| |
| |
| |
Boekbespreking
Theologie
Dorothee Sölle
Plaatsbekleding
Een hoofdstuk theologie na ‘De dood van God’
Vertaling van H.A. Schreuder, Ambo, Utrecht, 176 pp.
Van een vertaler mag men enige dingen verwachten (en dus ook, in zekere mate, eisen). Met name zou ik hier willen noemen: 1. dat hij lezen kan; 2. dat hij beide talen voldoende beheerst; 3. dat hij enigermate thuis is in het behandelde onderwerp. Met het maken van een vertaling beoogt men toch dat een boek, geschreven in een vreemde taal, voor het normaal gebruik vervangen wordt. Het moet dus kunnen gelden als een equivalent van het oorspronkelijke werk. Maar wanneer men door een zeer vaak slordige, vaak slechte en geregeld pertinent foutieve vertaling, na 30 pagina's gele-gelezen te hebben, gedwongen wordt het oorspronkelijke werk te kopen, dan kan men het aanschaffen van de vertaling alleen maar ten zeerste afraden.
Enige voorbeelden. ‘Ik ben nooit vervangbaar voor degenen voor wie ik iets doe. Wel is er een vervangbaarheid, die etc.’ (p. 47), moet gelden als vertaling van: ‘Unersetzlich bin ich niemals denen, für die ich nur etwas leiste. Zwar gibt es eine Unersetzlichkeit, die etc.’ (p. 56 in de Duitse uitgave Kreuz-Verlag Stuttgart. Berlin. 2. Auflage 1965).
‘Maar daarmee hangt ogenblikkelijk samen dat ik als persoon slechts onafhanke-lijk ben op een volmaakte wijze’, etc. (p. 59), is de vertaling van: ‘Aber damit hangt zugleich zusammen, dasz ich als Person nur in einer Art von Nichtperfektion unersetzlich bin’ (p. 70).
‘Als Christus ons verlost in ruil voor ons zedelijk bewustzijn en onze verantwoordelijkheid, dan hebben zij, die dit prefereren boven de hel, gelijk’ (p. 88), moet doorgaan voor vertaling van: ‘... so haben diejenigen recht die solchen Geschenken gegenüber die Holle vorziehen’ (p. 106).
Een laatste voorbeeld. ‘Er zijn genoeg mensen die blootstaan voor beide: de dood van God en het leven van Christus’ (p. 150). Raadsel: bedoelt de vertaler hier ‘open staan voor’ of ‘blootgesteld aan?’ Het onontbeerlijke Duitse origineel heeft hier: ‘Es gibt Menschen genug, die beiden Erfahrun-gen... ausgesetzt sind’ (181). Dergelijke onschuldige raadseltjes zijn kwistig over het hele boek gestrooid. Het bezwaar ertegen is alleen dat men ten eerste op veel goedkopere wijze aan zijn behoefte tot ‘denksport’ kan voldoen, en ten tweede dat men de vertaling heeft weggegooid voordat men aan het interessante deel toe is dat pas op p. 117 begint.
De vertaler zij hierbij aangeraden (voor de volgende keer...) het gebruik van komma's in overweging te nemen, en te proberen de inhoud van het boek te begrijpen. Of misschien is het al voldoende de uitgave een week uit te stellen (God is nu toch al dood) en de zaak gewoon nog eens rustig door te lezen. (Ik veronderstel nu even dat V. kan lezen en Nederlands kent). Na dit alles zal men begrijpen waarom wij liever afzien van een bespreking van de inhoud van dit boek. Wij hebben het boek van Dorothee Sölle, Stellvertretung, nog niet ontvangen. Het zou unfair zijn tegenover de schrijfster om een bespreking te baseren op een inadekwate vertaling.
J. Dicker
| |
| |
| |
Dr. G. Th. Rothuizen
Schema 13
(Gemeentetoerusting), J.H. Kok, Kampen, en Paul Brand, Hilversum, 1966, 120 pp., f 4,95.
Dit boekje is de uitwerking van zes radiolezingen die de auteur in 1965 voor de N.C.R.V. gehouden heeft. Schr. heeft de hoofdstukken bedoeld als hulp voor gesprekken over de in schema 13 behandelde onderwerpen: Kerk en verdraagzaamheid, Kerk en cultuur, Kerk en sexualiteit, Kerk en maatschappij, Kerk en politiek. De behandeling van de stof is bijzonder eerlijk, Prof. Rothuizen noemt zowel voor- als na-delen van opvattingen en stromingen en de algemene indruk is: schema 13 is stimulerend voor ieder die de wereld en de kerk tracht te verstaan. Een moeilijkheid, die ik voornamelijk in de eerste hoofdstukken heb gevoeld, is, dat de tekst zonder de noten moeilijk te volgen is en bijna onverstaanbaar wordt. Bij een herdruk zou aan te bevelen zijn de noten aan de voet van de pag. te plaatsen of zelfs de teksten die van wezenlijk belang zijn, in de tekst zelf op te nemen.
G. Adriaansen
| |
Hans Urs von Balthasar
Zuerst Gottes Reich
(Theologische Meditationen), Benziger, Einsiedeln, 1966, 47 pp., Zw. Fr. 3.90.
In twee overwegingen, de eerste de rede bij zijn eredoctoraat in Munster en de tweede een toespraak voor de radio over eschatologie, gaat de Zwitserse theoloog in op Jezus' verwachting van de eindtijd. In zijn analyse rekent S. af met een te magisch of te ‘on-menselijk’ gedachte verwachting. Zowel voor Christus zelf als voor ons komt hij tot de conclusie, dat men van de ene kant uit de Bijbel geen aanduiding vinden kan hoe het laatste stadium van de mensheid eruit zal zien en van de andere kant geen christelijk optimisme kan bouwen op de evolutiegedachte alleen. ‘Das sind nur Falschungen und Verschleierungen unserer wahren Lage: in jedem Schritt unmittelbar, wehrlos, sichtlos auf Gott zu. In unserer Wehrlosigkeit verstehen wir etwas mehr von der Haltung Jesu, die man als Naherwartung miss-deutet nat....’ (46-47). Een voortreffelijk, maar beslist niet eenvoudig boekje.
G. Adriaansen
| |
Joseph Möller
Fragen wir nach Gott?
(Theologische Meditationen), Benziger, Ein-siedeln, 1966, 40 pp., Zw. Fr. 3.90.
Wanneer de mens vanuit zijn eigen werkelijkheid door blijft vragen naar zichzelf, door de zelfvervreemding heen, via vragen over vrijheid en gebondenheid die mede zijn wezen constitueren, komt hij in het duister uit. Schr. stelt hier de vraag: is dit duister het absolute niets of bevat dit duister de eigenlijke kern, die wij God noemen? De auteur wil geen pasklare antwoorden geven, maar de lezer door zijn consequent vragen zelf voor de uiteindelijke vraag plaatsen.
R.S.
| |
A. Lemonnyer & L. Cerfaux
Théologie du Nouveau Testament
(Nouvelle Bibl. des Sciences religieuses). - Bloud & Gay, Parijs; Desclée, Doornik, 1965, 228 pp.
In 1928 publiceerde Lemonnyer zijn Théologie du Nouveau Testament. L. Cerfaux geeft het werk opnieuw uit, verrijkt met talrijke inlassingen van zijn hand. Het werk valt in drie delen uiteen: het Rijk Gods en zijn Stichter (Synoptici), de nieuwe heilseconomie (Paulus), de Persoon van Jezus (Johannes). De genese van deze uitgave verklaart het ongelijk karakter van de hoofdstukken: de meer primitieve zijn nogal the-ologisch-synthetisch, de recente meer kritisch en aan onze probleemstelling aangepast. Alles samen een lezenswaardig werk, want ‘il nous manque toujours une théologie catholique du Nouveau Testament assez développée’ (p. 19).
J.-M. Tison
| |
Godsdienst
Luc. H. Grollenberg
Bijbel voor alleman?
Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1966, 155 pp., f 2.90.
In deze pocket zijn de twaalf televisie-ge-sprekken uitgegeven die de auteur in het najaar van 1965 hield. Interessante vragen en antwoorden, die gemakkelijk leiden kunnen tot verder lezen en bestuderen.
R.S.
| |
| |
| |
Dr. M. Jeuken S.J.
Bijdrage tot een geloofsrechtvaardiging
H.J. Dieben N.V., 's-Gravenhage, 1965, 51 pp., f 2,-.
Dit boekje bevat een goed, beknopt, uiterst orthodox uittreksel van dat onderdeel van de theologie dat men fundamentaaltheolo-gie noemt. Het onderzoekt nl. de fundamentele feiten waarop mede het geloof steunt volgens de denkhouding in de positieve wetenschappen. Het boekje is door de S. bedoeld als een poging om in een behoefte te voorzien op de hoogste klassen van de middelbare school. Dat er een behoefte bestaat wil ik graag toegeven. Veel moeilijkheden ontstaan inderdaad door een gebrek aan kennis van de meest fundamentele feiten. Toch lijkt me het boekje niet geschikt voor de hoogste klassen, omdat het daar m.i. niet erg zal aanspreken. Het zal éérder behandeld moeten worden, juist als fundament. Zo nodig kan men er later nog op terug komen. Misschien moet op een bepaalde klas dit boekje nog helemaal behandeld worden, maar dit feit is niet voldoende om tot een algemene norm te komen.
J. Dicker
| |
Dom Claude Jean-Nesmy
Pratique de la messe
(Cahiers de la Pierre qui vivre). - Desclée De Brouwer, Brugge, 1965, 304 pp., 14 pl., 174 Fr.
Iedere christen heeft tegenwoordig de plicht om de groei van het kerkelijk leven op een volwassen wijze mee te maken. Dit boek wil hem (zonder onnodige eruditie) het nodige materiaal bezorgen om hem hierbij te helpen voor wat de mis betreft. Het geeft een inzicht in de structuur van de mis en in de waarde van de gebedshoudingen, in de betekenis van het offertorium, de canon als dankzegging, de nuttiging. Het nuanceert b.v. op een evenwichtige wijze de inhoud van de mis als herdenking, dankzegging, sacrificie, teken van gemeenschap; dit o.m. tegenover het gevaar voor verwording in de richting van een magisch geheel van nietszeggende gebaren. Het geeft ook de redenen aan voor bepaalde veranderingen die de laatste tijd doorgevoerd werden en binnen afzienbare tijd nog kunnen verwacht worden.
M. De Tollenaere
| |
De Kerk van Morgen
Een postconciliair toekomstbeeld van de katholieke kerk in Nederland
Onder redactie van dr. H. Goddijn en dr. W. Goddijn. J.J. Romen & Zonen, 1966, 219 pp.
Dit boekje is een duidelijk bewijs dat het al mogelijk is op een serene en positieve wijze te spreken over alles wat er in de Nederlandse kerk omgaat. Kritiek en aanwijzingen voor verdere verbetering en vooruitgang worden helemaal niet vermeden, maar hier zijn mensen aan het woord die, terecht, vertrouwen hebben in de algemene gang van zaken. En wie vertrouwen heeft, kan dan ook aan anderen schenken.
