Streven. Jaargang 20
(1966)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 794]
| |
Auschwitz, een demasqué
| |
[pagina 795]
| |
staan van de verschrikkingen van Auschwitz. Konstantinowskij heeft het volgende verhaal, dat hij aan authentieke gebeurtenissen ontleende en ook heeft opgedragen aan de hoofdfiguur daarvan, Kristina (de ik figuur van de roman), tot uitgangspunt gekozen voor zijn overdenkingen. Een vrouw bezoekt, na achttien jaar, opnieuw Auschwitz en Berlijn. Hier in Berlijn wil ze haar belofte inlossen, die ze in 1943 in de Pawjak-gevangenis te Warschau deed aan een jong joods meisje, Stefa. Als door een wonder ontsnapt aan het Ghetto van Warschau, was deze Stefa door een Pools gezin ‘opgenomen’. Niet om geholpen te worden, zoals ze aanvankelijk dacht, maar om verkracht te worden door het gezinshoofd ‘omdat men een kind wilde’. Na de bevalling wordt ze onmiddellijk uitgeleverd aan de Gestapo, in de Pawjak-gevangenis opgesloten en daar tenslotte gefusilleerd. In Pawjak vertelt ze haar levensdrama aan Kristina; haar angst dat haar zoon Adriaan nooit zal weten van haar bestaan en haar lijden. Het is daarom, dat deze Kristina nu, na achttien jaar, terugkeert naar Berlijn, waar het betreffende Poolse gezin inmiddels woont. Ze keert terug om Adriaan in de waarheid in te wijden. De schrijver ziet zich hier echter voor een taak gesteld die veel verder reikt dan het geven van een verslag van deze gebeurtenissen. Wat hij - door de beschrijvingen heen - uitspreekt, is één vertwijfelde vraag om antwoord op datgene waarop geen antwoord mogelijk schijnt zonder direct in het absurde te belanden. Hoe kon dit alles gebeuren? Hoe is hierna nog een geloven in de geschiedenis-als-vooruitgang mogelijk? Heeft deze historie zich niet definitief ontpopt als een farce, een kwalijke grap? Hoe kan een werkelijkheid waarin geschiedde wat in Auschwitz plaats vond, niet zinloos zijn? Konstantinowskij zegt, bij monde van Kristina, al te goed te beseffen, dat alles wat nog naar een ‘begrijpen’ zou kunnen leiden aan gene zijde ligt van wat de wetten der logica tot uitgangspunt heeft: ‘Ik spreek er al niet meer over, dat begrijpen betekent: denken, logische gevolgtrekkingen maken. Want wat in Pawjak geschiedde ging dwars tegen alle menselijke logica in’Ga naar voetnoot3. Maar juist daarom reikt deze vraag ook oneindig veel dieper. Juist daarom heeft ze zozeer wortel geschoten in het bewuste èn onbewuste van Kristina, dat ze door geen gebeurtenissen, door geen ‘overwinningen achteraf’ en door geen ‘herwonnen geluk’ nog ooit verdrongen kan worden. ‘Ik ben niet in staat me te verzoenen met het verleden, niet in staat om gewoon maar te bestaan. Dat is iets als een onmiddellijk gevoel, net zoiets als de levensdrang zelf; en ik ben niet in staat het te overwinnen. Ik kan verstandig en juist leven, deelgenote zijn van die “grote zaak” waarmee mijn volk bezig is, leven uit al zijn zorgen en moeilijkheden, zijn successen, zijn werkplannen. Maar dat is te weinig! Vooral wanneer ik naar mijn zoons kijk, begrijp ik dat dit te weinig is. Wat ik gezien heb, wat ik heb meegemaakt: dit alles leeft in mij nog altijd een onbegrijpelijk en onbereikbaar leven...’Ga naar voetnoot4. ‘En niemand weet en niemand zal het geloven, dat, terwijl ik lach en scherts, achter de vensters stilzwijgend diegenen voorbijtrekken die ik toen kende. Ze wachten geduldig. En zelfs na de meest gelukkige dag, na de meest blijde avond zal ik toch steeds weer hen ontmoeten. Ze bewa- | |
[pagina 796]
| |
