wereld op te roepen van die menselijke vreemdeling die voor zichzelf het meest vreemd is geworden en die voor anderen daarom meer patiënt dan medemens is. Laings studie leidt ertoe dat men zich de vraag stelt of het verdeelde zelf van de zieke mens een gespletenheid van de zg. gezonde aan het licht brengt in zijn reactie op een zieke.
G. Wilkens
| |
Prof. Dr. J.H. Van den Berg
De zuilen van het Panthéon
Callenbach, Nijkerk, 1969, 143 pp., f 12,50.
Onder bovenstaande titel zijn een aantal artikelen gebundeld van de hand van de Leidse hoogleraar in de psychologie en zenuwarts Van den Berg. De inhoud van de verschillende artikelen loopt volgens de woorden van de auteur nogal uiteen en hij heeft dan ook geen moeite gedaan er enige ordening in aan te brengen. Kan het wellicht voor de schrijver zelf een schrijven in meervoud zijn geweest, een eenheid in de artikelenverzameling ligt toch wel bij dat ondeelbare zelf dat Van den Berg heet. Immers deze auteur staat garant voor een aantal gedachten die steeds weer intrigeren, niet alleen doordat deze naar voren worden gebracht in een uiterst leesbare stijl en in toegespitste formuleringen, maar ook omdat de inhoud haar eenheid en eenvoud behoudt door het centrale thema van veelvoud in de menselijke relaties. Hoe betrekkelijk zijn de relaties op verschillende plaatsen en tijden en hoe absoluut worden de betrekkingen tussen mensen onderling ervaren? Een vriend kan afwezig zijn, ja zelfs dood, en toch is hij bij anderen aanwezig (p. 17). De samenleving laat de enkeling los vanaf de achttiende eeuw, zoals Van den Berg aantoont in het opstel ‘Leven in meervoud’, en het gevolg is een verwarrende meervoudigheid, waarbij ieder van een ander wordt en men niet meer zichzelf is. Tegelijk met een tijd waarin men zich verlicht weet, kunnen de gevoe- | |
| |
lens zich niet meer richten naar een buitenwereld en doven de heldere vuren van de gevoelens, in het innerlijk opgesloten, langzaam uit. Men zie hiervoor het artikel over ‘de intentionaliteit van het gevoel’.
Hoe ver geesteszieken in onze samenleving van ons afstaan tonen de opstellen over het hallucineren en de psychopathologie van een mescalineroes aan. De opmerking van de schrijver is daarbij karakteristiek: men trachte niet doordringbaar en invoelbaar te maken wat als oninvoelbaarheid is gegeven en men blijve trouw aan de aard van dit contact. De schizofrene patiënt blijft voor de zielkundige een raadsel en is een vreemde in de verwantschap met de gezonde mens; hij is een raadsel ten aanzien van een ander raadsel, dat ons bestaan als zodanig is (cf. pp. 90, 91).
‘Onzalig de psycholoog’, zegt deze psycholoog, ‘die zegt dat, als hij niets meer kan meten en peilen bij de handdruk van een geestelijke patiënt op oneindige afstand van de door ons bewoonde wereld, er dan ook niets meer is’ (cf. p. 80).
Geen wonder dat voor Van den Berg de psychologie een gouden, misschien ook wel een vergulde toekomst heeft. Ook al kan men erbij huilen, de psychologie is een wetenschap geworden van menselijke relaties die kwestieus zijn en dat voorlopig ook in onze tijd zullen blijven, aldus de auteur in het artikel over de toekomst van de psychologie.
Verwonderlijk is het dan ook niet dat de psycholoog Van den Berg zich een conflict-psycholoog weet, wanneer hij, sprekend over de bevolkingsgroei in een consumptieve maatschappij, als geneesmiddel aanraadt, bij de walging, die hij heeft ‘jegens het massakarakter der zo overdadig op zingenot ingestelde, huidige mensheid’ (p. 56), de verseksualisering van de maatschappij te verhevigen door iedere vrouw die dat wenst te laten steriliseren, teneinde daarna ‘zich weer de goede principes te herinneren en opnieuw een menswaardig bestaan na te streven’. Abyssus abyssum invocat!
Wat Van den Berg voor ogen staat is het beeld van de psychisch gezonde, ‘die iets wegheeft van een asociale, een anti-sociale zelfs. Hij zegt neen, op grond van een anders geaard, positief ja’ (p. 50). Dit laatste citaat komt uit een bijdrage over Geestelijke Gezondheid, waarvoor in vroeger tijden, vóór de psychotherapie er was, de zielzorg of het pastoraat zorg droeg.
In tegenstelling tot de huidige geestelijke gezondheidszorg en, vullen we aan: het tegenwoordige pastoraat, werd er niet zo naarstig gezocht naar een definitie of beschrijving van het herder zijn van een kudde of geneesheer van zwakken, aangezien die gezondheid door een voorbeeld gegeven was en als voorbeeld tot die zorg uitnodigde. Tenslotte, zo zegt Van den Berg, is geestelijke gezondheid ook en vooral in menselijke relaties pas te benaderen vanuit een gegeven buiten die zorg, dat is buiten de samenleving, waarvan zelf geen heil is te verwachten (cf. pp. 49, 50).
De gedachten van Van den Berg nodigen uit tot eenvoudigheid. Zij vormen een uitdaging om in een tijd waarin gemeenschappelijkheid en onderlinge betrekkingen heel weinig betrekkelijk zijn geworden, ‘etsi Deus non daretur’, een sociale psychologie te schrijven vanuit een gemeenzaamheid ‘etsi alius non daretur’.
Zal het probleem dat Van den Berg steeds weer aansnijdt: dat van het Leven in meervoud, zijn antwoord krijgen vanuit een Sterven uit eenvoud, een gebeuren dat van oudsher met betrekking tot verbroken en ongezonde relaties is aangeduid als Verzoening?
G. Wilkens
| |
Brian M. Foss
Nieuwe perspectieven in de Psychologie
Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 469 pp., f 8,50.
Onder leiding van prof. Brian M. Foss wordt de lezer, die niet per se wetenschappelijk geschoold behoeft te zijn in de psychologie, gevoerd naar de pas veroverde terreinen van de psychologie. Het zijn de velden van de waarneming, de oorsprong van het gedrag, de samenhang tussen fysiologie en psychologisch gedrag, het leren en een wat disparaat veld van persoonlijkheid en sociale psychologie. De vele bijdragen van de verschillende specialisten zijn van hoog gehalte en daarbij leesbaar ook voor de niet-ingewijde. Dat ondanks het vele dat deze bundel te bieden heeft toch niet uitputtend alle nieuwe perspectieven van de psychologie naar voren komen, is niet alleen toe te schrijven aan het kieskeurig natuurwetenschappelijk karakter van Foss' samenstellen, maar ligt in laatste instantie bij de psychologie zelf - het vak zonder geschiedenis, maar met een verleden - voorzover dat zich richt op de mens die steeds weer verrast.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Sociologie
Branigan, J.J. and H.R. Jarrett - The Mediterranean Lands. - Macdonald and Evans, London, 1969, 609 pp., 38/-. |
Four Faces of Poverty. - Pax Romana / ICMICA, Fribourg, 1969, 170 pp., SF. 10,-. |
Guérin, Daniel - Die amerikanische Arbeiterbewegung 1867-1967. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt/M., 1970, 170 pp., DM. 4,-. |
Hupperschwiller, Dr. Lutz von - Familie und Jugendkriminalität, II. - Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart, 1970, 130 pp., DM. 25,-. |
Jong-Gierveld, Dr. J. de - De ongehuwden. - Samson, Alphen a/d Rijn, 1969, 301 pp., f 24,50. |
Landes, David S. - The Unbound Prometheus. - Cambridge Univ. Press, London, 1969, 566 pp., 25/-, cloth 70/-. |
Minkowski, Dr. H.Ph. - Lof der onaangepastheid. - Boom, Meppel, 1969, 264 pp., f 15,25. |
Turksma, Dr. L. - Socioloog en geschiedenis. - Boom, Meppel, 1969, 287 pp., f 18,50. |
Urban Core and Inner City. - Brill, Leiden, 1970, 577 pp., f 112,-. |
Vardy, Ir.P. - Universitaire hervormingsbeweging in Nederland in 1969. - Katernen 2000 / Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970/1, 22 pp.. |
Waterburg, John - The Commander of the Faithful. - Weidenfeld and Nicolson, London, 1970, 368 pp., 65/-. |
Winch, Peter - The Idea of a Social Science. - Routledge and Kegan Paul, London, 1970, 143 pp., 10/-. |
| |
Prof. Dr. G.A. Kooy
Het huwelijk in Nederland
Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 192 pp., f 7,50.