Het is zonder meer duidelijk dat een meer ontspannen periode in de ontwikkeling is aangebroken, zonder dat het verleden en vooral zonder dat de concrete situaties die de verlangens naar vernieuwing zo acuut maakten, worden vergeten. Want zelfs deze bundel geeft ons geen kans om te vergeten. Prof. dr. J.A.A. van Leent somt, twintig pagina's lang, al de grieven nog eens voor ons op. Zijn ‘bijdrage’ kan men gerust overslaan, dan mist men ook meteen de m.i. wat banale slotalinea. Aanbevolen.
J. Dicker
| |
Dr. Helmut Thielicke
Het zwijgen Gods
Zomer & Keunings, Wageningen, 112 pp., f 5.90.
De ondertitel van deze bundel luidt: ‘He-dendaagse vragen aan het Evangelie’. Wanneer men deze preken leest, die in tijd uiteenlopen tussen 1936 en 1957, dan betrapt men zich erop, dat Schr. zeer behartigens-waardige dingen zegt en dat men zich toch niet gegrepen voelt. Wellicht speelt hier de sterk veranderde benaderingswijze een rol. Het valt op, dat de auteur vaak redeneert over een tekst of een gebeurtenis, argumenten geeft, maar er niet in klimt, als dat zo oneerbiedig gezegd mag worden. Daardoor heeft zijn stijl iets van er buiten blijven staan - wat hij bij nader toezien niet doet - en iets plechtstatigs dat aan de aanspreekbaarheid afbreuk doet. De vragen aan het Evangelie zijn authentiek genoeg, maar ze worden niet doorleefd genoeg gesteld: te archaïsch en te welbespraakt.
R.S.
| |
| |
| |
Dr. B. Naaijkens
Hem kennen is leven beschouwingen over Christus
Nederland's Boekhuis, Tilburg, 282 pp., f 15,-.
Een toets voor veel boeken is de vraag: voor wie is het bedoeld? Daarop is bij dit meditatieboek moeilijk antwoord te geven en daarmee is naar mijn mening de waarde van dit boek zeer twijfelachtig. Schr. zegt in zijn voorwoord, dat hij alle wetenschappelijkheid die speciale vakkennis veronder-stelt, achterwege wil laten, wat zijn goed recht is. Maar dan mag hij niet zo denigrerend over de ‘moderne mens’ spreken als hij doet. Dan pas kunnen wij trachten Christus reëel te benaderen, als wij Hem proberen te benaderen, d.w.z. vanuit ons zijn zoals we zijn. Wanneer Schr. dus op p. 30 (o.a.) spreekt over de mens van vandaag, dan moet hij, als hij reëel wil zijn, zich tot die mens richten en zich niet in oppositie tegenover hem stellen. Het vervelende is, dat we hiermee niet willen beweren, dat de auteur niet zeer vele behartenswaardige dingen zegt, maar ze zijn te vaag en te algemeen gehouden om van nut te zijn. (cf. p. 187). In tegenstelling tot Schr. zou ik willen zeggen: de moderne mens mag misschien twijfelen, enz., maar wat hij niet kan en dus ook niet accepteert is unverbindlich over Christus te spreken of in zo algemene termen dat hij er niet direct persoonlijk bij betrokken is. En dat wordt de gebruiker van dit boek niet door de te onderrichtende toon en door de eenzijdige houding.
G. Adriaansen
| |
Thaddée Hang
L'Eglise catholique face au monde chinois
vert. J. de la Forest Divonne. - Spes, Paris, 1965, 168 pp., ing. N.F. 10,95.
Het mysterieuze China zal voortaan steeds meer de aandacht van alle wereldbewoners opeisen. Tweemaal in de geschiedenis is de dialoog van de Kerk met dit grootste aller volkeren in een impasse gekomen. Waar liggen de krachtlijnen die een definitieve ontmoeting kunnen voorbereiden? Tegen de achtergrond van de Chinese cultuurgeschiedenis tracht de auteur, een Chinees priester, de huidige toestand te schetsen. In weinige bladzijden heeft hij een uitzonderlijk rijk materiaal samengebracht dat de lezer als weinige andere werken over de mogelijkheden en grenzen van de dialoog met China informeert. Een afzonderlijk hoofdstuk beschrijft de evolutie van de Kerk in de Chinese diaspora. De tekst is een door de auteur zelf gewijzigde en aangevulde vertaling van de oorspronkelijke Duitse uitgave. Belangstellenden wijzen wij ook op twee aanvullende werken van Klaus Mehnert, Peking und Moskou, Stuttgart, 1962 en M. Lelong, 11 est dangereux de se pencher dehors (rela-tion d'un voyage par le Transsibérien de Paris à Pékin), Laffont, Paris, 1965.
J. Kerkhofs
| |
L.A. Elchinger, M. Boegner en F. Perroux Kerk, vat moed
(Patmosreeks: De Christen in deze tijd). - Patmos, Antwerpen, 1965, 100 pp., F. 55.
Drie conferenties, begin 1964 te Straatsburg gehouden door de pastoreel zeer bewogen Straatsburger hulpbisschop, de Franse protestantse leider Boegner en Perroux, specialist in economie voor ontwikkelingslanden, worden hier in vertaling gepubliceerd. Het geheel getuigt voor de ondertitel van de brochure: nieuwe lente van de Kerk.
J. Kerkhofs
| |
Beda Rigaux
Témoignage de l'Evangile de Mare (Pour une Histoire de Jésus, 1)
Desclée de Brouwer, Brugge, 1966, 196 pp., F. 105.
Meer en meer groeit het verlangen om de kloof tussen vakexegeet en geïnteresseerde gelovige te overbruggen. Een groep professoren van de Leuvense Universiteit heeft de zaak aangepakt en wil, in een serie bevattelijke werken, aan het gelovige publiek een historische verantwoording geven van de evangelische feiten, zoals ze ons door de evangelisten worden meegedeeld. Dit eerste werkje in de reeks wil niet exhaustief zijn: het wil slechts de ‘bouwstenen’ aanbrengen voor een latere synthese. Maar de lezer zal vooral de hoofdstukken over de taal van Markus, over de persoon van Jesus en over de nieuwe kerkgemeenschap in het tweede evangelie bijzonder op prijs stellen. Moge de reeks, om haar evenwichtig kritisch standpunt, een grote bijval genieten.
J. De Gendt
| |
| |
| |
Philippe De La Trinité
Dieu de colère ou Dieu d'amour?
(Présence du Carmel). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1965, 144 pp., ing. F. 96.
Dit boek is de heruitgave van een lang artikel gepubliceerd door de schrijver in Etudes Carmélitaines 1946: Amour et Vio-lence. Al is het klimaat van de theologische en geestelijke literatuur de laatste twintig jaren wat veranderd, toch moet men de schrijver dankbaar zijn dat hij, met St.-Tho-mas van Aquino als leermeester en de heilige Teresa van Lisieux als begeleidster, aan de lezer stevige brokken theologie en gezonde spiritualiteit voorlegt. Inzake spiritualiteit en dogmatiek (erfzonde, verlossings-leer, de vier uitersten, enz.) heersen er nog steeds, ten gevolge van jansenistische en ri-goristische opvattingen, vele verwarde en valse gedachten welke best zo vlug mogelijk opgeruimd moeten worden.
G. Neefs
| |
F. Hojmans
Inleiding tot de lezing van het Evangelie
III. Het licht van de wereld
Patmos, Antwerpen, 1965, 340 pp., ing. F. 170, geb. F. 200.
Jaren geleden vatte S. het plan op om een driedelig werk over Jezus en de Evangeliën te schrijven. De beide eerste delen waren vroeger reeds verschenen: I: De Achtergrond. Palestina, toen Jezus daar leefde. II. Ontstaan, groei en gestalte van de vier Evangeliën. Nu ligt de bekroning van de trilogie voor. Een eerste deel behandelt de boodschap van Jezus, uitgaande van het huidig aanvoelen en de huidige nood van de mensheid, om het Evangelie langs zijn meest sprekende zijde te benaderen. Het tweede deel, wellicht het mooiste getuigenis van het inwendig leven van de auteur, heeft het over Jezus' persoonlijkheid. Tenslotte een deel over het mysterie van Jezus. - Een vakexegeet kan bij de lezing al eens gehinderd worden door de ‘actuele’ aanpak van het onderwerp. Zeker is dat het boek, als het geestelijk testament van deze betreurde Vlaamse theoloog en missionaris, op talloze lezers een diepe indruk zal maken. Dat het boek postuum verscheen is wellicht een verklaring voor de niet zeldzame zetfouten.
J.-M. Tison
| |
Moraal
Martin Rock
Widerstand gegen die Staatsgewalt
Regensberg, Munster, 1966, 243 pp., DM. 24,80.
Deze studie van Martin Rock is geschreven met het oog op de discussies over de geoorloofdheid van de juli-aanslag op Adolf Hitier. Maar hij tracht aan die discussies een bredere grondslag te geven door een uitvoerig overzicht en analyse van wat evangelische en katholieke theologen over de rechtmatigheid van verzet tegen het staatsgezag hebben gezegd. Eraan vooraf gaan korte, boeiende beschouwingen over ‘burger en staat’ in het Oude en Nieuwe Testament. Onder de moraal-theologen tot in onze dagen blijkt geen overeenstemming van mening te bestaan.
De schrijver zelf komt tot de conclusie dat er een rechtmatig verzet mogelijk is tegen een geperverteerd staatsgezag. In het geval van Hitier ziet hij de perversie zelfs uitlopen in een gezagsvacuüm met een willekeurige uitoefening van geweld. Met nogal schematische deugdencategorieën tracht hij de voorwaarden te beschrijven waaronder het verzet moet plaatsvinden, wil het aan zijn doel beantwoorden: zichzelf opheffen en ‘de vrede’ herstellen.
De opzet van de studie is sterk theoretisch, maar de ontleding van beginselen en begrippen wordt vaak verlevendigd door filologische ‘Spielereien’. Dan valt op dat er voor de drie Nederlandse begrippen ‘macht’, ‘gezag’, ‘geweld’ geen drie gelijkwaardige Duitse termen bestaan. In het Duits moet, wil men vreemde woorden vermijden, gemanipuleerd worden met het begrippenpaar ‘Macht’ en ‘Gewalt’. Het is niet uitgesloten dat hier meer achter zit dan alleen een filologisch onderscheid. Wellicht ook een verschil in sociaal-ethische houding tegenover het staatsgezag.
W. Pisa
| |
S. de Lestapis
Geboortebeperking
(Uit het Frans vertaald door Dr. F. v.d. Heijden O. Praem), Uitg. De Koepel, Roosendaal, 1964, 280 pp.
