| |
| |
| |
Apulische Impressies
Tussen Myra en Padua
Theo Steendach
Bari, 5 juni
Is dat nu Sinterklaas? Of liever: wás. En terwijl ik door de venstertjes in de altaarvoet de schamele beenderresten bekijk, dringt plotseling tot me door, dat van het lang reeds dood-gewaand kindergeloof zich ergens in me toch iets nog moet gehandhaafd hebben. Wat op ditzelfde ogenblik dan onherroepelijk verloren gaat. En op het eigen moment ook besef ik méér dan ooit tevoren, hoezeer de oude baas die bij ons al eeuwenlang met zich laat sollen als de goeie lieve Sint, niettemin als kerkheilige dient au sérieux genomen. Al worden hem ook in déze hoedanigheid zóveel wondere zaken toegeschreven, dat het soms moeilijker is aan de heilige dan aan de Sint te geloven.
Deze heilige was de man die vóór zestien eeuwen de christengemeente bestuurde te Myra in de zuidwesthoek van Klein-Azië. Na de vele mirakels die hij bij leven reeds zou gewrocht hebben, is hij vooral sinds zijn dood dé grote thaumaturg geworden voor de oosterse christenheid. Onder meer werd hij als beschermer van de zeevaarders vereerd. Dit was dan ook wel de reden waarom, op 'n meidag van het jaar duizendzevenentachtig, de toenmaals belangrijkste Zuiditaliaanse havenplaats Bari met bijzondere vreugde de terugkeer begroette van een groep zeelieden die op hun thuisvaart vanaf Antiochië erin geslaagd waren het door moslims bedreigde Myra aan te doen en vandaar de relieken van deze heilige naar hun vaderstad in veiligheid te brengen. De latere evolutie van de Sinterklaascultus in ons westen was toen nog wel amper te voorzien. Deze vond waarschijnlijk haar eerste oorsprong in een misverstand omtrent het bootje dat vanouds aan de voeten van de heilige werd uitgebeeld. Het bootje met de drie matrozen die door zijn schutse eens 'n schipbreuk overleefden; maar dat men later is gaan aanzien voor een zoutkuip met daarin drie voor 'n feestmaal geslachte kindertjes die hij weer tot leven zou opgewekt hebben. Welke misvatting hem de reputatie bezorgde van dé grote kindervriend. En de voorstelling, in zijn hand, van drie goudklompen waarmee hij eens drie arme maagdekens uit haar moeilijkheden hielp, duidde men nadien als drie broden. Waardoor de Sint tevens patroonheilige van de bakkers is geworden, die hem telkens weer de benodigde speculaas en pepernoten leveren om zijn kindervriend-reputatie te blijven waarmaken. Doch voor deze nadere ontwikkeling moest de goedheilige man eerst via Spanje naar Amsterdam komen. Hier in
| |
| |
Bari dacht en denkt men bij Sinterklaas nog niet aan speculaas doch aan de schutspatroon van het schippersgilde en aan de machtige voorspreker in 't algemeen.
Wel schijnen indertijd de pasverworven reliquiën aanleiding gegeven te hebben tot een ernstig, ja bloedig conflict tussen twee partijen: die van de schippers en die van de curiale clerus. De geestelijkheid, die de betekenis van de heilige voldoende algemeen vond om hem in de kathedraal zijn intrek te doen nemen. Anderzijds de zeelui, die voor hun speciale patroon een aparte kerk wensten. De scheepslieden, geleid door de benedictijner abt en latere bisschop Elias, hebben het pleit gewonnen en de basiliek van San Nicòla is er gekomen; met vóór alles deze intieme krypte waarin ik nu onder de altaartafel nog het gebeente van de wonderdadige heilige vlak vóór me zie zoals het sinds zoveel eeuwen daar al rust.