In deze studie vindt men de wetenschappelijke uitwerking van een sociologische enquête, waarvan de resultaten reeds eerder, zij het op aangepaste wijze, in het damesblad ‘Libelle’ waren verschenen, onder de titel: Balans van het huwelijk.
Het wetenschappelijke verslag van de hand van prof. Kooy, de Wageningse gezinssocioloog, van het onderzoek dat door een team van onderzoekers opgezet, uitgevoerd en geanalyseerd is, is vakkundig, overzichtelijk en vindt haar kwaliteit in het niet meer concluderen dan de resultaten opleveren. Ook overeenkomsten en verschillen m.b.t. de bestaande gegevens uit de vakliteratuur en met de tot nu toe gebruikte hypothesen worden vermeld. Het enige wat dit verslag zou kunnen leren van de redacties van diverse zg. damesbladen die de opdracht gaven tot het uitvoeren van dit onderzoek ‘teneinde de traditionele toon en inhoud van deze bladen te wijzigen’, is de heldere en eenvoudige schrijfstijl. Voor de rest ligt het voordeel van het leren geheel bij deze redacties.
G. Wilkens
| |
Albert K. Cohen
Sociologie van het afwijkend gedrag
Prisma-compendia, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 224 pp..
Deze studie over sociale controle en afwijkend gedrag past precies in de opzet van de Compendium-serie van de Prisma-boeken. Uitgaande van de vele deeltheorieën in de psychologie en sociologie probeert Cohen een algemene theorie op te stellen die niet alleen moet verklaren waarom zich afwijkend gedrag voordoet, maar ook waarom het zich in een bepaalde vorm voordoet.
Uiterst deskundig worden de vele bestaande theorieën getoetst en tracht de auteur op het einde van deze studie de convergerende trend van al deze studies te bundelen. De auteur is er zich van bewust dat de tijd ons zal leren na intensieve studie of een algemene theorie tot de mogelijkheden behoort. Met deze laatste opmerking wijkt deze studie over het afwijkend gedrag geheel niet af van de integriteit van echt wetenschappelijk gedrag, hetgeen de aantrekkelijkheid vormt van deze goed vertaalde Amerikaanse studie.
G. Wilkens
| |
K.L. Roskam, W. de Berg en J. van der Meulen
Spanningsveld Afrika, trefpunt Biafra
Eurosboekje 1969/4, Uitgave van de Werkgroep 2000 / Paul Brand, Hilversum, 83 pp..
Op 15 januari 1970 is een einde gekomen aan de oorlog tussen Nigeria en Biafra en als zodanig is een deel van de inhoud van
| |
| |
dit boekje achterhaald, hetgeen overigens niet zeggen wil dat het daarom waardeloos is geworden. De inhoud is alleen al interessant als momentopname en synthese van gedachten en meningen in en buiten Afrika over dit bloedige conflict. De uitvoerige bronvermelding draagt daar toe zeker bij. Het essay van K.L. Roskam (Biafra: oorzaken en gevolgen) geeft een bondig overzicht van de ontwikkelingen in Nigeria sedert 1960, terwijl J. van der Meulen in het derde essay (De Biafraanse natie en de Afrikaanse Eenheid) de kwestie plaatst in het licht van de naar eenheid zoekende Afrikaanse landen. Het karakter van deze twee essays maakt dat ze het minst door de actualiteit zijn achterhaald. Dat kan niet gezegd worden van de bijdrage van W. de Berg (Biafra zou niet nodig moeten zijn) waarin een aantal alternatieve mogelijkheden voor een oplossing van het conflict geanalyseerd worden. De huidige ontwikkeling lijkt de auteur in het ongelijk te stellen, maar wie kan hem dat kwalijk nemen? Als standpunt is het nog steeds waard gelezen te worden. Voor wie, nu de aandacht van de wereld gericht is op een ander spanningsveld, nog eens lezen wil over de tragedie van een natie en van een volk een aanbevolen boekje.
A.G.J. Dietvorst
| |
S.H. Franklin
The European peasantry
The final phase
Methuen, London, 1969, 234 pp. tabn. fig. foto's 256 pp., 50/-.
Dit boek geeft een beschrijving en een analyse van de ontwikkeling van de Europese boerenstand vanaf de Tweede Wereldoorlog. Het is een boeiend werk geworden, vlijmscherp in de analyses. Gelardeerd met talloze saillante uitspraken en onomstotelijk qua conclusies. Bijzonder treffend is het vermogen van de auteur om in kort bestek een bepaalde ontwikkeling of een bepaalde situatie te typeren.
Franklin begint met een overzicht van de sociale en economische problemen rond het vraagstuk van de definiëring van het begrip boer, waarin hij waarschuwt tegen de nog steeds gangbare stereotype ideeën rondom dit begrip. De boer die in deze studie centraal staat, is wat Franklin noemt de ‘chef d'enterprise’, waarmee hij wil aangeven dat vooral het zg. gezinsbedrijf, met een veelheid van vormen overigens, zijn aandacht heeft.
De op deze inleiding volgende hoofdstukken zijn gewijd aan de sociale en economische ontwikkeling van de boerenbevolking in een aantal Europese regio's. Zo krijgt in het gedeelte over de boeren in de Duitse Bondsrepubliek het vraagstuk van de inkomenspariteit tussen de agrarische en nietagrarische bevolking de aandacht. Dit vraagstuk speelt in de context van een samenleving die de boer reduceert ‘to the level of a dependent agent of a state subsidized sector’. Centraal in het hoofdstuk ‘Paysans’ staat de structurele politiek van de Franse regering. Bovendien rekent de auteur hier af met wat hij noemt de ‘myth of the peasantry’, waarin de boeren gezien werden als de hoofdpersonen van een soort 20e-eeuws herdersspel. Het thema in het hoofdstuk over de Italiaanse Mezzogiorno, het Zuiden van dit land, wordt gevormd door de landhervormingen van 1950 en de investeringsprogramma's van de Cassa per il Mezzogiorno.
Jammer dat veel van het gebruikte cijfermateriaal ontleend wordt aan de Census van 1961. Dit neemt niet weg dat duidelijk aan het licht komt waar de defecten in de Italiaanse landbouwpolitiek gelegen zijn, nl. in de omstandigheid dat de agrarische investeringen gericht worden op een aanwezige agrarische structuur zonder dat rekening gehouden wordt met de ontwikkelingen daarin (‘agrarian programmes in the dynamic context of the modern world appear destined to finish serving ends for which they were never designed’).
Als afsluiting van het regionale gedeelte van het boek dient een hoofdstuk over de boerenbevolking in Joegoslavië en Polen, waarin met name de relatie boer-socialistische agrarische sector aan een nadere beschouwing wordt onderworpen.
De conclusie van de auteur is weergegeven in de ondertitel van zijn werk: The final phase. Het gezinsbedrijf is gedoemd te verdwijnen, alleen is het niet zeker op welke wijze en hoe lang dit zal duren. De verklaring daarvoor ligt in de opkomst van een totaal anders gestructureerde samenleving, waarin niet langer het werken centraal zal staan maar de vrije tijd. ‘If this sort of society becomes a reality then the need to confuse the provision of food with the need to create work will no longer exist, and the peasant enterprise and economy will have reached a point where their historical and social purpose will have quite disappeared’.
A.G.J. Dietvorst
| |
| |
| |
Politiek
Barraclough, Geoffrey - Die Einheit Europas als Gedanke und Tat. - Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 1964, 57 pp., DM. 2,80. |
Bloch, Jochanan - Judentum in der Krise. - Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 1966, 211 pp., DM. 7,80. |
Erik Boettcher, Hrsgb. - Wirtschaftsplanung im Ostblock. - Kohlhammer, Stuttgart, 1966, 142 pp., DM. 9,80. |
Chabod, Federico - Der Europa Gedanke. - Kohlhammer, Stuttgart, 1963, 155 pp.. |
Ernst, Fitz - Die Deutschen und ihre jüngste Geschichte. - Kohlhammer, Stuttgart, 1966, 162 pp.. |
Fischer, Alexander - Teheran, Jalta, Potsdam. Die sowjetischen Protokolle. - Wissenschaft und Politik, Köln, 1968, 414 pp., DM. 38,-. |
Gnifjke, Erich W. - Jahre mit Ulbricht. - Wissenschaft und Politik, Köln, 1966, 376 pp., DM. 24,-. |
Hoensch, Jörg K. - Geschichte der Tchechoslowakischen Republik 1918-1965. - Kohlhammer, Stuttgart, 1966, 180 pp.. |
Richard Löwenthal, Hrsgb. - 1st der Osten noch ein Block? - Kohlhammer, Stuttgart, 1967, 216 pp., DM. 14,80. |
Meissner, Boris - Die ‘Breshnew-Doktrin’. - Wissenschaft und Politik, Köln, 1969, 190 pp., DM. 18,-. |
Selucky, Radoslav - Reformmodell CSSR. Entwurf einer sozialistischen Marktwirtschaft oder Gefahr für die Volksdemokratien? - (Rororo 1207), Rowohlt, Reinbek, 1969, 120 pp., DM. 2,80. |
| |
Elena Hochman und Heinz Rudolf Sonntag
Christentum und politische Praxis: Camilo Torres
Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main, 1969, 137 pp..