ken mij ook in die eigenaardige, nevelachtige wereld van de droom, die voor ieder ander ontoegankelijk is... In de droom ben ik alleen, alleen... of met hen...’Ga naar voetnoot5. ‘Je ziet, dat je in een afgrond valt, en je weet dat dit een droom is. Maar de angst bevangt je toch geheel en al en je ligt in het zweet en toch kun je niet helemaal ontwaken. Zo lag ik ook op het kraambed bij de bevalling van mijn eerste zoon. Ik lag daar en luisterde naar de angst, naar mijn gedachten die omhoogkwamen uit de diepten van mijn herinnering... Het was als in een droom, op de uiterste grens van een droom, alsof je een nachtmerrie hebt’Ga naar voetnoot6. Men kan na Auschwitz niet meer in de werkelijkheid geloven als daarvoor. Auschwitz betekent te zeer een grensoverschrijding in het bewustzijn. Er werd daar voorgoed een masker van de werkelijkheid afgerukt. ‘Daar (in Auschwitz) ontdekte iedereen iets waarvan hij voorheen geen vermoeden had. En hij werd gedwongen erover na te denken. Over alles in de wereld kwam ik tot nadenken in Auschwitz...’Ga naar voetnoot7. Maar niet alleen zij die Auschwitz aan den lijve ondervonden, kennen een dergelijke geestelijke ommekeer. In heel de huidige generatie heeft zich, zo merkt Kristina, een geestelijke en psychische verandering voltrokken, die het haar onmogelijk maakt nog in de wereld te geloven als vóór Auschwitz; een doorbraak, die haar überhaupt sceptisch maakt tegenover alle - in het licht van wat in Auschwitz geschied is voorgoed op hun betrekkelijkheid onderkende - theoretische visies op het bestaan. ‘Ik had al eerder opgemerkt, dat er bij veel hedendaagse jongeren zoiets is. Geen pose en ook geen snobisme, neen, maar iets alsof zij inderdaad datgene begrijpen, wat gewoonlijk mensen pas begrijpen aan het einde van hun leven. Maar zij beginnen er hun leven mee. Neen, geen sceptische gedachten over de vergankelijkheid van het bestaan, over de zinloosheid van de wereld; dat bedoel ik niet. Ik doel niet op ideeën maar op een instelling, een gemoedsstemming; een bijzondere houding tegenover het leven, waarbij men niet meer wil redeneren en geen luchtkastelen meer wil bouwen, doch alleen nog maar wil leven...’Ga naar voetnoot8. | |
Het probleem van de schuldDe vraag, hoe dit alles kon geschieden, confronteert de ik-figuur van de roman - en mèt deze de schrijver zelf en diens lezers - allereerst met het probleem van de schuld. De schuld aan Auschwitz is, dit staat voorop, een menselijke schuld; menselijke schuld die men zich tegenover het passieve zwijgen van de natuur dubbel bewust wordt. Vooral op de plaats waar eens het kamp Auschwitz was, maakt de naïeve blijheid van deze natuur de mens voorgoed duidelijk, dat hij zich niet achter haar zogenaamde duistere wetten, waartegen hij als mens machteloos zou staan, verschuilen kan. ‘Een blauwe hemel... en in het bos is alles precies zoals het beschreven wordt in ieder kinderboek. De koekoek roept en de vlinders vliegen. Er is hier niets bovennatuurlijks en onbegrijpelijks... Maar als men na de oorlog de balans begint op te maken van het “technische | |
[pagina 797]
| |
resultaat’ van deze onderneming, dan blijkt dat hier op deze plaats vier miljoen mensen werden vernietigd. Eén kamp, vier crematoria en vier miljoen mensenlevens’Ga naar voetnoot9. De discrepantie tussen de hier genoemde getallen - vier tegen vier miljoen - voegt onmiddellijk al een nieuw facet aan het schuldprobleem toe; het facet van de collectieve schuld van al degenen die deze gruwel niet voorkwamen. ‘Niemand verhinderde het. Juist hier begint het onbegrijpelijke: waarom werden zij niet verhinderd?’Ga naar voetnoot10. Hoe ligt hier de verhouding tussen collectieve schuld en persoonlijke schuld? In het bijzonder neemt de schrijver