| |
| |
| |
Boekbespreking
Binnengekomen boeken, aan het begin van iedere rubriek vermeld, worden besproken naar mogelijkheid.
| |
Theologie
Barth, Karl - Die Menschlichkeit Gottes. - Callenbach, Nijkerk, 1969, 35 pp., f 2,85. Butterworth, S.J., R. - The Theology of Creation. - The Mercier Press, Cork, 1969, 91 pp.. |
Cantwell, S.J., Laurence - The Theology of the Trinity. - The Mercier Press, Cork, 1969, 94 pp.. |
Hebblethwaite S.J., Peter - The Theology of the Church. - The Mercier Press, Cork, 1969, 93 pp.. |
Kerstiens, Ferdinand - Die Hoffnungsstruktur des Glaubens. - Matthias Grünewald Verlag, Mainz, 1969, 244 pp., DM. 18,-. |
Lewry, O.P., Osmund - The Theology of History. - The Mercier Press, Cork, 1969, 96 pp.. |
Lotz, S.J., Johannes B. - Kreuz und Auferstehung. Die Grund-Dynamik des Christlichen Daseins. - Knecht Verlag, Frankfurt am Main, 1969, 116 pp.. |
Meijer, Brokard - Maria, Evangelisch oder Katholisch? - Wienand Verlag, Köln, 1969, 136 pp., f 10,50. |
Moltmann, Jürgen - Geloof in de toekomst. - Ambo, Utrecht, 1969, 188 pp., f 12,50. |
Rahner, Karl, Otto Semmelroth, e.a. - Theologische Akademie 6. - Knecht Verlag, Frankfurt am Main, 1969, 115 pp.. |
Schnackenburg, Rudolf - Die Geburt Christi - ohne Mythos und Legende. - Matthias Grünewald Verlag, Mainz, 1969, 23 pp., DM. 2,-. |
Stauffer, Richard - Die Entdeckung Luthers im Katholizismus. - Callenbach, Nijkerk, 1969, 124 pp., f 15,25. |
| |
Piet Fransen s.j.
Intelligent Theology
volume I and II
Darton, Longmann & Todd, London, 1967 en 1968, 148 en 157 pp., 15/- per deel.
Professor Piet Fransen is in het Nederlandse taalgebied als theoloog geen onbekende: zijn beide boeken, Gods genade en de mens (1959) en De Genade, Werkelijkheid en Leven (1965), kenden een ruime verspreiding. Ook in de Anglo-Saksische wereld - waar hij, én in Engeland, én in de States herhaaldelijk colleges gaf - is hij een gewaardeerd theoloog. Deze bekendheid bracht deze Engelse uitgeverij op de gedachte om meerdere verspreide artikelen uit de laatste tien jaar samen te brengen in drie handige, goedkope paperbacks. Hiervan zijn er tot nog toe twee verschenen. Verschillende artikelen zijn oorspronkelijk in het Engels geschreven, andere zijn uit het Nederlands, Duits of Frans vertaald. Deze deeltjes geven een goed beeld van Fransens theologisch denken, dat gecentreerd is rond het mysterie van de genade als inwoning van de H. Drievuldigheid in de mens en dat gevierd wordt in de sacramenten. De vijf artikelen uit de eerste bundel zijn gewijd aan de theologische methodiek, aan de Drieëenheid en de Kerk, aan de theologie en de liturgie in Vaticanum II, aan de inwoning Gods en de sacramentele genade en aan de sacramenten als tekenen van geloof. De tweede bundel handelt over het sacrament van het vormsel en over het priesterschap, waaronder tevens een bijdrage over de bisschoppenconferenties en een over de theologie van de concelebratie. Deze intelligente theologie is wars van alle goedkoop geliefhebber en toch steeds in contact met de werkelijke nood van de kerk en de gelovige mens.
J. Vercruysse
| |
| |
| |
Dr. A. Honig Jr.
Meru en Golgotha
De veelheid der verlossingswegen en de belijdenis aangaande Jesus Christus als de enige Verlosser
T. Wever, Franeker, 1969, 357 pp., f 28,75.
Dit boek werd in Indonesië geschreven. Vandaar de titel. Meru of Smeru is de naam van een berg in Oost-Java. Omdat het werk echter zo belangrijk is vanwege zijn missionaire inzichten, werd het ook in Nederland uitgegeven.
Het boek wil ‘christenen bewust maken van wat het betekent voor hen, als zij Jezus Christus belijden als de enige Verlosser, Zaligmaker der wereld. En om niet-christenen een concreet getuigenis te geven, in verband met hun vragen en hun antwoorden, aangaande ons geloof in verlossing’ (p. 8).
Consequent behandelt de schrijver dit doel zoals uit de indeling van het werk blijkt. Wij noemen daarom de titels van de hoofdstukken: Verlossing, een geloof waarmee we alleen staan. Verlossing, een geloof waarmee religieuze ergernis gewekt wordt. Verlossing, waarmee rationele ergernis gewekt wordt. Verlossing, een geloof waarmee we botsen in de samenlevingsverbanden. Verlossing, een geloof waarmee we een andere toekomst verwachten.
In al deze hoofdstukken gaat de schrijver na hoe het christendom staat tegenover de andere wereldgodsdiensten: Hinduïsme, Zen-Budhisme, Jodo Shin Shu in Japan, Bhakti-religies, Islam. Hoe deze laatste allemaal een soort van auto-soterische systemen zijn. Vanzelfsprekend komt de vraag aan de orde of waarheidselementen in de niet-christelijke religies erkend worden. Maar ook de ter discussie staande opvattingen van Protestanten en Katholieken komen ter sprake, nl. de vraag over natuur-genade of genade-zonde (p. 35, 259) en de daarmee samenhangende disputen over de Mariologie (p. 35). Dat de schrijver daarbij nog steeds durft spreken van het aanbidden van Maria door de Katholieken mag men wel als een blinde vlek in zijn theologisch anders zo scherp ziend oog beschouwen.
Zeer lezenswaard zijn de beschouwingen van de schrijver waar hij op p. 59 ss aantoont dat het dogma van de gelijkheid van alle godsdiensten tot intolerantie voert en daarbij zeer juist het verschil aangeeft tussen exclusiviteit en intolerantie, een verschil dat de te simplistische opvattingen van velen over het hoofd zien en hen daarom in de war brengt.
Schrijver durft ook de hedendaagse moderne opvattingen aanpakken: de ontmythologisering van Bultmann, Cullmann, Bonhöffer, Robinson. Hij wijst op de onvolkomenheden en gevaren van het existentialisme. In het algemeen kan men zeggen, dat de schrijver door zijn diep en onvervalst geloof een steun zal zijn voor vele lezers, die dreigen in verwarring te geraken.
Het viel ons op hoe juist zijn opvattingen zijn over de essentiële punten van de Islamleer, al moet misschien zijn idee over de mystiek van de Islam (p. 30) hier en daar wat genuanceerder worden gebracht. Uitmuntend in dit verband moet men noemen, wat hij (p. 111) schrijft over het zonde-begrip in de Islam, over de Islam en zijn begrip van vernedering (p. 142), punten waarover zo zelden in onze Nederlandse literatuur juiste inzichten worden gegeven. Ook zijn opvattingen over Hinduïsme en Budhisme dragen hetzelfde karakter van uit het leven ervaren en doordachte en door studie verdiepte dagelijkse confrontatie.
J.J. Houben
| |
Berthold Klappert
Die Eschatologie des Hebraërbriefs
Theologische Existenz heute nr. 156, Chr. Kaiser, München, 61 pp., DM 6,50.
Sinds de opzoekingen van F.J. Schierse over de parenese als ‘Deutekanon’ van Hebr., staat deze brief sterker nog dan tevoren in de actualiteit van de christologie en de theologie van de hoop. Klapperts studie biedt een goed overzicht van de verschillende richtingen die de exegetische benadering van Hebr. tot nu toe insloeg. Na een nauwgezet tekstonderzoek vat hij zijn conclusies samen. Door de transpositie van het historische Christusgebeuren in de tijdeloze Alexandrijnse denkschema's eschatologiseert Hebr. dat Christusgebeuren. Zo komt het geschrift tegemoet aan de concrete geloofsnood van een gemeente waar de snel verwachte eindgebeurtenissen uitbleven. Het Christusgebeuren wordt immers tot een hoopgegeven geinterpreteerd. Dit alles gesteld in een voor ons vrij Duits-duistere terminologie, die zelf wel enige exegese behoeft.
W. Vanhemelrijck
| |
| |
| |
Godsdienst
Baers, J., e.a. - Het godsprobleem. - Patmos, Antwerpen, 1969, 132 pp., BF. 115. Godin, André - La vie des groupes dans l'église. - Le centurion, Paris, 1969, 102 pp., geïll., FF. 12. |
Kahlefeld, Heinrich, (Hrsg) - Die Episteln und Evangelien der Sonn- und Festtage. Auslegung und Verkündigung. Die Evangelien. I. Advent bis Aschermittwoch. Lesejahr B. - Knecht Verlag, Frankfurt am Main, 1969, 148 pp.. |
Mazzi, Don - Die Botschaft Jesu in Isolotto. - Matthias Grünewald Verlag, Mainz, 1969, 128 pp., DM. 7,80. |
Terruwe, Dr. A.A. - Geloven zonder angst en vrees. - Romen & Zn., Roermond, 1969, 68 pp., f 5,90. |
| |
Fr. Cromphout, red.
Een tijd van spreken
Gebeden en vooroefeningen
Lannoo, Tielt-Den Haag, 1969, 160 pp., BF. 98.
‘Een tijd van spreken’ hebben de auteurs hun werk genoemd, omdat er iets is ‘wat toch niet verzwegen kan worden, de dingen die ons ter harte gaan: het brood van de wereld, het woord van de mensen, de naam van onze God’ (p. 7). Daarmee zij, al te summier, thematiek en verantwoording van dit boek gegeven. ‘Liturgische vooroefeningen’ vormen het laatste deel, vanuit de volgende overweging: ‘Het gebed moet tot leven gewekt door de ons omringende werkelijkheid, door dingen, mensen en situaties (....) De liturgie onder meer kan die ruimte scheppen, ze kan vorm en taal bieden waarin ons bestaan door Gods woord verhelderd wordt’ (p. 127).
Vanuit die premissen wordt de lezer of de bidder met het werk geconfronteerd. Gaat het hier om een parafrase van wat in Nederland ontstond, aangepast aan de eigen taalen levensgevoeligheid van Vlaamse gelovigen? Daarvoor zijn er, naast vergelijkingspunten, teveel opvallende verschillen. Het grootste onderscheid lijkt o.i. hierin te liggen dat het hier gaat om een samenwerking van mensen die alle gemakkelijke eenzijdigheid hebben vermeden: ‘dat wij ook vandaag ons niet schamen voor het evangelie, dat wij een teken van tegenspraak durven zijn, maar dat wij ook de woorden zoeken om de boodschap te vertolken voor deze tijd’ (p. 56).