Kort en duidelijk wordt in dit kleine maar ambitieuze werkje eerst de sociaal-economische structuur van het ‘onderontwikkeld’ - lees uitgebuit - Columbiaanse volk geanalyseerd. Tegen die achtergrond wordt vervolgens de evolutie geschetst die de priester Camilo Torres heeft doorgemaakt van in de tijd toen hij te Leuven sociologie studeerde (1956) tot op het ogenblik dat hij, slechts enkele maanden na zijn aansluiting bij de guerilla (18 okt. 1965), op 15 febr. 1966 door regeringstroepen werd neergeschoten.
In het denken van Camilo Torres voltrok zich, onder invloed van de feitelijke situatie in zijn land en in zijn kerk, een geleidelijke overgang van de ‘kerkelijke sociale leer’, via de meer autonome, zij het nog erg functioneel opgevatte, wetenschappelijke ‘sociologie’ naar een, hoewel nooit helemaal consequent uitgewerkt, revolutionair ‘socialisme’. In de praktijk probeerde hij als priester de sociale wantoestanden in zijn land aanvankelijk haast uitsluitend pastoraal, vervolgens reformistisch politiek op te lossen, om tenslotte in de laatste maanden van zijn leven tot de radicaal revolutionaire strijd over te gaan.
Aan helderheid en bondigheid laat deze evolutie-schets niets te wensen over, maar misschien is zij wel iets te helder en te bondig. Ze wordt wat al te vlot ingepast in een vooropgezet schema, waarvan de schrijvers overigens geen geheim maken. Het is dan ook niet helemaal waar, wat zij in hun voorwoord zeggen, dat ze n.l. Camilo Torres hoofdzakelijk zelf aan het woord laten komen en hun eigen commentaar tot een minimum beperken. Veeleer dienen het optreden en de uitspraken van Camilo Torres als commentaar en bewijsstuk bij de theorie welke de schrijvers - overigens misschien terecht - huldigen over het fenomeen van de zgn. onderontwikkeling en over de structurele revolutie als enig mogelijke oplossing voor dit fenomeen. Over ‘Christentum und politische Praxis’ (titel van het boekje) verneemt men niet heel veel. Ook worden, niet alleen de persoonlijke, dramatische ontwikkeling van Camilo Torres, maar eveneens zijn diepere inspiratie, zijn strijd en zijn invloed tenslotte weggedoctrineerd.
Leest men dit boekje echter niet zozeer om dieper door te dringen in de revolutionaire priester die Camilo Torres was, of in het probleem van christendom en revolutie, maar om kennis te maken met een schoolvoorbeeld van een consequent historisch-materialistische, i.c. kapitalistische en imperialistische causaal-verklaring van de ‘onderontwikkeling’ en de oplossing daarvan, tegen de inderdaad nogal gemakkelijke en misschien zelfs kapitalistische interpretatie à la Rostov, volgens welke het in de ‘ontwikkelingslanden’ alleen maar gaan zou om een haast onvermijdelijke doorgangsfase in een universeel, lineair op te vatten ontwikkelingsproces, - in dat geval kunnen we dit boeiend ambitieuze werkje ten zeerste aanbevelen.
L. Van Bladel
| |
| |
| |
Cultuuranalyse
Jos de Man
Het gevecht met de mammon
Interviews met kontesterende studentenleiders in west-europa
Manteau, Brussel, 1969, 112 pp., BF. 125.
Veel orakels, blijkbaar niet veel wetenschappelijk gefundeerde argumenten over: de organisatie, de actiecomité's, het geweld, het klassebewustzijn, de aansluiting met de arbeiders, het academisch autoritarisme, het medebeheer, de kritische universiteit, de vrijheid, in een hyperprogressieve spelling bijeengebracht. Het relatief dure boekje heeft wel documentaire waarde voor wie weten wil welke ideeën in de betrokken kringen opgeld doen.
E. De Graeve
| |
Alexander Mitscherlich e.a.
Das beschädigte Leben
Piper Verlag, München, 1969, 178 pp., DM. 9,80.
Tezamen met de zeven inleidingen worden in dit boek ook de protocollen van de discussies gepubliceerd op het symposion dat onder de titel ‘Das beschädigte Leben’, (ontleend aan Th. W. Adorno), een diagnose en een therapie wou opstellen van een wereld vol onafzienbare veranderingen. En terecht. Want niet zozeer de referaten als de verwarde discussies die er op volgden zijn symptomatisch. In de referaten gaat het over de biologische (A. Portmann) en psychosomatische (A. Mitscherlich) aanpassingsmoeilijkheden, het leven in een conflictsituatie (R. Heiss), de gemeenschap zonder gezag (T. Eschenburg), de plaats van het instituut in de actuele maatschappijkritiek (J. Taubes), de organisatie van het onderwijs (F. Edding), en tenslotte de stedebouw (U. Conrads). In al deze referaten worden behartigenswaardige inzichten naar voren gebracht, maar uit de discussie blijkt eens te meer dat niet die inzichten op zichzelf worden genomen, maar veeleer de hoek van waaruit ze verondersteld worden te komen. Men gaat op het referaat niet in, maar stelt er het eigen standpunt tegenover. Van een gesprek kan er dan ook geen sprake zijn. Met Conrads zou men hier kunnen spreken van een ‘Bewusstseinsverweigerung’. Niet verwonderlijk dat de leider van het gesprek, A. Mitscherlich, niets anders als conclusie kon formuleren dan hetgeen hij bij het begin van het symposion had gezegd: we moeten dringend proberen nieuwe interpretatiesystemen te vinden om de actuele ontwikkeling te kunnen begrijpen en in de hand te nemen.
G. Bekaert
| |
Wetenschap
Buytendijk, Prof. Dr. F. - Taal en gezondheid. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 47 pp. |
Heisenberg, Werner - Der Teil und das Ganze. - Piper & Co., München, 1969, 333 pp., DM. 24,-. |
Overhage, Paul - Menschenformen im Eiszeitalter. - Knecht, Frankfurt/M., 1969, 456 pp., geïll., DM. 36,-. |
| |
Wolfgang Finkelnburg
Einführung in die Atomphysik
Springer-Verlag, Berlin / Heidelberg / New York, 1967, 11de en 12de druk, 525 pp., DM. 48,- / $ 12,-.
Al 20 jaar vormt dit Duitse boek - samen met de Engelse editie die getiteld is ‘Structure of Matter’ - het standaardwerk over atoomfysica voor doctoraalstudie. Als het al kinderziekten gehad heeft, na twaalf drukken valt er van dit werk geen kwaad meer te zeggen. Naast de atoomspectroscopie, de atoombouw, de quantum-mechanische behandeling daarvan en de toepassing in de vaste-stoffysica, bevat het boek ook een lang hoofdstuk over de kernfysica en een hoofdstuk over de molecuul-fysica. Deze nieuwe druk werd bijgewerkt wat betreft nieuwe onderwerpen (edelgas-verbindingen, universele zwakke wisselwerking, systematiek van de elementaire deeltjes, plasma) of nieuwe aanpak van oudere onderwerpen (laser-straal, Mössbauer-effect, super-geleiding). Er staan vele en moderne afbeeldingen in het werk. Het meest frapperende is echter de luciede, compacte en buitengewoon uitgewogen zeggingskracht van de auteur, waardoor de bestudering van de stof tot een vreugde wordt. Ook de meer diepgaande kwesties van wetenschapsfilosofie worden niet uit de weg gegaan; wederom treft hier de kernachtige en uitge- | |
| |
balanceerde aanpak. Tenslotte: het is een magnifieke Springer-uitgave!
