| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
Tsjecho-Slowakije
Hoe verpolitiekt de topsport is bleek weer eens duidelijk, toen een der toeschouwers na de ijshockeywedstrijd Zweden - Tsjecho-Slowakije de Zweedse overwinnaars uitmaakte voor communisten, daar nu de Russische en niet de Tsjecho-Slowaakse ploeg het wereldkampioenschap behaalde. Waarschijnlijk zal men nu in Praag de Zweden wel dankbaar zijn, want de gevolgen van twee overwinningen van de Tsjechische ploeg op de Russische tijdens dit tournooi zijn al ernstig genoeg.
Reeds de eerste overwinning had geleid tot spontane vreugde-uitingen in Praag en andere steden, maar bij de betogingen vielen geen incidenten voor die regelrecht als anti-Russisch bestempeld konden worden. Dit was wel het geval na de tweede Tsjechische overwinning, toen grote vernielingen werden aangericht in het Praagse kantoor van de Russische luchtvaartmaatschappij Aeroflot. Dit paste zo wonderwel in het schema van het Russische optreden, dat het niet uit kon blijven of er werd gesproken over geprovoceerde plundering; in elk geval hebben de Russen de situatie onmiddellijk uitgebuit.
Kort na deze incidenten probeerde een aantal Tsjechische stalinistische generaals president Swoboda te dwingen de noodtoestand af te kondigen en een militair bewind in te voeren. Toen de president weigerde, richtten zij zich tot de inderhaast gearriveerde Russische minister van defensie, Gretsjko, maar ook deze ging er niet op in. Wel dreigde hij Swoboda, dat Russische troepen de steden zouden bezetten als de toestand niet zou worden ‘genormaliseerd’, maar ook deze intimidatiepoging mislukte, evenals een poging binnen het partijpresidium om Dubcek tot aftreden te dwingen; dit laatste ging niet door omdat de Slowaakse partijleider Husak zich uitdrukkelijk achter Dubcek stelde. Toch kon zijn aftreden niet lang meer op zich laten wachten.
Gedurende het laatste halfjaar hebben de Russen de positie van Dubcek steeds meer ondermijnd; voortdurend was hij gedwongen maatregelen te nemen die de geplande liberalisatie dan wel niet onmogelijk maakten maar haar wel steeds meer uitholden. Zijn poging het communisme een menselijk gezicht te geven brak stuk op de noodzaak keihard te moeten onderhandelen met de Russen en tegelijkertijd zijn aanhangers desnoods hardhandig aan het verstand te moeten brengen, dat er - helaas - nog enge grenzen waren voor de vrijheid. Handig
| |
| |
hebben de Russen Dubcek in een voor hem hopeloze positie gemanoeuvreerd en nu namen zij de kans waar om hem kwijt te raken.
Ook Josef Smrkovsky, vice-voorzitter van het parlement, was reeds lang het mikpunt van de pro-Russische propaganda. Nu werd hij beschuldigd van deelname aan anti-Russische manifestaties en verweet men hem tevens wel te hebben gewaarschuwd tegen het gevaar dat Tsjecho-Slowakije dreigde van de zijde der aanhangers van ex-president Novotny, maar te weinig aandacht te hebben besteed aan de gevaren van uiterst rechtse zijde. Een amende honorable heeft hem niet gered; ook hij moest een paar stappen terug.
Tussen al deze aanvallen en verklaringen door nam de regering een aantal maatregelen, als de herinvoering van de voor-censuur bij pers, radio en televisie, de systematische opsporing van anti-socialistische elementen, de versterking van de politie en de inschakeling van het leger bij de handhaving van de openbare orde. Deze maatregelen achtte men nodig om een burgeroorlog te voorkomen, die vanzelf tot een direct Russisch ingrijpen zou leiden, een ingrijpen waarop ook Dubcek doelde in een radio- en televisierede op 3 april - de voorafgaande was 8 januari geweest! - toen hij er op wees dat het land een hoge politieke prijs zou moeten betalen als gevolg van de gebeurtenissen der afgelopen dagen. Tegelijkertijd werden enkele hoge partijfunctionarissen, die beschuldigd waren van collaboratie met de Sovjets, gerehabiliteerd; onder hen bevonden zich de voormalige leden van het presidium, Bilak en Piller.