Wie dit levenswerk van Stan. de Lestapis S.J., professor aan het ‘Institut d'Etudes Sodales’ te Parijs, eerlijk en objectief wil
| |
| |
beoordelen, dient te bedenken dat de eerste editie verscheen in 1959 (La limitation des naissances, Paris, Ed. Spes) en dat de derde editie van 1962, waarnaar de Nederlandse vertaling gemaakt is, van de eerste slechts in bijkomstigheden verschilt. Men zal dus in dit boek nog weinig bespeuren van de discussies die juist sindsdien onder katholieken op gang gekomen zijn, en van de daarmee gepaard gaande ontwikkeling in het katholieke denken zoals die ook op het Vaticaans Concilie tot uitdrukking kwam. Pater de Lestapis verdedigt het standpunt, dat vóór enkele jaren in katholieke kringen nauwelijks betwist werd, en hij doet dit met verve, zij het op een wijze die velen tegen-woordig minder aanspreekt omdat het gees-tesklimaat rond de kwestie van de geboorteregeling zozeer gewijzigd is. Had het dan nog wel zin, zou men zich kunnen afvragen, in 1964 een Nederlandse vertaling te laten verschijnen? Ik geloof van wel. De gedachten en argumenten van deze schrijver, die ook buiten Frankrijk naam heeft gemaakt (zijn boek werd reeds verschillende keren vertaald), mogen gerust meeklinken in het veelzijdige koor van de hedendaagse dis-cussises, waarbij lang niet alle participanten over eenzelfde deskundigheid beschikken als de Lestapis, die bovendien nog gespecialiseerd is op het gebied van gezinssociologie en demografie, zoals uit zijn werk overtuigend blijkt. Het blijft de moeite waard een dergelijk werk te bestuderen, zeker als men het doet in de geest van Pater van Ouwerkerk, wiens voortreffelijke inleiding de lezer tot een vruchtbare gedachtenwisseling met de auteur uitnodigt.
A. van Kol
| |
Wijsbegeerte
Prof. Dr. J.P.A. Mekkes
Teken en motief der creatuur (Christelijk Perspectief X). Buijten en Schip-perheijn, Amsterdam, 1965, 238 pp.
Schr. doceert calvinistische wijsbegeerte aan de Leidse Rijksuniversiteit. Als leerling van Dooyeweerd heeft hij vooral de autonomie van de menselijke rede bestudeerd en radicaal bestreden. De wortel van al ons denken, ook in de filosofie, is volgens hem een religieuze, niet-theoretische keus pro of contra Christus, waarvoor z.i. geen rationele apologetica argumenten kan leveren. Even-goed meent hij via immanente kritiek de autonomie van de rede te kunnen weerleggen, en te kunnen aantonen, dat deze zelfs de oorsprong is van de distinctie tussen natuur en bovennatuurlijke verheffing. Het hier vermelde boek eist grondige filosofische en historische scholing van de lezer, ook in de wijsbegeerte der wetsidee. Dan blijft het nog moeilijk, door woordkeus en zinsbouw. Wie deze hindernissen neemt, kan in dit diep doordachte werk veel opsteken, bijv. van de krasse en toch hoffelijke bezwaren die het ontwikkelt tegen het positivistisch pragmatisme en tegen de existentiefilosofie, vooral die van Jaspers. Een metafysicus zal kritiek te over hebben, maar ook de moedige en scherpzinnige overtuiging dienen te waarderen.
P. den Ottolander
| |
J. Gevaert
Contingent en noodzakelijk bestaan volgens Thomas van Aquino
(Koninklijke Vlaamse Academie, Jrg. XXVII, Nr. 58). Brussel, Paleis der Academiën, 1966, 186 pp., 280 Bf.
Aanleiding tot dit monografisch tekstonderzoek was de welbekende nadruk waarmee het naoorlogse existentialisme, reagerende tegen de dictatuur van determinisme en to-talitarisme, de oorlog verklaarde aan alle noodzakelijkheid en de volstrekte ‘contingentie’ van elk bestaan naar voren bracht. Het boek is echter niet tot een rechtstreekse dialoog uitgegroeid maar beperkt zich tot het zorgvuldig opsporen en toetsen van de thomasteksten. Uit dit onderzoek blijkt hoezeer de vorige eeuwen zich hebben vergist toen zij, in een al te simplistisch dilemma, de contingentie van het schepsel tegenover de noodzakelijkheid van God plaatsten. Daardoor werd de scheppende God tot een miserabele concurrent van de mens en zijn absolute noodzakelijkheid, in de ogen van velen, een dooddoener van de menselijke vrijheid: ‘indien God bestaat, dan is de mens niet!’ Thomas' visie is heel wat vollediger. In het schepsel is contingentie èn noodzakelijkheid. Van beide is Gods vrije, creatieve liefde de eeuwige bron. En de noodzakelijke trouw van die liefde blijft met alle middelen de menselijke vrijheid vrijwaren, welke zij zelf in het leven riep. - Het interessant en geduldig werk van J. Gevaert heeft dus aan een heilloos vastgeklemd dilemma weer oorspronkelijke diepte en authentieke dimensie geschonken.
A. Poncelet
| |
| |
| |
Dr. F. Bender
George Berkeley
(Wijsgerige monografieën). Het Wereldvenster, Baarn, 1965, 120 pp., f 8,90.
Wanneer wij horen, dat een filosoof het bestaan van de materiële substantie ontkent, zijn we overhaast geneigd, hem als fantast en illusionist te beschouwen, en zijn ideeën niet serieus te nemen. Welnu, precies deze vreemd aandoende loochening is het centrum van dit boek over de bekende Ierse wijsgeer en anglikaanse bisschop (1685-1753). Het is een boeiend werk, waarin Berkeley deskundig wordt behandeld: zijn leven, zijn denken, zijn verhouding tot bijv. Locke, Hume, Malebranche, Newton, Kant, fenomenologie en analytische filosofie. Naast ken- en zijnsleer komt ook de relatie met wiskunde, natuurweten-schappen en godsdienst ter sprake. Zowel voor historici als voor systematici onder de wijsgeren zijn de behandelde onderwerpen van groot belang.
P. den Ottolander
| |
Raymond Saint-Jean
Genese de L'Action (Blondel 1882-1893)
(Museum Lessianum section philosophique, 52). - Desclée De Brouwer, Brugge, 1965, 264 pp., 285 BF.
Genetische studies zijn tegenwoordig aan de orde. Men wil weten en als het ware zelf meemaken hoe een groot denker tot zijn wereldvisie kwam. En dit geldt bij uitstek wanneer het om een baanbrekend werk gaat, dat voor velen een heel nieuwe wijze van denken en leven betekende. L'Action van Blondel verscheen in 1893 als een bliksem in heldere hemel, maar was niettemin de vrucht van een langzame dramatische wording. Saint-Jean kreeg toegang tot het Blondel-archief en bestudeerde zorgvuldig de zeven opeenvolgende, concentrische redacties van het beroemde werk. Hij geeft nieuw inzicht in het levende denken van Blondel en grotere waardering voor de rijke persoonlijkheid van de wijsgeer van Aix. Het boek is een kostbaar werktuig voor verdere studie, een mijn van informatie en consultatie. Voor kennismaking echter zal het werk eerder hinderlijk zijn doordat zijn analytische mozaïekvorm uiteraard afsteekt tegen het karakter van het blondeliaanse oeuvre zelf, dat een en al vaart en synthese is.
A. Poncelet
| |
L. Leahy
L'inéluctdble Absolu: comment poser le problème de Dieu
(Essais pour notre temps, section de philo-sophie No. 1), Brugge-Parijs, Desclée De Brouwer, 1965, 173 pp., 114 BF.
Voor de obsederende leegte waar sommigen tegenwoordig het godsprobleem willen situeren, zal dit boek een inspirerende gids zijn. Het is geen dogmatische leer over God maar een kritische studie van de juiste wijze waarop het unieke probleem van het Absolute in het leven van de mens kan en moet gesteld worden. Er zijn twee grote delen. Eerst een korte weergave van de godsdienstige feiten en van het ‘sacraal-heilige’ in de mensheid. Daarna de rationele verklaring van dat godsdienstige feit, in levende dialoog met de drie grote (existentialistische, marxistische en sciëntistische) strekkingen van het hedendaagse atheïsme. De citaten uit de meest gevarieerde auteurs zijn zo talrijk, dat het geheel soms op een bloemlezing, op een boeiende spiegel van de actualiteit gaat lijken. Wel zijn de wijze van aanhalen en de typografie nu en dan slordig. Maar het betoog is tonisch, overtuigend en krachtig. Het richt zich iets teveel tot het gezond verstand en iets te weinig tot de pastoreel-affectieve verlorenheid van de moderne mens. Maar dat mag wel in onze huidige tijd.
A. Poncelet
| |
Prof. Dr. K. Kuypers
Immanuel Kant
(Wijsgerige monografieën). Het Wereldvenster, Baarn, 1966, 142 pp., f 8,90.
De auteur is een van de beste Kant-specialisten in ons taalgebied. Zijn interpretatie beschouwt de Koningsbergse wijsgeer niet als ‘Allzermalmer’, als vernietiger van de metafysica. Leidraad van dit werk is Kants kritische aansluiting bij Plato's twee-werelden-theorie, waarbij schr. er steeds de nadruk op legt, dat Kant het platonisme zag door de bril van Augustinus. In dit kader komen enkele belangrijke kantiaanse thema's ter sprake, zowel systematisch als historisch: fenomenisme, kritiek op godsbewijzen, ethiek, esthetica, geschiedbeschouwing. Prof. Kuypers' kritiek en adhesie beperkt zich vooral tot de Kant-commentatoren. Zijn bijval m.b.t. de geluksopvatting kan ik niet delen (89). Wij mogen hem dankbaar zijn voor deze vrucht van langdurige vertrouwdheid met het hier bespro- | |
| |
kene. Het boek eist wijsgerige scholing en nauwkeurige studie. Voor a.s. vakfilosofen is het de aangewezen inleiding tot een nog altijd invloedrijk wijsgeer.
P. den Ottolander
| |
Psychologie pedagogie
Reuel L. Howe
Het wonder van de dialoog
St.-Franciscus-Uitg., Mechelen, 1966, 180 pp., F. 125.
Even onderhoudend en bevattelijk geschreven als de meeste van zijn soortgenoten, verschilt dit boekje toch van de gebruikelijke Amerikaanse inleidingen tot de gesprekstech-niek, doordat het niet zozeer bij technische middeltjes stil staat, maar op de eerste plaats een gezindheid wil wekken en een houding van openheid en beschikbaarheid voor de ander aankweken. De auteur is theologieprofessor en hij heeft dan ook uiteraard speciale aandacht voor het religieuze gesprek. Voor deelnemers aan gespreksgroepen en zelfs voor de niet-professionele gespreksleider zal het werkje van Howe, als eerste initiatie, goede diensten kunnen bewijzen.
L. Monden
| |
Drs. H.M. Dresen - Coenders
Hoe voorlichten?
Paul Brand, Hilversum/Antwerpen, 31 pp., f 1,25.
Wat schr. in dit brochuurtje, dat bedoeld is voor ouders en kleuters en lagere-school-kinderen, met betrekking tot de voorlichting vooral beklemtoont is, dat deze zo gewoon mogelijk moet gebeuren, dat men er geen speciaal deftige of technische woorden voor moet gebruiken en dat het zowel voor de kinderen als voor de ouders een normale zaak dient te zijn, die niet tot iets heel plechtigs of iets geheimzinnigs mag worden gemaakt. Omdat het voor den buitenstaander moeilijk is, een gesprek weer te geven, ontkomen de voorbeelden niet aan een beetje docerende toon, terwijl het laatste voorbeeld, waarin een vader ten tonele gevoerd wordt, veel te zwaarwichtig is geworden. Een heel gezond boekje, vooral omdat schr. zelf de ouders wijst naar de voor ieder van hen meest normale manier van spreken.