Wat tenslotte opvalt is de verzorgde vormgeving van het boek. Zowel de teksten van A. Boone, F. Cromphout, L. Geysels, R. Lenaers, en A. Van Laere, als de omslag, illustratie en lay-out van A. Van Laere, zijn van een sobere schoonheid die wel vraagt om ontdekking maar nooit opdringerig is. De uitgeverij heeft aan het werk veel zorg besteed en is er toch in geslaagd de prijs aanzienlijk lager te houden dan die van gelijksoortige bundels waarmee men handel drijft in Gods woord.
W. Vanhemelrijck
| |
Dr. H. van der Kwaak
Het proces van Jezus
Van Gorcum, Assen, 1969, 298 pp., f 26,-.
Het boek van Van der Kwaak ‘Het proces van Jezus’ past in de rij van de talrijke boeken die er de laatste jaren aan dit onderwerp zijn gewijd. ‘Na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog is de vraag naar de schuld aan de dood van Jezus opnieuw in de belangstelling gekomen. Enerzijds zijn er studies van Joodse zijde welke niet alleen fel de gedachte aan een collectieve schuld van het Joodse volk aan de dood van Jezus bestrijden, maar met name ook willen aantonen dat de beschrijvingen van de evangelisten reeds sterk tendentieus zijn; zij betogen dat - historisch bezien - slechts een beperkte leidende groep van de toenmalige Joden samen met Pilatus verantwoordelijk gesteld moet worden voor de veroordeling en executie van Jezus...’ (p. 2).
In de inleiding, waarin bovenstaande regel staat te lezen, valt bovendien te lezen dat de schrijver geen poging wil doen tot een historische reconstructie van het proces van Jezus. Zijn boek is bedoeld als een ‘vergelijkend onderzoek naar de beschrijvingen welke de 4 evangelisten ons van het proces van Jezus geven’. Hij wil de evangeliën lezen als een verhaal, niet als een procesverbaal van toentertijd plaatsgehad hebbende gebeurtenissen. Deze opmerkingen en de opzet van het boek suggereren derhalve dat de schrijver binnen het raam van het evangelisch verhaal zal blijven, en dat hij derhalve allereerst de verhouding ‘verhaal en lezer’ in het oog zal houden. We mogen verwachten dat hij de samenhang zal laten horen van het passieverhaal en het geheel van ieder evangelie. Iedere evangelist preekt zijn eigen passie, gelijk iedere evangelist zijn eigen evangelie heeft. Maar als Van der Kwaak ons deze suggesties in de
| |
| |
inleiding aan de hand gedaan heeft, is het moeilijk om zinnen te verklaren gelijk gevonden worden bv. op p. 126. Daar staat de conclusie van zijn interpretatie van de moeilijke tekst Matt. 27, 24-25:.... en heel het volk riep: Kruisig Hem! ‘Dit neemt niet weg dat we op dit punt ons zeer kritisch tegenover Mattheus hebben op te stellen. De door hem gegeven interpretatie van het proces en met name 27, 24-25 hebben een grote doorwerking in negatieve zin gehad. Hier ligt een kiem voor een latere fatale ontwikkeling. Daarom willen we 27, 24-25 als een ‘fatale’ tekst betitelen. We kunnen niet anders doen dan deze als volstrekt ‘tijdgebonden’ van de hand te wijzen. De christelijke gemeente die zich nu zeer bewust is van haar schuld aan het lot van het Joodse volk (sic!) zal niet kunnen volstaan met een huidige houding waarin ze weer zoekt naar het gemeenschappelijke; ze zal ook kritisch afstand moeten doen van die elementen in het Nieuwe Testament zelve welke - hoewel historisch begrijpelijk - een volstrekte vertekening geven die tot latere fatale gedachten en ontwikkelingen aanleiding hebben gegeven’.
Wij zijn het met Van der Kwaek eens, welk een misbruik, om geen erger woord te gebruiken, van deze tekst gemaakt is in het verloop van de geschiedenis. Maar de verklaring van deze tekst is niet gegeven door deze tekst te willen verwijderen uit het evangelie - ‘kritisch afstand doen’, er staat niet ‘nemen’. -
Zelfs als deze tekst genoemd moet worden de kiem van een latere fatale ontwikkeling. Schrijver had zich kunnen afvragen of de interpretatie van deze tekst in al zijn fataliteit - wij willen dat niet wegpraten, integendeel - wel de enige mogelijkheid is. Hier wreekt zich dat hij zich toch door een bepaalde historie laat leiden: de historie van een bepaalde fatale ontwikkeling. Hij onderstreept de ‘onhistoriciteit’ van de scène van Matt. 27, 24-25 (p. 114). Dan wordt het hem mogelijk om van Matt. 27, 24-25 te spreken als van een ‘legende’ (p. 126).
Met deze kwalifikaties: onhistorisch/legende-achtig wordt dan deze tekst de deur gewezen.
De schrijver zegt wel dat de symbolische betekenis van deze passage mogelijk is geworden door zijn ‘onhistoriciteit’, maar de symbolische betekenis blijkt voor hem alleen maar te kunnen zijn ‘het Joodse volk’. De mogelijkheid dat ‘geheel het volk’ een representatieve functie heeft, dat ‘ieder mens die in de wereld komt’ daarin zichzelf zou kunnen herkennen, is niet overwogen. De zucht naar het historische weten heeft de schrijver dermate in zijn ban dat hij teksten in het evangelie daarvoor veil heeft: hoogstbedenkelijk voor een schriftlezer, een schriftuitlegger in de gemeente.
Ben Hemelsoet
| |
P. Pas
Christen worden
Christen in de tijd, no. 3.
Uitgeverij Patmos, Antwerpen, 1968, 120 pp., BF. 110.
Dit boekje is een weldaad voor de gelovigen. Op een onderhoudende wijze worden zij vertrouwd gemaakt met de hele problematiek rond het doopsel. Er zijn vier deeltjes waarin dit eerste christelijke sacrament benaderd wordt: het doopsel in de schrift, het doopsel als sarament van het geloof, d.w.z. van het gelovig christen worden, de beschrijving van de doopritus, en tenslotte een helder antwoord op enkele vragen in verband met de praktijk van de kinderdoop. Hoe bevattelijk het werkje ook gesteld is, toch verwerkt het een massa van de meest moderne gegevens met zorg en een bijzonder evenwichtig oordeel. De zielzorger die nog meer wil weten zal zeer gebaat zijn met een aanzienlijk aantal goedgekozen voetnoten die hem wegwijs zullen maken in de recente vakliteratuur. De uitgever verdient gelukwensen voor de opzet van deze reeks ‘Christen in de tijd’, waarin het boek van Pas tenvolle geslaagd mag heten.
S. De Smet
| |
Luise Rinser
Von der Unmöglichkeit und der Möglichkeit heute Priester zu sein
Echter-Verlag, Würzburg, 1968, 60 pp., DM. 3,20.
Dit essay van de beroemde Duitse romanschrijfster behandelt de factoren die de hedendaagse crisis in het kerkelijk ambt bepalen. Het is echter geschreven vanuit de persoonlijke teleurstelling om een zoon die zijn priesterstudie heeft opgegeven. De voornaamste factoren worden wel behandeld, maar een beetje weinig geordend. Men zal in dit boekje goede suggesties, aardige formuleringen, maar geen sterk bewerkte uiteenzetting van het probleem vinden.
S. Trooster
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Heiss, Robert, - Hegel - Kierkegaard - Marx. - Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 408 pp.. |
Levinas, Emmanuel - Totality and Infinity. - Duquesne Univ. Press, Pittsburgh, 1969, 307 pp., $9,50. |
Luypen, Prof. Dr. W. - Nieuwe inleiding tot de existentiële fenomenologie. - Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 475 pp.. |
Melsen, Prof. Dr. A.G.M. van - Wetenschap en verantwoordelijkheid. - Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 188 pp.. |
Verhoeven, Corn. - Voor eigen gebruik - Ambo, Utrecht, 1969, 169 pp., f 10,-. |
| |
A.J. Ayer
The Origins of Pragmatism
MacMillan, London, Melbourne, Toronto, 1968, 347 pp., 70/-.
De schrijver probeert in dit werk een verschil te bepalen tussen de twee grondleggers van het Amerikaanse pragmatisme, waarbij Pierce, de eerste van de beide, wordt voorgesteld als dichter bij de tegenwoordige analytische filosofie staande dan de tweede grondlegger, William James. Hiermee kan natuurlijk niet worden bewezen dat het pragmatisme, lange tijd de belangrijkste filosofie in Amerika, eigenlijk analytisch is, want Pierce bleef lang als denker volkomen onbekend en de aanhangers steunden op James. Hoogst belangrijk is het werk voor de eigen vorm die deze leider van de Oxfordschool zelf geeft aan de anglo-saksische wijsbegeerte.
C.J. Boschheurne
| |
J.J. Macintosh and S.C. Coval
The Business of Reason
Routledge & Kegan Paul, London, 1969, 268 pp., £ 2/2.
Deze bundel bedoeld te laten zien dat de Engelse wijsbegeerte niet alleen meer over taal spreekt. Feitelijk zien we toch de typische Engelse filosofie van deze tijd: common language en logisch positivisme en wat men dan realisme noemt. Al deze bijdragen gaan dan ook over uitspraken over verschillende vragen, opvallend veel, ook al weer typisch Engels, over moraal. Feitelijk krijgt men op deze wijze alleen maar uitspraken over uitspraken. Soms zijn die bijzonder juist. Een voorbeeld is de eindconclusie van A. Harrison dat het esthetisch commentaar het groei-punt van de taal genoemd mag worden. Bij deze wijze van werken kan echter geen verband worden gelegd tussen het esthetisch object en deze taalgroei. Feitelijk blijven we hier in een vrij extreme vorm van idealisme steken. Omdat deze vorm buitendien niet kritisch is, kan men geen grens vinden, maar moet een soort apriori-grenzen voor het denken en meer speciaal voor toelaatbare uitspraken vaststellen, waardoor de even aangehaalde uitspraak van Harrison een zeer gewaagde is, want voor een werkelijke groei van het denkbare is in deze opvattingen geen plaats.
C.J. Boschheurne
| |
Ludwig Marcuse
Nachruf auf Ludwig Marcuse
Paul List Verlag, München, 1969, 268 pp., DM. 17,80.
