| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Joel Carmichael
De dood van Jezus
Moussault, Amsterdam, 1967, 249 pp., f 12,50.
Onder het mom van geleerdheid en oorspronkelijke visie worden in dit boek nog eens alle dwaasheden herhaald, die in het eerste kwart van de eeuw over de persoon van Jezus de ronde deden en waaraan nu geen sterveling meer gelooft. Het is onbegrijpelijk dat iemand die aan de Columbia University, de Sorbonne en in Oxford gestudeerd heeft voor de dag durft te komen met Basileus-theorieën en andere dergelijke fraaiigheden, om aan te tonen dat Jezus een nationalistische jood was, die het hoog in de bol heeft gekregen en wiens leven louter in de fantasie van de evangelisten is ontstaan. Als voor de schrijver de evangelies een en al raadsel zijn, dan komt het omdat hij niet begrijpt dat de Kerk daarvan de oplossing is. Als men de bibliografische lijst doorziet die S. achter in het boek geeft en dwaarin men uitsluitend de namen aantreft van Brandon, Bultmann, Eisler, Goguel, Guignebert, Loisy, Robertson, Schweitzer en Winter, dan zou men zo denken dat er in de bijna 2000 jaar van het Christendom nog nooit één katholiek over Jezus geschreven heeft. Het is een groot gemis aan eerbied bij de auteur voor de Persoon van de Heer dat bij dit boek steeds pijnlijk aandoet. Zou iemand er meer over willen weten, hetgeen ik hem afraad omdat hij zijn tijd nuttiger besteden kan, dan leze hij het vernietigend oordeel over dit boek dat Luc Grollenberg o.p. gedocumenteerd heeft neergelegd in zijn zeer uitvoerig artikel Puzzelen met Jezus en de Kerk, in De Bazuin jrg. 50, het nummer van 29 april 1967 en volgende. Daar wordt alles gezegd en er hoeft niets aan te worden toegevoegd. De uitgeverij Moussault had met de vertaling van dit boek dat in 1962 in het Engels verscheen het Nederlands publiek beter niet kunnen lastig vallen.
P. Grootens
| |
F.F. Bruce
Geschiedenis van het oude Israël
Aula, Utrecht/Antwerpen, 1967, 303 pp., f 4,50.
De schrijver van dit werk is sinds 1959 hoogleraar in de exegese aan de universiteit van Manchester. Hij heeft het samengesteld op verzoek van een groep godsdienstleraren om een handboek te geven dat zij zouden kunnen gebruiken. Hij behandelt gedegen en beknopt de geschiedenis van Israël vanaf de uittocht uit Egypte tot aan de Babylonische gevangenschap. De periode daarna tot aan de oorlog met Rome en het einde van de tweede tempel vindt een ruimere plaats, omdat zij niet zo bekend is. Naast de veelvuldige noten en de literatuuropgave is het uitgebreide personenregister zeer nuttig evenals de chronologische en genealogische tabellen. Om de laatste goed te kunnen lezen had de uitgever wel een vergrootglas bij dit werk ten geschenke kunnen geven. Als handleiding bij het bestuderen van de Bijbel is dit boek beslist een goede gids.
P. Grootens
| |
| |
| |
Geschiedenis
H. Algra
Het wonder van de negentiende eeuw
Van vrije kerken en kleine luyden
T. Wever, Franeker, 1966, 351 pp. en 56 pp. illustraties, f 19.50
H. Algra, lid van de Eerste Kamer voor de A.R.-partij, voor vele Nederlanders de ‘fatsoensrakker’ op politiek-litterair terrein, weet veel van geschiedenis af. Deze oud-geschiedenisleraar kan smeuïg verhalen. Heden, zelf beleefd en grijs verleden weet hij op vlotte, beeldende wijze tot één geheel te voegen. Zijn bovengenoemd werk is er een bewijs van. Compositorisch en wetenschappelijk vrij zwak, is het toch alleszins de moeite waard. De ‘kleine luyden’ van vroeger, aan wie de schrijver zíjn hart heeft verpand, kunnen hún hart eraan ophalen. Of hun kinderen en kleinkinderen, voor wie hij het voornamelijk geschreven heeft, dat ook zullen doen, is wel een open vraag. Algra leeft - om het met een term te zeggen die hij zelf op p. 236 van zijn boek bezigt - wel heel erg ‘bij overjarig koren’. Wie een eerlijk, ondanks alle eenzijdige bewondering objectief bedoeld werk wil lezen over de gehele 19e eeuwse protestantse orthodoxie, hij kan bij Algra goed terecht. Voor katholieke landgenoten is dit boek een uitstekend middel om de sfeer te proeven waaruit de gereformeerden hebben geleefd en de ouderen onder hen nog leven. Ook de historicus, die de hoofd-lijnen en -feiten al kent, wordt verrast door talloze treffende, verhelderende details. Ondanks de voor buitenstaanders - en waarschijnlijk ook voor menig insider - wat hinderlijke tendens, die duidelijk de Afscheidingstraditie van de auteur verraadt, is het een interessant boek. Zich min of meer actueel polemisch opstellend tegenover wat de huidige tijd aan vernieuwingen biedt, beschrijft de auteur (met veel voorgeschiedenissen en gevolgen!) de geschiedenis van de Afscheiding van 1834, van de Doleantie van 1886, uitlopend op het ‘wonder’ van de stichting der Gereformeerde Kerken van 1892. Zich dankbaar verwonderend en met bewondering vervuld looft hij met dit boek Gods wonder aan het volgens hem bij uitstek nationale deel der
natie gedaan. Voor historici die met hun moderne sociologische en psychologische belangstelling veel van hun gading in Algra's boek zullen vinden, heeft de schrijver zelf blijkbaar weinig goede woorden over. Hij moge het hun niet kwalijk nemen, wanneer ook zij zijn eerlijk getuigenis met belangstelling lezen.