R.S.
| |
Drs. P.J. Stolker
Onbevangen voorlichting
De Toorts, Haarlem, 10e dr., 37 pp., f 1,50.
Het zou volkomen dwaas zijn, de tiende, wel geheel herziene, druk van dit ‘gesprek met jongens en meisjes over het seksuele leven’ te bespreken, tenzij de omstandigheid dat wij dit boekje nu pas toegezonden kregen en we menen, het niet bij een opnemen in de boekenlijst te mogen laten. Het bezwaar dat we tegen dit boekje hebben, is dat het begint op een toon en in een stijl, alsof men het tegen kleuters of lagere-schoolkinderen heeft, maar al spoedig met categorieën en termen gaat werken, die niet alleen een veel latere leeftijd, maar ook een heel merkwaardige mentaliteit veronderstellen. Veel psycho-logen en zielzorgers zullen er niet zo gelukkig mee zijn, dat de auteur goed en kwaad, zelfbevrediging, kinderlokken, miskraam, ongehuwde moeder en homoseksualiteit in dit gesprek betrekt, om van geslachtsziekte niet te spreken. We hebben zonder meer een afkeer van het paragraafje ‘Wat moet ik doen, als ik niet de baas ben over mijzelf?’, omdat de manier van uitleg voor de schrij-ver misschien wel duidelijk is, maar de kinderen niet aanspreekt, omdat ze die niet verstaan. In het algemeen probeert schr. veel te veel om op (een zekere vaderlijke manier een aantal dingen die een hele psychologische ontwikkeling vragen, met bepaalde vage, voor kinderen beslist onduidelijke woorden aan te geven zonder de werkelijke betekenis ervan iets nader te brengen. Ondanks de tiende druk: een boekje dat jongens en meisjes niet helpt in hun houding tegenover het seksuele leven.
R.S.
| |
Michel Menu
Nos fils de dix-huit ans
Casterman, Doornik, 1965, 268 pp.
Michel Menu heeft een scherpe psychologische kijk en een ruime belezenheid. Zijn boek biedt een lucide diagnose zowel van de huidige 45-jarige vader als van de 18-jarige zoon. Het is een pleidooi voor kordaatheid en beginselvastheid in de opvoeding. Schr. heult niet mee met de modeverschijnselen, hoewel hij toch de (niet zo heel vele) positieve waarden van onze welvaartsbeschaving durft te onderkennen. Maar ook daarin blijft hij realist en voorzichtig. De opvoedende taak van de vader kan niet zo maar geïmproviseerd worden. Het boek is origineel geschreven, vol typi- | |
| |
sche Franse aforismen, die wel eens te gezocht lijken. Hier en daar geeft schr. de indruk geforceerd te doen en literatuur te bedrijven. Wie zich hieraan niet ergert, zal in dit boek waardevolle inzichten ontdekken om 18-jarigen reëel te helpen in het zo moeilijke opvoedingsproces. Vaders van universiteitsstudenten zullen er deugd aan beleven.
A. Cauwelier
| |
Ambrosius Karl Ruf, O.P.,
Briefe an Studenten
Knecht, Frankfurt am Main, 1966, 190 pp., D.M. 7.80.
De auteur is studentenpastoor in Freiburg. In de korte stukjes die hier gebundeld werden, weet hij de juiste toon te treffen om de universiteitsstudent aan te spreken. Hij verwoordt treffend de typische leefsituatie van de student. Precies dit verwoorden is een reële hulp voor de student, die dit alles confuus ervaart, om klaar te komen met zichzelf. De brieven die handelen over het godsdienstig leven van de student zijn nogal klassiek, maar zullen omwille van hun soberheid toch gehoor vinden; althans bij dat gedeelte van de studenten dat enige zorg heeft voor een aangepaste vormgeving van hun ‘godsdienstig leven’.
A. Cauwelier
| |
Sociologie
Prof. Dr. F.J.H.M. van der Ven
Geschiedenis van de arbeid
I. Oudheid en vroege middeleeuwen Aula, Utrecht, Antwerpen, 1965, 220 pp., f 2,90.
Dat prof. van der Ven een eerlijk man is, ontdekt de lezer zodra hij het hier besproken boek openslaat. De schrijver begint zijn voorwoord met de erkenning dat achter de blikvanger van de titel een specialistischer verhaal volgt dan werd aangekondigd. Het onderwerp van zijn studie blijkt ‘de arbeidsverhouding’ te zijn. Met grote nauwkeurigheid brengt de auteur in dit deel I de typen van arbeidsverhoudingen in de Griekse, Romeinse en vroeg-middeleeuwse maat-schappij in kaart. Zijn uitgekiende systematiek kan, mede door het nogal overvloedig gebruik van de herhaling, voor de niet specialistisch geïnteresseerde lezer af en toe wat vermoeiend worden, daartegenover staat dat ook deze belangstellende vele informaties en beschouwingen ontmoet die hij als waardevol zal begroeten. Terwijl ook het element van de correctie op gangbare simplismen niet zal ontbreken, bijvoorbeeld wanneer de auteur erop attendeert dat de bekende Griekse verachting voor de arbeid eerder het, door Pericles en Socrates bestreden, standsvooroordeel van een intellectualistische bovenlaag weerspiegelt dan de realiteit van de Griekse samenleving. De tegenstellingen tussen hogere en lagere werkzaamheden enerzijds en tussen vrije en onvrije levensstaat anderzijds, lopen als veelvuldig in elkaar verstrengelde draden door de gehele ontwikkeling die Van der Ven analyseert. Waarbij nu eens het contrast met de arbeidsverhoudingen in onze huidige samenleving, dan weer het doorwerken van bepaalde klassieke opvattingen tot in onze tijd, voor extra stimulansen tot actieve verwerking zorgen.
C. Raming
| |
George M. Foster
Oude culturen in een technische Wereld
Aula, Utrecht, Antwerpen, 1966, 288 pp., f 3,90.
Schr. geeft op een beknopte manier helder gesteld met veel praktijkvoorbeelden een eerste inleiding op de problematiek van de ontwikkelingshulp. Omdat het een eerste inleiding is, valt het te begrijpen, dat de godsdienstige en kunstproblematiek niet ter sprake komt. Vreemder is dat vrijwel geen woord wordt besteed aan de politieke consequenties van de hulp in de ontwikkelingslanden.
Het blijkt dat zoiets vanzelfsprekends als de inschakeling van sociologen bij de programma's nog een uitvoerige verdediging nodig heeft. Ongerust wordt men bij het lezen van dit boekje pas als men beseft dat het bestemd is voor Amerikanen die bij de ontwikkelingshulp werken. Als die deze algemene beginselen nog niet kennen, dan is het begrijpelijk dat er zoveel programma's mislukken. Voor de leek op dit gebied is het echter van veel belang om zich enig oordeel te kunnen vormen.
C.J.R. Boschheurne
| |
| |
| |
Joost van Roon
Man en vrouw voor en na het concilie
(Alpha-boek), Uitg. NVSH, Den Haag, 1966, 138 pp., f 6.90 (leden f 5.50).
Vanuit een persoonlijke bewogenheid, die overal blijkt uit stijl en woordkeus, tracht Schr. de man-vrouwverhouding onder katholieken te belichten, te laten zien, hoe erg het wel was en hoe er nu in ieder geval tekenen zijn dat het beter begint te worden, al zitten we dan nog met die pauselijke commissie. Mijn bezwaar tegen dit boekje is, dat het té zeer vanuit stemming en bewogenheid is geschreven, zodat er een felle zwart-wit tekening ontstaat, terwijl het de werkelijke vraagstukken waar het om gaat, wel voortdurend in flitsen aan de orde stelt in snelle afwisseling, maar deze niet voldoende behandelt. Daardoor weet ik er niet goed raad mee: wat bedoelt de Schr.? Katholieke lezers worden er m.i. niet door geholpen tot een beter en dieper inzicht - daarvoor is het teveel stemming en te weinig steun - en andere lezers kunnen hoogstens hun hoofd schudden over de situatie in de katholieke kerk zoals die door de auteur wordt geschetst, zonder dat zij ingeleid worden in de overwegingen en mentaliteit waaruit de diverse standpunten ontstaan zijn en evenmin - hetgeen veel belangrijker is - in de mens- en wereldopvatting van waaruit nu veranderingen geboren worden. Daarvoor is het boekje niet rustig en niet systematisch genoeg. Bovendien zijn citaten soms te kort of te los van hun contekst om er werkelijk verder mee te komen. En dat zal toch wel geweest zijn wat de auteur ermee bedoelde.
G. Adriaansen
| |
Bevolking en gezin
Nr. 5.
Publikaties van het centrum voor bevol-kings- en gezinsstudiën, Ministerie van Volksgezondheid en van het gezin, 1965.
Op de degelijkheid van deze serie werd in vorige besprekingen reeds voldoende gewezen. Dit nummer bevat studies over de balans der ziekten en gebrekkelijkheden bij de Belgische dienstplichtigen (volgens provincies); over vruchtbaarheid, nuptialiteit en samenstelling volgens de leeftijd van de Belgische bevolking; over de onderhoudsplichten tussen ascendentea en (meerderjarige) descendenten.
J. Kerkhofs
| |
M. Van Haegendoren
Vlaanderen, eisende partij
(Heideland-Dokumenten). - Heideland, Hasselt, 1966, 210 pp., F. 105.
Als Dr. Van Haegendoren de vlaamse grie-ventrommel opent, dan gebeurt dat met de hem eigen degelijke en toch verbeten zakelijkheid en steeds met onweerlegbare feiten en documenten in of achter de hand: Brussel, Leuven, taalwetten, overheidsdienst, magistratuur, bedrijfsleven, leger, diplomatie.... 't is er allemaal en bijgehouden tot 1965. Bewust, zowel van de voorlopigheid als van de harde noodzakelijkheid van het taal-flamingantisme in de vlaamse strijd, wijt hij het nog steeds geringe succes aan het etappen-compromis, waartoe de Vlamingen zich telkens weer laten verleiden. Daarom acht hij radicalisme de enig lonende politiek en wijst hij de klassieke opportuni-teits-argumenten tegen het dertig-eisenpro-gram, waarmee het boek besluit, bij voorbaat van de hand.
E. D Graeve
| |
Economie
Robert L. Heilbroner
De wording van de economische samenleving
Vertaling van The Making of Economie Society, Englewoord Cliffs N.J. 1964, Aula, Utrecht, Antwerpen 1966, 303 pp., f 3,90.