stelling tegen degenen die zeggen of althans suggereren, dat collectieve schuld op één punt de persoonlijke schuld op dat punt zou reduceren tot niets. Schuld, stelt hij, is evenmin als leed in procenten af te wegen, op te delen in de zin van: schuld gedeeld door oneindig is nul. Schuld is niet rekenkundig op te lossen ‘volgens de vergelijking, waarbij de verantwoordelijkheid omgekeerd evenredig is met de hoeveelheid mensen die één en dezelfde misdaad begaan’. En wel allereerst, omdat het hier onherhaalbare menselijke individuen betreft, die van deze collectieve misdaad het slachtoffer werden. ‘Menselijk bloed en menselijke wanhoop zijn niet uit te drukken in algebra. Hier is de wiskunde machteloos. Ook de tranen en het verdriet van één mens zijn onherstelbaar en niet te vereffenen’Ga naar voetnoot11. Maar er is meer. Want is bij deze collectieve schuld inderdaad alleen maar sprake van een schuld-door-nalatigheid? Konstantinowskij meent dat de collectieve schuld aan Auschwitz veel en veel dieper reikt. Dat Auschwitz mogelijk was, betoogt hij, kwam omdat ieder in zijn persoonlijk leven, op kleinere of grotere schaal, precies datzelfde fatale principe huldigde dat tenslotte tot de genocide van Auschwitz zou leiden. Dit principe is: ‘voor het welzijn van het Ik moet de ander wijken’. ‘Voor Tereza's geluk moest Stefa sterven; voor het welzijn van Duitslands miljoenen andere miljoenen’Ga naar voetnoot12. Zo heeft het falen van ieder afzonderlijk individu zijn repercussies op het geheel. Zo ziet Konstantinowskij allen als in een netwerk onderling verbonden in de schuld. Zo zijn miljoenen wezenlijk èn persoonlijk schuldig aan de ogenschijnlijk door enkelingen begane verschrikkingen. Meer nog: achter Auschwitz ziet Konstantinowskij de schuld opdoemen die heel het mensdom gedurende het ganse verleden op zich geladen heeft en die zich als in een monsterachtige en ononderbroken kettingreactie voortplantte tot in het heden. Een erfschuld, een erfzonde welhaast in de volste zin van het woord, schijnt Konstantinowskij ten overstaan van Auschwitz tenslotte het enig mogelijke antwoord op het probleem van de schuld. ‘Wat de mens vandaag vreest en wat morgen kan gebeuren, werd mogelijk dank zij datgene wat gisteren geschiedde... De misdaad is iets continu's. Na Auschwitz kwam Hiroshima. En wanneer Hiroshima zonder gevolgen blijft zullen er nieuwe Hiroshima's volgen. Alles is vervlochten en aan elkaar geketend. Alles roept zijns gelijke op. Dit is een oude waarheid...’Ga naar voetnoot13. | |
[pagina 798]
| |
Het levensperspectief na AuschwitzHet hier gewonnen inzicht in het probleem van de schuld reikt de schrijver één component aan van de richting waarin een nieuwe visie op het bestaan gezocht zal moeten worden. Een andere, wellicht de belangrijkste component daarvan vormt het reeds herhaaldelijk genoemde besef, dat men het verleden, hoe moeilijk te verwerken, ja, hoe absurd ook, in deze nieuwe visie volledig zal moeten verdisconteren. Het verleden mag niet sterven. Het moet blijven leven in het heden. Dit prent de schrijver zichzelf en zijn lezers steeds weer in. ‘Het verleden is al lang achter de rug. Thans is “alles anders”. Maar kan men inderdaad datgene waarover wij ons alsmaar afpijnigen, slechts verleden noemen? Dit is iets waar ik steeds over nadenk’Ga naar voetnoot14. Neen. Een onherroepelijk het-is-voorbij kàn niet het laatste woord zijn, weet Konstantinowskij, hoe a-logisch en irrationeel dit wellicht ook klinkt. Hij weigert dit volledig verdwijnen van het verleden in het Niets te aanvaarden. Hij weigert te geloven, dat deze boosaardige truc van de tijd werkelijk