Op 17 april kwam het Centrale Comité der partij bij elkaar en werd de te betalen prijs gesanctioneerd - niet vastgesteld, daar dit elders was gebeurd. Trouw aan het ritueel verklaarde Dubcek zich medeverantwoordelijk voor de gebeurtenissen van de laatste maanden en vroeg om ontheffing uit zijn functie. Op zijn voorstel werd vervolgens de Slowaak Husak gekozen tot partij-secretaris. Na een besluit om het presidium in te krimpen van 21 tot 11 leden werd een nieuw presidium gekozen, waarin Smrkovsky niet terugkeert; wel behoudt hij zijn plaats in het Centrale Comité en is hij nog vice-voorzitter van het parlement. Dubcek is lid van het presidium gebleven en wordt tevens belast met de politiek onbelangrijke functie van voorzitter van het federale parlement. Naast hem komt als uitgesproken liberaal ook Swoboda terug, terwijl men door de verkiezing van Polacek, een topfiguur in de vakbondswereld, wil proberen de vakbonden gerust te stellen over de te volgen politiek. Verder hebben in het presidium drie uitgesproken conservatieven zitting waaronder de boven reeds genoemde heren Bilak en Piller. De meerderheid van het presidium wordt geacht te behoren tot de gematigden, de realisten, die in principe vasthouden aan de liberale koers, maar hebben begrepen dat deze op dit ogenblik niet te verwezenlijken is.
Dit zou ook de opvatting van Husak zijn, die zelfs niet de door de Russen meest gewenste figuur zou zijn geweest. Men verwacht niet dat Husak de rol van Kadar in Hongarije zal spelen, maar uiteindelijk zich zal tonen als fervent nationalist, die slechts uit noodzaak de Russen tegemoet wil komen maar tenslotte even onverzettelijk zal optreden tegen te grote invloed van Moskou als tegen z.i. onverantwoordelijk optreden van Tsjecho-slowaakse zijde. Hij is
| |
| |
begonnen met in Moskou te onderhandelen over twee voorname punten, n.l. een krediet om de economische toestand in zijn land te verbeteren en de terugtrekking van de Russische troepen. In beide gevallen zou hij succes hebben gehad, hetgeen er op zou wijzen dat ook Moskou aan een stabilisatie van de toestand de voorkeur geeft.
Het Westen volgde de ontwikkelingen met gespannen aandacht, maar speciaal de West-Europese communistische partijen alsmede Joego-Slavië en Roemenië protesteerden tegen de gang van zaken in Praag, daar zij er een versterking in zagen van de Brezjnew-doctrine, waarin aan communistische landen het recht wordt toegekend om in een communistische staat in te grijpen wanneer daar de positie van het communisme wordt bedreigd; m.a.w. aan de communistische landen is slechts een beperkte souvereiniteit toegestaan. Dit betekent gevaar voor Roemenië en Joego-Slavië en het verdwijnen van de elders levende hoop op een grotere onafhankelijkheid t.a.v. Moskou.
| |
Frankrijk
Zoals in Praag een einde kwam aan het tijdperk van Dubcek, kwam er in Frankrijk een einde aan dat van de Gaulle.
Tijdens de onlusten van mei vorig jaar kondigde de Franse president reeds een referendum aan, waaruit het vertrouwen van het Franse volk in zijn leiding zou moeten blijken. Hij liet zich er toen echter van overtuigen dat dit in de gegeven omstandigheden ondoenlijk was, ontbond de Nationale Vergadering en bij de daaropvolgende verkiezingen behaalde de Gaullistische partij een stevige meerderheid. Desondanks hield de generaal een bittere nasmaak over; zijn gedoodverfde kroonprins, Pompidou, had eigenlijk de situatie gered en zijn populariteit groeide, hetgeen niet in overeenstemming was met de alleenzaligmakende grootheid van de president. Verder is de verkiezing van een Gaullistische meerderheid toch nog wel iets anders dan bij een referendum vertrouwen uitspreken in de persoon van de Gaulle.
Dat het vertrouwen in hem een gevoelige knauw had gekregen, bleek ook uit de kapitaalvlucht uit Frankrijk, die tegelijk gevolg en oorzaak was van de economische moeilijkheden waarin het land einde 1968 kwam te verkeren en waarin de president weigerde te devalueren, maar een andere, meer met de glorie van Frankrijk overeenstemmende oplossing zocht om de valuta-positie van het land te herstellen.