Heilbroner streeft ernaar, het blijkt ook uit zijn vorige werken, onderdelen van de economische wetenschappen toegankelijk te maken voor een ruim publiek. Hij slaagt daar in het algemeen goed in. Betrof zijn bekende eersteling (The Worldly Philosophers) de geschiedenis van de economie, de geschiedenis van de economische wetenschap dus, het voor ons liggende werk is gewijd aan de economische geschiedenis, de geschiedenis met het oog van de econoom bezien. In een korte theoretische uiteenzetting worden drie stelsels van economische orde onderscheiden. Het oudste stelsel is dat van de traditie, waarin produktie en distributie volgens een oud en beproefd ritme verlopen, maar dat overigens statisch is. Een ander systeem is dat van het commando volgens hetwelk de op centraal niveau genomen economische be- | |
| |
slissingen met dwang aan de subjecten worden opgelegd. Tenslotte is het nog mogelijk het marktmechanisme, of liever het prijs-mechanisme, in te schakelen als leidraad. Bij een bespreking van de economische geschiedenis van de oudheid tot heden blijkt dat in een groot aantal landen het prijsmechanisme allengs de teugels van de traditie overnam. Terzelfdertijd zien wij hoe in andere landen het commandostelsel ‘gekozen’ werd. De Sowjet Unie is daarvan het bekende voorbeeld. De beide alternatieven worden in het boek kritisch vergeleken. Het is misschien begrijpelijk maar toch jammer dat de jongste economische geschiedenis van Europa weinig aandacht krijgt. Anderzijds wordt op sommige plaatsen wel zeer het accent gelegd op de rol van de mededingingspolitiek; de rol die aan de anti-trustpolitiek wordt toegedacht bij de verklaring van uiteenlopende groei in verschillende landen doet soms geforceerd aan.
Een kort maar belangwekkend slotgedeelte van Heilbroners werk betreft de problematiek van de ontwikkelingslanden. Hier komt de geschiedschrijver tot het uitspreken van aanbevelingen voor de toekomst. De prille groeifasen van het merendeel van de thans rijke landen werden door hegemonie van het marktmechanisme gekenmerkt. Heilbro-ner is van mening dat voor de ontwikke-lingslanden van vandaag de methode van het commando in vele gevallen voorkeur verdient. Met belangstelling neemt men kennis van Heilbroners gedachten. De Nederlandse vertaling van met name economische vaktermen stelt echter teleur.
J.J. Meltzer
| |
Robert L. Heïïbroner
Economische ontwikkeling
Een Internationale strijd
Aula. Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1966, 150 pp., f 2,25.
Dit boekje behandelt de problematiek van de ontwikkelingslanden. De schrijver wil in de eerste plaats waarschuwen tegen de Amerikaanse houding. Men zal niet aan alle ontwikkelingslanden de Amerikaanse levensstijl kunnen opdringen. Vooral wil de schrijver de Amerikanen ervan doordringen, dat de ontwikkelingshulp alleen dan effici-ënt zal kunnen worden uitgevoerd indien ze gepaard gaat met politieke veranderingen van een soort dat hen niet sympathiek zal zijn. Steeds hamert hij op de noodzaak van politieke structuurveranderingen. Kort grijpt hij daarbij telkens terug in de geschiedenis, waarbij hij erop wijst, dat het imperialisme het bewustzijn van hun ongunstig levenslot bij de koloniale volkeren al stimuleerde. Aan een vergelijking met de geschiedenis van de ontwikkelde landen komt hij niet toe. Toch is het zo dat het lot van b.v. de Franse, de Turkse en de Chinese boer omstreeks 1750 vrijwel gelijk was. Het zou de stelling van de schrijver adstrueren door erop te wijzen, dat de grote verschillen die er nu tussen de boeren in die landen bestaan, met een politieke ontwikkeling begon. Leest men dit boekje dan gaat men beseffen dat het voor Amerikanen heel moeilijk zal zijn de werkelijk noodzakelijke veranderingen in de ontwikkelingslanden te accepteren.
C.J.R.
| |
Wetenschap
D.T. Suzuki, Erich Fromm, Richard de Martino
Zen Boeddhisme en psycho-analyse
Van Ditmar, Amsterdam, 223 pp., f 7.90.
Dit boek is ontstaan uit een conferentie in Mexico over Zen Boeddhisme en psychoanalyse in augustus 1957. De drie belangrijkste bijdragen tot deze conferentie zijn in deze uitgave samengebracht, terwijl de bijdrage van Fromm door hem zelf eerst wat breder werd uitgewerkt. De inleiding tot het Zen Boeddhisme Yan Suzuki stelt de hoofdtrekken van dit ‘mystiek’ godsdienstig stelsel in het licht, met bijzondere aandacht voor het onbewuste en het zelf. In het opstel van Fromm worden die aspecten van de psycho-analytische theorie verduidelijkt welke onmiddellijk betrekking hebben op de verhouding tussen Zen Boeddhisme en psychoanalyse, en die tegelijkertijd grondbeginselen zijn van de door Fromm geformuleerde voortzetting van de Freudiaanse leer, door de auteur ‘humanistische analyse’ genoemd. In dit deel van het boek wordt o.m. het wei-zijn van de mens in verband gebracht met de godsdienstigheid. De Martino sluit met een doorwrochte uiteenzetting van de kernstellingen van het Zen Boeddhisme, getransponeerd in de psychoanalytische begrippentaal. Een hoogst interessant boek, dat aan belangstellenden in deze materie ten zeerste kan worden aanbevolen.
J.J.C. Marlet
| |
| |
| |
Theodosius Dobzhansky
De biologische en culturele evolutie van de mens
Aula, Utrecht, 1965, 553 pp..
S. behandelt verschillende kanten van de evolutieleer. De biologische basis wordt gedetailleerd beschreven via onderwerpen als celkern, Mendel, mutatie, selectie, ziekten, afstamming enz. Hij bespreekt de geschiedenis van de evolutieleer: pre-Darwin, de strijd rond de eeuwwisseling, Lysenko; ook invloeden van en op psychiatrie, sociologie, politiek. Tenslotte, hij geeft vele beschouwingen over gebruik en misbruik van de leer, het laatste ondermeer waar men een enkel feit uit de context heeft genomen en aangewend ten behoeve van eigen subjecti-vismen, als in nazisme en andere rassen-discriminaties, sommige vormen van eugenetica, eenzijdige benadering van problemen als bevolkingsexplosie, angst voor een teruglopen van het gemiddelde I.Q., e.d. Het zeer aantrekkelijke van dit - dikke - boek lijkt me te liggen in de combinatie van enerzijds een uitgebreid feitenmateriaal en anderzijds de filosofische, mededogende beschouwingen over het wel en wee van onze soort. In Dobzhansky lijken de onbevooroordeelde, scherp kritische vaktechnicus en de gewetens-bewuste, sociaal voelende idealist niet te scheiden.
M. Lombaers
| |
Dr. P.J. Carpentier
De cytogenetica van de mens
Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1965, 256 pp., 23 fig., 2 foto's, 12 microfoto's.
Dit wetenschappelijke vulgarisatiewerk behandelt een actueel en aangrijpend onderwerp in het biologisch onderzoek bij de mens. In enkele korte hoofdstukken vat de schrijver de evolutie in de erfelijkheidsleer samen: de erfelijkheidswetten van Mendel, de gebondenheid van de erfelijke eigenschappen aan de chromosomen, de genenstudie en chromosoomkaarten van Morgan. Het chro-mosomaal onderzoek bij de mens en de technieken hiervoor aangewend, worden uitvoerig en rijkgedocumenteerd uiteengezet. Technische opmerkingen van algemene aard wekken soms echter de indruk van overtolligheid. In een kort hoofdstuk geeft S. de overgang van de cytologische naar de moleculaire genetica. De boeiende geschiedenis van de genetische code en van het mechanisme van de proteïnesynthese wordt op een heldere, maar naar onze mening te summiere wijze verteld. De schrijver beweegt zich volledig op eigen terrein waar hij als medicus (gynecoloog) de chromosomale afwijkingen bij de mens behandelt. Noodzakelijkerwijze stoot men hier op problemen die het gebied van het louter biologisch onderzoek overschrijden. De oplossing ervan zou uiteraard vervalst worden wanneer men onvoldoende rekening hield met de biologische ondergrond. Door een heldere formulering van de fenomenen tracht de schrijver een hulp te zijn o.a. voor de socioloog of moralist die zich bezig houdt met eugenetiek of geboorteregeling. Zowel vanuit algemeen menselijk als vanuit wetenschappelijk standpunt is dit een aanbevelenswaardig werk. Hier en daar wordt de ernst van het onderwerp gebroken door een nogal luchtige toon. De bioloog-lezer kan wel eens geërgerd worden door een slordige terminologie, door hoofdletters in de soortnamen, bijv. door het feit dat Colchicum Autumnale (p. 98) krokus (van de familie der Iridaceae) wordt geheten terwijl Colchicum autumnale in feite de herfst-tijlloos is (van de familie der Liliaceae). In zijn inleiding vraagt de schrijver voor deze
misstappen bij voorbaat om vergeving, die de geïnteresseerde lezer hem graag zal schenken.
R. Ceusters
| |
Prof. Dr. P.C. Kuiper
Controversen
Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1965, 162 pp., f 8.90.
De in deze goed uitziende bundel samengebrachte 6 essays handelen over psychiatrische en psychologische themata. De titels der essays zeggen voldoende over de inhoud: Psychiatrische aporieën en dialectisch denken; Problemen der nosologie; Verstenende psychologie en psychoanalyse; Freud, Erik-son en Marx; Psychoanalytische biografie der creatieve persoonlijkheid; Maakt wetenschap de mensen redelijker? De schrijftrant is gekenmerkt door wijsgerige, polemische en speelse elementen. De auteur is voortdurend met zijn lezers in een spitse dialoog verwikkeld. Hij doceert, discussieert met houders van andere zienswijzen, en verlegt zijn stel-lingen n.a.v. zelf bedachte vragen, opmerkingen en tegenwerpingen. Elk der essays is opgedragen aan een bevriende hoogleraar of collega die bij het onderwerp op bijzondere wijze betrokken is. Prof. Kuiper, sinds enkele jaren hoogleraar in de psychiatrie aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, heeft met dit belangwekkende boekje een pittig visitekaartje afgegeven dat verrassingen inhoudt vooral voor hen die hem nog niet kennen.
J.J.C. Marlet
| |
| |
| |
Prof. Dr. Hans von Hentig Die Kriminalitat der lesbischen Frau (Beitrage zur Sexualforschung, 15. Heft) Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart, 19652, 107 pp., D.M. 19.-.
In deze tweede herziene druk van het geschrift dat reeds in 1958 opgeld deed, is wederom uitgangspunt dat de homosexuali-teit bij de vrouw lange tijd te weinig aan het licht kwam. Er heerste een sfeer van taboe en verzwijgen rondom de lesbische vrouw. Nadat in de medisch-psychiatrische literatuur meer aandacht aan deze problematiek werd geschonken, volgt nu de criminologie. Achtereenvolgens geeft de auteur weer, hoe de lesbische vrouw zich o.m. in gevangenschap, in bepaalde beroepen en in het huwelijk ma-nifesteert. In de daarna geboden uiteenzetting van de constitutionele elementen die bij de vrouwelijke homosexualiteit een rol spelen, komen aanvechtbare passages voor. Von Hentig besluit deze monografie met een geordende verscheidenheid van delicten door lesbische vrouwen begaan. Dit boek is de vrucht van zorgvuldige literatuurstudie. Het is geschreven in een ietwat plechtige, opvallend goede stijl en is - ondanks het ontbreken van samenvattingen en conclusies - een prettig leesbare inleiding tot de aan de orde gestelde thematiek.