gelukt is. ‘Ik kan dit niet aanvaarden... Stefa werd vermoord; maar is dit dus “alles”? Tezamen met haar werden er miljoenen vermoord; en betekent dit dus het einde? Nieuwe miljoenen worden er geboren en geraken in de maalstroom van het leven; en die miljoenen zullen dus niet meer weten, zelfs niet meer vermoeden, dat dit alles geschiedde?... Moet dat dus zo blijven, omdat de tijd nu eenmaal voorbijgaat? Omdat zo nu eenmaal de wetten van het leven zijn en daar niets aan te doen is? En als ik deze wetten nu eens niet aanvaard?’Ga naar voetnoot15. Daarom wenst de ik-figuur, kost wat kost en met heel haar wezen, althans de herinnering - in de diepste en meest letterlijke betekenis van een telkens hernieuwde participatie - vast te houden. Deze enige toegang tot het verleden dient tenminste open gehouden te worden. Het is de eerste voorwaarde, opdat het perspectief op de toekomst reëel blijft. Want dit zal het alleen dan zijn, wanneer heel de roep om gerechtigheid van het verleden, ja, van ieder afzonderlijk slachtoffer daarvan, erin doorklinkt alsof het de roep van het heden zelf was. Daarom wil Kristina haar ervaringen doorgeven aan de jongeren die de toekomst zullen moeten bouwen. Opdat het zal zijn ‘alsof zij zelf die onduldbare vernedering en dat lijden ondervonden hadden’. Opdat ze begrijpen, ‘dat van nu af iedere dag, iedere minuut niet slechts aan hen, maar ook aan de vermoorde Stefa toebehoort’. Daarom spreekt ze in gedachte tot Stefa: ‘Ik heb jouw lot verbonden met het lot van je zoon. Hij zal daaraan trouw blijven. Alles wat met jou is gebeurd, zal in hem leven, in zijn daden, zijn gedachten en zijn gekweld-zijn. Hij zal zich afpijnigen, dorsten naar gerechtigheid, nieuwe wegen zoeken, strijden en zich inspannen. En blijven hopen...’Ga naar voetnoot16. Dit is, weet Kristina, de enige weg waarlangs men althans de mogelijkheid van een antwoord op een absurd lijkend verleden open kan houden. Het is, weet ze | |
[pagina 799]
| |
evenzeer, een moeilijke weg vol risico's en dwaalsporen; een weg waarop de mens voortdurend het gevaar loopt verkeerd uit te komen. Een eerste gevaar doemt reeds daar op, waar de enige toegang tot het verleden die de herinnering ons biedt, verborgen raakt achter de werkelijkheid van het heden; waardoor tegelijk een wezenlijke dimensie van het bestaan verloren zou gaan. Hoe groot dit gevaar van die vergetelheid is wordt geïllustreerd aan de hand van hetgeen een medegevangene in Pawjak hierover eens zei; op een van de momenten waarop men zich trachtte vast te klampen aan de gedachte van een voortleven in de herinnering als hierboven werd bedoeld: ‘Alles raakt vergeten, zei Eva overtuigd. Ik weet dat heel goed. Toen ik zeventien jaar was stierf mijn liefste vriendin Alina. En heel lang kon ik niet tot bezinning komen. Ik zag haar iedere dag en bijna even duidelijk als tijdens haar leven. Ik kon geen slok water drinken zonder erbij te denken: Alina zal nooit meer de smaak van koel water kennen. Alina is er niet meer... En waarmee denken jullie dat dit alles eindigde? Twee, drie jaren gingen voorbij en ik vergat het. Neen, ik herinner me Alina nog wel, maar als ik aan haar denk voel ik niets meer, bijna niets. Alles raakt vergeten, meisjes, alles, alles!’Ga naar voetnoot17). Een tweede, nog groter doch daarentegen meer verborgen gevaar ontwaart Kristina in de valse hoop, die de mens suggereert dat het licht wordt aan de horizon maar hem tegelijkertijd verraderlijk op een zijspoor voert om hem tenslotte over te leveren aan het Niets. De hoop kan de grootste stimulans zijn voor de mens die het licht zoekt. Ze kan echter evenzeer het