| |
| |
| |
Politiek overzicht
Internationaal
China
Een van de kwesties waarover Mao Tse-Toeng zich zorgen maakt, heeft betrekking op de toekomst van de Chinese communistische revolutie en deze zorg wordt groter naarmate Mao meer en meer zijn einde voelt naderen. Vanaf het ogenblik dat hij in 1958 het presidentschap overdroeg aan Lioe Sjao-Tsi, waren er herhaalde malen geruchten over de slechte gezondheidstoestand van Mao, die versterkt werden, toen hij na november '65 gedurende lange tijd niet in het openbaar verscheen. Wel werd deze afwezigheid doorbroken op 10 mei jl. bij de ontvangst van de Albanese premier door de nog altijd partijleider gebleven Mao maar daarna verdween hij weer uit het openbare leven. De vraag, die Mao kwelt, komt hierop neer, of zijn ideeën voldoende weerklank hebben gevonden onder het Chinese volk om ook na zijn dood verder toegepast te worden, of dat andere, revisionistische elementen dan weer de overhand zullen krijgen. Hij verwacht dus zelfs een hevige strijd over zijn opvolging en het is aannemelijk, dat hij al zijn krachten zal inspannen om nog tijdens zijn leven een beslissing ten gunste van zijn opvattingen te forceren.
Deze strijd schijnt nu in volle gang te zijn; de Chinese premier Tsjoe En-lai heeft er tijdens zijn recent bezoek aan Boekarest voor het eerst openlijk over gesproken, maar aangenomen wordt, dat hij reeds langer dan een half jaar woedt. Hij is volgens Tsjoe gericht tegen ‘de oude denkbeelden, het geheel van oude cultuur, gewoonten en zeden, die door de uitbuitende klassen in de loop van duizenden jaren waren geschapen en die geheel moesten worden uitgeschakeld’. Deze oude cultuur blijkt nog steeds verdedigd te worden in intellectuele kringen en nu niet buiten de partij, zoals in de periode van de ‘honderd bloemen’ in 1956/7 en in de jaren 1961/2, maar ook binnen communistische kringen zelf. In de hoofdstad Peking bleken plotseling verschillende vooraanstaande figuren aan de universiteit besmet met bourgeois-revisionistische ideeën, terwijl ook in politieke kringen aldaar deze ideeën ingang hadden gevonden. Zo werden in korte tijd de burgemeester van deze stad evenals de vice-burgemeester, enkele hoogleraren en verschillende leidende personen in de journalistiek weggezuiverd. Men meent, dat deze actie uiteindelijk gericht was tegen Tsjoe En-lai ten gunste van de secretaris-generaal der partij, Teng Hsiao-ping; maar deze laatste heeft een rivaal in de huidige minister van defensie, Lin Piao. Tsjoe En-lai, die reeds in 1959 steun verleende aan rechtse opportunisten die
| |
| |
zich verzetten tegen de Grote Sprong Vooruit, is intussen nog niet verdwenen en de machtsstrijd duurt nog voort.
| |
Roemenië
Het is mogelijk, dat in bovengenoemde strijd de reden moet worden gezocht voor het uitstel van het Chinese bezoek aan Boekarest in mei, waarover wij in ons vorig overzicht spraken. Dit bezoek heeft nu in juni plaats gehad; de Chinese premier Tsjoe En-lai arriveerde op 16 juni en werd er enthousiast ontvangen door premier Maurer, maar het verloop van de besprekingen was minder aangenaam. Pogingen om de Roemeense partijleider, Ceausescu, over te halen de Chinese zijde te kiezen in het ‘ideologische’ conflict tussen Moskou en Peking mislukten volledig. Toen Tsjoe in een redevoering heftige aanvallen op Moskou wenste te doen, werd hem - zij het met veel moeite - aan zijn verstand gebracht, dat dit niet strookte met een Chinees-Roemeens akkoord aangaande met-inmenging in aangelegenheden van anderen en Tsjoe vertrok naar Albanië nadat een volkomen nietszeggend communiqué over de besprekingen was verstrekt. Een poging van Ceausescu om Peking over te halen tot een meer gematigde houding in Vietnam liep eveneens op niets uit.