J.J.C. Marlet
| |
Biografie
Marie-Thêrèse Eyquem
Pierre de Coubertin, Uépopee olympique
Calmann-Lévy, Paris, 1966, 298 pp., 22 foto's, NF. 18,50.
Baron Pierre de Coubertin (1863-1937), uit een traditionalistische familie geboren, toonde zich reeds vroeg een onafhankelijke persoonlijkheid. Na het Engels opvoedingssysteem ter plaatse te hebben bestudeerd, wijdt hij zich aan de hervorming van het Franse, dat te intellectualistisch en klasse-gebonden is. Hij ijvert voor een hoogstaand en voor allen toegankelijk volksonderwijs en bepleit daarin een grotere integratie van lichamelijke opvoeding en sport. Hij stelt zelfs een eigen programma op voor een nooit opgerichte modelschool. Hij schrijft o.a. een driedelig handboek, L'éducation des adolescents du XXo siècle (1915), en een vierdelige Histoire universelle (1925). Als pedagoog en historicus heeft P. d. C. naam noch school gemaakt; zijn inspanningen zijn er niet minder verdienstelijk om. Beroemd wordt hij als hernieuwer van de Olympische Spelen. De idee, opnieuw aan te knopen bij deze oude traditie, lanceerde hij in 1892. Van dan af zal hij zich, tegen alle moeilijkheden en tegenkantingen in, geheel wijden aan de verwezenlijking ervan. Hoofdzaak voor hem is: sportiviteit, gelijke kansen voor allen zonder enige discriminatie; het strikte amateurisme komt op de tweede plaats. Als stichter en eerste secretaris van het Internationaal Olympisch Comité en later als voorzitter en erevoorzitter, is hij betrokken bij de organisatie van de eerste tien moderne O.S., van Athene in 1896 tot Berlijn in 1936, met een onderbreking in 1916. Idealist in het ontwerpen van zijn plannen, was hij realist bij de uitvoering ervan. Zijn sociale en historische belangstelling hielp hem de noden van zijn tijd en de toekomstige evolutie ervan, o.a. de dekolonisatie, onderkennen. In hem zien wij een vernieuwende en durvende persoonlijkheid, die zich geheel inzet voor zijn levenswerk waaraan hij trouwens heel zijn fortuin opofferde. Zijn naam zou zeker niet misstaan op de lijst van de Nobelprijswinnaars voor
de vrede. Deze met veel sympathie geschreven biografie leest vlot en zal zeker in de smaak vallen van allen die zich interesseren voor de moderne Olympische Spelen die nu 70 jaar (1896-1966) bestaan.
Jan Erkens
| |
Pierre Teilhard de Chardin
Brieven uit Egypte
(Camera), Desclée De Brouwer, Brugge, 1965, 224 pp., geb. Fr. 80.
Tussen zijn studies van filosofie en theologie heeft P. Teilhard de Chardin zoals veel jezuïeten drie jaar doorgebracht op een college als leraar. De provincie Lyon waartoe hij behoorde had o.m. een missie in Egypte. De jonge pater kreeg de opdracht leraar natuur- en scheikunde te zijn in het college van de H. Familie te Caïro. De brieven die hij vandaar regelmatig schreef naar zijn ouders vormen een interessante bron van gegevens voor zijn levensbeschrijving. Ze tonen o.m. in de nieuwtjes over het vinden van slakken, zeldzame vogels, over geologische excursies, die blijkbaar zijn ouders evenzeer interesseren als hemzelf, waar de belangstelling van de toekomstige paleontoloog van huis uit op gericht was.
M. de Tollenaere
| |
| |
| |
Politiek
J. Frankel
Die Aussenpolitische Entscheidung Verlag Wissenschaft und Politik, Köln, 1965, 280 pp., DM. 24.
Een uit het Engels vertaald wijsgerige uiteenzetting over de vraag: hoe ontstaat de buitenlandse politiek van een bepaalde staat; welke faktoren van juridische, sociologische, sociaal-economische of psychologische aard bepalen de beslissingen op het internationale vlak? Frankel is professor in politieke wetenschappen aan de universiteit van Southampton. Van hen is ook het interessante International Relations (O.U.P., Londen, 1964). Onderhavig boek is des te merkwaardiger daar het niet louter op historische feiten steunt, maar zich uitsluitend bezighoudt met de tegenwoordige situatie. Hierbij gaat de auteur nog uit van de gelukkige stelling, dat in feite elke staat nog een aparte eenheid is. Een voorbeeld uit dit rijke boek: In de hoofdstukken 2 en 3 bespreekt S. de administratieve instellingen die zich bezighouden met de buitenlandse politiek. Iedereen weet dat buitenlandse politiek niet meer gemaakt wordt door één enkel persoon of één enkele instelling; hoeveel en welke bestuursorganen spelen mee in de besluitvorming? Het wordt steeds moeilijker om tot een algemeen overzichtelijk beeld te komen van de internationale politiek van een bepaald land. In de tekst zelf wordt er een overvloedige bronnenop-gave vermeld, maar er is jammer genoeg geen aparte bibliografie.
A. van Peteghem
| |
Hannah Arendt
De revolutie
Macht en onmacht van een modern politiek verschijnsel
Aula, Utrecht, Antwerpen, 1965, 352 pp., f 4,50.
De ruggegraat van bovengenoemde studie bestaat uit een vergelijking tussen de Amerikaanse en de Franse revoluties, tegen de achtergrond van een revolutionaire traditie die niet de geslaagde en tot vrijheid leidende, maar de in terreur ten onder gegane Franse revolutie tot haar inspiratiebron en proto-type gekozen heeft. Een van de belangrijkste verschillen in de condities waar-onder beide revoluties plaatsvonden, bestond hierin, dat de massale ellende die de Jacobijnse terreur opzweepte, in Amerika, bij wijze van lichtende uitzondering in die tijd, geheel ontbrak. De binding van de revolutionaire beweging aan de zaak van de bevrijding der armen, aldus Hannah Arendt, heeft haar doen vervreemden van de bevrijding der onmondigen.
De schrijfster hecht grote betekenis aan het feit dat in alle revoluties vanaf de Amerikaanse revolutie tot en met de Hongaarse opstand in 1956 zich een spontane politieke bewustwording en organisatie van onder af heeft voorgedaan in de vorm van het raden-stelsel. Hierin ziet zij de verloren schat van de revolutionaire traditie. Toegevend dat de opkomst van deze organisatievorm historisch nauw samenhangt met een urgente behoefte aan politieke oriëntatie in een toestand van omwenteling, meent zij niettemin een politiek systeem dat zijn basis vindt in vergaderingen van het politiek bewuste deel van een volk te kunnen aanbevelen als een democratischer grondvorm van het staatkundig bestel dan wij aantreffen in het huidige partijensysteem. Het lukt haar m.i. niet om dit idee met beide benen op de grond te zetten. Wat mij niet belet om de waarde van haar geschrift zeer hoog te schatten. In vele passages treft het de lezer met penetrante analyses, voortkomend uit een trefzekere eruditie en een borend psychologisch inzicht.
C. Raming
| |
Eleonore Sterling
Der unvollkommene Staat.
Studiën über Diktatur und Demokratie
Europaische Verlagsanstalt, Frankfurt, 1965, 308 pp., geb. D.M. 28.-.
In 8 hoofdstukken onderzoekt de schrijfster de verhouding tussen democratie en dictatuur. Zij begint met de Atheense polis, een der meest geslaagde democratieën, beschrijft dan de spanningen tussen republiek en dictatuur in Rome, en tussen het absolutisme en het constitutionalisme in de 17e en 18e eeuw. Het vierde hoofdstuk handelt over volk, parlement en dictatuur in de Franse revolutie. Een overgangshoofdstuk over de structuurveranderingen in de industriële gemeenschap van de 18e eeuw leidt tot de drie gesloten studiën: de dictatuur van het proletariaat in de Sovjet-Unie, de corporatieve staat in Italië en de rasstaat in Duitsland. Jammer dat de auteur ook geen hoofdstuk
| |
| |
heeft gegeven over bijv. Spanje in de 16e eeuw, dat typisch was voor de eenheid van kerk en staat. Opvallend is dat Athene wel een geslaagde democratie werd, maar dat er geen democratische theorieën werden uiteengezet; pas vanaf Locke in de 17e eeuw zou dit volop gebeuren. Ook vestigt schrijfster er de aandacht op dat de democratie niet van de goede wil van enkelen alleen afhangt, maar ook van voordelige economische en politieke omstandigheden. Tussendoor flitsen interessante ideeën: zo poneert de auteur o.i. terecht dat Hitier aan het bewind kon komen, niet alleen wegens de zwakheden der Weimarrepubliek, maar vooral omdat de Duitsers te korte tijd een democratische staatsvorm hadden gekend. Uit het hele boek blijkt dat de democratische staatsvorm, al is hij tot nog toe nergens tot zijn volle uitbloei kunnen komen, toch de meest humane en ook de meest verstandige is.
M. Dierickx
| |
Geschiedenis
Fritz Fischer
Weltmacht oder Niedergang
Deutschlands im ersten Weltkrieg
(Hamburger Studiën zur neueren Geschichte. Band I). Europaische Verlagsanstalt, Frankfurt am Main, 1965, 119 pp., D.M. 9.-.
In 1961 publiceerde Fritz Fischer zijn Griff nach der Weltmacht, Die Kriegszielpolitik des kaiserlichen Deutschands 1914/1918. Dit boek lokte een geweldige polemiek uit en niemand minder dan de grootmeester der Duitse politieke geschiedenis, Gerhard Rit-ter, viel het heftig aan. Ook op het vijfjaarlijks internationaal congres van de geschiedkundige wetenschappen te Wenen, vorige zomer, werd het in een bewogen sessie uitvoerig besproken (zie Streven, nov. 1965, p. 135). In deze paperback neemt Fischer stelling eerst tegenover de door Zechin en Ritter uitgebrachte kritiek op zijn methode, en dan veel uitvoeriger betreffende zeven zakelijke thesen, die de hele oorlog van 1914-1918 bestrijken. Bij het lezen is men geneigd Fischer op heel wat punten gelijk te geven, maar zijn hartstochtelijke stijl wekt argwaan. Waarom van Ritters middelen schrijven: ‘Sie reichen von der offensichtlichten Falschung bis zur tendenziösen Umdeutung’ (p. 25)? Fischers publikaties tonen echter duidelijk aan dat Duitsland in 1914 bepaald naar gebiedsuitbreiding en naar een economische suprematie op het Europese vasteland streefde.
M. Dierickx
| |
G. Weiter
Geschiedenis van Rusland
(Reeks: Camera). Desclée de Brouwer, Brugge, 1966, 448 pp., ing. 150 F.