P.G. van Breemen
| |
Hermann Heinz Wille
Der Januskopf
Leben und Wirken des
Physicochemikers und Nobelpreisträgers Fritz Haber
Verlag Neues Leben, Berlin, 1969, 423 pp., M. 7,80.
Fritz Haber (1868 - 1934) komt in ieder scheikunde-leerboek van de middelbare school voor als de ontdekker van de ammoniak-synthese, waarmee hij de grondslag legde voor de kunstmest-industrie en voor de produktie van explosieven. Hij was een veelzijdig en vruchtbaar chemicus, die zeker tot de grootsten van zijn tijd gerekend moeten worden. In 1919 ontving hij de Nobelprijs voor chemie van 1918. Tijdens de eerste wereldoorlog stond hij aan het hoofd van de Duitse chemische oorlogvoering en de eerste gas-aanval op Ieperen in 1915 stond onder zijn leiding. Na deze oorlog heeft hij - juist omdat hij het gevaar van de chemische strijdmiddelen zo goed kende - geijverd voor internationale verstandhouding en samenwerking tussen wetenschapsmensen. Vanwege zijn Joodse voorouders moest hij in 1933 zijn vaderland verlaten. Hij stierf op doorreis in Bazel, 29 januari 1934.
Der Januskopf wil een roman zijn over het leven van Haber. Door de romanvorm is het moeilijk een greep te krijgen op wat als feitelijk gebeurd wordt beschouwd en wat als aan- en inkleding moet dienen; te meer, daar het verhaal zeer uitvoerig wordt verteld (ruim 400 dichtbedrukte bladzijden). Bij de beoordeling zal men zich dus meer op de sfeer en de tendens van het boek moeten richten. En dan is het oordeel beslist negatief. De opzet is zo doorzichtig en smakeloos tendentieus, dat men zich met verbazing afvraagt op wat voor een bekrompen en fanatiek publiek de schr. zich richt, dat hij blijkbaar niet bevreesd is over zijn doel heen te schieten en juist het tegenovergestelde effect te bereiken van wat hij beoogt. De titel is al veelzeggend. De stijl is menigmaal goedkoop en hinderlijk door allerlei invectieven op bourgeoisie, kapitalisme, e.d., en bovendien nogal langdradig. Als er dan toch gescholden moet worden, prefereer ik het Engelse understatement. Eigenlijk gaat het boek niet over Haber; maar over zijn hoofd heen wordt een tijdperk uit de Duitse geschiedenis aangevallen; en ook achter die aanval zit kennelijk nóg een andere bedoeling. Een als biografie vermomd strijdschrift, met een slechte vermomming.
P.G. van Breemen
| |
Werner Heisenberg
Der Teil und das Ganze
Gespräche im Umkreis der Atomphysik
Piper Verlag, München, 1969, 334 pp., DM. 24,-.
Een boek van een heel eigen genre. Het beste kan men het karakteriseren als een vrije weergave van gesprekken van de auteur met allerlei - meestal zeer beroemde - atoomfysici, ingelijst door korte autobiografische aantekeningen. Op deze wijze lukt het de schrijver enkele malen om wonderlijk goed de sfeer op te roepen waarin bv. de kopstukken van de atoomfysica in de gouden jaren na de grondlegging der quantummechanica (1925-'32) een heel nieuw terrein van wetenschap binnenrukten; of de diep-menselijke wijze waarop de ontdekker van de uraan-splijting, Otto Hahn, geïnterneerd in een luxe-gevangenis bij Cambridge, reageerde op het radionieuws over de atoombom op Hiroshima (de uraan-splijting had de atoombom mogelijk gemaakt). Andere keren daarentegen wordt de weergave der discussies wat langdradig en komen ze eigenlijk niet opnieuw tot leven. Allerlei onderwerpen komen ter sprake: veel natuurwetenschap en natuurfilosofie, maar ook: politiek, muziek, religie, nationalisme, traditie en vernieuwing, geschiedenis.... Onder de gesprekspartners nemen de voornaamste plaatsen in: Niels Bohr, Carl Friedrich von Weizsäcker, Wolfgang Pauli, Albert Einstein. Heel duidelijk wordt, hoe Heisenberg met hoofd en hart thuis hoort in de Kopenhaagse School, en hoe een man als bv. Erwin Schrödinger, die men in zekere zin zijn evenknie kan noemen, (daardoor) in zijn leven nauwelijks een rol speelt. De vriendschapsband in de kring rond Niels Bohr was hecht en sterk. De houding van de auteur onder de oorlog wordt ook verantwoord. Het past mij niet, over die houding een oordeel te vellen, en zeker geen negatief oordeel; maar wel meen ik te mogen zeggen, dat de verantwoording van die houding toch wat tendentieus aandoet, terwijl dit wellicht helemaal niet nodig zou zijn.
P.G. van Breemen
| |
| |
| |
Literatuur
Ady, Endre, e.a. - Werk uit Hongarije. - Manteau, Brussel, 1969, 157 pp.. |
Claeys, André - Grote Mungu. - De Clauwaert, Leuven, 1970, 262 pp., BF. 165. Epochen der deutschen Lyrik 4. 1600 - 1700. DTV, München, 1969, 401 pp.. |
Epochen der deutschen Lyrik. 5. 1700-1770. - DTV, Müchen, 1969, 368 pp.. Epochen der deutschen Lyrik 6. 1770-1800. - DTV, München, 1970, 328 pp.. Gustafsson, Lars - Der eigentliche Bericht über Hernn Arenander. - Hanser, München, 1969, 118 pp., DM. 5,80. |
Knight Everett - A Theory of the Classical Novel. - Routledge and Kegan Paul, London, 1970, 156 pp., £ 2. |
Kritisch akkoord 1969. - Manteau, Brussel, 1969, 135 pp.. |
Mahr, Johannes - Übergang turn Endlichen. - Wilhelm Fink, München, 1970, 272 pp.. |
Mooyman, Willem - Forum. - Nijgh en van Ditmar, Rotterdam/Den Haag, 1969, 400 pp., f 25,70. |
Polet, Sybren - Kikker en nachtegaal. - De Bezige Bij, Amsterdam, 1969, 231 pp., f 12,50. |
Roest Crollius, B. - Dagboek van Sara en andere verhalen. - Contact, Amsterdam, 1969, 126 pp., f 8,90. |
Rosseels, Maria - Wacht niet op de morgen. - De Clauwaert, Kessel-Lo, 1969, 468 pp., BF.275. |
Woodward, James B. - Leonid Andreyev. - Clarendon Press, Oxford University Press, London, 1970, 290 pp., 58/-. |
| |
Dr. M.C.A. van der Heijden
Spectrum van de Nederlandse Letterkunde
Prisma, Utrecht/Antwerpen, 1969, per deeltje f 4,50.
Vier nieuwe deeltjes van de voortreffelijke letterkunde-serie, die nu bijna in haar geheel verschenen is:
Toneeldicht jokt somtijds (blijspelen na 1700). Dit boekje behelst Het Wederzijds Huwelijksbedrog van Pieter Langendijk, blijspelfragmenten van De Schoolmeester, Het Poortje van Frederik van Eeden, alsmede een beknopte bibliografie.
Mij dunkt, ik zie het nog (ernstig toneel na 1700) met werk van Johannes Kinker, Multatuli's Vorstenschool en Van Eeden's Heks van Haarlem. Het is merkwaardig, dat blijspelen uit die tijd zich zoveel beter laten lezen dan deze serieuze toneelwerken, waarvan op de moderne mens een hoogst irritante werking uitgaat.
Gevoelige Harten (in de ban der romantiek) bevat met zorg uitgekozen proza van Rhijnvis Feith, Jacobus Bellamy, Aarnout Drost. Potgieter, Hildebrand, Kneppelhout, Multatuli ('n Avendje) en Anton Bergmann - een bijzonder goede collectie.
Alle vier boekjes zien er met bijpassende omslagafbeeldingen bijzonder goed uit.
H. Besselaar
| |
John Anthony West
Osborne's rebellen (Literair Paspoort), Meulenhoff-De Bezige Bij, Amsterdam, 1969, 315 pp., f 16,50.