Als de positie van Tsjoe in China inderdaad wordt aangevochten, zal hij het wel niet prettig hebben gevonden de verre reis naar Europa te moeten ondernemen, daar in die tijd zijn tegenstanders in Peking wel eens van zijn afwezigheid zouden kunnen profiteren. Een succesvolle trip zou echter ook zijn positie thuis hebben kunnen versterken. Wij kunnen ons na zijn echec in Boekarest indenken, dat hij ook bij de trouwe Peking-satelliet Albanië niet veel rust zal hebben gehad voor hij de thuisreis via Pakistan ondernam.
| |
De Gaulle in Moskou
Op 20 juni begon de twaalfdaagse reis van de Franse president door Rusland, gedurende welke hij besprekingen voerde met Russische topfiguren en behalve Moskou ook Kiew, het vroegere Stalingrad, Leningrad en de uiterst geheime ruimtevaartbasis Baikoenoer in Aziatisch Rusland zou bezoeken. De Gaulle is er met alle door hem verwachte eerbewijzen ontvangen en meende de ‘grandeur’ van Frankrijk te kunnen proeven in de hem betoonde eer.
Het eerste deel der politieke besprekingen is nu achter de rug. Het was opval-lend, dat de Russische delegatie werd voorgezeten door partijleider Brezjnev, hetgeen niet gebruikelijk is en gezien kan worden als bewijs van de waarde die Moskou aan dit bezoek hecht. De Franse president pleitte voor zijn idee ‘Europa van de Atlantische Oceaan tot de Oeral’, waarbij de Europese problemen zoals Berlijn, de hereniging van Duitsland en de Oder-Neisse-grens buiten de V.S. om tot een oplossing zouden moeten worden gebracht; hij gaf echter ook te verstaan, dat hij O.-Duitsland niet wenste te beschouwen als een zelfstandige staat - dit tot grote opluchting van Bonn - maar wel bereid was de huidige grens tussen Duitsland en Polen te aanvaarden. De Europese samenwerking, die de Franse president beoogt, zou moeten rusten op twee pijlers nl. Rusland en Frankrijk, maar hij mag hierbij enkele dingen toch niet vergeten.
| |
| |
Allereerst is Moskou niet erg ingenomen met dit ‘tot de Oeral’; voor Moskou is de Oeral geen grens en uit het feit, dat gen. de Gaulle gedurende zijn reis ook naar Novosibirsk in Siberië wordt gebracht, mag hij niet alleen afleiden, dat de Russen hem willen fêteren door hem de raketbasis te laten bezichtigen, maar ook, dat zij hem aan zijn verstand willen brengen, dat het grootste deel van de Sovjet-Unie achter de Oeral ligt. Verder zijn de leiders in Moskou toch wel zo realistisch, dat zij inzien, dat Frankrijk niet behoort tot de werkelijke grootmachten; dat zijn wel de V.St. en in de toekomst Peking-China. Natuurlijk vindt men een goede verstandhouding Moskou-Parijs prettig, maar meer ook niet. Wat zou bv. een Duits vredesverdrag betekenen buiten de V.S. om? Noch Moskou noch Bonn zouden daar enige waarde aan kunnen hechten.
Moskou heeft eerbied voor macht; de V.S. hebben dit aangetoond door het krachtige optreden tijdens de Cuba-crisis in '62, waarna Rusland te vinden bleek voor partiële afspraken, waaronder het door de Gaulle niet ondertekende kernstopverdrag het voornaamste was. Deze macht ontbreekt de Gaulle ondanks zijn verwoede pogingen een eigen kernmacht op te bouwen; de pijler Frankrijk heeft te weinig draagkracht tegenover die van Moskou en daarmee zou het gebouw Europa scheef komen te hangen. De Gaulle heeft bovendien niet het hele Franse volk achter zich, blijkens de uitslag van de presidentsverkiezingen; hij kan niet optreden namens het Atlantisch bondgenootschap, waarmee hij de samenwerking steeds meer beperkt zonder het verbond te verbreken en tenslotte heeft hij zich in W. Europa steeds meer in een geïsoleerde positie gewerkt. Natuurlijk zijn economische en culturele verdragen tussen beide mogendheden belangrijk, maar weegt de directe telefoonverbinding tussen Moskou en Parijs op tegen de ‘hot’ lijn tussen Moskou en Washington? Maakt de Gaulle zich niet schuldig aan hetgeen hij ruim twintig jaar geleden Mussolini verweet: ‘Maar het was hem niet genoeg zijn land te redden en er de orde te herstellen. Hij wilde er een wereldrijk van maken?’