tegendeel zijn, datgene wat Konstantinowskij noemt: ‘het spinneweb dat hoop heet’Ga naar voetnoot18. Zo blijft de hoop immer mysterie en waagstuk. Deze ambiguïteit van de hoop, die de mens ook in de toekomst in haar web zal kunnen verstrikken, heeft zich aan Kristina eens en voor altijd geopenbaard in Auschwitz. Ook hier betekende Auschwitz een demasqué. ‘Konden zij voorzien, dat de hoop ook boosheid kon worden? Konden zij voorzien, dat heel de Vernichtungswissenschaft juist gebouwd was op deze eigenaardigheid van de mensenziel? Zelfs zij die alles wisten en alles met hun eigen ogen zagen, zelfs de leden van de Sonderkommando's die iedere zes weken vernietigd werden; zij allen bewaarden de hoop, een bodemloze hoop die nergens op steunde, en ontwaakten op het allerlaatste ogenblik, toen de deuren van de gaskamers al achter hen dichtvielen. Maar toen was het te laat, te laat! En ook de gevangenissen en de kampen waren geheel verstrikt in dit web. De gevangenen wisselden, maar het web bleef. Men nam het met zich mee en niemand zuiverde er zich van. “Is het waar, dat er spoedig redding komt”? “Natuurlijk...”. En men geloofde. Blind, waanzinnig, op een verschrikkelijke manier geloofde men dat alles weer goed zou worden... O zoete, vergiftigde honing van de aardse verwachtingen...’Ga naar voetnoot19. Oog in oog met de waarheid of de leugen van de hoop staat men steeds voor een dilemma. Voor een niet minder moeilijk dilemma ziet men zich geplaatst, waar de vraag rijst: zal men het zo mateloos geleden onrecht moeten vergeven | |
[pagina 800]
| |
of zal men moeten straffen? Wraak of vergeving? Deemoed of geweld? Het is in Konstantinowskij's roman een vraag ‘waarover in Pawjak lang en verward getwist werd’ zonder dat men tot een definitief antwoord kwam. Het blijft tenslotte een open vraag, omdat beide oplossingen - èn wraak èn vergeving - uiteindelijk toch niet kunnen ontkomen aan een paradox. ‘- Zal er geen wraak meer zijn? - Neen, zei Helena. Wraak leidt tot wreedheid. Dat is hun methode. Wraak, verkrachting, wreedheid... In de toekomst zal noodzakelijk het goede overwinnen... - Hoor je: we bevinden ons nog in het kamp en zullen hier waarschijnlijk alleen nog uitkomen via de crematoria. En die idiote durft te spreken over een overwinning van de menselijkheid, van het goede. Hoeveel hebben ze er gedood in de laatste twee maanden? Twintigduizend per dag. Dat wordt dus bijna een miljoen... En die idiote wil nu alles vergeven. Wie ben jij, dat je alles kunt vergeven? Jezus Christus? Denk je, dat hij zou vergeven, als ze hem die berg blikken vol Cyklon B zouden tonen? Als ze hem zouden uitleggen dat ieder blik duizend mensenlevens vernietigde? Niemand heeft het recht, zoiets te vergeven. Wanneer de oorlog voorbij is zal men hen vernietigen! Allemaal vernietigen, tot en met de laatste... - Maar zo spreken ook degenen, die ons nu vernietigen...’Ga naar voetnoot20. Ook hier staat de mens tenslotte voor niet minder dan een waagstuk. Ook hier zal hij heel de geschiedenis door altijd weer opnieuw voor een waagstuk blijven staan. | |
Een antwoord op de dood?Wat de schrijver echter meer dan wat ook beklemt is dit: de onherhaalbaarheid van de menselijke persoon maakt de geleden verschrikkingen onherstelbaar. De dood van het eenmalige individu staat, ook al zou het leven alle klippen weten te vermijden die hierboven werden genoemd, een werkelijke satisfactie van het verleden tenslotte volledig in de weg. Het is geen paradox en geen dilemma meer wat de mens hier benauwt, maar een evidentie waaraan geen ontkomen meer mogelijk schijnt. ‘Wat overbleef’, overdenkt Kristina wanneer ze