Een gesjeesde diplomaat - die niets te maken heeft met de gelijknamige Engelse angry young man - hoort van het bestaan van een paradijselijk eiland in de Caraïbische zee, Escondite, dat door de atlasmakers domweg vergeten is. In een snelle wisseling van episoden ziet men vervolgens met hem vele anderen uit de hele wereld, mislukte artiesten en geschifte intellectuelen, hippies en - natuurlijk - toeristen, naar het eiland verhuizen dat al gauw weer helemaal westers is, zeker nadat een reisbureau het eiland ontdekt heeft. Een kaleidoskoop van fragmenten toont ons de voorgeschiedenis van de voornaamste ‘vluchtelingen’, hun vestiging op het eiland, het plan van de weinigen van het eerste uur die overblijven, tot een coup die plaatsvindt met het bekende gevolg: de rebellen worden verslagen. Het boek eindigt met de krantekop die de nederlaag van de rebelse warhoofdige intellectueel Osborne meldt. Toch is dit niet het boek van een wat getikte kunstenaarskolonie, het is veel meer het verslag van een westers materialisme dat allang bankroet hoorde te zijn. Dat blijkt wel uit het feit dat de ‘namaakhistorie’ die Osborne van het eiland schrijft, niets nalaat om de vieze rol van Spanjaarden, Fransen, Engelsen en Hollanders in de geschiedenis van het kolonialisme te hekelen en wel vernietigend. Eén zin om te onthouden: ‘Een indiaan in olie drenken, hem aansteken en dan brandend van de steile rots bij het fort afgooien was een ander volks vermaak’ (omstreeks 1500).
Nadeel van het boek is niet zozeer, dat je de vele hoofdpersonen door de episodische verteltrant niet kunt volgen (wat zelfs op de flaptekst wordt toegegeven), maar eerder, dat slechts zeer weinigen van die hoofdpersonen werkelijk uit de verf komen
| |
| |
en dus in het geheel van het boek duidelijk functioneren. Dat zijn eigenlijk alleen maar de knotse zeeman-schrijver Pierce, de gekwelde schilder Marsh en de romantische zakenman Klein. Osborne zelf komt er niet eens zo best uit.
Overigens doet dat er niet zo gek veel toe, het boek is met zoveel satire en understatement geschreven en ondanks de formidabele omvang zo leesbaar gebleven, dat het echt geen penitentie is er wat tijd aan te besteden. De vertaling van Jan G. Toonder is uitstekend.
Tenslotte dit: John Anthony West is een in 1932 geboren in Engeland wonende Amerikaan. Het boek Osborne's Army verscheen in 1966.
Kees Simhoffer
| |
Edward Dahlberg
Slechts vlees
(Literair Paspoort), Meulenhoff-De Bezige Bij, Amsterdam, 1969, 237 pp., f 12,50.
‘Ik ga niet naar haar graf, omdat het haar geen goed zou doen. Hoewel alles in de aarde gevoel heeft (..) zou het ijdel zijn te zeggen, dat Lizzie Dahlberg wier gebeente nog gevoel heeft, is wat zij was. Zij is en zij is niet, en dat is het verschil tussen de trance die wij bestaan noemen, en die andere onmetelijke ervaring die wij dood noemen’.
Zo vat Edward Dahlberg op de laatste blz. van zijn boek ‘Because I was flesh’ samen wat hem bezielde toen hij de levensgeschiedenis beschreef van zijn moeder, kapster in Kansas City. Maar het boek is tevens de geschiedenis van hemzelf, de basterdjongen die telkens terug moet kruipen in de schaduw, als zijn moeder weer een kortstondige relatie heeft met een of andere man.
‘Mijn moeder kende in haar leven twee kwellingen die zij geen van beide ooit kon overwinnen: haar vlees dat het mijne is, en de wereld van ons beiden vervloekte’.
Een tot bijbelse hoogte getilde moederbinding, dat is de kracht van dit boek. Het heeft weinig zin in deze bespreking het verhaal op de voet te volgen. Het is zoals zoveel Amerikaanse bestsellers rechtoe rechtaan geschreven, in de verleden tijd, enkel onderbroken voor filosofieën hoe het zo heeft kunnen gebeuren. Misschien hebben enkel joodse auteurs zoveel familiebinding dat ze het ‘kleine’ familieleven kunnen verheffen tot een epos. Niet voor niets begint het boek met het bekende bijbelcitaat over Hagar uit het boek Genesis, en met een vergelijking tussen Kansas City en de door Homeros beschreven klassieke steden. Het leven van een anti-heldin kan immers ook een epos zijn. Een vrouw die altijd streeft naar wat zij denkt dat het hogere is, en niet verder komt dan steeds andere surrogaten van wat met een groot nietszeggend woord: geluk heet.
De vertaling is niet helemaal vlekkeloos, maar het moet ook wel een karwei geweest zijn, het vertalen van dit erudiete boek. Het zit overvol met citaten uit de bijbelse, klassieke en wereldliteratuur. Deze citaten hebben de bedoeling en het voordeel dat ze het boek uit de sfeer tillen vanwaaruit het geschreven is, maar ze hebben het nadeel dat ze de minder belezen lezer frustreren en ik was zo'n lezer. Ik weet dat dit geen erg snedig bezwaar is, het boek is gewoon een meesterwerk door de geweldig indringende manier waarop het leven van een vrouw als duizenden beschreven wordt als dat van een vrouw uit duizenden, want het was nu eenmaal de schrijver zijn moeder. ‘Dit boek is als een lied over mij zelf, want ik ben geboren uit een gebrek aan zelfbeheersing. Alles is voortgekomen uit zinnelijke lust’.
Kortom: slechts vlees.
Kees Simhoffer
| |
Ernst Bloch
Die Kunst Schiller zu Sprechen
Suhrkamp Verlag, Frankfurt, 1969, 162 pp., DM. 6,80.
Zeventien letterkundige beschouwingen over de meest verschillende werken. Vooral voor wie bekend is met het werk van de andere Marxistische kenner van de wijsbegeerte van de letterkundige Georg Lukács, is dit een verrassend boekje. Terwijl de Hongaarse denker voortdurend bezig is met de betekenis van het werk, die achter de bedoeling ligt, houdt deze, nu in de BRD levende schrijver zich vooral bezig met de vraag, wat doet delezer of toneelspeler van nu met de werken van toen. Kunnen wij bijvoorbeeld nu nog een stuk van Schiller uitvoeren zoals hij dat bedoelde en zou het enige zin hebben dat te doen. Lijnrecht tegen de titel van één van zijn hoofdwerken schijnt de schrijver te willen zeggen ‘niet meer’. We kunnen het niet meer doen en het heeft geen reden het te proberen. Als men alleen naar de bedoeling van het geschrift kijkt en misschien ook nog naar andere lagen zoals de vorm, de stof, de inhoud, maar niet naar de betekenis, dan is een dergelijke pessimistische, en derhalve niet zuiver marxistische houding te begrijpen.
C. J. Boschheurne
| |
| |
| |
Ulrich Schelling
Identität und Wirklichkeit bei Robert Musil Atlantis, Zürich, 1968, 93 pp., SF. 12,-.
In de moeilijke pogingen om de constructiemechanismen van R. Musils monumentale roman Der Mann ohne Eigenschaften op het spoor te komen, pakt S. twee sleutelbegrippen stevig aan, die hij op gelukkige wijze reeds in Törless gepreformeerd vindt. ‘Identität’ staat voor de potentiële totaliteit van het ik; ‘Wirklichkeit’ is het complex van determinerende, vertragende, verhinderende factoren die de realisering van de ‘Identität’ voortdurend beïnvloeden. De twee probleemkringen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, bepalen het bestaan van het ik en vormen de antropologische entiteit van de persoon. S. beperkt zich niet enkel tot het signaleren van deze basisfenomenen, maar zoekt na te gaan in welke zin ze de literaire stijl conditioneren en de interpretatie determineren. Zonder de volledige problematiek te hebben opgelost, is S.'s bijdrage een vruchtdragende schakel in de Musil-exegese.
C. Tindemans
| |
Jost Hermand
Von Mainz nach Weimar. 1793-1919. Studien zur deutschen Literatur
1969, 400 pp., DM. 32,-.
Renale von Heydebrand und Klaus Günther Just, Hrsg.
Wissenschaft als Dialog.
Studien zur Literatur und Kunst seit der Jahrhundertwende
1969, 562 pp., DM. 39,-. Metzier, Stuttgart.
Prof. Hermand, bekend om zijn indringende periodesyntheses, verzamelt hier uiteenlopende opstellen die zijn speciale literairhistorisch perspectief demonstreren: de wisselwerking tussen auteur(s) en tijd. Van Spätaufklärung tot expressionisme onderscheidt hij collectieve tendensen die beantwoorden aan maatschappelijke impulsen, zowel daarmee gelijklopend als ertegen opponerend. Naast politieke grondslagen zijn dat evenzeer religieuze en filosofische, modieuze en exotische als esthetische en dit zowel bij de topauteurs als bij de vele epigonen, die niet in prestatie maar in accenten wellicht nog duidelijker de tijdsschema's weten aan te geven. Een enkele keer dreigt S. in het encyclopedische kreupelhout te verstrikken, maar doorgaans is hij zich van hoofdlijn en de vele kruispunten terdege bewust. Het resultaat is uitermate boeiend; de literatuurgeschiedenis wordt automatisch compacte cultuurevolutie.