Een mooi boek! Rusland blijft ons allen boeien: het onmetelijke land met zijn snel groeiende bevolking en zijn onuitputtelijke rijkdommen, dat onze tijdgenoten verbaast door zijn successen in de ruimtevaart, en dat stilaan zijn bolsjevisme doet vergeten. In dit boek vestigt de auteur meer aandacht op de mens die Rusland bewonen, dan op de talloze feiten, oorlogen, veroveringen en regimes. Hij tracht door te dringen in de ziel van het Russische volk, en het zal niemand verbazen dat hij herhaaldelijk Dostojevski citeert. De godsdienst van de Russen vóór het sovjet-regime typeert hij als gedomineerd door het zondebesef, het gevoel, de naastenliefde, de trek naar het eremitisme, de kinderlijke onderworpenheid en de minachting voor aardse goederen; maar de Kerk zelf is er politiek, moreel en dogmatisch zwak, en al te zeer van de tsaar afhankelijk. De auteur beschrijft prachtig Iwan de Verschrikkelijke, of beter, de Geduchte. Aan Peter De Grote en aan Catherina II de Grote wijdt hij terecht tientallen en mooie bladzijden. In de 19e eeuw komt de intelligentsia op; de Westerlingen en de slavofielen zoeken moeizaam hun weg, tussen Oost en West. Terwijl de periode vóór de oktoberrevolutie van 1917 met diepe kennis van het Russische volk wordt beschreven, geven de honderd bladzijden over Sowjet-Rusland onder Lenin, Stalin en Kroestsjow meer de buitenkant van de gebeurtenissen en dringen niet door in de mystiek van het communisme, die miljoenen begeesterde. Wij begrijpen niet waarom de auteur, die een zo sympathieke toon heeft in het hele boek, zich verleiden laat om de Duitsers herhaaldelijk een lelijke veeg uit de pan te geven. Enkele kaartjes, een tabel van de vorsten en een lijst van voornaamste gebeurtenissen vergemakkelijken de lectuur, maar alle illustratie ontbreekt. Nog eens wie dieper in de ziel van de Russische moejik met zijn massa-mentaliteit, onderworpenheid en religiositeit door wil dringen, neme dit boek ter hand.
M. Dierickx
| |
| |
| |
Dr. Reginald de Schrijver
Jan van Brouchoven, graaf van Bergeyck 1644-1725. Een halve eeuw staatkunde in de Spaanse Nederlanden en in Europa
(Verh. Kon. VI. Acad. Wet. Lett. Sch. Kunsten van België, Klasse d. Lett., jrg. XXVII, Nr. 57) Paleis der Academiën, Brussel, 1965, 528 pp., 8 pltn., ing. F. 1000.
Onder de Zuidnederlandse staatslieden van de nieuwe tijd lijkt Jan van Brouchoven, graaf van Bergeyck, de voornaamste. De jonge auteur heeft aan deze lijvige, door-wrochte en vlot geschreven biografie meer dan tien jaren gewerkt. Na een geduldig lezen van bestaande studiën en bronnenpu-blikaties over Bergeyck en zijn tijd, heeft hij onze kijk op deze staatsman slechts grondig kunnen vernieuwen door een langdurig onderzoek van de archieven van Brussel en Simancas (Spanje), en ook van München, Vincennes, Madrid, Parijs, enz. Jan van Brouchoven, zoon van de graaf van Bergeyck en van Helène Fourment, de weduwe van Rubens, was eerst twintig jaar raadsheer en commies van financiën te Brussel, en speelde van 1688 tot 1714 een eersterangs rol. Als thesaurier-generaal en minister van landsverdediging gedurende de Negenjarige Oorlog had hij, meer dan de gouverneur-generaal Max Emmanuel van Beieren, de leiding van de Spaanse Nederlanden in handen. Dan kon hij ook een eigen economische koers varen door de oprichting van de Oostindische Compagnie en het uitvaardigen van het Eeuwig Edict in 1699, die de Zuidnederlandse handel en nijverheid op moesten voeren; al hadden deze hervormingspogingen geen succes, toch hebben meerdere historici Bergeyck hierom de ‘Belgische Colbert’ genoemd. Met het begin van de Spaanse Successieoorlog in 1701 en de oorlog in onze gewesten fungeert Bergeyck praktisch als stadhouder der Zuidelijke Nederlanden. Na de nederlaag van Ramillies in 1706 wordt hij naar Spanje geroepen en speelt hij tot 1714, als Spaans minister en diplomaat, een Europese rol. Het is niet gemakkelijk de persoonlijkheid van Bergeyck te vatten en De Schrijver besteedt er dertig dichte bladzijden aan. Deze staatsman had zeer grote talenten, zoals Lodewijk XIV en zovele anderen getuigden, maar hij wisselde wel eens van kamp; ten slotte bleef hij Spanje en de Spaanse vorsten trouw, of beter hij bleef zichzelf trouw,
met een zelfvertrouwen dat hem tot despotisme verleidde. Deze supe-rieure biografie van een te weinig gekend groot Zuidnederlands staatsman in een uiterst bewogen tijd zouden wij in de handen van velen wensen, ware het niet dat de Kon. Vlaamse Academie een onzinnig hoge prijs voor het werk vraagt.
M. Dierickx
| |
L.J. Macfarlane
The British Communist Party
Its origin and development until 1929
Uitg. MacGibbon and Kee, London, 1963, 63/-.
Het merkwaardige van de Britse communistische partij is, dat al haar grote mannen op een of ander moment uit de partij getreden zijn. Wat er op dit moment nog over is van de extreem linkse vleugel in Engeland is een handjevol partijmensen zonder enige invloed en een ander deel dat reeds lang geleden een onderkomen gezocht heeft bij de linkervleugel van de Labourpartij. Deze tragiek gaat terug op de eerste geschiedenis van de Britse communistische partij, die haar dieptepunt bereikte op het eind van de twintiger jaren. Met een verbazingwekkende kennis van zaken (verbazingwekkend, omdat communisten nu eenmaal niet gewoon zijn hun vuile was aan de buitenwereld te tonen) heeft dr. Macfarlane deze tragische geschiedenis beschreven. Hij laat zien hoe de Britse partij werd samengesteld door verschillen en rivaliteiten een hechte partij-eenheid verhin-derden. Dat de Britse communisten er toch in slaagden in het begin van de twintiger jaren een leidende positie te verwerven - vooral bij de werklozen - kan dan ook alleen maar verwondering wekken. De financiële afhankelijkheid van de Komintern, de breuk van Stalin met Trotsky en het verbreken van de eenheid van de arbeidersklasse hebben de Britse communisten echter lang-zaam maar zeker naar de afgrond van het non-existente gesleept. Dr. Macfarlane heeft van deze op zich dorre stof een boeiend boek gemaakt, van belang vooral daarom, omdat de neergang van de Britse communistische partij exemplarisch is geweest voor het verval van de communistische partijen in alle Angelsaksische landen en in Skandina-vië en Nederland. In laatstgenoemde landen konden de communisten zich tijdens de Tweede Wereldoorlog enigszins rehabiliteren. In de Angelsaksische landen bestond echter ook toen geen reden om in de illegaliteit te gaan, zodat de rehabilitatie hier uitbleef, tot op de huidige dag.
J.P. Schuyf
| |
| |
| |
Georg Schurhammer S.J.
Die zeitgenössischen Quellen zur Geschichte Portugiesisch-Asiens und seiner Nachbarlander zur Zeit des Hl. Franz Xaver (1538-1552)
Orientalia
Xaveriana
Varia. I: Anhange, II: Besprechungen und Index
(Bibliotheca Instituti Historici S.J., vol. XX-XXIII) Institutum Historicum S.J., Rome, 1962-1965, XLVII-653, LXIII-815, XX-703 en XXIII-1055 pp., samen 132 bladzijden platen.
Vroeger bespraken wij hier de twee reeds verschenen van de drie ontworpen delen van de biografie: Franz Xaver. Sein Leben und seine Zeit door Georg Schurhammer (Streven, jan. 1956, p. 358 en juli 1964, p. 1011). Daar hebben wij voldoende benadrukt dat de auteur sinds bijna een halve eeuw al zijn krachten heeft gewijd aan het bestuderen van de grote missie-apostel Francisco de Xavier. Niet alleen de zo pas vermelde biografie gaf de auteur uit, maar ook de brieven van Xaverius heeft hij in twee dikke delen uitge-geven. Voor ons liggen nu vijf dikke banden met alles wat de onvermoeibare Schurhammer in z'n lang leven over en rond Xaverius heeft gepubliceerd. Eerst krijgen wij een volledig overzicht van hetgeen aan bronnen bestaat over de geschiedenis van Portugees Azië ten tijde van Xaverius: aan de eerste druk van 1932 wordt een volledige index en een supplement tot 1962 toegevoegd. In de tweede band, Orientalia, zijn alle artikelen opgenomen die de auteur publiceerde over het Verre Oosten, en in een derde band, Xaveriana, zijn artikelen die min of meer rechtstreeks Xaverius zelf behandelen. Ten slotte zijn er nog twee banden Varia waarin aanvullende artikelen bij de twee vorige banden zijn opgenomen en ook enkele artikelen over Amerikaanse missies en over heimat-kunde, met ten slotte talrijke boekenrecensies van de hand van Schurhammer en een volledige index op de banden II-IV. Vermelden wij nog dat in de verscheidene banden samen 132 bladen illustraties voorkomen over Xaverius en al wat hem van dichtbij of verre raken kan. Daarenboven zijn er algemene en bijzondere inleidingen, geleerde voetnoten, opgaven van handschriftelijke en gedrukte bronnen, indices in verschillende richtingen, en dit alles met een acribie die de vakhistoricus versteld doet staan. Werkelijk, wij kennen geen persoon uit de hele geschiedenis wiens leven zo grondig doorvorst is als de grote
Xaverius. Wij hebben slechts één wens, dat de nu meer dan tachtigjarige, maar steeds jonge Schurhammer de laatste band van zijn Xaverius-biografie nog mag zien verschijnen.
M. Dierickx
| |
H. Gerlach
Het proces tegen Oldenbarnevelt en de ‘Maximen in den Stoet’
Proefschrift.
Tjeenk-Willink, Haarlem, 1965, 708 pp., ingen. f 35,-.