Deze autonekroloog bestaat eigenlijk uit een aantal aforismen die door een aantal autobiografische, introspectieve beschouwingen met elkaar verbonden zijn. Het geheel maakt nogal een bittere indruk. Een bitterheid die terug te voeren is op de door schrijver benadrukte eenzaamheid na zijn remigratie in de Bondsrepubliek uit Amerika, waar hij zijn eerdere autobiografie schreef. Hij ziet nu de tegenwoordige tijd als een gedeformeerd verleden, d.w.z., hij ziet de maatschappij in de Bondsrepubliek als een mislukte Weimarer samenleving. Aan die samenleving van de Weimar-republiek besteedt hij dan ook lange beschouwingen. Enige verbazing daarbij wekken de besprekingen van Godfried Benn, die juist waar het die tijd betreft, beurtelings wordt geprezen en verworpen, wiens aanvankelijk enthousiasme voor het nazidom wordt overdreven en wiens botsing met de nazi's niet vermeld wordt. Is dat omdat Benn teruggekomen is op het cultuurpessimisme dat zijn werk uit die tijd kenmerkte? In ieder geval is deze verre verwant van Herbert Marcure nu een uitgesproken cultuurpessimist, die niet voldoende af kan geven op de nieuwe elite van vooruitstrevenden, die niet voldoende kan herhalen dat deze lieden die zo schelden op het establishment, zelf een nieuwe gevestigde klasse vormen. Hij vergeet daarbij dat er in iedere maatschappij een voorhoede zal zijn, en dat de nieuwe voorhoede zich niet daartegen keert, maar tegen het feit dat de vorige voorhoede in functie is gebleven zelfs lang nadat ze op de maatschappelijke ontwikkeling ten achter is gaan lopen.
C.J. Boschheurne
| |
| |
| |
Wetenschap
Harrison Matthews and Maxwell Knight - De zintuigen van de dieren. - Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 253 pp., f 4,50 / BF. 76. |
Heydebrand, Renate von, und Klaus Günther Just - Wissenschaft als Dialog. - Metzlersche Verlagsbuchhandlung, Stuttgart, 1969, 562 pp., DM. 39,-. |
Kuiper, J.W. - Biofysica - Wolters-Noordhoff, Groningen, 1969, 16 pp., f 2,20. |
Seidel, Prof. Dr. J.J., red. - Computerwiskunde. - Aula, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 155 pp., f 3,50 / BF. 60. |
Venema, Dr. G. - Thema met variaties. - Wolters-Noordhoff, Groningen, 1969, 19 pp.. |
Wickler, Wolfgang - Sind wir Sünder? - Droemer Knaur, München, 1969, 280 pp.. |
| |
J. Timmers
Cardiorespiratoire bevindingen bij een groep mannelijke werknemers
Nederl. Inst. voor Praeventieve Geneeskunde TNO, Wolters - Noordhoff, Groningen, 1969, 209 pp., f 26,-.
Handelsexemplaar van een dissertatie, waarin de resultaten zijn vermeld van een medisch onderzoek betrokken op 300 werknemers van gemeentelijke diensten te Den Haag. In antwoord op de vraag of bepaalde soorten arbeid voor sommige werkers mogelijk fysiek te zwaar zouden zijn, bleek dat zowel duidelijke als dubieuze cardiovasculaire afwijkingen bij globaal een-zesde deel en dito respiratoire afwijkingen bij een-vijfde deel van de onderzochten werden aangetroffen. Ongeveer 50% van de groep had in het geheel géén afwijkingen. Een vermeldenswaardige conclusie van de auteur is ook nog dat gebruikmaking van speciale onderzoeksmethodieken relatief weinig extra informatie oplevert in vergelijking tot het elementaire onderzoek.
Een belangwekkende studie voor medici.
J.J.C. Marlet
| |
De betekenis en de gevolgen van Cannabis-gebruik
Stafafdeling Externe Betrekkingen van het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid, 's-Gravenhage, (1969), 82 pp.
Deze brochure bevat de brief dd. 30 augustus 1968 van Staatssecretaris Dr. R.J.H. Kruisinga aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal alsook een extract van de bijlagen (die ter inzage van de leden ter griffie werden neergelegd). Voor hen die Engels kunnen lezen, is deze brochure een goede mogelijkheid zich te oriënteren omtrent de bekende effecten van Marihuanagebruik en de gevaren daarvan voor de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van de bevolking.
J.J.C. Marlet
| |
Klaus-Jürgen Mörs
Das Freizeitproblem im Deutschen Erwachsenenstrafvollzug
Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart, 1969, 171 pp., DM. 27,-.
Deze 3e aflevering van de ‘Beiträge zur Strafvollzugswissenschaft’ onder redactie van Th. Würtenberger en H. Müller-Dietz legt weer eens getuigenis af van de voortvarendheid van eerstgenoemde hoogleraardirecteur van het ‘Institut für Kriminologie und Strafvollzugskunde’ van de universiteit van Freiburg i. Br. De onderhavige studie stoelt namelijk op de 22 antwoorden die binnenkwamen op een door Würtenberger geëntameerde enquête onder leraren verbonden aan strafgevangenissen. Hoewel tevens gegevens over vrijetijdsbesteding uit jaarverslagen en uit een voorgaande enquête verwerkt werden, is auteur Mörs zich er goed van bewust dat de werkelijkheidswaarde van het verkregen beeld zeer betrekkelijk is. Zijn goed gedocumenteerde uiteenzettingen geven nochtans een inzicht in de verschillende middelen en mogelijkheden welke in de Duitse gevangenissen gerealiseerd zijn of zouden kunnen worden op het gebied van de vrijetijdsbesteding binnen het kader van de strafvoltrekking.
Voor hen die beroepshalve bij het Nederlandse gevangeniswezen betrekken zijn, is deze studie stellig levenswaard.
J.J.C. Marlet
| |
| |
| |
Economie
Ankum, Dr. L.A. - Prijsinflatie, kostprijsberekening en winstbepaling. - Stenfert Kroese, Leiden, 1969, 301 pp., f 32,-. Beishuizen, Drs. Jan, en Evert Werkman - De magere jaren. - Sijthoff, Leiden, 1968, 270 pp., f 10,30. |
Heertje, Dr. A. - De kern van de economie 2. - Stenfert Kroese, Leiden, 1969, 162 pp., f 14,50. |
Hüfner, Klaus, en Jens Naumann, herausg. - Economics of Education in Transition, Bildungsökonomie - Eine Zwischenbilanz. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1969, 275 pp., DM. 17,50. |
Traa, Dr. P.C. van - Geschiedenis van de economie. - De Bussy, Amsterdam, 1969, 198 pp., f 17,50. |
| |
H. Deleeck e.a.
Vermogensaanwasdeling en investeringsloon
Een terreinverkenning
S.E.S.O.-studie, Standaard Wetenschappelijke uitgeverij, Antwerpen, 1967, 208 pp.
Dit boek is het resultaat van een studie uitgevoerd door het S.E.S.O. in opdracht van de Christelijke Centrale van de Houtbewerkers en Bouwvakarbeiders. Het tweede deel van de titel, ‘een terreinverkenning’, geeft heel goed de inhoud weer van het boek. Volgens de schrijvers is deze studie ontstaan ‘uit de belangstelling voor problemen van de inkomens- en vermogensaanwasdeling, maar de vraag of investeringsloon en vermogensaanwasdeling in dit verband doelmatige hulpmiddelen zijn wordt uiteindelijk noch bevestigend noch ontkennend beantwoord. Het blijft een terreinverkenning’ (p. 7). De opzet kan samengevat worden ‘als het invoeren in België van de problematiek omtrent vermogensaanwasdeling en investeringsloon en het openen der discussie in de Belgische context’ (p. 7). Zoals het in een terreinverkenning past, worden na de begripsomschrijvingen (winst en overwinst; vermogensaanwasdeling en investeringsloon; spaarloon en consumptieloon; winstdeling; arbeidersactionnariaat) en de verantwoording vanuit de structuur van de inkomensverdeling en de sociaal-wijsgerige beschouwingen, de verschillende uitzichten van VAD van nabij bekeken t.w. de economische achtergronden en de juridische aspecten. Vervolgens is er een bespreking van de toestand in enkele nabuurlanden: Nederland, West-Duitsland, Frankrijk. Uiteindelijk worden de toepassingsmogelijkheden en -moeilijkheden op economisch, juridisch en institutioneel gebied belicht. Voor al degenen die belangstelling hebben voor de problematiek van inkomens- en vermogensverdeling, is dit boek meer dan het lezen waard, het geeft immers een rijke inventaris van: begrippen, verantwoordingen, toepassingsmogelijkheden en -moeilijkheden, voorstellen uit andere landen. Tenslotte is er nog een geselecteerde literatuuropgave.
A. Vanempten
| |
Joseph A. Schumpeter
Kapitalisme, socialisme en democratie
Vertaling van Capitalism, Socialism and Democracy, London, 1943, W. de Haan, Hilversum, Standaard Boekhandel, Antwerpen, 19672, 303 pp., f 14,90.
De studentenonlusten van de laatste tijd maken wel duidelijk dat er aan onze maatschappijstructuur getrokken wordt. Er zijn mensen die zich afvragen waar het heen gaat. Er zijn andere mensen die al bij voorbaat een antwoord hebben gegeven op die vraag. Marx bijvoorbeeld. Maar ook Schumpeter, die van de redenering van Marx niet veel over laat, maar merkwaardig genoeg tot voorspellingen komt die heel dicht bij die van Marx staan. Schumpeter meent dat het kapitalisme zelf de krachten levert die het in socialisme zullen transformeren. De student, althans de intellectueel in het algemeen, zal in dat proces volgens Schumpeter een belangrijke rol spelen. De student zal de quasi-democratische rechtvaardigheid van het vrije-markt mechanisme, dat zich naar de eigen wensen van elke marktpartij - zelfs van de student - richt, waarschijnlijk inderdaad ervaren als ‘runderlappen-socialisme’ (p. 156). Schumpeter ziet misschien ook heel goed de tragische vergissing van de individuele (studerende) socialist, die, naief maar begrijpelijk, de komst van het socialisme beschouwt als synoniem met ‘zijn’ aan de macht komen. ‘Wij’ gaan de zaak overnemen (p. 174). Schumpeter constateert terecht dat het kapitalisme gedoogt dat er meer afgestudeerden komen dan economisch verantwoord is (p. 130). Er wacht de afgestudeerde dus veel onzekerheid en dat is een van de gronden voor zijn sociale kritiek. De intellectuelen dringen zich binnen in de arbeidersbeweging. Dat is een volgende stap in de ontwikkeling. Er worden aldus krachten losgemaakt die het kapitalisme op de duur niet meer de baas kan. Naar de mening
| |
| |
van Schumpeter kan slechts de socialistische structuur die krachten duurzaam beteugelen en dit vraagstuk oplossen.