Het lijkt nu wel of de Gaulle naar een aanleiding gezocht heeft om nog eens een duidelijk votum van het Franse volk voor zijn persoon te krijgen. Daarvoor gebruikte hij onverwachts een aantal hervormingsvoorstellen, die neerkwamen op: opheffing van de uit de Napoleontische tijd daterende centralisatie van alle bevoegdheden in Parijs en vervanging van de 95 departementen door 21 economische districten met eigen wetgevende bevoegdheid; beperking van de macht van de Senaat - waarmee de president voortdurend overhoop lag - en wijziging in de opvolging van de president in dier voege, dat bij plotseling wegvallen van het staatshoofd niet de voorzitter van de Senaat maar de premier met de waarneming zou worden belast. Daar de premier door de president wordt
| |
| |
aangewezen en deze bij een verkiezing over alle mogelijke faciliteiten t.a.v. radio en televisie beschikt, zou de Gaulle of zijn plaatsvervanger een geweldige invloed uitoefenen bij de opvolging.
Er waren talrijke bezwaren tegen deze hervormingen en tegen de wijze waarop zij tot stand moesten komen. Het was te begrijpen dat men de laatstgenoemde machtsuitbreiding niet kon waarderen; ook vroeg men zich af waarom de Gaulle de wetten niet voorlegde aan de Nationale Vergadering, waar succes toch verzekerd was; verder had men bezwaar tegen het feit dat over drie verschillende kwesties met een enkelvoudig ja of nee moest worden beslist, terwijl die kwesties dermate ingewikkeld waren dat de kiezer er nauwelijks wijs uit kon worden.
Misschien heeft de Gaulle, toen hij de oppositie tegen zijn voorstellen zag - de Senaat verklaarde het referendum ongrondwettig en van diverse kanten werd het nee gepropageerd - zijn wil trachten door te zetten door er een vertrouwensvotum aan te verbinden, maar hierin zag men eerder een poging tot chantage van het Franse volk, een opvatting, die in de laatste dagen voor 27 april nog werd versterkt door het stellen van het oude alternatief: de Gaulle of de chaos, dat de president ook bij vorige gelegenheden telkens uitbuitte. Andere keren was dit niet onjuist; toen was er geen andere mogelijkheid; nu was die er echter wel.
De poging van de president om de zaak ten zijnen gunste te forceren mislukte, nu zelfs in het Gaullistische kamp, waar Giscard d'Estaing zijn vroeger ‘ja, maar....’ wijzigde in ‘nee maar!’, de ontevredenheid met het beleid van de generaal duidelijker op de voorgrond trad. En al ijverde de het vorig jaar uit de eerste Gaullistische linies verwijderde Pompidou ijverig voor het ‘ja’, hij verklaarde tevens bereid te zijn een eventuele opvolging van de Gaulle te aanvaarden.
Op zondag 27 april viel de beslissing; bijna 53% bleek neen te hebben gestemd en de Gaulle trok zijn conclusie en legde maandag 28 april precies om twaalf uur zijn ambt neer, waarin hij voorlopig wordt opgevolgd door de voorzitter van de Senaat, Alain Poher, terwijl de regering Couve de Murville de lopende zaken blijft behartigen.
De Gaulle is verslagen, maar door het samengaan van talrijke tegenstanders, die het onderling nog altijd hevig oneens zijn, zodat er is opgemerkt, dat er teveel overwinnaars zijn. Onder die overwinnaars is men druk aan het ruziën over de kandidatuur voor het presidentsschap. Namen genoeg: Deferre, Mitterand, Poher en dat zijn nog slechts de voornaamste. Deze situatie is het voordeligst voor Pompidou, die zich net op tijd aan de dominerende leiding van de Gaulle heeft weten te onttrekken om ook voor anderen aanvaardbaar te kunnen zijn. Zo voor bovengenoemde Giscard d'Estaing, die aanvankelijk voelde voor de kandidatuur van Antoine Pinay, maar toen deze weigerde, het beter vond in contact te treden met Pompidou om te zien welke prijs hij hier kon krijgen voor zijn steun. Pompidou beloofde de Franse Europese politiek te wijzigen, zodat een toetreden van Engeland mogelijk zou worden, Frankrijk in de NATO te handhaven en de sociale politiek van de Gaulle te veranderen. Hiermede
| |
| |
maakte Pompidou geen goede beurt bij zijn vroegere chef, daar het weinig minder dan een breuk is met de politiek van de generaal, maar hij vergroot de kans om aanhangers uit het centrum te krijgen en zo - mogelijk reeds op 1 juni of, indien herstemming nodig is, op 15 juni - de opvolger te worden van een groot man, die te lang groot wilde blijven en zijn paternalisme te ver dreef niet alleen voor Frankrijk maar ook voor Europa en de gehele wereld. Het tijdperk de Gaulle is voorbij. Een van de goede zijden - behalve natuurlijk dat Luns nu de grootste politicus is - zal zijn dat de generaal nu de tijd krijgt om zijn Mémoires te voltooien, waarmee zowel de Franse litteratuur als de historie zullen zijn gediend.