J.A. Bornewasser
| |
Ernst W. Zeeden
Die Entstehung der Konfessionen
Grundlagen und Formen der Konfessions-bildung im Zeitalter der Glaubenskämpfe R. Oldenbourg, München-Wien, 1965, 213 pp., DM 14,50
De auteur had in de bij dezelfde uitgever verschijnende vakperiodiek ‘Historische Zeitschrift’ in 1958 een interessant artikel over dit onderwerp het licht doen zien. In dit boek heeft hij de intussen op zijn instigatie verschenen dissertaties verwerkt, het thema nader uitgewerkt en het geheel in een groter kader gezet. Zo is er een degelijke publikatie ontstaan, die zijn belangrijkheid ontleent aan de door de schrijver bewust gelegde accenten. Het gaat hem vooral hierom: hoe kon het protestantisme ingang vinden, hoe reageerde het volk op reformatie en ‘katholische Reform’, welke wezenlijke en vooral ook periferische tegenstellingen groeiden er tussen de confessies, kortom: hoe zijn die langzamerhand als scherp onderscheiden instituties tot stand gekomen? Zeeden geeft heel wat antwoorden, maar laat ook nog veel open, ook daar, waar hij zelf niet op de noodzaak van verder onderzoek wijst. Het is jammer, dat wat de eigenlijke thematiek betreft, het calvinisme nauwelijks aan bod komt. De titel dekt dan ook alleen de toestanden in het Duitse Rijk. De schrijver is met grote wetenschappelijke objectiviteitszin te werk gegaan, al maakt hij op mij de indruk als convertiet een wat te gunstig oordeel te hebben over het katholieke contrareformatorische klimaat. Hij onderkent niettemin zeer scherp het conservatieve karakter van het katholicisme. Wie, onverschillig of hij katholiek is of protestant, zich interesseert voor de oecumene en niet volstaan wil met vrijblijvende theoretische bespiegelingen, zal met dit boek zijn voordeel doen. Op p. 190 merkt de schrijver op: ‘Darin, dass sie etwas genauer wusste, was sie glaubte, unterschied sich die katholische Kirche bis zur Gegenwart von der Mehrheit der evangelischen Konfessionsgemeinschaften, bei denen der Glaubensinhalt in die Diskussion geraten war. Ob das ein Vorzug oder ein Nachteil war, mag offen bleiben’. Met deze weinig actueel klinkende zin heeft de schrijver wellicht meer
gezegd dan in zijn bedoeling lag. De geest die zijn in ieder geval heldere uiteenzetting ademt, doet dit vermoeden.
J.A. Bornewasser
| |
Joan Derk Baron van der Capellen tot den Pol
Aan het Volk van Nederland
Het democratisch manifest (1781)
Ingeleid door W.F. Wertheim en A.H. Wertheim-Gijse Weenink
De Bezige Bij, Amsterdam, 1966, 156 pp., f 6,50
In de KP-serie is een zuiver historisch thema
| |
| |
niet een vanzelfsprekende zaak. Men kan zich terecht afvragen, of deze publikatie van een bijna 200 jaar oud pamflet omwille van de historische wetenschap is geschied. Indertijd maakte het geschrift een overweldigende indruk, ‘zoals een vlam over de vlakke spiritus strijkt’. Nu is dit alles ver verleden tijd. Hoewel....: een fel anti-Oranje-geschrift, van de hand van een ‘bekwaam staatsman’ van ‘principieel democratische’ allure (p. 20 van de inleiding) kan op de verbeelding werken van menig vaderlander uit de bewogen zestiger jaren van deze eeuw. Dat mag natuurlijk best, mits daarbij geschrift, schrijver en tijdsproblematiek vooral voor niet-historisch georiënteerde lezers voldoende objectief in historisch kader worden gezet. De inleiders hebben hier, ondanks grote kennis van de betrokken figuur en zijn tijd, m.i. niet aan voldaan. Gevolg: een Van der Capellen zo blank en radicaal als ik hem nog nergens in de litteratuur ben tegengekomen, alsmede een belichting van het manifest die meer op een aanprijzing dan op een plaatsbepaling lijkt. Dat neemt niet weg, dat ik de uitgave met vreugde begroet. De uitvoerige litteratuuropgave van de inleiders geeft bovendien geïnteresseerden alle kans, mijn niet onfeilbaar oordeel op zijn waarde te toetsen!
J.A. Bornewasser
| |
Economie
W. Arthur Lewis
Grondslagen voor economische planning
(UPR paperback), Universitaire Pers Rotterdam, Rotterdam, 1965, 148 pp., f 9.50
Dit boek houdt zich bezig met de vraag welke rol de overheid moet spelen in het economische leven. Lewis vindt dat het een grote rol moet zijn. De overheid hoeft zich daar echter helemaal niet voor te schamen en daarom is er geen reden voor geheimzinnigheid. Die opvatting van Lewis komt ook naar voren als hij de rol van de overheid meer in detail gaat bespreken. Inzake herverdeling van inkomens bij voorbeeld meent Lewis dat het open en eerlijk via het belastingstelsel moet gebeuren en niet weggemoffeld langs allerlei andere wegen. Een sympathiek standpunt.