Boven het reliekaltaar hangen enkele oriëntaalse votieflampen. Die herinneren eraan hoe de christenen van het oosten hun naar het westen geëmigreerde wonderdoener bleven gedenken. Met name vanuit het nabije Albanië aan de overkant van de Adria kwamen voorheen pelgrims in groten getale het graf van de heilige Nicolaas bezoeken. En de zilveren hanglampen vormen een wijgeschenk van de laatste Tsaar aller Russen aan zijn naamheilige. Daarnaast is 't dan toch wel wat beschamend dat tot nu toe de chocolade- en marsepein-fabrikanten van het westen met z'n allen nog nooit op het idee zijn gekomen hun grote ‘salespromotor’ hier een passend ex-voto te offreren; ja, dat ze diens laatste rustplaats wellicht niet eens wisten te vinden.
Overigens behoort de krypte zelf, voor die laatste rustplaats hier ingericht, wel tot de wèsterse middeleeuwen. Deze ingetogen romaanse ruimte, onlangs van barok bederf ontdaan, is als een monument voor de uiteindelijke inlijving van deze landstreek bij de Latijnse christenwereld, 'n Monument uit de dagen na het oosters schisma, toen het Byzantijns regiem, tot dan toe voor Langobarden en Karolingers en het laatst voor de Ottonen telkens maar zeer tijdelijk vanhier geweken, tenslotte door de Noormannische ridders voorgoed uit Zuid-Italië verdrongen was. En toen de Griekse kerkriten door die der Latijnen werden vervangen en de Basilianer monniken voor de Benedictijnen het veld moesten ruimen. Want dít hier is een bedeplaats van volkomen de stijl en sfeer die men eveneens nog in de krypten aantreft van sommige gelijktijdig gebouwde kloosters op de noordwestelijke buitenposten van het toenmalige christendom. Die sfeer van wijding wordt hier nog verhoogd doordat vanaf de smalle raamopeningen, met transparante albastschijven in plaats van glas, het daglicht als een getemperde onaardse schijn zich door de mysterieuze stilte verspreidt. Bij die stilte is in deze benedenkerk mèt mij nu verder niemand dan de heilige bisschop binnen zijn zilveren schrijn. En voorts, diens latere Barinese ambtgenoot Elias, die deze crypta voor de Sint liet bouwen en er ten leste, in een antieke sarkofaag naast de ingang, zelf ook 'n plaatsje gekregen heeft. Maar voor de rest laten op dit ogenblik alle Sinterklaasvereerders hierbeneden verstek gaan.
| |
| |
In de machtige bovenkerk echter, vanwaar ik daarnet naar deze schemerige stilte afdaalde, is inmiddels een plechtig-dominicaanse hoogdienst bezig, met vrijwel alle plaatsen door gelovigen van beiderlei kunne bezet. En na mijn ervaringen inzake Zuiditaliaanse kerkgangersgewoonten heeft het me bij binnenkomst zo op het eerste gezicht wel een der posthume wonderdaden toege-leken van Sinterklaas, dat hij gewoon op 'n door-de-weekse dag zó veel publiek - en hieronder zelfs een bijna evenredig aantal mannen - in zijn kerk wist bijeen te krijgen. De werkelijkheid evenwel was enigszins anders. Wat me spoedig onthuld werd door de predikant die even later op de kansel verscheen om reeds in zijn eerste volzinnen te verkondigen dat deze solemnele Mis ter inleiding bedoeld was tot de novene vóór het feest van Sint-Antonius!
En nu, staande nog bij het verlaten reliekaltaar van de heilige wonderman uit Myra, heb ik dan ook écht met hem te doen, zoals hij vandaag op eigen terrein 't moet afleggen tegen zijn zoveel jongere westerse evenknie uit Padua. Naar welke franciscaanse wonderheilige trouwens de dominicaanse bedienaars van deze kerk zich eveneens maar te voegen hebben. Want San Antonio - ‘íl Santo’ zonder meer - geniet bij de Italianen een wel zó universele populariteit dat voor hem, zodra zijn feestdag nadert, allerwegen zelfs de meest geliefde voor-keurheiligen naar het tweede plan verschoven worden. En zo blijkt op dit uur ook boven het eigen graf van San Nicòla alle eerbied en vertrouwen der verzamelde gelovigen uit te gaan naar die andere heilige. De heilige die in de meest westelijke stad van Europa het levenslicht pas aanschouwde, toen hier te Bari voor de destijds al eerbiedwaardig-oude oosterse Sint deze gedachteniskerk ruim een eeuw na het begin van de werkzaamheden eindelijk haar voltooiing naderde.