| |
Nederland
Bij de ernstige onlusten in Amsterdam half juni moet men enkele dingen blijven onderscheiden. De aanleiding werd gevormd door moeilijkheden bij de uitbetaling van vakantiegelden voor de bouwvakarbeiders. De uitbetaling wordt verzorgd door de Stichting Vakantiefonds Bouwnijverheid, die hiervoor 2% administratiekosten rekende; deze werden echter tot nu toe zowel aan georgani-seerden als ongeorganiseerden vergoed door de drie erkende bonden. Nu deze vakbonden steeds meer behoefte blijken te hebben aan speciale voorrechten voor hun leden - de strijd tussen georganiseerden en ongeorganiseerden heeft de laatste tijd al vaker een rol gespeeld, o.a. bij onderhandelingen over cao's - hebben zij besloten bovengenoemde 2% niet meer te vergoeden aan de ongeorganiseerden, die daardoor gemiddeld f 15,- minder ontvingen. Protesten hiertegen waren te verwachten, maar men had blijkbaar geen relletjes of oproer verwacht. Toen bij de eerste ongeregeldheden een arbeider overleed, deed het er weinig toe, dat dit - naar later bleek - een natuurlijke oorzaak had gehad
| |
| |
en werd de agitatie heviger; de verdere gang van zaken verliep echter praktisch geheel buiten de protesterende bouwvakarbeiders om.
Van de begonnen ongeregeldheden maakten zich nl. later een aantal jongelui meester, die gedurende de laatste maanden al vaker Amsterdam in opspraak hebben gebracht; voor een groot deel wordt deze groep gevormd door in de huidige welvaart veel verdienende jongelui met weinig besef van goede vrije tijdsbesteding, die zich gestimuleerd voelen door een aantal half-intellectuelen, die voor zich het recht opeisen hun zuiver negatieve meningen luid te verkondigen, waarbij zij zich steeds weer opnieuw richten tegen elk gezag, maar die niet wensen te erkenen, dat ook anderen het recht hebben op vrije meningsuiting en dus om positieve waarden te verdedigen.
De Amsterdamse gebeurtenissen leidden tot een politieke rel en in een debat in de Tweede Kamer werd het beleid van de regering aangevallen, omdat zij te weinig had gedaan om het tekort aan personeel bij de politie in de hoofstad weg te werken en ook nu weer te aarzelend was opgetreden. Er werd overigens hier als in een aan deze kwestie bestede Amsterdamse raadsvergadering aardig om de zaak heengepraat en de regering poogde alles weer in het reine te brengen door de hoofdcommissaris van politie te Amsterdam eervol te ontslaan. Terecht becritiseerde de Tweede Kamer deze maatregel en het politieke leven van de heer Smallenbroek werd alleen gered door het feit, dat men op dit ogenblik geen kabinetscrisis wenste.
Dit is overigens maar één moeilijkheid waarmee het kabinet Cals te kampen heeft. Wij wezen vroeger al op de steeds luider wordende kritiek op de minister van financiën, prof. Vondeling, bij wie nu herhaaldelijk wordt aangedrongen met zijn beloofde bezuinigingsnota te komen, waarbij hij degelijk rekening zal moeten houden met de door alle fracties gemaakte op-, maar vooral aan-merkingen. Ook de minster van Onderwijs en Wetenschappen, prof. Diepenhorst, heeft het niet gemakkelijk; zijn plan de grote toeloop naar de medische faculteit af te remmen door een studentenstop af te kondigen stuit op hevige kritiek in verband met de studievrijheid. Hij heeft reeds gedreigd zijn portefeuille ter beschikking te stellen als zijn wetsvoorstel niet zou worden aangenomen en men houdt dus rekening met een kabinetscrisis tengevolge van deze of een andere kwestie. Gebeurt dit nu of wacht men tot na het Kamerreces? En dan? Een zakenkabinet of vervroegde verkiezingen? Beide zijn weinig aantrekkelijk. Wij zijn benieuwd, wat er uit de bus komt.