Hetzelfde streven, thans verstrooid over vele individuele figuren, beheerst het verzamelboek aangeboden aan Prof. W. Rasch (Münster) en waaraan zijn oudstudenten (uiteraard vele jonge doctores) meewerken. Dergelijk jubileumalbum is altijd heterogeen, maar door zich te fixeren op een periode zijn de samenstellers erin geslaagd uit de diverse belichtingen een representatief geheel op te bouwen. De aandacht reikt van Th. Storm en Th. Fontane over G. Hauptmann, H. Mann, H. von Hofmannsthal, C. Sternheim, G. Kaiser tot F. Kafka, B. Brecht en J. Bobrowski en loopt in één adem over Villa Stuck, Jugendstil, Egon Schiele en concrete kunst. Door thematische concentratie, keurige vakkundigheid en aangeboden inzichten een belangrijk verzamelschrift.
C. Tindemans
| |
Wilhelm Johannes Schwarz
Der Erzähler Günter Grass
Francke, Bern, 1969, 149 pp., SF., 8,80.
Volgens dezelfde formule van zijn voorgaande Böll-boek heeft S. thans G. Grass in de greep gekregen: (saai) vertellen van de intrige van elk werk, een poging tot schetsen van de figuren, een iets degelijker ontleding van de vorm (echter alleen bij de lyriek en de romans, de dramatiek komt er bekaaid af) en de taal (toch onvoldoende gevat in de satirisch-parodistische momenten) en vlug even stoeien met de berg Grasscritici. Het zal wel zo zijn dat S. niet de bedoeling heeft een voorlopig-definitief portret af te leveren; toch kan het m.i. zelfs op dit niveau niet zonder ernstige blamage. Wellicht redt de uitvoerige bibliografie nog wat krediet, al is het ook daar meer om volledigheid dan om waarde te doen. C. Tindemans
| |
| |
| |
Toneel
Abutille, Mario Carlo - Angst und Zynismus bei Georg Büchner. - (Basler Studien), Francke, Bern, 1969, 143 pp., SF. 20,-. |
Chelius-Göbbels, Annemarie - Formen mittelbarer Darstellung im dramatischen Werk Hugo von Hoffmannsthah. - Anton Hain, Meisenheim am Glan, 1967, VI, 104 pp., DM. 14,50. |
Hegele, Wolfgang - Grabbes Dramenform. - Wilhelm Fink, München, 1970, 270 pp., DM. 38,-. |
Herrmann, Michael - Das Gesellschaftstheater des Louis Carrogis de Carmontelle. - Anton Hain, Meisenheim am Glan, 1968, XII, 176 pp., DM. 26,70. |
Lingenberg, Jörg - Das Femsehspiel in der DDR. - Dokumentation, München, 1968, 340 pp., DM. 18,-. |
Mok, Maurits - Job, een tragedie. - Van Gennep, Amsterdam, 1969, 100 pp., f 7,50. Pandolfi, Vito - Histoire du théâtre. 5: Symbolisme, avantgarde, théâtre et histoire. - (Marabout université), Gérard, Verviers, 1969, 413 pp., geïll.. |
Poirot-Delpech, Bertrand - Au soir le soir. - Mercure de France, 1969, 292 pp., FF. 25,-. |
Wilson, F.P. - Shakespearian and other studies. - Oxford University Press, 1969, 345 pp., 75/-. |
| |
Erwin Häberle
Das szenische Werk Thornton Wilders
C. Winter, Heidelberg, 1968, 150 pp., DM. 21,-.
‘I am not an innovator but a rediscoverer of forgotten goods’, heeft Th. Wilder ooit geschreven en S.'s analyse van zijn dramatische oeuvre loopt uit op de bevestiging van dit inzicht in zichzelf. S. ontleedt chronologisch ieder stuk, haalt ontstaansgeschiedenis, zelfstandige vinding en synthetische werkmethode bij elkaar om de onvervreemdbaar-eigen waarde te bepalen. Het resultaat is dat S. weet te bewijzen dat een revolutionerende dramaturgie in dienst werd gesteld van een behoudend wereldbeeld. Dit dualisme maakt er meteen ook de boeiende theatraliteit van uit, het innemende universum van een zich opzettelijk beperkende tijdgenoot, die de voorzichtige skepsis uitschrijft van een intellectueel die het allemaal wel weet maar die tenslotte zijn intieme vrede in het onbevredigendactuele verkiest boven het waaghalzige escapisme in een gedroomde maar onzekere toekomst als resultaat van maatschappelijke opgewondenheid.
C. Tindemans
| |
Christa Melchinger Illusion und Wirklichkeit im dramatischen Werk Arthur Schnitzlers
C. Winter, Heidelberg, 1969, 138 pp., DM. 18,-.
S. vat dit moeilijke onderzoekspunt aan met een voortreffelijke inleiding op wat zich literair van 1890 af in de Duitstalige gebieden (d.w.z. Berlijn en Wenen) voordoet; wat zich aanvankelijk nog ‘naturalisme’ noemt, groeit van een vorm-code naar een spiritualistisch waardensysteem, uitgebeeld met een psychologisch instrumentarium. De in discussie gestelde punten luiden: waarheid, natuurlijkheid, empirie, conventie, literair vertaald in de wezensaspecten werkelijkheid en illusie. S. knoopt Schnitzler - tegen de gangbare literairesthetische traditie in - stevig aan Ibsens analysemanie vast; zij herleidt Schnitzler tevens tot een Ibsen-criticus die Ibsens speurwerk en burgerlijke desintegratietechniek zelf voor illusiehandwerk houdt. Schnitzler gelooft niet dat de waarheid valt uit te drukken; de kern van zijn werk is de bedoeling het geloof in de waarheid te ontmaskeren als illusie. Daar vertrekt zijn eigen vorm-ontwikkeling: de opvatting van het leven als spel, van de wereld als theater. Wat S. over deze werkbegrippen van ‘realiteit’ en ‘illusie’ meedeelt, is uitermate belangrijk; de wisselwerking en contrastering van ethische, sociale en esthetische illusie als elkaar doorkruisende lagen in het verschijnsel theater is ook voor langer dan Schnitzler alleen geldig. Deze dissertatie heeft bijgevolg een wetmatigheidskarakter geformuleerd dat een essentiële aanvulling uitmaakt van de moderne dramaturgie, waarvan de resultaten zich uitstrekken tot het dramatische, theatrale, psychologische, esthetische en publieksociologische vlak.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Kunst
Backes, Magnus en Regine Dölling - De opkomst van het avondland. - (Kunst in beeld), Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1969, 262 pp., geïll., BF.440. |
Baldass, Ludwig - Jheronimus bosch. - Anton Schroll, Wien/München, 1968, 252 pp., ÖS. 620. |
Beroemde musea van de wereld: Prado Madrid - Nationaal Museum Tokio - National Gallery Washington. - 1969, per deel 171 pp., f 29,50, bij int. f 25,-, BF. 475, bij int. BF. 400. |
Bushnell, Dr. G.H.S. - De eerste Amerikanen. - Elsevier, Brussel/Amsterdam, 1969, 143 pp., geïll., BF. 199. |
Courtens, André en Jean Roubier - Belgique romane. - Vokaer, Bruxelles, 1969, 221 pp., geïll., BF. 1.350. |
Fumet, Stanislas - Véronique ou l'usage sacré de l'art. - (Remise en cause), Desclée, Tournai, 1970, 127 pp.. |
Goldsmith, Arthur - The eye of Eisenstaedt. - Thames and Hudson, London, Boekenimport Denis, Borgerhout, 1969, 199 pp., geïll., BF. 365. |
Hafner, G. - Athene en Rome. - (Kunst in beeld), Elsevier, Brussel/Amsterdam, 1969, 262 pp., geïll., BF.440. |
Hager, Werner - De beeldende kunst van de barok. - (Kunst van Europa), Elsevier, Brussel/Amsterdam, 1969, 242 pp., geïll., BF. 595. |
Hood, Sinclair - De voorouders van de Grieken. - Elsevier, Brussel/Amsterdam, 1969, 142 pp., geïll., BF. 199. |
Kirchenbau der Gegenwart. - Akademische Druck- und Verlagsanstalt, Graz, 1969, 157 pp., geïll.. |
Mulas, Ugo - Lucio Fontana. - Achille Mauri, Studio Di, Milano, 1968, geïll., L. 10.000. |
Panofski, Erwin - Iconologie. - Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 317 pp., geïll., f 8,50, BF. 140. |
Poscharsky, Peter - Ende des Kirchenbaus? - Kohlhammer, Stuttgart, 1969, 80 pp., geïll., DM. 6,80. |
Stern, Robert A.M. - New directions in american architecture. - Studio Vista, London, z.j., 128 pp., geïll., 45/-. |
Tempel, Egon - Neue japanische Architektur. - Niggli, Teufen, 1969, 222 pp., geïll., SF. 68,50. |
Wiebenson, Dora - Tony Gamier: The Cité industrielle. - Studio Vista, z.j., 127 pp., geïll., 45/-. |
| |
Dr. Luc Devliegher
De huizen te Brugge
Lannoo, Tielt/Den Haag, 1968, 2 dln., 212 en 216 pp., 325 fig., 892 afb., geb. per deel BF.450.