5-5-'69
J. Oomes
| |
België
Vlaamse C.V.P.: zelfstandiger
Het Congres van de Vlaamse C.V.P., gehouden op 26 en 27 april, zal in de geschiedenis van deze partij zijn plaats krijgen als een keerpunt: de weg naar een grotere zelfstandigheid werd door de meerderheid van de congressisten met zoveel aandrang aan een gedeeltelijk nog weerbarstige hogere leiding opgedrongen, dat de weg terug naar het voormalige unitarisme onmogelijk lijkt.
Dit bleek duidelijk tijdens het debat over het karakter van het verbindingsorgaan langs waar de Waalse tegenhanger, de Parti Social Chrétien, en de Vlaamse C.V.P. in de toekomst met elkaar zullen communiceren. De P.S.C. zal hierover op haar aanstaande congres ook nog wel een en ander te zeggen hebben. Maar van Vlaamse zijde heeft een duidelijke meerderheid zich uitgesproken voor een ‘overlegorgaan’, en tegen een ‘beleidsorgaan’. Dat was geen vage twist van filologische of etymologische aard. Iedereen was er zich van bewust dat de meerderheid van de congressisten geen beslissingsmacht noch beleidstaken meer wil toevertrouwen aan een gemeenschappelijk Vlaams-Waalse partijtop. Dit besef gaf een welbepaalde inhoud en tonaliteit aan de op zeker ogenblik vrij scherpe woordenwisseling tussen dhr. Van den Daele, die op het Congres de meest Vlaams-bewuste fractie aanvoerde, en de voorzitter van de unitaire partij, dhr. Houben, wiens functies en machten feitelijk de inzet waren van die fase van het Congres.
De zin van de congresbesluiten liet aan duidelijkheid niets te wensen over: de C.V.P. wil geen ‘vleugel’ meer zijn, maar een totaal autonome partij, die gemeenschappelijke punten van actie en beleid heeft met de P.S.C, maar die de Waalse instemming niet nodig heeft om haar standpunten te bepalen.
| |
Hypotheken van het verleden
Aldus heeft de C.V.P. haar volledige zelfstandigheid veroverd in principe, maar nog niet volledig in feite. De unitaristisch-gezinde leiders hebben wel een slag verloren, maar daarom nog niet gecapituleerd. Reeds de eerste dag na het
| |
| |
Congres trachtten sommigen van hen door eigen interpretaties het definitieve karakter van de genomen besluiten uit te hollen.
Daarenboven mist de zelfstandig geworden C.V.P. nog een aangepaste organieke omraming. Unitaire instellingen en structuren bleven nog bewaard, unitaire instrumenten zullen nog gehanteerd worden door politici die van een federalisering van het partijleven niet willen weten. De voorzitter die in zijn mandaat bevestigd werd, de vroegere ‘vleugel-voorzitter’ Robert Van de Kerckhove, draagt de stempel van de vroegere toestanden. Het zal een tijd duren alvorens de zelfstandig geworden partij ook in haar actie, programma en stijl haar eigen profiel krijgt. Bij de deelname aan de machtsuitoefening in het politieke leven zal de Vlaamse C.V.P. moeten bewijzen dat er ook ten gronde iets veranderd is. Op het Congres bleek de daartoe vereiste energie beschikbaar, zeker aan de basis van de partij.
Deze probleemstelling werd doorkruist door nog andere actuele conflictsituaties. De jongeren wisten hun invloed te verruimen in de beleidsorganen. Hun links-democratische opvattingen stootten echter op een zekere weerbarstigheid bij de meerderheid van de congressisten.