4-7-1966
J. Oomes
| |
België
In de tweede helft van juni, vlak voor het parlementaire reces, heeft de bedrijvigheid van Kamer en Senaat, alsmede die van de regering, verschillende hoogtepunten gekend.
| |
SHAPE in België
Het NATO-beleid stond wekenlang op de voorgrond. Sedert het bezoek van
| |
| |
minister Harmei (Buitenlandse Zaken) aan Washington (19-20 mei) verwachtte iedereen dat de SHAPE (Suprème Headquarters Allied Power Europe) van Rocquencourt in Frankrijk naar België zou worden overgebracht. In deze mening werd men gesterkt toen op 6, 7 en 8 juni de ministers van de 14 NATO-landen, in vergadering te Brussel, duidelijk lieten verstaan dat aan België gevraagd was om de SHAPE op zijn grondgebied toe te laten. Waarom de regering in die omstandigheden voortging met het verspreiden van wazig nieuws - eerst dat er nog niets gevraagd was, daarna dat de vraag gedaan maar nog niet beantwoord was, tenslotte dat er nog niets beslist was - is een van die voorbeelden van een wellicht goed bedoelde, maar psychologisch en politiek verkeerde procedure.
Dat bleek duidelijk toen het parlementaire debat over deze kwestie uiteindelijk toch gehouden werd, in de Kamer op 16 juni, in de Senaat de week nadien. De weifelachtige procedure van de regering had de tegenstanders van de NATO niet ontwapend, integendeel gestimuleerd; sommige NATO-gezinden had ze aan het twijfelen en in verwarring gebracht; anderen, die hun sympathie voor de NATO slechts kunnen demonstreren in de mate waarin de partijpolitieke conjunctuur het hun toelaat, had ze geremd. De stemming in de Kamer gaf een beeld van de verdeeldheid: 118 stemmen voor de vestiging van de SHAPE in België, 61 tegen, 18 onthoudingen; in de Senaat 96 stemmen voor, 33 tegen en 22 onthoudingen.
Ook met een doelmatiger regeringsprocedure zou er een aantal neen-stemmen en onthoudingen zijn geweest: de tijd dat er in België een bijna totale eensgezindheid bestond over het buitenlands beleid, is voorbij. Maar was de regering handiger en moediger opgetreden, dan zouden Spaak en Spinoy met hun ja-stem misschien minder alleen gestaan hebben in de B.S.P.: socialisten die zich nu onthouden hebben, hadden dan waarschijnlijk ja gestemd en de malaise in het kamp van de NATO-gezind zou nu minder diep zijn. Nu werd het een stemming die later symptomatisch zal blijken voor de manier waarop de regering Vanden Boeynants er niet in geslaagd is een duidelijke buitenlands-politieke wil te handhaven.
Dat de regering nadien verder afgleed in de twijfelzucht, bleek op 30 juni, toen zij de Amerikaanse ambassadeur te Brussel meedeelde dat zij de intensifiëring van de bombardementen op Noord-Vietnam betreurde. Ook op deze ongewone stap werd de publieke opinie niet voorbereid.
| |
Wetsvoorstel-Verroken
Dinsdag 28 juni wees de Kamer met 103 stemmen tegen 91 en 2 onthoudingen de in overwegingneming van het wetsvoorstel-Verroken inzake het taalgebruik in het hoger onderwijs van de hand. In het parlementaire leven is het heel ongewoon dat Kamer of Senaat een wetsvoorstel in overweging weigeren te nemen, tenzij wanneer het gaat om een voorstel dat ongrondwettelijk is of helemaal niet au sérieux genomen kan worden. Geen van deze twee motieven konden hier aangevoerd worden.