Auschwitz na achttien jaar terugziet, ‘is dus een perron, restanten van rails, ruïnes van crematoria, barakken, verhogingen, palen van de versperringen... En alleen van de mensen bleef dus niets over? Niets, behalve water en aarde waarin alles dooreengeraakt is, waarin alles rustig is en dood? Waarin alles slechts het leven leeft van onverschillige koolwaterstoffen en chlorophyl?’Ga naar voetnoot21. Telkens komt zij hierop terug. Betekent de dood van de mens ‘die, hoewel hij het toch weet, zich de eigen dood niet kan voorstellen’Ga naar voetnoot22 dat het leven het tenslotte toch definitief moet verliezen van zijn antipode? Is de dood inderdaad het laatste woord? Dan zouden de enige woorden, die Stefa als in trance fluisterde toen ze naar de plaats van de terechtstelling werd gevoerd: ‘ik leef... | |
[pagina 801]
| |
ik leef...’Ga naar voetnoot23 dus niet een verwijzing naar een diepe, zij het onvoorstelbare waarheid inhouden? Dat is iets, wat zij weigert te aanvaarden, ook al ziet ze geen enkele concrete uitwijkmogelijkheid meer: ‘Alles, heet het, heeft zijn einde. Vroeg of laat komt aan alles een einde. Zo is de wet. Maar als ik dat nu eens niet wil erkennen en me er niet mee wil verzoenen?’Ga naar voetnoot24. Daarom zal zij, tegen alle wetten en evidenties in, blijven geloven in de definitieve en totale overwinning van het leven; blijven geloven dat uiteindelijk het leven en niet de dood het laatste woord heeft; ook daar waar de schijn het tegendeel suggereert en waar men voor een blinde muur staat. Geen zekerheden, geen theorieën en filosofieën, maar alleen de intuïtie wijst haar hier de weg. De intuïtie dat het leven met zijn oneindige, ons nog volstrekt onbekende mogelijkheden wellicht zelfs het verloren lijkende verleden zal kunnen doorlichten en zo ook wat dood heet zal kunnen redden van een werkelijke verdwijning in het Niets. Het is een tot ver buiten het bereik van de logica reikende intuïtie, die men nog het best vertalen kan met het woord geloof. ‘Ik heb dikwijls allerlei ideeën gehoord over de wetten der menselijke natuur. Over het “tweede beginsel van de thermodynamica”, zoals het geloof ik heet. Volgens deze wet beweegt zich alles in de wereld uiteindelijk in één richting: van de kosmos naar de chaos. De grootheid waarmee deze waarschijnlijkheid gemeten wordt, heet entropie. En deze entropie zou steeds toenemen. Hierover wordt geschreven in boeken die thans zelfs door veertienjarigen gelezen worden. Die boeken voorspellen de thermische dood van het heelal. Een omgekeerde weg zou er dan in de natuur niet zijn. Het verleden en de toekomst zijn hier streng gescheiden.... en er is dan geen weg terug uit het heden naar het verleden, van de dood naar het leven. En als dit eens inderdaad zo is? Ligt hier soms mijn fout? Wil ik dan het onmogelijke? Datgene wat in de natuur niet kan gebeuren? Maar is mijn pijn dan ook geen natuur? Wanneer ik pijn lijd, heb ik dan ook geen recht om te schreeuwen? Dieren schreeuwen ook, wanneer ze pijn lijden! Ze weten niet als wij mensen, dat ze pijn hebben; ze schreeuwen alleen maar. De mens weet. Maar moet hij daarom ook zwijgen? Openbaart zich soms hierin het menselijke?... Genoeg: ik wil niet langer filosoferen, wanneer ik pijn lijd. De smaak van as: wat moet ik ermee aan?’Ga naar voetnoot25. Zij blijft daarom geloven in wat onmogelijk lijkt. ‘Het einde kan tevens een begin zijn’. Laat moleculen, atomen, elementaire deeltjes dan al overgaan van de kosmos naar de chaos in een oneindige en dode natuur. In een dode natuur? Misschien! Maar het leven is in tegenspraak met de entropie. Het leven: dat is geen warmteverlies. De mensheid wordt ook niet bedreigd door entropie, maar door het verlies van de herinnering en het geweten. De mens baant zich een weg, duizenden jaren lang. En het is geen entropie wat hij in het verschiet ziet, wanneer hij ondanks alles toch vooruit blijft gaan. En reeds staat hij in volle lengte op en hij kijkt en hij ziet en hij hoort... en hij begrijpt’Ga naar voetnoot26. Met deze regels eindigt de roman van Konstantinowskij. | |