En dan is de hierboven beschreven aanslag op het kapitalisme van intellectuele zijde er nog slechts een van een hele reeks factoren die het ondermijnen. Niet álle krachten die het kapitalisme zouden bedreigen, weet Schumpeter op aannemelijke wijze te brengen, maar dat kan niet wegnemen dat het boek als geheel zeer belangwekkend is. Het is daarom een genoegen te kunnen constateren dat het zo goed is vertaald.
J.J. Meltzer
| |
Peter B. Kenen
Internationale economie
(Prisma-Compendia), Utrecht/Antwerpen, 1967, 159 pp..
Populaire uiteenzetting over de internationale economische betrekkingen, toegespitst op de Verenigde Staten. De lezer kan natuurlijk parallellen trekken met de situatie in Europa. Zo is het interessant de tamme avonturen van de Canadese dollar die, zoals in het boek is beschreven van 1950 - 1962 een zwevende wisselkoers heeft gehad, te vergelijken met het zweven van de Duitse mark in 1969. De fundamenteel bepaald minder stabiele achtergronden in het geval Duitsland doen de vraag rijzen of ook de Duitse kwestie op zo weinig spectaculaire wijze (mede dankzij het evenwichtherstellende optreden van speculanten) tot een goed einde zal komen als destijds het Canadese geval.
J.J. Meltzer
| |
Drs. B.W. Buenk, Mr. F.C.A. Eenhorst en Mr. C.W. Marks
De Kamers van Koophandel in de praktijk
AE. E. Kluwer, Deventer, 1969, 193 pp., f 17,20.
Kluwer beschikt over de gave steeds weer nieuwe terreinen voor goede uitgaven te vinden. Behalve misschien de lezenswaardige geschiedenis van de Kamers van Koophandel in Nederland staat er in dit boek niet veel dat niet al elders is te lezen, maar zoek het eens bij elkaar. Een korte en goede beschrijving over de bemoeiingen van de Kamers met handelsregister, handelsnamen, winkelsluiting, uitverkopen, vestiging, horeca, makelaardij, afbetaling, arbitrage, enz.. Na een duidelijke inleiding met taak, samenstelling en andere wetenswaardigheden over de Kamers. Het boek vormt een waardevolle aanvulling op meer algemeen gerichte werken over handelskennis en zal als zodanig dus van een flinke markt verzekerd zijn. Behalve een enkele drukfout en een enkele verkeerd gebruikte term heb ik er geen ongerechtigheden in kunnen vinden.
J.J. Meltzer
| |
Horst Claus Recktenwald, Herausgeber
Finanztheorie
(Neue Wissenschaftliche Bibliothek), Kiepenheuer & Witsch, Köln, Berlin, 1969, 531 pp., DM.26,-.
Bundel met specialistische bijdragen op het gebied van de overheidsfinanciën. Na een algemene inleiding worden achtereenvolgens belicht de begroting, de overheidsuitgaven, de staatsschuld en internationale aspecten. In elke categorie is een aantal recente en soms vertaalde artikelen opgenomen, die dikwijls voor de gelegenheid nog werden bewerkt. De bijdragen zijn van theoretische aard en liggen op betrekkelijk hoog niveau. Het is dus een werk voor de fijnproever, die het graag op de plank zal zetten, verheugd zich een paar tochten naar de bibliotheek te kunnen besparen.
De revisie van de stukken heeft niet kunnen voorkomen, dat men hier en daar nog een vraagteken zou willen plaatsen. Zoals bij H. Timm's overigens zeer goede Staat, Wachstum und Preisniveau, dat een theoretisch model geeft voor een land dat geen betrekkingen met het buitenland onderhoudt. Timm gaat vervolgens aan de hand van dat model in het vuur van zijn betoog praten over Westerse industrielanden, die echter over het algemeen een zeer open en op het buitenland georiënteerde economie hebben. Wel jammer eigenlijk, want Timm spreekt over dingen die in Nederland op het moment actueel zijn, zoals de periodieke verlaging van belastingtarieven. In het door hem geconstrueerde model van een economie is een dergelijke periodieke bijstelling noodzakelijk in het kader van de inflatiebestrijding. Nederlandse voorstanders van een bijstelling zouden verheugd zijn als zij over het anti-inflatie argument konden beschikken, maar helaas is een model slechts een model. Nog spijtiger is dat bij de 39 overigens goed geselecteerde artikelen een Nederlandse auteur ontbreekt en ook in de inleidende en historische artikelen weinig recht wordt gedaan aan Nederlandse bijdragen aan de ontwikkeling van dit deel van de economische theorie.
J.J. Meltzer
| |
| |
| |
Literatuur
Carlsson, Anni - Die deutsche Buchkritik von der Reformation bis zur Gegenwart. - Francke, Bern, 1969, 421 pp., Schw. F. 40. Coolen, Antoon - Herberg in 't misverstand. - (Salamander), Querido, Amsterdam, 19699, 250 pp., f 2,60. |
Grass, Günter - Örtlich betaubt. - Luchterhand Verlag, Neuwied, 1969, 358 pp.. |
Hemelrijk, Dr. J. - Mijn kinderleven. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1969, 169 pp., f 9,50. |
Heijden, Dr. M.C.A. van der - My dunkt ik zie het nog. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 320 pp.. |
Heijden, Dr. M.C.A. van der - Ik wil gelezen worden. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 313 pp.. |
Lamb, Charles and Mary - Ten Tales from Shakespeare. - J.M. Dent & Sons, London, 1969, 224 pp., 30/-. |
Magiera, Kurtmartin - Liddl, Eichhorn und Andere. - Knecht, Frankfurt am Main, 1969, 261 pp.. |
Poesiealbum 21 - Heinz Kahlau. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1969, 32 pp., M. 0,90. |
Poesiealbum 22 - Erich Fried. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1969, 32 pp., M. 0,90. Poesiealbum 23, - Henryk Keisch. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1969, 32 pp., M. 0,90. |
Ruebsamen, Helga - De kameleon. - (Salamander), Querido, Amsterdam, 1969, 155 pp., f 2,60. |
Walters, Hellmut - Der Mann ohne Ausweis. Die Aufzeichnungen des Staatsanwalts Pitroff in Sachen eines angeblichen Jesus. - Knecht, Frankfurt am Main, 1969, 181 pp.. |
| |
Armin Tuulse
Romansk Konst i Norden
Albert Bonniers Förlag, Stockholm, 1968, 168 pp., 118 ill in de tekst, 256 pl., 4 klpl.
Dit nieuwe boek over de romaanse kunst in Scandinavië past in de serie monografieën die een aantal Europese uitgeverijen samen op touw hebben gezet en gewijd zijn aan een bepaalde stijl in een bepaald land zoals bijvoorbeeld de gotiek in Frankrijk of hier de romaanse kunst in het Noorden. Enkele toppunten van de kunst zijn bekend, maar het geheel werd tot nog toe weinig systematisch onderzocht. Vroeger hebben we het boek van Kusch Alte Kunst in Skandinavien gesignaleerd. Nu verscheen, ongeveer terzelfdertijd met het boek van Tuulse, L'Art Scandinave in de serie La Nuit des Temps. De illustratie in het tweedelige Franse boek is schitterend in vergelijking met de overigens verzorgde illustratie van het Zweedse, maar dit laatste heeft op het Franse voor de systematische voorstelling van zijn inleiding, die achtereenvolgens de architectuur, de sculptuur en de schilderkunst behandelt. Buiten de illustraties in de tekst, geven de platen een goed overzicht van wat in Scandinavië aan romaanse kunst is bewaard.
G. Bekaert
| |
Dirk Christiaens
Tuin van huid
Manteau, Brussel-Den Haag, 1969, 38 pp., BF. 135.
Tuin van huid is een allegorie in verzen om Jeroen Bosch te eren. Interpretatoren van de schilderijen van Bosch, o.m. prof. D. Bax, hebben gewezen op de grote belangstelling die de ‘duivelse’ schilder had voor de Nederlandse taal waarvan hij spreekwoorden, gezegden, woordspelingen en symbolische betekenissen in de eigen schildertaal uitgedrukt heeft. Dirk Christiaens nu is de omgekeerde weg gegaan: vanuit het kijken naar doeken als De tuin der lusten, De verzoeking van de H. Antonius, Laatste Oordeel heeft hij de picturale wereld van Bosch - een hallucinatorische en apocalyptische wereld - gestalte gegeven in het woord van de dichter. De gedichten hebben taferelen uit de genoemde schilderijen tot inspiratiebron. Volgende citaten illustreren duidelijk de voorkeur van de dichter voor de alliteratie, de associatieve woordverbinding en het klankrijke woord: ‘Een kever aan het spit geregen / Rilt in een schild vol zilverwit’ (p. 14) en ‘De gehurkte uil over het water / Staart naar dit wit mensenpaar / Schuilend in een buil van licht’ (p. 17). Bij de evocatie van Bosch' huiveringwekkende visioenen van dood, hel en verdoeming interpoleert de dichter soms eigentijdse gebeurtenissen (‘Veroordeelden vormen een rij / Voor een stortbad van gas’, p. 11) of allusies op het werk van jongere Vlaamse schrijvers. Tuin van huid heeft veel gemeen met de emblemata-poëzie - verzen bij een afbeelding - daarom zouden m.i. enkele goede reprodukties van Jeroen Bosch een welgekomen aanvulling zijn bij deze gedichten, die de wereldvisie verklanken die door Bosch in vormen en kleuren uitgedrukt is.
J. Gerits
| |
| |
| |
Th. Oegema van der Wal
Van en over Jac. van Hattum
Manteau, Brussel-Den Haag, 1969, 143 pp., BF. 125.
De thans bijna zeventigjarige Jac. van Hattum, zoon uit een Fries tuinbouwersgezin, wordt met G. den Brabander en Ed. Hoornik wel eens verenigd tot de ‘Amsterdamse Shool’. Samen hebben zij inderdaad in 1938, 1941 en 1960 een bloemlezing gedichten gepubliceerd onder de titel Drie op één Perron en kunnen zij gerekend worden tot de anecdotisch-cynische dichters. Naast zijn poëzie - een poëzie van het gewone woord voor de gewone man - geraakte Van Hattum bekend als auteur van sprookjesachtige, vaak surrealistische kortverhalen. Hij betitelde zihzelf eens als de Nederlandse anders-dan-Andersen. En in deze uitspraak over zichzelf steekt meer dan bescheidenheid t.o.v. de grote sprookjesverteller; van Hattum heeft er ook de kern van zijn grootste leed in uitgedrukt. Hij is anders dan de anderen, een homoseksueel. Th. Oegema van der Wal, psycholoog en auteur van deze levensbeschrijving, heeft geen beroep gedaan op het uitgebreide jargon van de psychologie om de persoon van de onderwijzer-dichter van Hattum te doorgronden. Uit de keuze van gedichten en prozafragmenten komt haast vanzelf het weezen van de dichter naar voren: sarcasme uit misnoegen met zichzelf en de wereld en een fundamentele eenzaamheid. ‘De zwarte panter van de eenzaamheid houdt op mijn komst zich tot de sprong bereid,
het vlees dat lokt is weer mijn eigen vlees, de vrees die moordt is weer mijn eigen vrees’ (p. 126).