Deze twee nieuwe delen in de serie ‘Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen’, werden, zoals het voorgaande eerste deel ‘Beeld van het kunstbezit’, gemaakt door dr. Luc Devliegher, die zelf de redactie van de serie waarneemt. Systematisch, straat na straat, worden Brugge's oude gevels geïnventariseerd. De titel van het werk luidt wel ‘Huizen te Brugge’, maar in feite gaat het alleen om gevels, enkele uitzonderingen niet te na gesproken. De inventaris geeft een beschrijving van alle gevels vóór 1800, van de door bouwvergunningen gedateerde gevels van 1800 tot 1860, van de merkwaardige gevels na 1860 en van belangrijke verdwenen gevels. Belang kan men zulk een nauwgezette inventaris niet ontzeggen. Hij maakt echter ook duidelijk dat het ‘archeologisch’ standpunt te fragmentarisch is om de realiteit van een stedelijke architectuur als die van Brugge te vatten.
G. Bekaert
| |
Curt Stenvert
Die Funktionelle Kunst des 21. Jahrhunderts Heinz Moos Verlag, München, 1968, 100 pp., 13 klpl., 38 pl., DM. 29,-.
In zijn manifest Opus 235 zegt de Weense kunstenaar Curt Stenvert dat de belangstelling van de kunst van Altamira tot Popart het ‘beeld’ van de mens heeft gegolden, en dat de functionele kunst van de eenentwintigste eeuw enkel belangstelling heeft voor de menselijke existentie. De opdracht van de functionele kunst is een directe ‘Existenzerhellung über das Auge’, iets wat ook de surrealisten reeds hebben geprobeerd. Het komt erop neer dat Stenverts kunstwerken een soort pamfletten zijn, heel bits en sprekend, tegen de stompzinnigheid van de gemanipuleerde mens. Maar zelfs in die pamfletten blijft Stenvert een estheet, een vervelende estheet. Het uitzonderlijk verzorgde boek dat zijn werk is gewijd, wordt zelfs een beetje bespottelijk. Van het pamflet blijft niet veel anders over dan het mooie prentje, omringd met de
| |
| |
klassieke attributen van de kunstmonografie: levensverhaal, geënsceneerd gesprek en een bloemlezing van de lovende kunstkritiek.
G. Bekaert
| |
Candilis, Josic, Woods
Ein Jahrzehnt Architektur und Stadtplanung
Karl Krämer Verlag, Stuttgart, 228 pp., 410 afb., DM. 74,-.
In de serie ‘Dokumente der Architektur’, die zich tot doel stelt fundamentele bijdragen te leveren tot de kennis van de moderne architectuur, werd het zesde deel gewijd aan het oeuvre van de internationale Parijse groep Candilis-Josic-Woods. Niemand zal betwisten dat deze drie Corbusier-stagiairs werk maken dat boven de middelmaat uitgaat, dat ze zelfs enkele bijzonder geslaagde gebouwen op hun naam hebben staan. Men kan zich echter wel de vraag stellen - en dit boek noopt ertoe - of zij voor de geschiedenis van de moderne architectuur van groot belang zijn. Waar het erop aankwam bepaalde denkstructuren te doorbreken, hebben zij zich er mede vergenoegd binnen die structuren een zo goed mogelijke oplossing te geven. Ze zijn er, niettegenstaande hun theoretische vooropstellingen, niet in geslaagd werkelijk voor de mens, en niet langer voor de architectuur te werken. In de inleiding wordt gezegd dat het team de primauteit van de vorm betwist en in de eerste plaats belang hecht aan de organisatie. Maar er wordt niets anders dan vormen getoond, niets anders dan het werk van de architect. Met geen woord wordt er gerept over de bewoner. En dit niet alleen. Elke vorm wordt nog op zichzelf beschouwd, los van zijn relaties met de omgeving, en enkel in verband met een bepaalde functie. Schema's en plattegronden zijn wel verleidelijk gepresenteerd, maar leren tenslotte weinig over het functioneren van het gebouw in het werkelijke leven. Het boek is in vier delen verdeeld, die achtereenvolgens de articulatie van de functies, de ruimte-elementen, ruimte en massa, openbare en privéruimte behandelen. Ook deze indeling, die een doorbraak van de traditionele beschouwing zou kunnen betekenen, blijft in grote mate fictief, in zoverre dat de documentatie van elk der delen zonder bezwaar onderling verwisseld kan worden. Een fundamentele bijdrage kan men dit boek niet noemen, wel geeft het een uitstekende en vrij volledige informatie over het oeuvre van
het team.
G. Bekaert
| |
Walther Wolf
Frühe Hochkulturen
208 pp., 182 pl., 1969
Walter-Herwig Schuchhardt
Griechische Kunst
192 pp., 147 pl., 1968
Chr. Belser Verlag, Stuttgart, per deel DM. 24,80.
In de vloedgolf van recente kunstgeschiedenissen neemt de Belser Stilgeschichte een aparte plaats in, niet alleen omdat ze door de beste vakmensen wordt verzorgd, maar vooral omdat ze een onberispelijke documentatie brengt. De serie beperkt zich tot de Europese kunst. Het eerste deel over Egypte, Mesopotamië en de Egeïsche cultuur, vormt als het ware een inleiding. Prof. Dr. W. Wolf behandelt deze culturen dan ook slechts in zoverre er een invloed op de Europese is van uitgegaan. Dit biedt hem echter ook de gelegenheid om de specifieke problemen van de serie betreffende het ontstaan en de eigenheid van een stijl te onderzoeken. Met de beschrijving van deze vroege hoogculturen krijgt men ook boeiende vergelijkingspunten om het Europese karakter te bepalen. Ook prof. Dr. W.-H. Schuchhardt beschouwt de Griekse kunst niet op zichzelf, maar als een element van de Europese stijlgeschiedenis. Na een bondig historisch overzicht behandelt hij achtereenvolgens de schilder- (vazen), beeldhouw-, en bouwkunst. De uiteenzetting is zoals die van prof. Wolf heel concreet opgebouwd aan de hand van het kunstwerk zelf. Dit kan omdat in deze serie een bijzondere aandacht is besteed aan de illustratie, waarvan een groot deel in kleur. Bij elk van de illustraties hoort een uitvoerige notitie als technische aanvulling bij de bespreking in de tekst. De waarde van de illustraties ligt echter niet alleen in de kwaliteit van hun reproduktie, maar vooral in de overlegde keuze. Een bibliografie en een register sluiten elk deel af.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Miscellanea
Bek, Carl - The story of rock. - Oxford University Press, New York, 1969, 256 pp., $ 5,95. |
Derde colloquium van hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten. 's-Gravenhage 1967. - Nuffic, 's-Gravenhage, 1969, 228 pp.. |
Mannaerts, Victoire - Gidsen laten zich gidsen I, II, III. - Sociologisch Instituut, Nijmegen, 1969. |
Sullerot, Evelyne - Droit de regard. - Denoël, Paris, 1970, 218 pp., FF. 15,60. |
| |
Fons Elders
Filosofie als science-fiction Interviews en een enquête
Polak & van Gennep, Amsterdam, 1968, 452 pp., f 15,-.