Bij deze kerk ben ik uitgekomen na een zwerftocht door de enge regelloze straatjes van het middeleeuwse Bari, dat op het schiereiland benoorden de riante corso hier gescheiden ligt van de rechtlijnige en ruime nieuwere wijken ten zuiden. En deze eerste kennismaking met Oud-Bari is me niet tegengevallen. Vooral als ik hierbij terugdenk aan het oude stadsdeel van Tàranto waarmee onlangs mijn eerste ontmoeting me een beklemmend visioen toeleek. Wel is dat bij macaber lamplicht geweest, terwijl het nú stralende morgen was. Maar ook zonder dit verschil in belichting is Bari beslist de vriendelijkste van de twee. En bewoond door montere mensen die onder hun bescheiden omstandigheden echt wel aardigheid aan het leven schijnen te hebben. Wat zich manifesteerde door de opgeruimde gezichten die me overal toelachten. Maar ook door de vrij opgeruimde staat waarin de wijk zelf, woningen zowel als straten en pleintjes, over 't algemeen blijkt te verkeren. Opgeruimd, niet alleen doordat alles er heel wat minder wanordelijk en onnet bijligt dan binnen een zo dicht bewoonde bekrompenheid begrijpelijk en vergeeflijk ware. Doch méér nog door de witte en andere lichte tinten waarmee ook vanbuiten bijna elk stukje muurwerk is gekalkt. Tinten die, al zijn ze lang niet overal kraakhelder meer, toch bijzonder opvrolijkend werken. En die zelfs uit de nauwste, deels overbouwde gangen het donker, althans de somberte verdrijven.
| |
| |
Ook verder blijft hier, behalve voor het levensnoodzakelijkste, tevens nog enige speling voor de luttele overtolligheden die zo grotelijks kunnen bijdragen om barre aardse toestanden te vermenselijken. Zoals 'n enkel bloemetje of 'n beetje siergroen, dat ik tussen het grauw der Tarantijnse sloppen nergens heb opge-merkt; maar dat híer soms verrassend uit een bovenraam kleurt ofwel langs het hekje geleid is van een balkon of platje, waarop enkele vrouwen met haar huiswerk buiten zaten. Zoals ook: de ietwat vrijere ruimte en gezelliger sfeer binnen deze meer in de rondte gebouwde stad; terwijl bij Taranto de lange hoofdstegen, door tal van korte tussengangetjes verbonden, in één richting op het smalle eilandje liggen samengedrongen.
Door die wat grotere bewegingsvrijheid naar alle kanten heeft hier, dunkt me, vooral de jeugd 't beter getroffen dan ginds. En behalve naar de plaatsen en pleintjes, tussen de bebouwing zelf uitgespaard, kan zij voor haar spel ook nog uitwijken naar de brede kaden daarbuiten. Aan de voet van het Staufisch kasteel dat uitziet op de grote nieuwe haven en industriewijken ten westen. Maar vooral ook langs de stillere kadegedeelten aan de oostzijde waar ik, na heel de buurt doorkruist te hebben, tussen 'n gewemel van stoeiende kinderen terecht kwam. Aan de waterkant stonden er enkele knaapjes met hun eigengemaakt visgerei te opereren. En een van hen probeerde met wijde gebaren mij te overtuigen dat ze op die manier echt wel 'ns iets indrukwekkends gevangen hadden. Hogerop zaten vanaf de kademuur 'n paar jongens stil voor zich uit te turen over de lichtblauwe vlakte. Ze waren in hun verbeelding al wel op een van hun toekomstige zeereizen. Of misschien ook is het zoiets als 'n onderbewust heimwee geweest, dat hen zo dromig deed uitzien naar de overzeese verten vanwaar oudtijds het Helleens kolonistendom zich met hun Illyrische voorvaderen kwam vermengen; en vanwaar ook nadien de toevloed van het Grieks element naar deze kust zó lang nog heeft aangehouden dat deze jongelui door hun afkomst wellicht méér nog kinderen van Hellas dan van Italië zijn.