De uitslag van de stemming in de Kamer was voor de Vlamingen een diepe
| |
| |
teleurstelling en werkt, volgens de meeste waarnemers, de federalistische stroming in de hand. Toch bereikte dhr. Verroken ook enkele positieve resultaten. De Vlaamse mandatarissen van de C.V.P. stonden eenstemmig achter hem, de Franstalige spraken zich even eenstemmig tegen hem uit. Op die manier werden het probleem van de toekomstige structuur van de C.V.P. en dat van de volledige autonomie der twee partijvleugels hoogst actueel, niet alleen voor die Vlaamse C.V.P.-ers die allang meer armslag wensen voor een eigen christelijk geïnspireerde en Vlaamsbewuste partij in Vlaanderen, maar ook voor de gematigden die dit tot nog toe niet nodig vonden.
Een meerderheid tegen de in overwegingneming kon slechts bereikt worden door het feit dat de Vlaamse liberale kamerleden aan de Vlaamse solidariteit, waaraan de Vlaamse socialisten zich wél hielden, afbreuk deden. Zelfs indien méér Waalse socialisten voor de in overwegingneming hadden gestemd, zou Verroken nog geen meerderheid behaald hebben. Hier is een evolutie aan de gang die haar eindpunt nog niet heeft bereikt. De Waalse socialisten blijken in toenemende mate federalistisch te denken: een aantal onder hen stemden neen, omdat zij het hele probleem in een federalistisch perspectief wensten gesteld te zien. Daarnaast hebben bij deze stemming ook allerlei elementen van parlementaire tactiek een rol gespeeld. In zekere mate was de stemming een manifestatie van de mogelijkheid een andere regering te vormen, zonder de P.V.V., andermaal op een tweeledige, katholiek-socialistische grondslag. Van zulk een regering kan inzake de Vlaams-Waalse problemen meer leiding en scheppingskracht uitgaan dan van het huidige katholiek-liberale kabinet, waarvan nu duidelijk gebleken is dat er voor de verbetering van de verhouding tussen de twee volksgemeenschappen in het algemeen en voor de reorganisatie van de Leuvense universiteit in het bijzonder niets te verwachten is.
Al moeten we niet te kwistig omspringen met termen als ‘historische stemming’ en dergelijke, de verwerping van de inoverwegingneming van het wetsvoorstel-Verroken dient gerekend te worden bij de gebeurtenissen die psychologisch diepgaande gevolgen hebben. Voor de unitair-Belgische opvattingen zullen deze gevolgen niet gunstig zijn. Zelfs al wordt er aan de letter van de C.V.P.-statuten vooralsnog niets veranderd, de unitaire structuur van de partij is nu aanzienlijk verzwakt. Merkwaardig is eveneens de sterke invloed die er van de openbare opinie in Vlaanderen uitgegaan is op het partijpolitieke leven en op de houding van de Vlaamse politici. Onder de ja-stemmers zijn er verschillenden wier Vlaamse strijdbaarheid gering is: zij waagden het niet Verroken openlijk af te vallen; zij konden dat niet tegenover de publieke opinie.
| |
Commissiewerk
De senatoren Sledsens en Van Cauwelaert hebben het wetsvoorstel-Verroken hernomen en ingediend bij de Senaat. Hoe de stemming daar ook afloopt, het wetsvoorstel hoort nu tot de stukken waarover beraadslaagd moet worden in twee commissies die buiten het parlement functioneren ofschoon de leden ervan parlementaire mandatarissen zijn: de Commissie Vranckx (nu Vander Poorten) die opgericht werd om ‘adviserend bij te dragen tot de verbetering
| |
| |
van de betrekkingen tussen de twee taalgemeenschappen’, en de Politieke Commissie voor het Hoger Onderwijs. Deze laatste werd op 16 juni door de eerste-minister geïnstalleerd. Ze telt negen leden, drie van ieder van de drie traditionele partijen. (Of het psychologisch behendig is een soort alleenvertegenwoordiging te verlenen aan de drie partijen met uitsluiting van alle andere politieke krachten, zal de toekomst moeten uitwijzen. Het is verbazend, hoe onverschillig de regering Vanden Boeynants staat tegenover het vraagstuk dat nu al geruime tijd tot de klassieke problemen van het openbare leven behoort, nl. het gevaar van de ‘verzuiling’ en van de uitholüng van de traditionele partijen indien deze een soort monopolie voor zich opeisen).