Elders, zelf filosoof en historicus, heeft de originele gedachte gekregen een aantal Nederlandse hoogleraren in de wijsbegeerte en bovendien nog enige niet-filosofen, een sociaal-psycholoog, een schrijver-fysische geograaf (Hermans), een theoloog en een psychiater, te interviewen over ‘de’ filosofie. Elders heeft zich zeer goed voorbereid op ieder gesprek, dat dikwijls daardoor een echte dialoog wordt, waarin samen gesproken wordt over filosofie en soms zelfs gefilosofeerd. In een eerste hoofdstuk vertelt de interviewer-schrijver van zijn eigen wijsgerig ‘credo’, waarbij terecht wordt geponeerd dat een filosoof moet blijven doordenken in de zin van vernieuwing en zelfbevrijding. Een laatste hoofdstuk is de weergave van een interessante enquête aan enige universiteiten over het filosofisch onderricht.
Elders heeft zijn originele idee met behulp van zijn gesprekspartners op uiterst boeiende wijze gerealiseerd en zo een interessant boek gecomponeerd. Men komt er heel wat te weten over een aantal filosofen in Nederland en hun filosofie, kort gezegd omtrent de stand der filosofie aan enige Nederlandse universiteiten. Om in te gaan op ‘de zaak’ zou men een nieuw boek moeten schrijven, of minstens een groot artikel. Nu slechts enkele kanttekeningen. Bij herlezing betreur ik het persoonlijk steeds meer, dat niet meer filosofen zijn behandeld. De nietwijsgeren, hoe interessant ook in hun interviews, hadden in deze opzet m.i. beter kunnen vervallen en een verganging door gesprekken met anderen, ook jongere wijsgeren, ook en vooral met filosofen uit Vlaanderen, had waarschijnlijk een nog beter beeld van het wijsgerig leven gegeven. Nu krijgt men de indruk - behalve bij enkele interviews, maar we noemen geen namen! - dat de Nederlandse wijsgeren wel erg ver van de actuele levensvragen staan in hun pogen een antwoord te geven op de vraag naar ‘de zin van mijn bestaan’. Om toch één naam te noemen: het lijkt me één ernstige lacune dat een serieuze wijsgeer als S. Strasser blijkbaar zelfs niet benaderd is voor een gesprek. Maar deze tekorten nemen toch niet weg dat men de auteur bijzonder dankbaar moet zijn voor dit heel interessante werk.
J.H. Nota
| |
Bernard Huybers
Door podium en zaal tegelijk Volkstaalliturgie en muzikale stijl
Gooi en Sticht, Hilversum, 1969, 104 pp..
Schrijver geeft op bondige wijze in de vorm van ‘vijf en een half essay’ een klare uiteenzetting van de nieuwe situatie die ontstaan is t.a.v. de muziek in de kerk en geeft vanuit eigen research perspectief op de toekomst.
Uitgangspunt van zijn betoog is de stelregel: ‘geen liturgie zonder actieve en liefst zingende deelname van het volk’.
Schrijver trekt hieruit de consequentie dat men muziek componeren moet die ‘principieel uitgevoerd wil worden door zowel professionals of semi-professionals als door de ongeschoolde aanwezige luisteraars’. Terecht gelovend in de mogelijkheid van een integratie van koor en volk binnen één compositie, heeft de schoolmusicus en componist Huybers reeds in meerdere composities aan zijn ideaal gestalte gegeven. De op luisteren ingestelde gelovige die het ondergaan van klankschoonheid alleen weet te waarderen, zal deze manier van musiceren wellicht ervaren als een verlies, evenals menig beroepsdirigent die zijn koor tot prestaties van ‘hoog niveau’ wil brengen.
Het volk integreren in de liturgie en speciaal een hecht muzikaal verbond van koor en volk roept vele problemen op ook van technische aard. Houdt dit niet in dat de componist zich moet ‘verlagen’ en zijn muzikale kunnen deels moet opzij zetten?
Huybers bestrijdt fel het aanbrengen van een hiërarchische gradatie van kunst- en volksmuziek. Beide staan naast elkaar, ieder met zijn eigen waarde.
| |
| |
‘Welke muzikale stijl voldoet aan zulke tegenstrijdige eisen als: enerzijds niet in te gaan tegen de muziek die door het grote publiek geconsumeerd wordt en anderzijds niet tegen het muzikale geweten van de beter wetende vakman’, vraagt de schrijver zich af. Men zal terug moeten naar de periode waar alle mensen en stijlen nog met elkaar verbonden waren, terugkeer dus naar de elementaire muziek (wat niet betekent: populaire muziek).
De Romeinse liturgie geeft geen houvast: het volk heeft er nauwelijks muzikaal in meegespeeld. Wel bevat ze grote mogelijkheden wat de vorm betreft: de gesloten liedvorm bestaat in de gregorianiek naast de antifonale en responsoriale vorm, en in welke variatie!
Huybers realiseert zich dat van de musicus een grote omschakeling vereist wordt en inzicht in de veranderde situatie van geloofsbeleving. Wat dit laatste betreft, waagt hij zich op nogal overtrokken wijze aan een beschrijving van het secularisatieproces. In ieder geval stimuleert het boek ons tot verder zoeken naar een verantwoorde en aangepaste muziek in de kerk.
A. Kurris
| |
Curt Sachs De geschiedenis van de dans Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 469 pp., f 8,50.
Niet alleen de geest heeft een geschiedenis van zijn bewegingen door de eeuwen heen, ook het lichaam. Wie een boeiende weerlegging wil van de dualistische tegenstelling tussen beide, kan met vrucht deze ‘Wereldgeschiedenis van de dans’ lezen. Curt Sachs volgt de dans op de voet: in zijn gang de wereld rond, door alle tijden, vanaf het oer van deze menselijke uitingsdrang tot aan de dansdroom die gestalte krijgt in ons eigentijds Russisch ballet.
In het eerste deel ontdekt hij de dansbeweging als uiting van het innerlijk, in al zijn etnologische, antropologische, psychologische, religieuze aspecten. Thema's en typen, vormen en choreografie en de muziek krijgen uitvoerig gedocumenteerde aandacht. In het tweede deel komt het specifiek muzische meer aan bod. Van de steentijd voert de geschiedenis ons via de oosterse beschaving naar Europa.
Sachs' opzet: een inzicht geven in de betekenis en ontwikkeling van de dans. Wat hij er zelf in ziet moge blijken uit het citaat waarmee hij zijn inleiding aanvangt: ‘Hij die niet danst kent het leven niet’.
In het vervolg stelt S. dat dans in zijn zuiverste vorm feitelijk is: leven op een hoger niveau. Hij die de macht van de dans kent, verblijft in God - zegt hij een Perzisch dichter na. Door zijn boek heen komt deze gedachte onweerstaanbaar terug. Deze erudiete geschiedenis laat zich licht lezen, dank zij veel voorbeelden, boeiende aanhalingen en een goede vertaling.
F. Wobbe
| |
Helmut Olies Letterkundig lexicon Prisma, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 459 pp., f 5,50, BF. 92.
Theun de Vries vertaalde Olies' ‘Kleines Lexikon der Weltliteratur im 20. Jahrhundert’ dat uit 1964 dateert, en hij bewerkte het voor Nederland èn Friesland èn Zuid-Afrika. Tevens werden er een aantal zeer moderne auteurs toegevoegd die niet in de oorsronkelijke uitgave voorkwamen. Het staat op de flap, maar als je dan namen gaat opzoeken, vang je bot! Zijn Arrabal, Kosinski, Mrozek of Jacov Lind tegenwoordig niet representatief voor de wereldliteratuur en is Reinder Brolsma dat wel? Of om me tot de ‘Nederlandse’ Literatuur te beperken: waarom staan Remco Campert en Hugo Raes niet in het boek en waarom Bomans en Van Vriesland wel? Goed, er is weer een boekje om wat in op te zoeken.
Wat Olles zelf betreft, de Duitstalige schrijvers krijgen in zijn lexicon onevenredig veel ruimte, hij is wellicht even bodemgebonden. Kees Simhoffer
| |
Renate Rasp
Eine Rennstrecke
Gedichte
Verlag Kiepenheuer & Witsch, Köln/Berlin, 1969, 62 pp., DM. 8,-.
Een serieuze bespreking van deze lyrische, door een vrouwelijke epigoon van Jan Cremer uitgescheiden faecalogie is werkelijk overbodig. Wanneer een Duits recensent opmerkt, dat deze gedichten ‘vanuit een geheel nieuwe vrijheid een duidelijker inzicht in allerlei existentiële leugens geven’ (Heinz Neidel in Die Bücherkommentare, 1969, nr. 6), kan ik deze beoordeling slechts als een onnodige, ja misplaatste galanterie opvatten.
Th. van Oorschot
|
|