En wie hier eveneens uit de Griekse wereld stamt, dat is dus Sint Nicolaas, wiens grafkerk ik dan, de kade weer verlatend, plotseling vóór me zag.
De plaats van deze kerk is dezelfde waar voorheen de Byzantijnse stadhouder of ‘katapan’ zijn residentie had. Nog door de pleinen omgeven die eens de buitenhoven vormden rond de profane burcht van Oostromeins gezag, stond nu in de volle zon de San Nicòla met zijn rijzige muren en machtige kruisdak daar vóór me als een ware burcht Gods. En een Latijnse burcht! Uit één stuk. Eerlijk getuigenis van de ongetwijfeld christelijkste eeuw der westerse middeleeuwen. De eeuw van edelmoedige onversaagdheid bij geestelijke verinnerlijking. Zoals aan dit godsgebouw de kloeke bogen der zijnissen fijnzinnig bekroond worden door een meditatieve venstergalerij. En zoals de imposante gevels, alleen door de sobere versiering met enkele ranke dubbelvensters, me geheel als bezield leken van spirituele rijkdom. Voor vele kerken in Apulië heeft deze monumentale basilica tot voorbeeld gediend, zonder overigens in haar pure forsheid ook maar ergens geëvenaard te zijn. Zo werd de oorspronkelijk Byzantijnse kathedraal van Bari - nadat zij was verwoest bij een tuchtiging van deze stad door de Siciliaanse Noorman-koning Willem die van dit
| |
| |
optreden de bijnaam ‘de Slechte’ overhield - eveneens naar het model van de San Nicòla herbouwd. Maar ook deze dombasiliek, welke ik eerder op mijn wandeling zag, vertegenwoordigt door haar wufter sier duidelijk reeds een latere eeuw dan die waarin de Nicolaasbasiliek ontstond.
Zo rees die machtige Romaanse tempel daar vóór me op als een monument van heel 'n westers-christelijke eeuw: als de in steen vereeuwigde verbintenis van Benedictijnse vroomheid met Noormannische kracht.... Doch waar blìjft men met zo'n grootse impressie, als men even later bij de kerkingang uit een folder ervaart dat - naar recente onderzoekingen uitwijzen - aan dit Romaans godsgebouw onverwacht veel van het Byzantijns regeringsgebouw nog voortbestaat; en dat dus de kerkbouw indertijd veeleer een verbouwing moet geweest zijn van het voormalig paleis. Zo zouden niet alleen de vierkante voortorens al tot dat paleis behoord hebben. Maar ook heel het typisch rechthoekig koorpand, waarin links en rechts eertijds de paleistrappen omhoogvoerden. Ten onrechte dus heeft men in deze reeds Byzantijnse trappenhuizen gemeend de restanten te moeten zien van absidale kerktorens zoals boven de eveneens rechte achtergevels van verschillende latere, naar het model der San Nicòla gebouwde Apulische kerken wèl opgetrokken werden; maar die aan het origineel zelf waarschijnlijk altijd ontbroken hebben. En de zware boognissen die dit origineel flankeren en die men eveneens bij de meeste basilicakerken in deze streek herhaald vindt, zouden aanvankelijk tot onderbouw gediend hebben voor de borstweringen langs de stadhoudersresidentie.... Maar mag die Byzantijnse voorarbeid dan al verschillende bijzonderheden verklaren, zij neemt toch de Latijnse bezieling niet weg waarmee daaruit dit godshuis als geheel is voltooid.