De overheid beïnvloedt de economie ook via het geld. Lewis wijdt er een interessante beschouwing aan, waarbij hij overigens het doel van de monetaire politiek niet geheel aanvaardbaar omschrijft als het stabiliseren van de geldstroom ‘op een niveau, dat juist past bij volledige werkgelegenheid, zodat er in- noch deflatie zal zijn’. Deze omschrijving is niet verenigbaar met de gangbare opvatting dat volledige werkgelegenheid en monetair evenwicht niet per se behoeven samen te gaan.
Verder bevat het boek opstellen over investeringen, buitenlandse handel (met verhelderende accentuering van de ruilvoet), mobiliteit, mededelingspolitiek, nationalisatie en technieken van overheidsinvloed. Er zijn aanhangsels over economische unies en ontwikkelingslanden.
Een duidelijk boek, mede dankzij de steeds ingelaste samenvattingen vlot leesbaar. Ondanks het engagement van de schrijver een wetenschappelijk verantwoord betoog.
J.J. Meltzer
| |
John F. Mee
Management als wetenschap
(Vertaling van Management Thought in a Dynamic Economy, New York, 1963).
Universitaire Pers Rotterdam, 1966, 116 pp., f 9,50.
Vlot leesbaar overzicht van de ontwikkeling van wetenschappelijke inzichten met betrekking tot de bedrijfsvoering. In de wetenschappelijke ontwikkeling kunnen stadia worden onderscheiden die globaal samenvallen met veranderingen in de structuur van de onderneming. Er is een vrij uitgebreide chronologische biografie aan het boek toegevoegd. De Nederlandse editie geeft ook een lijstje Nederlandse titels, waarvan overigens het niveau nogal uiteenloopt.
J.J. Meltzer
| |
George C. Homans
Individu en gemeenschap, Menselijk gedrag in groepsverband
Aula, Utrecht / Antwerpen, 1966, 509 pp., f 5,90.
Dit werk heeft zich al een gevestigde plaats in de literatuur verworven, voor de Nederlandse vertaling zal daarom stellig belangstelling bestaan. Aan de hand van voorbeelden uit industrie (en niet bankwezen zoals de uitgever ten onrechte op de omslag vermeldt), maar ook uit ontwikkelde, gedegenereerde en primitieve menselijke samenlevingen geeft Homans een boeiende analyse
| |
| |
van de kleinere maatschappelijke eenheid. De kleine groep, ook wel primaire groep genoemd, speelt een beslissende rol bij vestiging en verval van de beschavingen. Er kan van de groep zowel een positieve als een negatieve invloed uitgaan. Wij in het Westen hebben het goed getroffen. Onze cultuur heeft betrekkelijk lang standgehouden. Homans schrijft dat toe aan een mede religieus geïnspireerd aanpassingsvermogen van de - tijdens het aanpassingsproces overigens steeds van samenstelling veranderende - kleine maatschappelijke eenheid.
J.J. Meltzer
| |
Wetenschap
J.H. van den Berg
The Psychology of the Sickbed
Duquesne University Press, Pittsburgh, 1966, 136 pp..
Het zeer bekende boekje over de ‘Psychologie van het ziekbed’ dat aan zijn zoveelste herdruk toe is, is nu ook in het Engels vertaald nadat het al in het Noors, Zweeds, Fins en Deens verschenen is. De onderhavige versie volgt de tekst inclusief het voorwoord bij de 2e druk (1953) vrijwel op de voet. Deze Amerikaanse uitgave is veel meer een boek geworden dan de oorspronkelijke, 47 pp. tellende Nederlandse brochure. De naam van de vertaler is nergens te vinden. Mogelijk, dat de auteur zelf voor de Engelse tekst aansprakelijk is. De voortreffelijke kwaliteiten van deze fenomenologische beschrijving van de zieke en zijn bezoeker behoeven geen nadere toelichting.
J.J.C. Marlet
| |
Ernest Baldwin
Vergelijkende biochemie
Aula, Utrecht/Antwerpen, 1967, 153 pp., f 2,50.
Een betere titel was ‘vergelijkende dierfysiologie’ geweest, daar de onderwerpen die behandeld worden, in de dierfysiologie ter sprake komen. Over het algemeen wordt de stof goed en helder behandeld. Naast deze aanbeveling zou ik enkele wensen naar voren willen brengen. Bij de behandeling van de ademhaling op p. 87 komt m.i. te weinig tot uiting, dat het niet gaat om de zuurstofhoeveelheid in het milieu (lucht en water), maar om de zuurstofdruk, die in beide milieu's gelijk is. Op p. 109 wordt gezegd, dat van de CO2 ‘de grote massa binnen de lichaampjes vervoerd wordt’. Dit lijkt mij onjuist. De CO2 wordt in de lichaampjes, door de aanwezigheid hier van koolzuur-anhydrase, omgezet in koolzuur en de bicarbonaationen diffunderen dan weer naar het bloedplasma, in ruil tegen Cl-ionen. De koolzuur wordt dus grotendeels in de vorm van bicarbonaationen door het plasma vervoerd. De omzetting tot bicarbonaat in de bloedlichaampjes wordt op een juiste manier beschreven, maar onvolledig. De samenhang van dit proces met de getransporteerde zuurstof heb ik gemist. De noten in hoofdstuk VII lijken mij van de vertaler afkomstig, waarbij ik aanteken, dat de in de noot van p. 137 vermelde auteur sinds jaren hoogleraar in Leiden is, en dus, in overeenstemming met de andere noten, de volledige titulatuur had moeten krijgen.