Een bibliografie van Van Hattums gehele werk besluit dit boek, dat tegelijk biografie en bloemlezing is.
J. Gerits
| |
Eugène van Itterbeek
Tekens van leven Beschouwingen over het schrijverschap
Beschouwingen over het schrijverschap
Manteau, Brussel-Den Haag, 1969, 160 pp., BF 195.
Van Itterbeek vat zijn eigen literaire arbeid op als een actief en creatief meeschrijven van het oeuvre van de dichter, romanschrijver of filosoof. Voor hem bestaat de kritiek erin ‘de betekenis van elk nieuw boek uit te drukken binnen de context van een steeds evoluerende bestaanservaring’ (p. 54) en ‘Lezer en kunstwerk lijken zich wel tegenover elkaar te gedragen als twee liefdepartners: het is een uitputtend omgaan met elkaar, een verliefdheid op het onzegbare van het eigen bestaan’ (p. 11). Hoewel de literatuur als voortdurende hernieuwde poging om het menselijk bestaan te duiden en klaar te komen met de problemen van het lijden, de dood, de tijd, het geluk, de beschaving, enz., beoefend kan worden in de zin van het Sartriaans engagement, van het protest à la Genêt of van de ‘nouveau roman’, toch blijkt de bezinning over het bestaan en over de act van het schrijven zelf een gemeenschappelijk kenmerk te zijn van de hedendaagse literatuur. Tot deze conclusie voert de lectuur van de vijf essays, samengebracht onder de titel ‘Belijdenis en Bezinning’. In ‘Tijd- of lotgenoten?’ ontleedt Van Itterbeek het werk van Julien Green, André Malraux, Jean Cayrol, Georges Perec en Le Clézio en beoordeelt het existentieel-esthetisch. Hij vestigt hierbij vooral de aandacht op de crisis van de vorm als symptoom van de tijdsgeest waarin wij leven. Als voornaamste componenten van deze tijdgeest geeft hij aan: de groeiende welvaart die de vrijheid van de mens meer en meer bedreigt, een steeds maar afnemend gevoel van zekerheid in deze wereld, de angst van de mens voor zijn verantwoordelijkheid en een niet aflatend zoeken naar geluk. De essays van Van Itterbeek brengen de lezer tot bezinning, bekeren hem terug tot de literatuur, nodigen hem uit tot het avontuur van het boek en dat op een eminente en overtuigende wijze.
J. Gerits
| |
Walter van den Broeck
Lang weekend
Manteau, Brussel-Den Haag, 1968, 301 pp., BF. 250.
In ‘De 5de meridiaan’ onder redactionele leiding van J. Weverbergh, worden van Noord- en Zuidnederlandse auteurs werken gepubliceerd met een experimenteel karakter onder de slagzin: voor lezers van vandaag die in termen van en voor morgen durven denken. In deze reeks wordt Lang weekend gelanceerd. De held van het verhaal is de kantoorbediende Hector de Waegenmaeckere die drie dagen vrij heeft en deze wil gebruiken om fantastische dingen te beleven waarmee hij dan kan opscheppen tegen de mensen op kantoor, wier horizon beperkt is tot Van Looy en Merckx en het decolleté van de
| |
| |
secretaresse. De leden van het gezin de Waegenmaeckere draaien 300 blz. rond in de cirkel van hun tot stereotiepe woorden en gebaren gestolde bekrompenheid en verveling. Ook de culturele wereld waarmee Hector in een artiestenkroeg kennis maakt, blinkt uit door onbenulligheid en banaliteit. In de armen en het bed van Brigitte, de vrouw van volksvertegenwoordiger Kwallob, komt Hector vrij vlug tot de nuchtere constatatie dat hij door haar alleen maar geconsumeerd wordt. De auteur is er zich terdege van bewust dat de werkelijkheid van het boek niet de werkelijkheid van alledag is. Zonder overgang verglijdt de realistische observatie dan ook in haast surrealistische projecties en maakt Hector zonder moeite overstapjes van zijn kleine bediendenwereld naar zijn roze droomwereld. En de auteur kijkt geamuseerd naar deze metamorfose die hij al schrijvend tot stand brengt. Als hij op p. 281 zichzelf laat zeggen: Schrijven is nutteloos. Ik bedoel: het is nutteloos omdat een boek nooit gelezen wordt zoals het hoort. Je vlecht een mand en iedereen probeert er water in te vervoeren. Je schrijft een plezierig boek en iedereen huilt, dan klinkt dit als een waarschuwing voor de lezer. Lang weekend heeft het niet alleen over de belevenissen van Hector, maar ook over de zin van het met het schrijven bezigzijn.
J. Gerits
| |
Peter Andriesse
Verboden te jodelen!
Maniteau, Brussel, 1969, 109 pp., BF. 125.
De eerste drie verhalen van deze bundel zijn geënt op een thematiek die door Wolkers reeds in het lang en het breed uitgeschreven werd: hoe de puber het volwassen bestaan ontdekt als een vervreemdend, seksueel-agressief en tegelijk gekooid bestaan. De uitzichtloosheid ervan wordt haast op de wijze van een parabel gedemonstreerd in de figuur van de schoenmaker met de horrelvoet uit ‘Van Rossums Troost’ en surrealistisch geëvoceerd in ‘Onbedachtzaamheid’ dat eindigt als volgt: ‘In zijn hoofd hangt een witte mist die steeds dikker wordt en ook al tracht hij deze mist moedwillig binnen te dringen op zoek naar nog een enkele gedachte, dan stoot hij slechts op een nog dikkere mist’ (p. 54). Origineler en even knap zijn de vijf overige verhalen waarin Peter Andriesse een (de?) mens confronteert met zichzelf (‘De reuzenteleskoop’), met het gemassificeerd bestaan in een door computers gedicteerde wereld van geslachts- en hersenloze mensen (‘Verboden te jodelen!’ en ‘Termieten’) of sarcastisch-pessimistisch het teloorgaan van de vrijheid beschrijft (‘De aap Irk’ en ‘De verzameling’). Als de vrijheid verdwijnt, verdwijnt meteen de menselijkheid en wordt de afstand tussen de apen van Artis en de bezoekers van Artis bedenkelijk klein, ja zelfs onbestaande.
J. Gerits
| |
Ward Ruyslinck
De Karakoliërs
Manteau, Brussel-Den Haag, 1969, 173 pp., BF. 195.
Het jongste werk van Ward Ruyslinck is een satire, doorzichtig en in de toon van het divertimento geschreven. De zwarte president Goem van een onbeduidend kleine republiek, Sukadië genoemd, brengt een officieel vijfdaags bezoek aan het land van de Karakoliërs, d.i. aan ons land. Hoofdbrokken uit het programma zijn het bezoek aan een instelling van zenuwzieke meisjes, de dierentuin, blok C van een gevangenis waar het culturele schuim, kunstenaars en studenten, zijn ondergebracht, een kartuizerklooster en de nationale wapenfabriek R. Stal & Killer. Een scharrelpartijtje tussen kabinetchef Soubras en zijn secretaresse geeft Ruyslinck de gelegenheid om peper en zout te strooien op het gerecht van grieven en afgetakelde burgerwaarden dat de lezer aangeboden wordt. Toch is die Soubras de figuur met het meeste ruggegraat in het boek. Misschien wel omdat hij, zoals Ruyslinck, van zichzelf kan zeggen: ‘Ik had pedagoog moeten worden of sprookjesschrijver; ik ben eigenlijk een idealist, een gekneusde idealist’ (p. 58). Met kneuzingen alleen wordt geen grote literatuur geschreven, wel een boek dat men leest zoals men het familiealbum bekijkt: personen en situaties worden dadelijk herkend, slechts af en toe ontdekt men tevoren nog nooit waargenomen details.
J. Gerits
| |
C.J. Ooms-Vinckers
Ik heb de slavenklok geluid
Rivière & Voorhoeve, Zwolle, 1969, 217 pp., f 11,90.
Evenals de andere boeken van schrijfster een sociaal sterk bewogen roman, ditmaal over een Oostduitse jongen die geconfronteerd wordt met de problemen van Zuid-Afrika.
R.S.
| |
| |
| |
Theater
Annuaire saison 1967-1968. Théatre. Ballet. Télévision. - Centre d'études théatrales de Louvain, 176 pp., geïll.. |
Arnott, Peter - The theatres of Japan. - Macmillan, London, 1969, 319 pp., geïll., 90/-. |
Beerbohm, Max - More theatres. 1898-1903. - Rupert Hart-Davis, London, 1969, 624 pp., 90/-. |
Brown, John Russell - Shakespeares plays in performance. - Penguin books, Harmondsworth, 1969, 266 pp., geïll., 8/-. |
Calarco, N. Joseph - Tragic being. Apollo and Dionysus in western drama. - University of Minnesota press, Mineapolis, 1969, 202 pp., $ 6,00. |
Dom, Knut - Die Erlösungsthematik bei Eugène O'Neill. - Carl Winter, Heidelberg, 1968, 136 pp., DM. 22. |
Häberle, Erwin - Das szenische Werk Thornton Wilders. - Carl Winter, Heidelberg, 1968, 150 pp., DM. 21. |
Kaiser, Gerhard (Hrsg), - Die Dramen des Andreas Gryphius. - Metzlersche Verlagsbuchhandlung, Stuttgart, 1969, 385 pp., DM. 39. |
Lawrence, William W. - Shakespeare's problem comedies. - Penguin Books, Harmondsworth, 1969, 222 pp., 6/-. |
Melchinger, Christa - Illusion und Wirklichkeit im dramatischen Werk Arthur Schnitzlers. - Carl Winter, Heidelberg, 1969, 138 pp., DM. 18. |
Pickerodt, Gerhart - Hoffmannsthals Dramen. Kritik ihres historischen Gehalts. - Metzlersche Verlagsbuchhandlung, Stuttgart, 1969, 283 pp., DM. 34. |
Quennell, Peter - Shakespeare. The poet and his background. - Penguin Books, Harmondsworth, 1969, 365 pp., geïll., 10/-. |
Segal, Erich - Roman laughter. The comedy of Plautus. - Harvard University Press, Boston, 1968, 229 pp., $ 6,95. |
Steinmetz, Horst - Die Trilogie. Entstehung und Struktur einer Grossform des deutschen Dramas nach 1800. - Carl Winter, Heidelberg, 1968, 192 pp., DM. 24. |
Wilson, John Harold - A preface to restoration drama. - Harvard University Press, Boston, 1968, 208 pp., $6,00. |
| |
Benno von Wiese
Karl Immermann. Sein Werk und sein Leben
Verlag Gehlen, Bad Homburg v.d. H., 1969, 357 pp., DM. 28,-.