[pagina 802]
| |
De conclusie voor het hedenAuschwitz betekent een demasqué. Dit is de grondwaarheid die door alles wat wij hierboven citeerden, voortdurend heenklinkt. Na Auschwitz kan men niet meer in de werkelijkheid geloven zoals dat voordien het geval was. Elke eenzijdig optimistische visie op mens en wereld - ook die waardoor een partijdogmatische ideologie zich kenmerkt - blijkt eens en voor altijd achterhaald. Door geen simplificaties wil men zich nog van de volle waarheid over het bestaan afgehouden zien. Men ‘neemt zijn projecties terug’. Een werkelijke katharsis kan daarvan - bij Konstantinowskij zien we dit duidelijk - het gevolg zijn. Deze katharsis kenmerkt zich in de eerste plaats door een wezenlijke verschuiving van een theoretische (filosofische, ideologische) naar een existentiële benadering van het bestaan. Men wil, zoals Konstantinowskij het uitdrukte, ‘niet meer redeneren en geen luchtkastelen meer bouwen, doch alleen nog maar leven’. Wanneer van hieruit toch weer een levensoptimisme doorbreekt, betekent dit ten opzichte van wat men vroeger dacht en hoopte zozeer een verandering, dat men moet spreken van een werkelijke metanoia. Uitgangspunt èn perspectief worden wezenlijk anders. Niet een wetenschappelijk gefundeerd of beredeneerd doch een intuïtief gegroeid geloof in de zin van het leven, een geloof dat eerder a-logisch dan logisch is, doet de mens openstaan voor geheel nieuwe dimensies. Dit optimisme is dan echter ook niet meer eenzijdig. Auschwitz heeft de mens voorgoed bewust gemaakt van het echec als keerzijde van alle menselijk handelen, dat zich nooit onttrekken kan aan de schemering der ambiguïteit. De geschiedenis is geen deterministisch bepaalde groei naar het licht. Het is het toneel van een voortdurende strijd tussen goed en kwaad; een strijd waarbij ieder van ons afzonderlijk volledig betrokken is en waarvan iedere afzonderlijke overwinning of nederlaag zijn repercussies heeft op de uiteindelijke afloop van het geheel. Daarom trok Konstantinowskij de lijn van Auschwitz - via de verschrikkingen van Hiroshima - bewust door naar de toekomst. Ontsteltenis over het verleden en bezorgdheid om een toekomst, die naast de mogelijkheid van een doorbraak naar het licht ook de mogelijkheid van een atoomcatastrofe in zich verbergt, zijn hier onlosmakelijk met elkaar verbonden. Vooral ten overstaan van deze laatste mogelijkheid (maar men zou hier evengoed kunnen denken aan een niet minder groot probleem als de verschrikkelijke onrechtvaardigheid in de verdeling der aardse goederen over de wereld en aan de volslagen ontoereikendheid der tot nu toe geboden hulp) doet de Sovjetliteratuur soms eenzelfde beroep op het geweten van de mens van onze tijd als Konstantinowskij deed. En vaak gaat dit beroep gepaard met eenzelfde verwijzing naar de collectieve schuld van heel de huidige mensheid, die de wereld op deze wijze in gevaar heeft gebracht en dit gevaar nog altijd niet heeft weten te keren; ja, zich zelfs nog maar betrekkelijk weinig moeite geeft óm dit te keren. In W. Makanins verhaal De rechte lijn verklaren een paar jonge studenten dat zij, nu kennelijk niemand ter wereld afdoende maatregelen schijnt te | |