M. Jeuken
| |
Literatuur
H. van den Bergh
Bij zijn zeventigste verjaardag
Speciale aflevering van Raam. Ambo, Utrecht, 1967, 142 pp., f 6,90.
Ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van Herman van den Bergh heeft Raam een geheel nummer gewijd aan deze schrijver.
In de eerste plaats is dit nummer te waarderen wijl er de litteraire artikelen van H. v.d. Bergh uit de jaren 1918 e.v. in hun geheel zijn afgedrukt en aldus voor lezer of studerende lichter toegankelijk zijn geworden.
Deze Raam-aflevering bevat o.m. de causerie door de zeventigjarige gehouden op 21 mei 1966 in de Muiderkring waarin de spreker enkele opmerkelijke dingen laat horen, o.a. over de dichter van 1916 en het expressionisme. Er zullen dus wel enkele retouches in menig geschiedenisboek der letterkunde aangebracht dienen te worden. Een tiental artikelen van diverse schrijvers vult deze feest-aflevering. Men kan ze moeilijk alle geslaagd heten. Met interesse neemt de lezer kennis van Stuivelings bijdrage; met sympathie leest hij hetgeen over de jeugd van de jubilaris in een drietal artikelen wordt meegedeeld; Cartens wijdt een klein opstel aan het gedicht ‘Een appel en een kind’, Sarneel bekijkt nog eens Van
| |
| |
den Bergh's opstellen zonder veel nieuws te brengen en de rest is navenant.
Wat de jubilaris in jeugdiger jaren als bijdragen heeft gepubliceerd en zijn eigen, huidige kijk op deze periode van zijn schrijversloopbaan vormt het meest interessante deel dezer aflevering.
Joh. Heesterbeek
| |
P. Keuss
De secundaire weg
(Literatuur in miniatuur), Querido, Amsterdam, 1967, 63 pp..
Een aantal merkwaardige gebeurtenissen die de hoofdfiguur tijdens zijn Spaanse reis meemaakt, zijn in dit boekje beschreven. Bijzonder vreemd is wel het avontuur dat deze figuur te beurt valt in een Spaans dorp waar, naar men zegt, de oudste christelijke kerk van Spanje staat. Het gedwongen oponthoud in dit dorpje kan als het hoogtepunt van deze beschrijving gelden. Een niet onaardige pocket.
Joh. Heesterbeek
| |
Franz Werfel
Das lyrische Werk
herausgegeben von Adolf D. Klarman
S. Fischer Verlag, Frankfurt, 1967, 704 pp., Ln., DM. 34.
Het pioniersgehalte van deze uitgave bestaat hierin, dat ze voor het eerst het integrale lyrische oevure van F. Werfel (1890-1945) verzamelt, dat totnogtoe verspreid lag in bundel, tijdschrift en anthologie. Zonder twijfel is het meeste van deze produktie, dank zij haar herautskarakter, historisch-revelant gebleven, maar het historiseren van deze verdienste wijst reeds op een verminderde lyrische potentie. Evolutie valt uiteraard wel waar te nemen: met de start in de roes van de expressionistische ‘Menschheits’-geestdrift, vervolgens de pogingen om uit het gebaar en de mode los te komen, en tenslotte de verstillende verdieping, die veel vroomheid maar weinig poëtica oplevert, wordt een merkwaardige persoonlijkheidscurve getekend, die opvallend parallel blijft lopen met literair-historische stromingen. Toch is het uiteindelijk gewicht nogal licht en als de lezer gaat selecteren, valt de oogst nogal mager uit. Mede door een verzamel-uitgave als deze wordt Werfel tot zijn historische maat teruggebracht.
C. Tindemans
| |
Schillers Leben dokumentarisch in Briefen, zeitgenössischen Berichten und Bildern
zusammengestellt von Walter Hoyer
Kiepenheuer und Witsch, Köln, 1967, 864 pp., Ln., DM. 29,80.
De bedoeling van deze merkwaardige pêle-mêle is niet Schillers literaire groei te tekenen, maar de mens te laten zien in zijn dagelijkse leven, zijn wel en wee, zijn succes en tegenslag. Daartoe werden brieven (van en aan), ambtelijke stukken, getuigenissen, gespreksfragmenten, afbeeldingen en foto's samengebracht. Het resultaat is ronduit verbluffend. Hier wordt niet pijnlijk het leven van een moedig, vermoeid man gereconstrueerd, maar er komt een springlevende show tot stand van levensmomenten die zijn persoon, zijn problemen, zijn karakter, zijn ziekte, zijn financiële benardheid, zijn gezinsleven verduidelijken en van commentaar voorzien. Het boek vormt een blijvend hulpmiddel bij de niet verzwakkende studie van Schillers oeuvre.
C. Tindemans
| |
Thomas Bernhard
Verstörung
Roman
Insel Verlag, Frankfurt, 1967, 235 pp., DM. 16,80.