Ofschoon aan de basis van de splitsing der unitaire C.V.P. - P.S.C. een onmiskenbare Vlaams-nationale bewustwording de drijvende kracht is, schuwde de meerderheid van het Congres deze terminologie. Sommige sprekers verwierpen het nationalisme uitdrukkelijk. Hoe breed ze hun operatieveld ook wilden uitmeten en hoe wijd ze de deur ook openzetten voor socialisten, marxisten en andere linkse groepen: aan de leden van de Volks-Unie werd al bij voorbaat meegedeeld dat men met hen niet wilde praten. Een concentratie van Vlaamse krachten werd op het Congres door sommigen als een schrikbeeld voorgesteld - al ligt de politieke en sociologische werkelijkheid in het Vlaamse land wel anders dan in dergelijke theoretische modellen.
Het was een Congres met een paar duidelijk afgetekende tendensen en een reeks onopgehelderde tegenstrijdigheden. Dat is altijd beter dan een Congres zonder inhoud en zonder reacties.
| |
Collard's 1 mei-rede
Men moest slechts enkele dagen wachten - tot 1 mei - om nog een ander nieuw feit in het partijpolitieke leven te constateren.
De voorzitter van de B.S.P., Leo Collard, hield ter gelegenheid van de 1 meifeesten een rede waarin hij een hergroepering van de democratische krachten voorstelde. Hiermee bedoelde hij een samenbundeling van de socialistische en christen-democratische partijen op basis van een travaillisme dat Collard echter tevens unitair-Belgisch opvatte.
Uit de talrijke reacties die erop volgden, bleek nogmaals dat de travaillistische idee wel in ruime kringen leeft, maar praktisch niet van de grond geraakt. Daar waar de werkelijke partijpolitieke acties gevoerd worden, weegt die invloed van dit hoofdzakelijk intellectueel verlangen niet op tegen de tradities of tegen de praktische of sentimentele bezwaren. De polarisatie van het poli- | |
| |
tieke leven in een conservatief en een travaillistisch centrum, met uitsluiting van alle andere krachtlijnen, wordt in België nagestreefd door milieus die bewust of onbewust onder marxistische invloed zijn geraakt. Zij werken denkschema's uit die, volgens de bevoegde marxistische sociologische analyse zelf, veel te eenzijdig zijn. Die politieke modellenbouw is niet in overeenstemming met de complexiteit van de moderne industriële maatschappij. In de politieke polemiek zal deze denkwijze niettemin nog een ruime plaats innemen. Maar noch dhr. Collard, noch de C.V.P.-jongeren, noch de anderen die in die richting uitkijken hebben er tot nog toe vat mee gekregen op de massa zelf.
| |
Benelux: institutioneel zwak
Op 28 en 29 april had in Den Haag een tweedaagse bijeenkomst van het intergouvernementeel Benelux-comité plaats. Zoals vrijwel alle fasen van het Benelux-beleid ging ook deze topontmoeting weer gepaard met enige verwarring en tegenwerking. Tenslotte is er toch een stap gezet in de goede richting: op 1 november 1970 zullen de laatste douanebelemmeringen aan de Benelux-grenzen verdwijnen. Maar er is een uitzondering: de grensformaliteiten die hun oorsprong vinden in de invoering van de B.T.W. in België. Vanwege de daaraan verbonden moeilijkheden zal men tot 1971 moeten wachten alvorens de douaneunie volledig is geworden.
Daarnaast zijn in Den Haag een paar stappen gezet - althans verbaal - in de richting van een voortschrijdende economische integratie, die vanzelfsprekend meer omvat dan alleen maar de afbraak van de tolmuren. Omdat de echte Beneluxianen in de drie landen beseffen dat de Benelux-werking - alle bestaande comité's en commissies ten spijt - niet permanent genoeg is en niet gedragen wordt door een institutionele basis met eigen bevoegdheid, besloot men een tijdelijk stimulatie-comité op te richten. Het is beter dan niets, maar het laat een van de aangeboren gebreken van Benelux ongemoeid: institutioneel is de Unie onvoorstelbaar zwak, omdat het Benelux-verdrag terzake niets voorzien heeft. Wat zou er b.v. van het Verdrag van Rome en van de E.E.G. geworden zijn, indien er geen E.E.G.-Commissie had bestaan, die weliswaar de Raad der Ministers boven zich heeft, maar haar uitvoerende taken toch met een grote autonomie kon aanpakken en sterk genoeg was om haar eigen bedrijvigheidsgebied te ontginnen en te verruimen. In Benelux bestaat er niets in die aard. De talrijke commissies en comité's die in de Benelux werkzaam zijn, en zelfs het te Brussel gevestigde secretariaat, kunnen deze organisatorische leemte op geen enkele wijze aanvullen.
