Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 547]
| |
De Limburgse mijnstaking
| |
[pagina 548]
| |
2. Dit vacuüm werd behendig opgevuld door agerende studenten die hierin een gelegenheid zagen om iets waar te maken van hun zolang gezochte aansluiting met de arbeiders. Begin december al verschijnen de eerste pamfletten, door arbeiders en studenten opgesteld in verschillende talen (cfr. gastarbeiders, punt 4). Naast looneisen is er vooral de vraag naar volksvergaderingen, waar de arbeiders zelf aan het woord moeten komen. Na het akkoord van 15 december wordt deze actie verscherpt; wanneer de staking uitbreekt (5 januari) is het eenheidsfront arbeiders - studenten een feit. ‘Mijnwerkersmacht’, bestaande uit mijnwerkers en militante leden van de Studentenvakbond (S.V.B.) is een van de drie organisaties die leiding geven aan het conflictGa naar voetnoot1. Wie dit als studentikoze folklore afdoet, vergist zich. Sommige namen van studentenleiders zijn thans in België mondgemeen geworden. Ook de Limburgse staking heeft haar Bernadette Devlin gevonden. De harde kern van de S.V.B. is klein, maar kan rekenen op een dertigtal afgestudeerden die als gewone arbeiders in diverse ondernemingen werken: in de mijnen, bij Ford-Genk, Citroën, Volkswagen. Zij komen wekelijks samen om methode, tactiek en resultaten van hun actie te bespreken. Hun taal wordt steeds directer, komt los uit de mist van de zware theoretische verantwoordingen. Ongetwijfeld worden deze studenten-arbeiders een nieuw gegeven in de sociale strijd. 3. Een derde component van het conflict: het gaat om Limburg. Met het Zwartbergdrama in 1966 werd voor het eerst de mythe van de Limburgse gedweeheid doorbroken. Limburg is driftig op zoek naar culturele, economische en sociale ontvoogding. In de ogen van vele niet-Limburgers neemt dit vaak bijna hysterische vormen aan. Men vergete echter niet dat meer dan 50% van de bevolking hier jonger dan 25 is. Deze jeugd ervaart de staking ook als een Limburgse bewustwording. Het samenbestaan in Bokrijk van het Openluchtmuseum, als een getuige van het verleden, en een progressieve normaalschool met een sociaal geëngageerd projectonderwijs illustreert wellicht het duidelijkst de gewilde breuk met het verleden. In deze sfeer komt het argument, dat de Limburgse industriekolen meer dan 300 F. onder de marktprijs geleverd worden aan de staalnijverheid, dubbel hard aan. De Limburgse mijnen zijn voor de helft eigendom van de grote financiële groepen Société Générale, Cofinindus en Brufina; de andere partner in de K.S. is de staat. Die financiële groepen hebben ook vrijwel geheel de sector van de staalindustrie in hun bezit; de staat stopt miljarden in de mijnen die, zoals de Limburgse, deficitair zijn o.m. omdat zij de prijs van hun industriekolen niet mogen verhogen. De hele operatie | |
[pagina 549]
| |
komt hierop neer: via de laag gehouden steenkolenprijzen verleent de staat een belangrijke steun aan de staalindustrie op een ogenblik dat deze sector een hoogconjunctuur kent met enorme winstmarges voor de financiële groepen. Bovendien weet iedereen nu dat bij de oprichting van de K.S. het koninklijk besluit nr. 60 van 10 november 1967 de aandeelhouders in de Limburgse mijnen toegelaten heeft de winstgevende posten - elektriciteitscentrales, huizen, gronden, zelfs kerkgebouwen - uit de boedelscheiding te houden en de staat als partner slechts in te schakelen bij de verlieslatende mijnexploitatie. Dit grove pokerspel van de machtige financiële groepen ligt nu openlijk op tafel. Limburg voelt zich bekocht. Het moest zich tevreden stellen met kruimelinvesteringen; er werden vrijwel geen bedrijven opgericht die reconversiemogelijkheden inhielden voor ontslagen mijnwerkers. Het is niet moeilijk om op deze feiten ook de communautaire (Vlaams-Waalse) problematiek te enten en te spreken van een Limburgs wingewest dat geofferd wordt aan het winstbejag van de hoofdzakelijk Waalse staalindustrie. Daarop heeft de Volksunie dan ook dankbaar ingespeeld. 4. Is de aanwezigheid van de vele gastarbeiders een beslissend element geweest in het conflict? Blijkbaar niet. De buitenlandse arbeiders hebben de staking aanvaard en er hun rol in gespeeld, echter geen hoofdrol. Klaarblijkelijk zijn de verschillende stakingscomité's erin geslaagd de beïnvloeding van de gastarbeiders en het doorgeven van de stakingswachtwoorden doeltreffend te organiseren.
Is het mogelijk uit de hier geschetste oorzaken ook de komende ontwikkeling af te lezen? De Limburgse staking schijnt minstens even belangrijk te zijn voor wat buiten Limburg te gebeuren staat als voor Limburg zelf. Want wat nu vrij is gekomen, overstijgt de loonstaking in de Limburgse mijnen. De vakbeweging zal wellicht diepe wonden uit het conflict overhouden. De vraag of zij bij machte zal zijn de lessen uit dit gebeuren ter harte te nemen, kan beslissend worden voor de toekomst van de vakbeweging in Limburg en elders. Limburg, maar met Limburg ook de andere vergeten gewesten van dit land, zullen sterker dan ooit hun part vragen bij de verdeling van de economische en sociale koek. Het meest blijvende lijkt ons echter dat het zaad van de ontevredenheid met de economische structuren verder uitgestrooid is. Het zal steeds minder mogelijk worden straffeloos financiële pokerspelen op te zetten waarbij arbeiders- en algemeen maatschappelijke belangen cynisch met de voeten worden getreden. Dat wordt wellicht het positieve resultaat van deze staking. A. Van Tilborg |
|