De roman Frost (1965) van deze Oostenrijkse auteur (geb. 1931) was een revelatie; deze tweede roman bewijst andermaal de moeilijkheid om vol te houden en toch vernieuwing aan te tonen. Als vorm is het een klinisch bericht van een niet-participerend tijdgenoot, een dokterszoon die met zijn vader op visite rondgaat en de Stiermarkse streek van binnenuit leert kennen. Wat hij meemaakt en meedeelt in een zo woordelijk mogelijke neerslag, zijn doorsnee-menselijke laagheid en brutaliteit die gezien worden als autodestructieve momenten in de menselijke natuur. Precies door het gedistantieerde verhalen van gebeurtenissen en levensinhouden kan S. banaliteit naast uitdieping plaatsen zonder in een uitdrukkelijke symboliek te vervallen. Tenslotte loopt het uit op een sterk-pessimistisch wereldbeeld, waaruit als enige moraal naar voren schijnt te komen dat de verbeelding de enige kracht is die deze wereld leefbaar kan houden. Herhaaldelijk lijkt het realistische vertellen een essayistisch karakter aan te nemen, al is het evengoed mogelijk dat het essay alleen maar een realiteitsvernis heeft gekre- | |
| |
gen. Het vertelprincipe is bijgevolg moeilijk, hardbewerkt, tevens uiterst consequent met een overweldigende massa conjunctieven die meteen de verdiepende relatie van S. tot zijn object tekenen. De stapelvormen bedreigen echter de prozaïsche vertelkern, zodat het resultaat wel een boeiende fase voorstelt in de ontwikkeling van een ongetwijfeld beloftevol auteur, maar nog geen markante bevestiging van een debutant.
C. Tindemans
| |
Renard Voelker
Zeit der verlorenen Söhne
Roman
S. Fischer Verlag, Frankfurt, 1967, 218 pp., DM. 15.
In deze debuutroman tracht S. (geb. 1917) vanuit het belevingsperspectief van een vroegrijp kind de wereld der volwassenen uit te beelden die gedetermineerd is door de oorlog en de gevolgen ervan. Het werkelijkheidsmoment wordt gevormd door de grotere broer, die van zijn werkplaats gewond wordt thuisgebracht en langzaam sterft, omringd door een aantal opdringerige buren, die allen een aspect van de burgerlijke genoegzaamheid vertegenwoordigen, terwijl de broer zelf en een oudere zuster, met de geheimzinnige aantrekkelijkheid van volwassenen die het kind een andere realiteit voorspellen, de gekwetste gaafheid van een mogelijke wereld voorspiegelen. De hallucinante taferelen waarmee het langzame sterven wordt opgeroepen, lopen parallel met het ontluiken van nieuw begrip. Deze zoektocht van innerlijke aanwezigheid is suggestief aangebracht en maakt van het geheel een boeiend en fijn werkstuk en een treffende tijdsanalyse.
C. Tindemans
| |
Hans Mayer
Zur deutschen Literatur der Zeit Zusammenhänge. Schriftsteller. Bücher
Rowohlt Verlag, Reinbek, 1967, 416 pp., DM. 24.
S., gedurende jaren als ordinarius te Leipzig een der tentoonstellingsgermanisten van de D.D.R. maar nu al enkele tijd in de Bondsrepubliek actief, behoort niet tot de grote panoramatische analisten van de literatuurwetenschap; zijn zeer aparte kundigheid ligt in het literaire essay, in het naar voren halen van die elementen in een werk (vandaar soms nogal bonmot- of boutadeachtig) waarop zich dan een accurate studie pas concentreren zal. Ondertussen slaagt hij in het dagelijkse literaire bedrijf erin waardenotities uit te delen die aan de auteurs blijven vastkleven en die ook zonder de gewenste nuancering toch altijd een rechtvaardige kwalificatie inhouden. Dit personalistische aspect maakt meteen deze bundel verspreide opstellen merkwaardig coherent, een soort van vóórshow vooraleer de experten zich over de details heenbuigen. Het boeiendst zijn de opstellen over auteurs die S. zelf gekend heeft (R. Musil, Th. Mann, L. Renn, P. Rilla, M. Frisch, G. Lukacs, E. Bloch). Op zijn best, en bijgevolg ook op zijn gevaarlijkst, is S. in een ontwerp tot literatuurgeschiedenis sedert Thomas Mann, waarin hij Dr Faustus als een opzettelijk einde van de burgerlijke roman interpreteert, Kafka als het einde van de psychologische analyse en Brecht als de inzet van een nieuwe classiciteit. Ook een overzicht van de D.D.R.-literatuur is belangrijk, omdat S. het gezamenlijke van een Duitse literatuur ontkent; zijn argumenten zijn, zoals van deze marxist (hoewel de meeste van zijn interpretaties structureel en esthetisch uitvallen) te verwachten is, van sociaal-economische aard, terwijl hij de taal als gemeenschappelijk element in deze beschouwing niet meer betrekt.
C. Tindemans
| |
Die zehn Gebote
Exemplarische Erzählungen
Rowohlt Verlag, Reinbek, 1967, (Die Bücher der Neunzehn 147), 219 pp., DM. 9.80.