Wie de doelmatigheid van Benelux wil verhogen, moet de oprichting van een beleidsorgaan met een autonome en permanente bevoegdheid nastreven. Dat weet men zeer goed in de drie hoofdsteden, maar de anti-Beneluxkrachten zijn daar talrijk en sterk genoeg om dit te verhinderen. Iedereen die de zaak iets of wat kent kan met name ministers aanduiden die de opwekking en de institutionele versterking van Benelux wensen. Hun doel konden ze tot nog toe niet bereiken.
| |
| |
| |
Financiële spanningen
De maand april is in België een maand geweest waarin enkele financiële maatregelen genomen werden die verder gingen dan het gebruikelijke beleid.
Omdat de Nationale Bank van mening was dat de particuliere banken een te groot gedeelte van hun werkingsmiddelen omgezet hadden in vreemde valuta, kregen deze banken een instructie die er hen toe verplichtte zich van de door de monetaire overheid overbodig geachte buitenlandse deviezen te ontdoen. Daarna volgde nog een dubbele instructie van de Nationale Bank. Er werd een grens gesteld aan het totaal van de wissels die voor herdisconto bij de centrale bank mogen aangeboden worden. Op die manier wordt vanzelf een grens gesteld aan het wisselkrediet dat het privé-bankwezen aan het bedrijfsleven kan verlenen. Tevens werd aangeduid hoe groot de aangroei van het bankkrediet aan het bedrijfsleven in 1969 mag zijn: maximum 14% méér dan in 1968.
In een land als België, waar een ingreep in de financiële sfeer door de overheid geschuwd wordt, is dit een ongewoon gebeuren, vooral omdat voordien het herdisconto al verhoogd was, blijkbaar zonder het verhoopte gevolg. De oorzaken ervan waren niet nieuw. Onder invloed van de internationale spanningen op de wissel- en de goudmarkten heeft er zich ook in België een kapitaalvlucht onder verschillende vormen voorgedaan, die tenslotte als resultaat had dat de overheid moeite ondervond om haar leningen geplaatst te krijgen. Het overheidskrediet kwam in het gedrang.
Verschillende factoren hebben die toestand in de hand gewerkt. Een belangrijke rol werd gespeeld door de boeiende markt der Eurodollars waar in steeds toenemende mate obligaties werden uitgegeven tegen zulke gunstige voorwaarden dat ze de beleggers en hun kapitalen van de nationale kapitaalmarkten weglokten. In het ontstaan van de markt der Eurodollars speelden de U.S.A. ondernemingen een grote rol. De beperkende maatregelen van de administratie te Washington hebben in de jongste maanden de Amerikaanse firma's er in toenemende mate toe genoopt krediet op te nemen in Europa. Dat zulks gepaard ging met snel oplopende rentevoeten, zodat op de nationale kapitaalmarkten de Staten en de ondergeschikte besturen steeds hogere interesten moesten toekennen, is een verschijnsel van de hoogste actualiteit.
Op die overspannen internationale kapitaalmarkt heeft de nieuwe monetaire crisis in april en mei een diepgaande invloed gehad, en situaties doen ontstaan die voorheen ondenkbaar waren. Het Belgische Wegenfonds b.v. moest een lening uitgeven tegen een rente die praktisch boven 7% lag. Anders maakte ze geen kans meer. De Stad Antwerpen ging begin mei in Zwitserland een lening in Zwitserse franken aan tegen een rentevoet van 7,25%.
Het gaat hier over een internationaal verschijnsel, waarvan de oorzaak buiten België ligt, maar waarvan wij de nadelige invloed in hoge mate ondervinden. Toen het pond sterling en de Franse frank begin mei dan nog in een acute crisistoestand vervielen, kreeg de Belgische frank op de internationale wisselmarkt een slapte die de somberste vooruitzichten begon te wettigen.
8-5-1969
Hektor de Bruyne
|
|