Ook aan het kerkinterieur, waarvan de indrukwekkendheid helaas door enkele later nodig gebleken overdwarse steunbogen verhinderd wordt tot haar volle recht te komen, moet nog veel van de voormalige profane bouw over zijn. Zo schijnen tot die paleisbouw ook reeds de bovenruimten behoord te hebben die men nadien links en rechts van het hoge middenschip heeft ingericht tot galerijplaatsen voor de ongeëmancipeerde dames uit die dagen.... Doch inmiddels had ik direkt bij binnenkomst op een naast de entree ingemetselde gedenkplaat kunnen lezen dat in de late middeleeuwen ook wel een zeer geëmancipeerde dame eens deze kerk bezocht: Birgitta van Zweden, die de Franse koningen braveerde en de Avinese pausen vermaande; en die, toen zij tegen het eind van haar leven een bedevaart naar het Heilige Land ondernam, op doorreis te Bari verbleef en hier, boven het graf van de heilige Nicolaas, een harer vele visioenen had.
Eeuwenland trouwens is Bari het eindpunt van de overlandse reis geweest voor wie vanuit Noordwest-Europa naar de Heilige Plaatsen pelgrimeerden en dan in deze havenstad scheep gingen, waar zij terugkerend ook weer aan land kwamen. Zo ook moet, driehonderdvijftig jaar nog vóór Birgitta, via deze zelfde route een gezelschap van 'n veertigtal vrome en dappere Normandische ridders die pelgrimstocht ondernomen hebben, om dan - op de terugweg
| |
| |
vanuit Bari - heel Zuid-Italië te doorkruisen. Alwaar zij, als trouwe paladijnen van de christenkerk, en passant een door Saracenen bedreigde stad bevrijdden. Waar zij echter tevens, als geboren avonturiers, prompt de buitengewone kansen onderkenden die voor strijdvaardige en doortastende jongelui hier te grijpen lagen in dit mooie doch praktisch stuurloze gewest dat door voortdurende ruzies tussen plaatselijke machthebbers werd geteisterd. Op het reisbericht waarmee deze pelgrims tenslotte huiswaarts keerden, lieten dan ook velen onder de niet-beërvende jongere zoons uit de Normandische ridderstand zich verleiden om zuidwaarts te trekken en in dat volgens noordse maatstaven paradijselijke land hun geluk te gaan beproeven.
Langs diezelfde route zijn na ruim vijftig jaar, toen reeds een gevestigd Noor-mannenrijk het Byzantijns bestuur in Zuid-Italië vervangen had, ook de eerste kruisvaarders vanuit Normandië en vanuit het overige Frankrijk gekomen, die zich te Bari inscheepten om Byzantium tegen de Turks-mohammedaanse agressie te helpen en om de schouwplaatsen van Christus' aardse leven weer voor de christenheid vrij te maken. Hun wapens werden bij de afvaart hier gezegend door de paus zelf, die tegen de heerszucht van de vierde keizer Hendrik zich onder de bescherming had gesteld van de Zuiditaliaanse Noormannen. Dezelfde paus die enkele jaren tevoren ook deze door Elias voor Sint-Nicolaas gebouwde krypte had ingezegend....
Uit deze krypte keer ik tenslotte weer in de bovenkerk terug, waar juist de solemniteit ter ere van Sint-Antonius met een plechtige zegening beëindigd wordt en de stoet van clerici, afgesloten door de wijde koorkap van de officiant, dan weldra in de sacristiedeur verdwijnt. En op het nu ontruimde hoogkoor is het vooral Elias' witmarmeren bisschopsstoel die mijn aandacht trekt. Als een nederig kleinood staat hij opgesteld tussen het nauw verwante hiëratisch versierde ciboriumaltaar en het veel latere pompeuze grafmonument daarachter van Bona Sforza, de zestiende-eeuwse hertogin van Bari en koningin van Polen, die inderdaad een pompeuzer periode van de Barinese historie vertegenwoordigt dan waarbij ik hier wil verwijlen.