Uit een RIAS-radiogril ontstaan, is dit boek het resultaat van een opdracht aan 10 Westduitse auteurs om over elk der geboden een radioverhaal te maken. De makers zijn: W. Weyrauch, H. Piontek, K.A. Wolken, M. Dessauer, J.W. Janker, H. Böll, S. Lenz, P. Schallück, G. Zwerenz en H. Eisenreich, uiteraard 10 zeer gevarieerde temperamenten. Van enige bijbelse monumentaliteit is nergens sprake, van een elementair-religieuze onderstroom evenmin, en zelfs een vage moralistische strekking is doorgaans uitgebleven. Stilistisch lopen allerlei impulsen dwars door elkaar heen. Toch is het een buitenkansje, omdat het als staalkaart van hedendaags literair denken een uitstekende informatie en illustratie ter beschikking stelt van de wijze waarop de verbinding tussen persoonlijkheidsbelevenis en objectief gedrag gerealiseerd wordt.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Walter Matthias Diggelmann
Freispruch für Iisidor Ruge
Roman
Piper Verlag, München, 1967, 315 pp., DM. 18.50.
Wat globaal een soort van averechtse kunstenaarsroman wil zijn, blijkt uiteindelijk niet verder dan een Illustriertenniveau te komen. Het gaat om het in brokstukken gereveleerde levensverhaal van een draaiboek-auteur, wiens gallige moraal en onscrupuleuze houding gemakshalve worden gebaseerd op een mistige jeugd. Alles wordt echter zo verteld, dat ook de kern in de mist blijft. Geen enkel fragment krijgt aflijning; het wordt telkens opzettelijk afgebroken voordat het definitieve detail wordt aangeboden. In de overvloedige dialoogscènes moeten ultrakorte replieken een wereld van vervreemding en terughoudendheid betekenen. Humor is hier altijd cynische pose, gevoel een aanloop tot verloochening, mimiek een poging tot camouflage. Meteen verdwijnen ook enkele prachtige shortstories in deze vertelwazigheid, die teveel effect wil sorteren met kneepjes zonder waarachtigheid, met obsessie zonder mysterie.
C. Tindemans
| |
Notwendige Geschichten 1933-1945
Herausgegeben von Marcel Reich-Ranicki
Piper Verlag, München, 1967, (Die Bücher der Neunzehn 148, 606 pp., DM. 14,80.
Rudolf Binding naast Stefan Zweig, Wilhelm Schäfer naast Joseph Roth, Werner Bergengrün naast Alfred Döblin, Heinz Risse naast Bertolt Brecht, Horst Lange naast Friedrich Torberg (en dat is nog maar een greep uit de 42 opgenomen auteurs), hoe rijm je deze uiteenlopende talenten en mensen samen en plak je er de naam ‘notwendig’ tegenaan? M. Reich-Ranicki blijkt ertoe in staat, en nog overtuigend ook. Slechts zulke verhalen, stelt hij, zijn geslaagd, die de lezer tot collaboratie aanzetten; terwijl de romancier een eindresultaat aanbiedt, vraagt de verhaler veeleer een actief doordenken van een ontwerp. Uit dit basisfeit schilt Reich-Ranicki de gedachte dat sommige verhalen inderdaad noodzakelijk kunnen worden en daarvan wil deze selectie een aantal aanbieden. Moeilijker is zijn tweede suggestie, dat hij deze 42 vertellingen slechts om hun exclusief-literaire waarde heeft bewaard. De periode 1933 - 45 maakt dit m.i. onmogelijk. Als Robert Neumann b.v. zijn ‘Marcus’ schrijft over de doolweg van de emigrant, kun je met uitsluitend esthetische normen dit indroevige verhaal niet leggen naast ‘Auf den Hügeln vor Moskau’ van Horst Lange, dat een versentimentaliseerde heroïek van de doorsneesoldaat is. Of Friedrich Torberg naast Agnes Miegel. Toegegeven dat beide expressievormen samen de totaliteit van de Duitse literatuur in deze periode samenstellen, maar met het esthetische criterium alleen kun je deze opname niet redden. Gelukkig maar, want de boekwaarde wordt er dubbel zo belangrijk om.
C. Tindemans
| |
Max Frisch
Oeffentlichkeit als Partner
Suhrkamp Verlag, Frankfurt, 1967, (ed suhrk 209), 153 pp., DM. 3.
Van de vrij schaarse gelegenheden waarbij S. in het openbaar een standpunt heeft ingenomen tegenover zowel literair-dramatische als algemene thema's, wordt hier de tekst geserveerd. Belangrijkst zijn wel die waarin hij zijn eigen verhouding tot publiek en wereld onderzoekt of waarin hij zijn verbondenheid met voorgangers en dus tijdgenoten kritisch formuleert, zoals in zijn Büchnerrede en zijn Schillertoespraak. Deels provocerend om zichzelf te dwingen tot finale onderzoekingen, deels uitdagend om de toehoorder over te halen tot zelfonderzoek, openbaren ze alle dat hier een onbehaaglijk beschouwer de dienst aan de mens niet als een werkvernis opvat maar als de enige verantwoording om in deze tijd nog literatuur te blijven beschouwen als nuttig en zinrijk. Onmisbaar als glossarium bij Schrijvers roman- en theateroeuvre.
C. Tindemans
| |
Wladimir Majakowski
Werke
Band 1. Gedichte
Insel Verlag, Frankfurt, 1967, 454 pp., Br. DM. 12.