De Politieke Commissie voor het Hoger Onderwijs werd opgericht krachtens de wet van 9 april 1965, die een voorlopige regeling voorzag voor het universiteitsonderwijs. Deze regeling vervalt in 1968 en dient dan vervangen te worden door een definitief bestel, dat mede voorbereid moet worden door de genoemde Commissie. Daarnaast voorziet de wet van 9 april 1965 ook een tweede, meer technische commissie, die gevormd moet worden uit de Nationale Raad voor het Wetenschapsbeleid.
Of al deze commissies veel zullen bijdragen tot de oplossing van de structuurcrisis in Leuven, lijkt de meeste Vlamingen hoogst twijfelachtig. Indien het wetsvoorstel-Verroken parlementair verstikt en in louter adviserende commissies in lengte van maanden besproken wordt, zal het Vlaamse ongeduld alleen maar toenemen.
| |
Bevordering van het sparen
Tussendoor werd nog een wetsontwerp afgehandeld dat op fiscaal gebied enkele ingrijpende veranderingen voorziet, o.m. een fiscale rem op de grond-speculatie (een belasting op de meerwaarden verwezenlijkt bij de verkoop van onbebouwde gronden), de versmelting van de voorheen tweevoudige voorheffing op de opbrengst van effecten, en een wijziging van de fiscale vrijstelling op de opbrengst uit spaardeposito's.
Wat het laatste punt betreft werd de tekst van het regeringsontwerp onverwachts gewijzigd door een amendement van dhr. Van Herreweghe. In plaats van een vrijstelling waarvan alleen de rente van spaardeposito's op korte of halflange termijn (niet langer dan vijf jaar) genoten, stelde dhr. Van Herreweghe voor, een tot 1.500 F beperkte belastingvrijdom eveneens tot de opbrengsten van spaardeposito's met een termijn van meer dan vijf jaar uit te breiden. De regering gaf niet toe en er was een nieuwe stemming nodig (28 juni) om de oorspronkelijke tekst te herstellen.
Op zichzelf was dit voor de regering slechts een technisch geschil, maar de achtergrond is belangwekkend. Waarom werd een fiscaal voordeel ontzegd aan spaardeposito's op meer dan vijf jaar? Wil de regering de houders van spaarboekjes op lange termijn aansporen tot belegging van hun spaartegoed in obligaties? Liefst dan in staatsobligaties en dergelijke? Of gaat het hier om een eenzijdig initiatief ten gunste van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, waarvan de spaardeposito's op kortere termijn relatief en absoluut belangrijker zijn dan
| |
| |
bij de particuliere spaarkassen? Er is geen enkele reden waarom de A.S.L.K. er mettertijd niet in zou slagen ook meer spaartegoed op langere termijn aan te trekken. Naarmate het particuliere spaarvermogen toeneemt, wordt een deel daarvan logischerwijze overgeschakeld naar deposito's op langere termijn, waarvoor een hogere rente verleend wordt en waarvan de belegging ook voor de volkshuishouding nuttiger is.
Bovendien, de aantrekkingskracht van de Belgische obligaties is de jongste jaren derwijze verminderd, dat het een illusie is te menen dat men opnieuw op ruime schaal obligaties geplaatst zal krijgen door een fiscaal voordeel te ontzeggen aan spaardeposito's op meer dan 5 jaar. De grond van de zaak is, dat ook na deze wijziging het fiscaal regime van de belegging in effecten de beleggers niet aantrekt en hen naar andere beleggingsmogelijkheden doet uitzien, in toenemende mate in het buitenland. Ook de aankoop van onroerende goederen in het buitenland heeft een dergelijke omvang aangenomen, dat men ook aan de doelmatigheid kan twijfelen van de overigens verdedigbare belasting op de meerwaarde uit de verkoop van onbebouwde eigendommen.
1-6-66
Hektor de Bruyne
|
|