Van K. Immermann (1796-1840) is totnogtoe te eenzijdig zijn rol belicht als intendant van het Düsseldorfer Schauspielhaus en zijn moeizame verhouding tot de ongelukkige alcoholicus C.D. Grabbe. S. redt nu ook Immermanns eigen produktie en kent hem een functie toe in het eigentijdse literaire denken, zonder hem meteen te verheffen tot een der echt onrechtvaardig vergeten eenzame groten. Lyrisch en dramatisch een uitgesproken epigoon, wordt hij hier gerehabiliteerd als epicus en literair criticus. Als criticus spreekt hij zich uit over de meest uiteenlopende historische aspecten, maar de basis blijft veeleer een sociaal-maatschappelijk bewustzijn dat het voorbije feodalisme met enige weemoed betreurt maar hard onderweg is naar een zinvolle transpositie van de taaie burgerlijkheid. Als epicus, met de grote cyclische romans Die Epigonen (1836) en Münchhausen (1839) en een groot aantal memoireberichten, demonstreert Immermann een uitgesproken satirisch talent met facetten die S. als razend-actueel tracht te redden: het thema van het ‘Narrentheater der Welt’ maar dieper toch dat van de fundamentele tegenspraak tussen zijn en voorkomen van de mens in de wereld. S. weet uitmuntend de tijdsdiagnostische talenten van Immermann aan te tonen en promoveert hem bijgevolg, zoniet tot een miskend genie, dan beslist tot een ambitieus en lucied peiler van zijn tijd en psyche, wat hem ook voor vandaag boeiend maakt.
C. Tindemans
| |
Werner Hecht
Materialien zu Bertolt Brechts ‘Die Mutter’
Suhrkamp, Frankfurt, 1969, 199 pp., DM 3,-.
In de nu al uitzonderlijke serie, die studiemateriaal i.v.m. tekstgeschiedenis en interpretatie-evolutie van Brechts afzonderlijke werken aanbiedt, is dit keer de bewerking van M. Gorki's roman Die Mutter aan de beurt, bijgevolg een sterk propagandistische tekst, behorend tot de ‘Lehrstücke’-periode en zonder grote theatergeschiedenis. De samenstelling gebeurt volgens het chronologische procédé: de opvoering te Berlijn in 1932 met de aansluitende Brechtcommentaar
| |
| |
van 1932 en 1936, de opvoering te New York in 1935, te Oost-Berlijn in 1951 met de daarop gebaseerde kopieën. Deze documentatie is zonder twijfel een vruchtbaar begin voor een filologisch-accurate uitgave die eens toch komen moet. Een aanhangsel brengt de opvoeringsstatistiekjes, maar de waarde daarvan is zeer te betwijfelen, als je bedenkt dat b.v. ook de opvoering in het Fakkeltheater te Antwerpen (februari 1963) wordt vermeld. Die uitvoering heb ik meegemaakt....
C. Tindemans
| |
Chester Clayton Long
The Role of Nemesis in the Structure of Selected Plays by Eugene O'Neill
Mouton, Den Haag, 1968, 231 pp., f 28,-.
Ulrich Halfmann
‘Unreal Realism’ O'Neills dramatisches Werk im Spiegel seiner szenischen Kunst
Francke, Bern, 1969, 191 pp.
Hoe het beginsel van de rechtvaardigheid, al dan niet geïncorporeerd in het menselijk handelen, structureel is uitgewerkt in een aantal drama's van O'Neills oeuvre, is Longs begin- en eindpunt. Want verder dan het ontwerpen, analyseren en methodologiseren van zijn werkthema reikt de interesse echt niet. Het is een bijzonder taai voorbeeld van zich zelfstandigmakende methode waarbij de behandelde auteur volkomen bijkomstig wordt en meteen ook de ontwikkeling zichzelf buiten spel plaatst. Dit mechanisme wordt in werking gezet door het vooropschuiven van een serie analysepunten: lex talionis (intermenselijke gerechtigheid, vertrekkend uit en dus ook slaand op de individuele aanleg), de maatschappelijke wetten (essentieel retributief t.o. de distributieve lex talionis), de goddelijke voorschriften (uiteraard altijd finaal optredend) en de tragische gerechtigheid als een louter esthetisch fenomeen, resultaat en dus volkomen produkt van het mimesis-principe. Het blijft allemaal ongenuanceerd abstract en gedepersonaliseerd, zonder contact met zowel dramatiek als theater.
Dit contact is integendeel vertrekpunt en resultaat bij Halfmann. S. tracht uit te maken in welke zin de regieaanduidingen in het oeuvre van O'Neill aansluiten bij de dramatische visie, wat en hoe er gesuggereerd wordt dat de theatrale realisatie rechtstreekse versterking moet betekenen van het fundamenteel dramatische plan. Ontleding van decor (gesplitst in binnenen buitenruimte, met zin voor realiteitssuggestie en symboolsublimering), geluid (natuurlijk en muzikaal-instrumentaal) en licht (natuursuggestie en effecten) leidt hem tot een conclusie waarin de nadruk wordt gelegd op O'Neills wil om het woordaspect te minimaliseren als enig medium tot dramatische communicatie en bijgevolg op zijn tendens om een symbolisch-bovenrealistisch (niet surrealistisch) drama te ontwerpen.
C. Tindemans
| |
Marianne Mercier-Campiche
Le Théâtre de Claudel ou la puissance du grief et de la passion
Jean-Jacques Pauvert, Paris, 1968, 275 pp., FF. 28,50.
Van L'Endormie (1886) tot Le Soulier de satin (1919-'24) reikt dit onderzoek van het dramatische oeuvre van P. Claudel volgens de beproefde methode van strikte tekstanalyse. S. wil in de eerste plaats de constanten en de evolutie in Claudels thematiek duidelijker aantonen; dat impliceert dat ze de nogal sterk verschillende versies tegen elkaar afweegt en daarbij tot verrassende resultaten komt. Centraal staat de klemtoon op het autobiografische element. Dit uitgangspunt was al uit andere analyses bekend (S. ruimt onderweg enkele van de meest vertrouwde Claudel-kenners, b.v. J. Madaule, onelegant uit de weg), maar in dit boek staan voor het eerst zo duidelijk de opeenvolgende etappes van Claudels moeizame groei geëtaleerd: het jeugdsyndroom van een onharmonisch gezin met zijn zuster Camille als beheersende factor, de traumata van sex en kuisheid, de boeman van de stad en het onderwijs, de bekeringscrises, het overspel met Ysé, het militante christendom. S. gaat lang niet op in bewondering voor haar object; de episodes omheen Ysé worden bepaald kritisch verwerkt en het uiteindelijke geloofsaspect van Claudel wordt geanalyseerd als een usurpatie van Evangelie en christelijke ethiek. Zodat S. aan het einde kan waarmaken (textueel zowel als ideëel) wat voortdurend gesuggereerd werd: de waarschijnlijke invloed van Nietzsche. Een grondig bezwaar moet de vaststelling toch blijven dat op nagenoeg geen enkele plaats het intrinsiekdramatische, laat staan het theatrale aspect van dit oeuvre wordt aangeraakt. Hoe boeiend en overtuigend haar argumentatie intern ook mag uitvallen, structureel en formeel laat ze daardoor een facet onvermeld dat medeverantwoordelijk moet geacht voor de thematische uitwerking.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Film
Gish, Lilian - Lilian Gish. The movies, Mr. Griffith and me. - W.H. Allen, London, 1969, 388 pp., geïll., 50/-. |
| |
John Gregory Dunne
The Studio
Farrar, Straus & Giroux, New York, 1969, 255 pp., $ 5,95.
Bij mijn weten werd nog nooit een zo volledig beeld geschetst van de werking van een film-produktiemaatschappij. Hoe de 20th Century Fox het overdonderende succes van The Sound of Music in de daaropvolgende jaren tracht te hernieuwen; hoe verschillende road-shows (Star en Dr Doolittle) afgewerkt worden en hoe de promotie ervan gebeurt; hoe de nieuwe produkten (The Boston Strangler en Hello, Dolly) ontworpen worden; hoe de verschillende andere films (een 24-tal per jaar, waarvan S. slechts een paar volgt in hun verschillende stadia) gesuperviseerd worden; hoe de televisie-produktie behartigd wordt; hoe tenslotte, deze hele zaak drijft op de familie Zanuck: J.G. Dunne doet het allemaal op een scherpe en briljante journalistieke wijze uit de doeken, in korte, soms moordende paragraafjes. Een nuttig document voor wie iets wil begrijpen van Hollywood in de jaren zestig.
E. De Kuyper
| |
Robert Hamilton Ball
Shakespeare on Silent Film
Allen and Unwin, London, 1968, 403 pp., geïll., 63/-.
Dit een ‘geschiedenis van Shakespeare in de stomme filmperiode’ noemen is schromelijk overdreven, omdat S. nergens bekommerd schijnt te zijn om de Shakespeare-films in te passen in de cinematografische produktie uit die jaren. Nergens ook wordt nagegaan in hoeverre Shakespeare-verfilmingen uit die periode gelijkenissen of verschillen vertoonden met andere literaire transposities; waarom men reeds zo vroeg met dergelijke verfilmingen bezig was, in hoeverre ze verschilden van de overige films uit die tijd, enz.... Dit is misschien te veel gevraagd van een auteur die vooral bekommerd is om de (eng)dramaturgische aspecten, en wat dit betreft, een indrukwekkende som aan gegevens en materiaal heeft samengebracht. Ball vergelijkt uitvoerig (daar waar hij kan met filmscripts in extenso!) de plots uit de films met de originele intrige van Shakespeare; hij laat geen gelegenheid voorbijgaan om te signaleren welk personage, welk piot-onderdeel, gewijzigd of weggelaten werd. Maar nog eens, waarom dit gebeurde, en of het misschien iets te maken heeft met cinematografie wordt niet gesuggereerd, laat staan, uitgewerkt. Maar ook in zijn beperkt opzet is het werk van professor Ball indrukwekkend, en kan met nut geraadpleegd worden voor wie zich verder zou willen specialiseren op de studie van Shakespeare in de film. Een tweede deel, dat de verfilming van Shakespeare in de geluidsfilm onderzoekt, wordt aangekondigd.