Het 1e van de op 5 delen geplande uitgave van W. Majakowski's (1893-1930) oeuvre bevat de niet-cyclische lyriek (112 gedichten), in de Duitse vertaling van intimus H. Huppert, geannoteerd en bibliografisch toegelicht door L. Kossuth, geïllustreerd met 40 portretten en grafische schetsen. Het is een geslaagde inzet tot wat C.B. Timmer een noodzakelijke ‘decanonisatie’ noemt. Dat S. met hart en ziel een communistisch lyricus is geweest, is nu wel voldoende bekend en ook uit deze bundel is de maatschappelijke gloed niet weg te denken om ook maar
| |
| |
benaderend rechtvaardig te worden voor de lyrische intensiteit. Maar de integratie van de tijdsimpulsen in de vitalistische kwetsbaarheid van deze baarlijke dichter wordt stukken gaver en geldiger, als de eerste aandacht gevestigd wordt op de elementaire lyrische inbreng en expressie. Alle verwijzingen naar futuristische startinvloed mogen hun historische waarheid bezitten, uiteindelijk wordt S.'s betekenis toch maar gevrijwaard door het esthetische resultaat; precies omdat het aaneensluiten van impuls en woord in lyrische eenklank werkelijk ook is gebeurd, kunnen alle grote (en grove) woorden over bezieling en proletarische metafysiek rustig vermeden worden: ritmiek en psyche zijn één geworden.
C. Tindemans
| |
Hans E. Holthusen
Plädoyer für den Einzelnen
Kritische Beiträge zur literarischen Diskussion
Piper & Co Verlag, München, 1967, 295 pp., Ppb. DM. 12,80.
In tegenstelling tot vorige essaybundels van S. is de thematische obsessie in deze nieuwe verzameling minder evident. Wel staat ook hier een uiterst boeiende opstellenreeks over ‘Politische Horizonte’ voorop, waarin onderzoekingen i.v.m. G. Grass, H.M. Enzensberger en H. Arendt een vooringenomenheid documenteren die dan a.h.w. programmatisch in de titel is verwerkt. Maar de volgende rubriekjes zijn veeleer lukraak samengebracht uit occasionele krante- of tijdschriftrecensies en wat zich reeds manifesteert in titels-zonder-inzet (‘Wege und Holzwege der Kritik’, ‘Die Welt in Versen’, ‘Gier nach Geschichten’, ‘Nachrufe’) blijkt ook voor de mededeling zelf op te gaan. S. leeft in deze bundel dagdagelijks van de hand in de tand (pro-Rilke, sceptisch i.v.m. actuele lyriek, behoefte aan epische dichtheid) en wat in de actualiteitskritiek wel een geldige stellingname oplevert, is in de geslotenheid van een boek niet tot een dwingend standpunt aaneengelast.
C. Tindemans
| |
Pavel Petr
Haseks ‘Schwejk’ in Deutschland
Rütten und Loening, Berlin(-Ost), 1963, (Neue Beiträge zur Literaturwissenschaft Bd 19), 251 pp., MDN. 16,50.
In deze studie maakt S. uit dat het beroemde boek (1921) pas ook in Tsjechoslowakije literair aanvaardbaar werd toen de kritiek in Duitsland de Grete Reiner-vertaling (1923) uitbundig onthaalde. S. kan vervolgens enkele stadia in de Hasekwaardering onderscheiden: 1921 - 26, 1926 - 28, 1928 - 45, na 1945, afwisselend in Tsjechoslowakije en Duitsland, met een indringende analyse van de Piscator-dramatisering en de Brecht-adaptatie. Door deze literairhistorische reconstructie heen lopen dan ook vele andere criteria: Tsjechisch nationalisme, proletarische klassenstrijd, Simplizissimusmotieven, vulgarisme als taalesthetische vernieuwingen e.d.
C. Tindemans
| |
Toneel
Suzanne Thérault
La Commedia dell'Arte vue à travers le Zibaldone de Pérouse
Centre National de Recherche Scientifique, Paris, 1965, 311 pp., FF. 25.
Terwijl S. uit de Perugia-verzameling (door Placido Adriani) van commedia dell'arte-scenarii 6 exemplarische manuscripten kritisch (dubbeltalig, Italiaans-Frans) afdrukt (Li due Pulcinella simili, Pulcinella medico a forza, La Pietra incantata, Pulcinella finto prencipe, Gli Imbrogli, L'Innamorata scaltra), kan ze aan deze teksteditie een boeiende analyse laten voorafgaan die, behalve op tekstdatering, herkomst en evolutie der traditie, het autonome aandeel van de auteur in deze improvisatieschemata, vooral ingaat op de thema's en lazzi, die elk van deze teksten kenmerken en tevens voor de gehele traditie staan. Enige voorkennis van de problematiek is wel vereist.
C. Tindemans
| |
Alison Taylor
The Story of the English Stage
Pergamon Press, Oxford, 1967, 94 pp., 12/6.
Keurig geïllustreerd, bevattelijk ingedeeld en eenvoudig geschreven, wil dit vlugge boekje een pedagogische verkenning zijn van de geschiedenis van het Britse theater, van bishop Ethelwold tot vandaag toe. Steunend op de theaterwetenschappelijke bronnen, slaagt S. erin een continue verklaring te vinden voor de vormveranderingen, waarbij de menselijke en de materiële geschiedenis nergens uit het gezicht verdwijnen. Merkwaardige vulgarisatie.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Frederick Lumley
New Trends in 20th Century Drama A Survey since Ibsen and Shaw
Barrie and Rockliff, London. 1967, 398 pp., 42/.