De troon van Elias wordt geschraagd door drie gebeeldhouwde mannenfiguren. Drie zwaar torsende Saracenen onder deze zetel voor een christen kerkvorst. Zij symboliseren wel, wat destijds de kruisridders nastreefden met hun vanhier ondernomen krijgstocht naar het oosten. Of misschien bedoelde de beeldhouwer vooral eraan te herinneren hoe ook in Bari zelf de Islam zich voorheen al meermalen wist te vestigen doch telkens weer door christenmachten overwonnen werd.
Zo hebben rond het midden van de negende eeuw Saraceense heersers, in een Zuiditaliaanse burentwist door een der partijen te hulp geroepen, deze stad en heel Apulië dertig jaar bezet gehouden; totdat keizer Lodewijk, achterkleinzoon van Karel de Grote en erfgenaam in Italië van diens rijk, hen tenslotte verdreef, waarna weldra door Lodewijks dood Byzantium hier weer de wacht kon betrekken. En enkele decennia nog vóór de aankomst hier der Noormannen, moesten de Venetianen eraan te pas komen om hun Barinese geloofs- en stam- | |
| |
verwanten uit een zes maanden reeds aanhoudende Moorse belegering te bevrijden. Die bevrijders hebben toen voor hun eigen stadspatroon het San Marcokerkje hier gebouwd.... waaraan ik nu over enkele minuten zal voorbijrijden....
Misschien heeft dát kerkje, als blijvend aandenken aan Venetië's patroonheilige wiens relieken twee eeuwen voordien vanuit het toen reeds islamitisch Alexandrië naar de Dogestad gesmokkeld waren, naderhand de Apulische zeelui wel ertoe geïnspireerd ten behoeve van hún hoofdstad het gebeente van Sint-Nicolaas uit het middelerwijl Turks geworden Myra te ontvoeren.
Aan deze kleine San Marco ben ik weldra dus voorbijgegaan. En, zoals gezegd, niet wandelend doch rijdend. Dat kwam zó. Buiten de San Nicòla vroeg ik aan 'n groepje mèt mij de kerk verlatende Antoniusvrienden de kortste weg naar de bushalte. Want langer dan voorzien, had mìj Sinterklaas daarbinnen opgehouden. Daardoor bleek de tijd nu wel erg krap om nog vóór twaalven in mijn hotel terug te zijn, waar dan een gisteren toevallig ontmoet Canadees toeristenpaar me voor 'n middagtrip zou opwachten. Als meneer heel vlug doorstapte en de juiste straatjes volgde, kon hij misschien nog net de bus halen die hem tijdig op de afgesproken plaats zou afzetten. Deze, overigens heel beminnelijk gedane mededeling was alwat de mannen uit het gezelschap tot de oplossing van mijn moeilijkheid konden bijdragen. Doch gelukkig waren er ook enkele vrouwen, die maar weer bewezen hoezeer bij haar kunne de praktische zin veelal beter ontwikkeld is dan bij de heren der schepping. Eén van haar had meteen al een jongeman aangeroepen die met zijn driewielig motorvoertuigje juist daar bezig was melk en aanverwante artikelen uit te venten. En die prompt met z'n rijdende negotie naderbij kwam. Misschien was het zijn moeder wel die hem riep, of een gezagvolle tante of ook een heel goede vaste klant. In elk geval aarzelde de knaap geen ogenblik om z'n nering even stil te leggen en achter op z'n karretje een plekje naast de melkbus in te ruimen voor deze in tijdnood verkerende toerist. Dan ging de rit met gepaste snelheid de smalle straatjes door, waar de mensen vriendelijk-verbaasd dit ongewoon transport nakeken. M'n chauffeur wuifde vanaf zijn hoge voorplaats triomfantelijk naar alle kanten. En, rugwaarts rijdend op de lage achterplaats, volgden de melkbus en ik; waarbij m'n bengelende benen telkens weer het wegdek raakten.
Bij de bushalte waren we op tijd. Maar m'n Canadese vrienden hebben m'n verhaal niet willen geloven.
|
|