E. De Kuyper
| |
Richard Schickel
Walt Disney
Weidenfeld and Nicholson, London, 1968, 384 pp., 45/-.
De verhouding Disney - de intellectuelen ligt volgens S. ‘in a great tradition of mutual misunderstanding’ (p. 281). Ook dit boek is niet vrij te pleiten van een zekere dubbelzinnigheid, maar met dit verschil dan dat Schickel zijn haat-liefde-relatie t.o.v. het fenomeen Disney nergens verdoezelt. Hij komt vol bewondering uit voor de leider van de indrukwekkende ‘mouse-factory’ (p. 360), het type van de kapitalistische business-man. ‘Walt Disney's greatest creation was Walt Disney’ (p. 44) en S.'s grondige analyse van de groei en uitbouw van deze zaak maakt dit op schitterende en enigszins angstaanjagende wijze duidelijk. De angst (die bij S. soms de vorm aanneemt van een vrij bitsige toon t.o.v. een man die, uiteraard, weinig sympathie afdwingt) spruit voort uit een soort fatalistisch besef dat ‘niemand aan het fenomeen Disney kan ontsnappen’: ‘If you have a child you cannot escape a Disney character or story even if you loathe it. And if you happen to like, you cannot guide or participate in your child's discovery of it's charms. The machine's voice is so pervasive and persuasive that it forces first the child, then the parents to pay it heed, and money’ (p. 18). De laatste jaren van zijn leven groeide Disney's invloed nog sterker uit op andere gebieden, met Disneyland en zijn urbanistieke projecten voor een ‘Disneyworld’ in Florida en een ‘Mineral King Winter Recreation Area’ in California. De Verenigde Staten van Amerika waren goed op weg om de Verenigde Staten van Dis- | |
| |
ney te worden. Nu de man overleden is (1966), is zijn fascinerende aanwezigheid - zeer eigenaardig genoeg in het publieke domein gebaseerd op een alomtegenwoordige afwezigheid - slechts gedeeltelijk getaand. Bewijs hiervan was het feit dat S. niet kon rekenen op de medewerking van de maatschappij die Disney's naam draagt (wat b.v. de afwezigheid van fotografisch materiaal moet
verklaren) en die de legende vanzelfsprekend blijft exploiteren. Deze - en nog andere - feiten maken een genuanceerde kritische approach uiteraard nog steeds moeilijk. Bij het lezen van Schickels werk beseft men pas ten volle hoé moeilijk.
Er zullen nog vele jaren moeten voorbijgaan eer men deze eigenaardige brok ‘Americana’ volledig zal kunnen exploreren en, uiteindelijk, terecht zal kunnen komen bij een filmisch oeuvre dat uit zijn tijd geheven, ontdaan van de fatalistische fascinatiemechanismen waaraan het gebonden was, ineens open zal bloeien en een bijzonder kleurrijk en waardevol getuigenis afleggen over veertig jaar filmgeschiedenis, veertig jaar Amerikaanse geschiedenis en veertig jaren uit de geschiedenis van het kapitalisme. Een kleurrijker prentenboek over deze periode lijkt er niet te bestaan: dit is nu alvast te voorspellen.
E. De Kuyper
| |
François Poulle
Renoir 1938
Ou Jean Renoir pour rien?
Enquête sur un cinéaste.
Editions du Cerf, Paris, 1969, 169 pp., geïll.
De contradicties in Renoirs cinematografische carrière heeft men altijd trachten te verdoezelen of te verklaren door zijn gul temperament. Tot een feitelijke uiteenzetting is het bij mijn weten, nooit gekomen. Dat is wat F. Poulle tracht te doen: de bizarre wendingen in de vooroorlogse periode analyseren en er een uitleg voor vinden. Zijn opzet is boeiend, en beloftevol in de inleidende pagina's. Maar bij de behandeling worden deze hoopvolle verwachtingen weggespoeld door vage uiteenzettingen en uitweidingen. Waar blijft de interesse die S. beweert te hebben voor ‘les hommes publics qui s'engagent par rapport à une société?’ Waar blijft het aangekondigde onderzoek over een man in zijn tijd? Te weinig feitenmateriaal wordt gebruikt, te veel (soms boeiende) persoonlijke interpretaties. Zo kan men lezenswaardige bladzijden vinden over het realisme bij Renoir, Zola, Flaubert en Balzac, over Renoirs erotiek en andere neventhemata die naar gelang S.'s inspiratie aangesneden worden. Maar het basisthema wordt daarmee niet bevredigend ontwikkeld.
E. De Kuyper
| |
Noël Simsolo
Le Monde de Jerry Lewis
Editions du Cerf, Paris, 1969, 156 pp., geïll.
De films van acteur-regisseur Jerry Lewis behoren tot de merkwaardigste voorbeelden van moderne cinema, en dit onder het mom van zuiver Hollywood-seriewerk. 't Is die wezenlijk dubbelzinnige verschijningsvorm die waarschijnlijk ook de kern uitmaakt van hun belangrijkheid en een rijk werkterrein biedt voor film-analisten. S. ziet in de acht films die tot nog toe door Lewis zelf gerealiseerd zijn, de zelfverwezenlijking van een persoon via de kronkelwegen van de komische maskerade. Deze thesis, vrij eng gedistilleerd uit het achttal films, zou heel wat meer aan overtuigingskracht winnen als de auteur in staat was geweest het personage te situeren als cinematografisch fenomeen in de Hollywoodse context. Nu is dit essay nogal schematisch gebleven.
E. De Kuyper
| |
Alexander Kluge
Die Artisten in der Zirkuskuppel: ratlos
Die Unglaübige
Projekt Z
Sprüche der Leni Pieckert
Piper Verlag, München, 1968, 146 pp., DM. 5,-.
Alvorens het filmdraaiboek van een film klaarligt kan deze literaire stof heel wat stadia doorlopen. Bij een cineast zoals A. Kluge, tevens romancier, is het vanzelfsprekend dat deze stadia verschillende ‘literaire’ vormen hebben aangenomen. In het geval van Die Artisten.... zijn dat spreuken en notities door de heldin opgeschreven; losse, genummerde fictie-flarden die een overkoepelende titel (Projekt Z) hebben meegekregen; een soort ontwerp voor een proeffilm, Die Unglaübige. Het volledige draaiboek rondt het geheel af. Jammer genoeg heeft men (de uitgever? de auteur?) het niet nodig geacht al deze brokstukken chronologisch of anders te verbinden, wat meteen ook het interessante aspect van de opzet (een creatief proces ter lezing geven) erg relativeert.
E. De Kuyper
| |
| |
| |
Kunst en architectuur
Claessens, Bob en Jeanne Rousseau Onze Brueghel. - Mercatorfonds, Antwerpen, 1969, 233 pp., geïll., BF. 1.950. |
Kulturzentrum Villa Hügel. - Aurel Bongers Verlag, Recklinghausen, 1969, 30 pp., DM. 2,50. |
Kunst als Spiel. Spiel als Kunst. - Aurel Bongers Verlag, Recklinghausen, 1969, 154 pp., DM. 15,-. |
Vermeersch, Valentin - Brugge's kunstbezit. Vijftig kunsthistorische opstellen. 1. - Desclee De Brouwer, Brugge, 1969, 242 pp., geïll., BF. 440. |
| |
Kunst in beeld
Carel J. du Ry van Beest Holle
De volken van het oude Oosten
264 pp., 288 reprod. waarvan vele in kleur.
Albert Schug
De twintigste eeuw
264 pp., 260 reprod. waarvan vele in kleur.
Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1969, BF. 390, luxe-edit. BF. 475.
Aansluitend bij onze bespreking van vorige delen (febr. 1969, aug.-sept. en febr. 1968), kunnen we ook de presentatie van de kunst van het oude oosten en van de twintigste eeuw, binnen de normen van de serie, aanbevelen. Het gaat om een nieuwe opvatting van het boek, waarin beeld en tekst tot een eenheid vervloeien, een soort beeldverhaal waarin niet langer van een illustratie van de tekst of van een commentaar bij de illustratie gesproken kan worden. Die eenheid lukt niet altijd even voortreffelijk. In het deel over het oude oosten hebben tekst en beeld een zekere onafhankelijkheid ten overstaan van elkaar en wordt het parallellisme tussen beide door uitvoerige legenden bij de platen verduidelijkt. Intussen vormt dit deel met zijn keuzze van reprodukties, zijn kaarten, zijn tabellen, zijn bibliografie een uitstekende inleiding op het complexe geheel van de oude kunst in het Oosten. Ook met het deel over de kunst in de twintigste eeuw kan men gelukkig zijn, al is men dan wel geneigd bepaalde accenten, vooral dan op de Duitse kunst, een beetje te relativeren, en andere belangrijkere facetten zoals het surrealisme en dadaïsme een grotere plaats in het overzicht te gunnen. Het is verdienstelijk, de architectuur binnen het kader van de moderne kunst te situeren, maar deze integratie heeft als gevolg een vertekening van de architectuur die bijna tot een zuiver figuratieve aangelegenheid wordt herleid. Maar in zijn geheel genomen vervult ook dit deel zijn rol als inleiding en eerste oriëntatie in de kunst van de twintigste eeuw.
G. Bekaert
| |
H. Waterschoot
Van Carraramarmer tot oud ijzer, de beeldhouwkunst van 1900 tot heden
Van In, Lier, 1968, geïll., 80 pp., BF. 98.
Dit boekje is een poging om een breder publiek wegwijs te maken in de doolhof van de moderne beeldhouwkunst. Een aantal hoofdwegen worden aangeduid. Deze lopen langs kubisme, expressionisme en andere reeds bekende -ismen, over de abstracte kunst, zelfs tot aan de Pop-art. Het wordt allemaal wel wat veel om het in een zo bondig bestek te behandelen. De schrijver gidst ons rustig van kruispunt tot kruispunt, presenteert onderweg op regelmatige afstanden suggestieve illustraties, goochelt bij het uitleggen wellicht wat te vaak met het onderscheid inhoud-vorm (waarover sommige filosofen of kunstenaars misschien zullen struikelen), maar in zijn bescheiden opzet slaagt hij zeker in zoverre dat de vroeger onthutste beeldenbekijker zich nu in het grillige gebied van de zo pluriforme moderne sculptuur wat beter kan oriënteren.