Amper 10 jaar na de 1e publicatie, heeft S. terecht de dramatische situatie reeds zo gewijzigd geacht dat een ernstige aanvulling, die meteen de tendens van de theater- en dramarichting grondig afspeurt, noodzakelijk bleek. Op een gezonde manier respecteert S. de eigenwijze lijn van het theater en van de dramatische auteurs, vooringenomenheid, kliekjesgeest of afwijzing krijgen geen plaats als ze niet organisch samenvallen met wat in het interne leven van het medium zelf optreedt als uitzuiverende factoren. Enkele lijnen die reeds in de 1e editie aanwezig waren, konden worden gehandhaafd (‘From Pirandello to Giraudoux’, ‘The Impact of Brecht’, ‘The Approaches of Despair’), maar nieuwe categorieën dienden opgenomen: ‘The Limits of Despair’ (S. Beckett, E. Ionesco, J. Genêt, A. Adamov); ‘The Image Breakers’ (J. Osborne, M. Frisch en F. Dürrenmatt, P. Weiss). Je kunt het een Brit dan ook moeilijk kwalijk nemen dat hij naar mijn smaak te veel gewicht verleent aan het Angelsaksische drama (van J. Whiting tot R. Kops en van E. Albee tot M. Schisgal), maar het Franse drama valt beslist te licht uit (geen A. Gatti) en het Duitse is herleid tot M. Walser, F. Hochwälder en R. Hochhuth. Zoiets kan toch niet!
C. Tindemans
| |
Elida Maria Szarota
Künstler, Grübler und Rebellen Studien zum europäischen Märtyrerdrama des 17. Jahrhunderts
Francke Verlag, Bern, 1967, 396 pp., S.Fr. 40.
In deze imponerende comparatistische studie heeft S., hoogleraar Germanistiek universiteit Warschau, zich tot doel gesteld de centrale problemen van het 17e-eeuwse martelaarsdrama te belichten. Als barok thema incorporeert de martelaar een absoluut ideaal van de mens maar deze absoluutheid blijkt naar de diverse Europese landen toch geschakeerd te worden. Vandaar zal S. op haar analyserende tocht vele structuurelementen die naar een kerneenheid verwijzen, interpreteren vanuit de impliciete auteursof landsproblematiek. De avontuurlijke titel verantwoordt S. naar de aard van de heldfiguren: de toneelspeler Genesius (bv bij Lope de Vega en Rotrou), de meditatieve denkers die niet door identificatie zoals de eerste maar door dialogische vraagstellerij bij God belanden zoals Augustinus (bv bij Lope de Vega), en de rebel, dwz hij die het principe van machtswillekeur en tirannie weerstaat op grond van het verlangen naar absoluutheid (Vondel, Calderon, Corneille, Gryphius). In 20 stukken (1 neo-Latijns, 5 Spaanse, 4 Franse, 1 Engels, 3 Nederlandse, 6 Duitse) constateert ze onderlinge variatie, die precies een synthese verhindert omdat ze samenhangt met nationale, politieke, religieuze en ethische omstandigheden. Logisch loopt de ontleding dan ook uit op het dramatische type van het geseculariseerde martelaarsdrama.
C. Tindemans
| |
Varia
Dr. H. Spee en Dr. L. Timmermans
Geboorteregeling, Inzicht en uitzicht
Dekker & van de Vegt N.V., Nijmegen - Utrecht, 1967, VIII + 72 pp..
Het eerste gedeelte van dit boekje is van de hand van de moraaltheoloog Pater Spee. In enkele bladzijden, kort en eenvoudig, bespreekt hij de kwestie van de geboorteregeling, maar over de methodes als zodanig meent hij in het algemeen weinig te kunnen zeggen. ‘Moreel gezien is niet de methode of techniek beslissend, maar de levenshouding die de eigenlijke betekenis ervan bepaalt’ (p. 13). Daarom verwijst hij, voor wat de keuze van de methode betreft, naar de bijdrage van zijn vriend Dr. Timmermans, die als medicus wel niet het laatste maar toch een zeer belangrijk woord in deze te zeggen heeft. Dr. Timmermans bespreekt dan in het tweede gedeelte de bestaande methodes van geboorteregeling, vooral dieper ingaand op de periodieke onthouding resp. de temperatuurmethode, waaraan hij nl. verreweg de voorkeur geeft boven de andere technieken, ook boven de ‘pil’. Hij eindigt met een pleidooi voor de ritme-methode, d.w.z. de periodieke onthouding zodanig beoefend dat de man, bij eventuele samenleving in de vruchtbare periode, er zorg voor draagt dat er geen ongewenste zwangerschap kan optreden. Klaarblijkelijk staan de auteurs op het standpunt, dat de methoden als zodanig ethisch indifferent zijn, een opvatting die zeker niet door iedereen gedeeld wordt. Op het eind van het boekje bespreekt Mr. Timmermans-Stoets de wettelijke bepalingen betreffende de voorbehoedmiddelen, waaromtrent een wetswijziging aan de Tweede Kamer is voorgelegd. Tot slot een lijstje literatuur.
A. van Kol
|
|