[pagina 803]
| |
willen nemen, zelf naar een uitweg uit deze impasse zullen zoeken: ‘De wereld zit toch wel erg slecht in elkaar, wanneer ze spreekt over hoge onderwerpen en de kranten ermee vol schrijft, maar zich niet kan ontdoen van de dreiging van een massale vernietiging der mensheid... Ik begrijp, dat men om ons kinderlijke plan hartelijk kan lachen, “scherpzinnig” kan lachen; omdat men teveel wordt opgeslokt door de alledaagsheid, of die nu “diepzinnig” of kleingeestig is... “Zeg eens, jullie, nieuwe Christusjes...”. Maar wij zijn geen maniakken! Het gaat er niet om, dat Kostja en ik het zijn (die de wereld willen redden). Zijn er anderen? Prima! Uitstekend! Aan hen alle eer!... Maar wij zijn geboren in een tijd, dat de wereld haar to be or not to be doorleeft. Daarom dragen wij vanaf de dag van onze geboorte iets bijzonders in ons, in onze aderen; enige bijzondere eigenschappen. Men kan ze verstikken, maar ook ontwikkelen. Wij zijn geen usurpators. Neem het ons niet kwalijk, maar de wereld zelf heeft ons opgewekt. Deze tijd heeft ons opgewekt!’Ga naar voetnoot27. Ontmaskerde Auschwitz in Konstantinowskij's roman voorgoed de ontoereikendheid en de betrekkelijkheid van alle in filosofieën of ideologieën uitgesproken zekerheden over het bestaan: de genoemde jongeren in Makanins verhaal worden zich, weet hebbend van de verschrikkingen van de laatste wereldoorlog en oog in oog met een mogelijke atoomcatastrofe in de toekomst, eenzelfde onzekerheid bewust. En deze bewustwording wordt tot verontwaardiging wanneer ze ontdekken dat ook veel ouderen, achter het masker van de partijideologische zekerheden die ze anderen aanpraten, tenslotte dezelfde innerlijke twijfel verbergen. ‘- Zeg het me, geef me raad! Hoe moet de kleine mens leven? Hoe moet men leven, wanneer die (oorlogs-)dagen zich weer kunnen herhalen?... Helpt U me! U heeft immers al veel meegemaakt. U bent wijzer geworden. U heeft veel gezien. Hoe moet ik leven, wanneer ik weet dat dit blok boven ons hoofd hangt? - Niet alleen boven jou... De mensen geloven... - Ik begrijp het. Ik wil er niet over twisten. Ik moet dus ‘geloven’? Alleen maar ‘geloven’ dat iemand redding zal brengen, dat iemand iets uit zal denken? De ‘volkeren der wereld?’... Moet men dus zo leven, ja...? - Ik weet het niet, Wolodja. Ik denk, dat je eerlijk spreekt, en ik... ik zal je dan ook eerlijk antwoorden. Ik weet het niet. Ik heb het zelf ook moeilijk! Met beklemming in mijn hart vroeg ik nogmaals: - Hoe moet ik dan leven? U heeft toch al een heel leven achter de rug... - Ik weet het niet, vriend... - Hoe te leven weten jullie dus niet! Maar jullie leert het ons wel! Jullie willen wel, dat ik, een tweede en een derde, dat millioenen mensen precies aan elkaar gelijke, precies op dezelfde wijze gepolijste pionnetjes worden?!’Ga naar voetnoot28. Hier, waar alle beredeneerde zekerheden wegvallen, rest de mens alleen nog het in de intuïtie wortelende geloof in het leven, waarover de ik-figuur van Konstantinowskij's roman het had toen ze haar geloof ‘ondanks alles’ in het licht | |
[pagina 804]
| |
uitsprak. Eenzelfde, aan gene zijde van de logica oplichtend credo belijdt in Makanins verhaal de studente Emma. Met wat zij hierover zegt willen we dit artikel besluiten. ‘Ik geloof niet in de angst! Ik geloof niet dat de aarde, de mensen, de hemel en haar wolken... ik geloof niet, dat dit alles kan verdwijnen! Inderdaad, ik geloof óók niet, dat ik zelf ooit zal verdwijnen. Maar toch redeneer ik hier misschien juist. Het leven zal blijven! Anders zou je zelfs niet eens meer kùnnen redeneren, is het niet?!’Ga naar voetnoot29. |
|