A. Van Laere
| |
Erich Lessing
Het verhaal van Noach
Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1968, 119 pp., geïll.
De fotograaf Erich Lessing heeft een specialiteit: de grote verhalen en bepaald de grote reisverhalen van de mensheid in foto's van landschappen en kunstwerken navertellen. De Odyssee heeft hij op een prachtige wijze in beelden vertaald. Nu brengt hij, in een minder omvangrijk boek, het verhaal van Noach. In dit verhaal wendt hij uitsluitend kunstwerken aan: middeleeuwse mozaieken, glasramen, beelden, miniaturen. Deze kunstwerken brengt hij door de juiste keuze van een detail tot leven en leert ze vaak op een nieuwe wijze zien. De reprodukties zijn begeleid door de tekst uit de Bijbel. Achterin het boek wordt het verhaal in de geschiedenis gesitueerd en de illustraties van een bondig kunsthistorisch commentaar voorzien.
G. Bekaert
| |
| |
| |
DuMont's grosser Kunstkalender 1970
12 klpl., form. 44,5 × 48 cm., DM 17.80
DuMont: Art '70
12 klpl., form. 45,5 × 64 cm., DM 24.
DuMont's grosser Kunstkalender is sinds lang een bekend begrip voor verzamelaars van onberispelijke reprodukties. Zoals gewoonte, brengt ook de ‘grosse Kalender’ voor 1970 in hoofdzaak reprodukties van moderne schilderijen (9 op 12 dateren van deze eeuw) die tot de klassieke meesterwerken van onze tijd gerekend mogen worden. Merkwaardiger is echter een nieuwigheid in het DuMont kalenderfonds: Art '70 met werk van kunstenaars die momenteel aan de orde zijn, of minstens, juist aan de orde geweest zijn! Deze kalender bevat werk van Albers, Warhol, Fruhtrunk, Paolozzi, Indiana, Wesselmann, Pfahler, Oldenbourg, Jones, Krushenick, Lichtenstein, Vasarély. Hij sluit aan bij de actuele trend van de ‘multiples’, kunstwerken die ineens in meerdere exemplaren worden gemaakt. De reprodukties van groot formaat zijn schitterend.
G. Bekaert
| |
Ullstein Bauwelt Fundamente
21. Ebenezer Howard
Gartenstädte von morgen
198 pp., 35 ill., DM 14.80
22. Cornelius Gurlitt
Zur Befreiung der Baukunst
166 pp., 19 ill., DM 8.80
23. James M. Fitch
Vier Jahrhunderte Bauen in USA
330 pp., 247 ill., DM 22.80
Ullstein, Berlin, 1968
Het twintigtal verschenen delen van de Bauwelt Fundamente, een serie die in totaal vijftig delen zou omvatten, vormt reeds een onmisbare bibliotheek van de moderne architectuur, waarin evenzeer belangrijke heruitgaven voorkomen, zoals Bruno Taut's Frühlicht, als vertalingen zoals Jane Jacobs’ Tod und Leben grosser amerikanischen Städte, of oorspronkelijke studie als Anna Teut's Architektur im Dritten Reich. Het werk van Gurlitt, dat gaat over de Duitse architectuur in de negentiende eeuw, in deze serie te ontmoeten, verrast op 't eerste gezicht. Na kennismaking blijkt het er integendeel erg op zijn plaats omdat men hierin immers de invloed van de negentiendeeuwse architectuur en architectuuropvattingen op het bouwen in de twintigste eeuw duidelijk kan aflezen. Deze confrontatie wordt nog pregnanter wanneer men Gurlitts zienswijze vergelijkt met die van Ebenezer Howard, de ontwerper van de ‘garden city’, wiens boek terecht door de uitgever ervan, J. Posener, ‘grondig misverstaan’ wordt genoemd. De geschiedenis van zijn invloed is een aaneenschakeling van verkeerde interpretaties ervan. De tekst van het boek zelf is de niet erg correcte vertaling van de eerste Duitse uitgave van 1907. Wat we aan de hand van de geciteerde boeken voor de Europese architectuur kunnen constateren, onderzoekt J. Marston Fitch in zijn schitterende geschiedenis van de Amerikaanse architectuur. De eerste uitgave ervan verscheen in 1947, maar deze werd in 1966 zo grondig herwerkt en uitgebreid, dat het twee delen werden, waarvan hier enkel het eerste, historische gedeelte in vertaling wordt gegeven. De kloof tussen architectuur en socioculturele evolutie, die in eerst genoemde werken te onstateren viel, wordt hier nogmaals in een concrete geschiedenis geïllustreerd.
G. Bekaert
| |
René Berger
Découverte de la peinture
Marabout Université, Verviers, 1968, 3 dln., 267, 248 en 253 pp., 124, 141 en 121 ill., 7, 11 en 9 klpl.
Découverte de la peinture is al een ‘oud’ boek: het dateert van 1958 en werd destijds somptueus uitgegeven door de Zwitserse Guilde du Livre te Lausanne. Eigenlijk was die luxe een contradictie, want de bedoeling van het boek is duidelijk ‘populariserend’. In zijn nieuwe uitgave in de Marabout université is het daarom beter op zijn plaats. Het kleinere formaat is wel hinderlijk voor de kwaliteit van de reprodukties, vooral in kleur, maar deze fungeren in de eerste plaats als een hulpmiddel, een weg naar het kunstwerk zelf. Die weg wordt in deze uitgave in drie etappes verdeeld, beantwoordend aan de drie delen van de oorspronkelijke uitgave die nu een nieuwe naam hebben gekregen: 1. L'Art de voir, 2. L'Art de comprendre, 3. L'Art d'apprécier. In 1. gaat het om een algemene oriëntatie, in 2. worden de esthetische componenten van het schilderij (ruimte, lijn, kleur, licht, enz.) geanalyseerd, in 3. wordt aan de hand van concrete voorbeelden onderzocht hoe deze componenten in het kunstwerk samenspelen. Het kan niet anders of zulk een methodische aanpak krijgt iets schools en vervelends. Maar misschien is zulke scholing wel nodig om een aantal hardnekkige vooroordelen uit de weg te ruimen.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Miscellanea
Durrell, Jacquie - Beesten in mijn bed. - Prisma, Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 192 pp.. |
Heydecke, Heinz - Die Schilfteichpiraten. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1969, 263 pp., M. 5,60. |
Hoek Ostende, J.H. van den Amsterdam vroeger en nu. - Van Dishoeck, Bussum, 1969, 116 pp., f 7,90. |
Houtte, Prof. Dr. J.A. van - Brugge vroeger en nu. - Van Dishoeck, Bussum, 1969, 116 pp., f 7,90. |
Jappe Alberts, Prof. Dr. W. - De Nederlandse Hanzesteden. - (Fibula), Van Dishoeck, Bussum, 1969, 96 pp., f 7,25. |
Kalender 1970. |
Wildpferde aus China. - Buchheim Verlag, Feldafing, DM. 6,90. |
Malerei unserer Zeit - Buchheim Verlag, Feldafing, DM. 3,80. |
Pi Pa Pop - Buchheim Verlag, Feldafing, DM. 6,90. |
Ikonen, Gleichnisse des Ewigen. - Buchheim Verlag, Feldafing, DM. 6,50. |
Moderne Kunst. Modern Art - Buchheim Verlag, DM. 9,80. |
Oranjekalender - Pro Juventute, Postbus 7101, Amsterdam, f 4,25. |
Koshewnikow, Wadim - Im Labyrinth des Abwehrs. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1969, 452 pp., M. 7,40. |
Maas, H.H.J. - Peel omnibus. - De Fontein, De Bilt, 1969, 446 pp.. |
Meinsma, Dr. L. - Roken en risico's. - De Tijdstroom, Amsterdam, 1969, 116 pp., f 2,50. |
Pama, C. - Heraldiek en Genealogie. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 415 pp.. |
Schulten, Dr. C.M., en J.W.M. Schulten - Het leger in de zeventiende eeuw. - (Fibula), Van Dishoeck, Bussum, 1969, 112 pp., f 7,25. |
Thijssen, Theo - Schoolland. - (Salamander), Querido, Amsterdam, 1969, 191 pp., f 2,60. |
Wyndham, John - Chockey. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, 159 pp.. |
| |
Dr. Joan Hemels
De strijd voor de klassieke persvrijheid
Van Gorcum & Co., Assen, 1969, 699 pp., f 69,50.
Het jaar 1869 vormde een keerpunt in de geschiedenis van het Nederlandse dagbladwezen. In dat jaar werden namelijk de dagbladbedrijven ontheven van de verplichting om voor ieder exemplaar dat zij van hun krant drukten en voor iedere advertentie die zij opnamen, zegelrechten te betalen. Die zegelrechten drukten loodzwaar op de pers. Meer dan de helft van wat de kranten aan abonnementsgelden binnenkregen ging regelrecht naar de fiscus. Van het restant moesten de bedrijven zien rond te komen. Dat kon onmogelijk zolang de abonnementsprijs niet hoog lag, veel hoger dan welke krant in het buitenland ook. Die hoge abonnementsprijzen echter verhinderden de groei van de lezerskring - en zo bleef men maar in een vicieuze cirkel ronddraaien. Eerst na de volledige afschaffing van dit kwaadaardig zegelrecht kon de Nederlandse pers zich ontplooien en zich naar een hoger niveau opwerken.
Die afschaffing heeft echter heel wat voeten in de aarde gehad. Allerlei journalisten en publicisten hebben er naarstig voor en tegen geschreven; parlement en regering hebben er herhaaldelijk van gedachten over gewisseld; er is zelfs een compleet Anti Dagbladzegel Verbond in het leven geroepen om op te komen tegen deze gehate ‘vuile vinger’ van de overheid op de krant. Uit en te na is ieder argument pro en contra besproken en gewogen. Men gaat in Nederland met zulke zaken nu eenmaal niet over één nacht ijs.
Dr. Hemels gaat in dit boek oorspronkelijk zijn proefschrift - die hele beroering na. Een interessant stuk geschiedenis zowel van het politieke leven als van het dagbladwezen in Nederland. Uiteraard valt hij daarbij nogal eens in herhalingen. Journalisten schrijven en redenaars spreken in Nederland elkaar nu eenmaal vaak na. Dr. Hemels' bronnen overlappen elkaar dus nog al eens. Het is echter wel een schat van materiaal dat hij bij elkaar brengt ook over de wijze waarop de Nederlandse pers zich na de afschaffing van het dagbladzegel opmaakte om een beter niveau en een beter aanzien te verwerven.
Hij heeft met dit boek de kennis van de ontwikkelingsgang der Nederlandse pers aanzienlijk verrijkt.
Hans Hermans
|
|