Na de biografie van Oldenbarnevelt door Den Tex, nu een zowel juridische als theologische en historische studie van het proces tegen Oldenbarnevelt, dat leidde tot de executie van de machtige advocaat van Holland op 13 mei 1619. Op de vooravond van zijn dood beweerde de grote Oldenbarnevelt dat hij veroordeelt werd op grond van principes, of beter van ‘maximen in den staet’, die niet golden toen hijzelf het publieke ambt bekleedde. In hoever is dit juist? Met grote scherpte gaat de auteur deze maximen na; zij handelen over ‘de religie’, d.w.z. zaken betreffende de godsdienstige leer en discipline, over ‘de politie’ of bestuur van het land, waartoe ook de rechtsbedeling behoorde, en tenslotte over het krijgsbeheer. Tegen de grief van de Contra-Remonstranten als zou Oldenbarnevelt, door Arminius en andere Remonstranten te beschermen, de grondslagen van de staat hebben ondergraven, betoogde deze dat de godsdienst slechts één element is in de staat. Men weet dat Oldenbarnevelt de soevereiniteit der zeven gewesten verdedigde, maar de Republiek wenste te versterken door Holland een zekere centraliserende functie te geven, terwijl de stadhouder Prins Maurits en zijn andere tegenstanders aan de Staten-Generaal een grotere macht wilden toekennen, ook inzake rechtsbedeling: door Oldenbarnevelt te doen arresteren schonden deze op grove wijzen het vigerende rechtstelstel. Ten slotte meende Prins Maurits, als standhouder en kapitein-generaal van Holland, dat Oldenbarnevelt hem in de krijgsvoering tegenwerkte, ten onrechte. In dit lijvige werk, onderzoekt de auteur grondig de standpunten van de aanklagers, waaronder Hugo de Groot, van de stadhouders Maurits en Willem Lodewijk en van de Staten-Generaal, om daarna in een lang slothoofdstuk de conclusies te trekken. Zijn oordeel is klaar: de tegenstanders van
| |
| |
een der grootste staatslui van Nederland hebben, door hem ter dood te veroordelen, zich aan een gerechtelijke moord schuldig gemaakt. Behalve een duidelijke uiteenzetting van het hele proces, brengt ons deze studie tal van gegevens en schakeringen over de verhouding kerk en staat, over het bestuur van de staat en over de rechtspraak in die tijden. Werkelijk een studie van eerste rang.
M. Dierickx
| |
T.A. van Biervliet
Het Stevenisme in Vlaanderen
(Davidsfonds, Keurreeks, 101). - Davidsfonds, Leuven, 1966, 248 pp., ing. F. 100, geb. F. 136 (leden: F. 50 en 68).
In Brabant ten zuiden en ten westen van Brussel, en te Gits in West-Vlaanderen wonen een 400 à 500 Stevenisten. Dit zijn afstammelingen van ijverige katholieken die gedurende het napoleontische regime, onder invloed van hun priesters, vooral van Stevens, later vicaris-generaal van Namen, ten gevolge van de aanmatigingen van Napoleon tegenover de Kerk, afgescheiden werden van de katholieke hiërarchie. Zij vormen dus geen sekte. De auteur van dit boek toont ten overvloede de goede trouw van deze mensen aan, en ook hun huidige zielenood. Het is geen zuiver wetenschappelijk, ofschoon betrouwbaar, historisch werk, het is een pasto-reel gericht boek, dat de wederopname van deze ‘kleine kudde’ in de katholieke Kerk nastreeft. De katholieken vraagt het begrip voor deze mensen, terwijl het de Stevenisten historisch aantoont hoe zij van de Kerk vervreemdden, en hoe nu hun plaats terug in de Katholieke Kerk is, vooral sinds Pius XII hun een eigen bisschop, Mgr. Morel, schonk die voor hun zielzorg instaat.
M. Dierickx
| |
La Vie et la Règle de Saint Benoit par Saint Grêgoire et Saint Benoit
Traduction de Mère Elisabeth de Solms (Coll.: La Croix de St. Pierre). Desclée de Brouwer, 1965, 326 pp., geb. 150 F.
Toen Paus Paulus VI op 24 oktober 1964 de pas herbouwde basiliek van Monte Cassino inwijdde, riep hij Sint-Benedictus plechtig uit tot ‘patroon van Europa’. Dit in een zuiver geestelijke zin. Om ons te herbronnen in de geest die Europa maakte tot wat het in zijn mooie aspecten is, kunnen wij niet beter doen dan het leven zelf van deze ‘vader van Europa’ door paus Gregorius, en de regel van het monnikenleven door hemzelf te lezen en te mediteren. De uitzonderlijk mooie vertaling van de hand van Moeder Elisabeth van Solms doet de tekst werkelijk herleven. Niet alleen geeft Dom Claude Jean-Nesmy een verhelderende inleiding, maar de vele noten met commentaren van Dom Ildefons Herwegen doen ons gemakkelijker in deze vroeg-middeleeuwse teksten indringen. Wie zich ‘une ame d'ancêtre’ kan vormen, en nog zin heeft voor wonderen en voor geestelijke diepte, leze deze documenten uit de 6e eeuw, en hij zal er zelf rijker door worden.
M. Dierickx
| |
Literatuur
Muriel Spark
De vrijgezellen
(Salamander), Querido, Amsterdam, 1966, 221 pp., f 1.95.
Het is prettig, dat een boek van Muriel Spark - door velen hogelijk bewonderd, door anderen met een meer kritische blik bekeken (cf. Streven, 1963, pp.385-387) - in een pocketuitgave toegankelijk is. Buiten de gewone, spitse typering van haar figuren heeft zij in dit boek op zeer kundige wijze een intrige geweven, waardoor het naast vermakelijke ook spannende lectuur is.
R.S.
| |
C. Virgil Gheorghiu
De onsterfelijken van Agapia
Uitg. Pax, Den Haag, 1966, 292 pp., f 11.90.
Dit verhaal van een moord in een rustig Roemeens dorp ademt de sfeer der oude Russen: bespiegelend, fatalistisch, begaan met het onafwendbare lijden van de simpele boer en opstandig tegen de willekeur der ‘satrapen’. Het doet bij Gheorghiu niet helemaal echt aan, hij mijmert er teveel zelf doorheen, hij breekt de sfeer door in een sneeuwverhaal met sleden ineens een vergelijking met een auto in te voegen en vooral, door het boek de constructie van een detec-tivestory te geven. Daardoor wordt het geheel een aardig verhaal, meer niet, terwijl het zoveel meer had kunnen zijn.
G. Adriaansen
| |
| |
| |
L. Ph. Rank, J.D.P. Warners en F.L. Zwaan
Bacchus en Christus
Twee lofzangen van Daniël Heinsius
(Reeks Zwolse drukken en herdrukken voor de Mij der Ned. Letterkunde nr. 53). Tjeenk Wülink, Zwolle, 1965, 350 pp., f 23.50.
Al worden op de titelpagina van deze uitgave drie namen opgegeven waarvan de dragers samengewerkt hebben bij de herdruk van bovengenoemde gedichten, toch lijkt de zwaarste last getorst te zijn door de heer Warners, aan wie - naast zijn medewerkers - zeker een extra woord van waardering mag en moet geschonken worden. Het was geen lichte taak deze twee dichtwerken van Heinsius voor een nieuwe druk gereed te maken. Door een gelukkige samenwerking ligt thans een uitgave voor ons die alleszins geslaagd mag genoemd worden. Staat de lezer in het begin wat onwennig voor deze zeventiende-eeuwse gedichten, geheel volgens renaissancistisch patroon gecomponeerd én gesierd, al spoedig blijkt, ondanks de uiterlijke en ‘geleerde’ rompslomp, de oude dichter waarlijk poëet te zijn die de lezer (hoorder) dra in zijn ban heeft. Over de publika-ties van Heinsius en Scriverius wordt in de inleiding het nodige vermeld, waarna bijzonder de aandacht van de schrijver uitgaat naar Scriverius' voorwoord bij Heinsius' dichtwerk. Een ‘voorwoord’ dat de auteur dezer heruitgave bestempelt als een werkstuk dat ‘als een programma van de nationale renaissance’ zou kunnen worden beschouwd. Met name de tweede opdracht in dichtvorm (de eerste is in proza gesteld) van Scriverius wordt uitvoerig en aandachtig onder de loep genomen. Een interessant hoofdstuk. Tot beter begrip van Heinsius' twee hymnen wordt in twee hoofdstukken een brede beschouwing aan de Bacchus- en Christushymne gewijd. Zeer helder en inderdaad ‘tot beter begrip’ voerend zijn deze bladzijden: gave vrucht van een diepe bestudering en inleving van Heinsius' poëmen. Achter deze uiteenzetting zijn de beide gedichten met de commentaren van Scriverius en de nodige woordverklaringen en ophelderingen (van de hand van dr. Zwaan), met de gravures van Jacob Matham (1571-1631) afgedrukt. Het werk wordt besloten met systematische regis-ters van Griekse en Romeinse
schrijvers met betrekking tot de Bacchushymne; van het Oude en Nieuwe Testament en oudchristelijke Griekse en Latijnse auteurs in verband met de Christushymne. Blijkbaar voor het gemak van de lezer verwijst de schrijver wat de oudchristelijke auteurs aangaat naar de Patrologie van Migne. Een bijzondere vermelding verdient het streven van de schrijver zijn werk ‘leesbaar’ te houden ook voor ‘leken in het vak’. Hierin is hij zeker geslaagd. Een zeer goede bijdrage tot de kennis van de zeventiende-eeuwse renaissancistische letterkunde in ons land heeft deze samenwerking opgeleverd.
Joh. Heesterbeek
| |
Peter Matthiessen
At play in the fields of the Lord
Heinemann, London, 1966, 370 pp., 30/-.
Men zou deze lijvige roman, die uitgegroeid is tot een epos van de onoverwinnelijke jungle van het Amazone-gebied, het relaas kunnen noemen van de strijd van de mens tegen de natuur, met zijn godsopvatting als inzet. De hoofdpersoon is eigenlijk de Noordamerikaanse halfbloed indiaan Moon, avonturier, die, teleurgesteld door 'n discriminerende reactie op de universiteit, vol heimwee naar de oude roem der indianen, in alle avonturen uiteindelijk op zoek is naar eerlijkheid en echtheid. Hem plaatst de schr. tegenover een tweetal zendelingen met hun vrouwen, tegenover een katholiek priester en tegenover de corrupte gezagsdrager Guzman. De ene zendeling, een succesvol student en atleet op de universiteit, gaat om te strijden voor het godsrijk naar het Amazone-gebied, maar blijkt in de strijd tegen corruptie, primitiviteit en vooral het isolement, er eigen-lijk niets van te begrijpen en op beslissende momenten te falen door zijn starheid. De ander, overal mislukt door zijn gebrek aan savoir vivre, begint de diepste kern van zijn geloof te bevroeden, als hij in de jungle zijn zoontje verliest, zijn vrouw hysterisch ziet worden en ervaart, dat hun werk voor de vijandige indianen alleen maar ergerlijk is. De grote katalysator van het godsgeloof blijkt in dit boek de natuur te zijn, de ondoordringbaarheid van de savannah, welke de auteur uit eigen ervaring kent van zijn tochten als natuuronderzoeker. Wanneer alle traditionele schema's en hulpmiddelen wegvallen, blijkt het werk van de mens op de velden van de Heer slechts ‘kinderspel’ te zijn. De natuur, genomen in 'n bredere zin, met de primitieve gewoontes en bijgelovigheid der indianen, is hier niet een literaire opluistering, maar een werkelijke macht, die de christen hulpeloos maakt en hem terugwerpt op zichzelf, zonder enige mogelijkheid van ontsnapping. Ook de indiaan Moon laat zich eerst door een primitieve stam als een godheid beschouwen om op die manier het in zijn ogen ‘onechte’
gedoe der christenen tegen te werken maar wordt tenslotte in de
| |
| |
meest letterlijke zin van het woord op zichzelf aangewezen in de eenzaamheid van de jungle, ontdekt daar de meest wezenlijke trek van de mens, het bewustzijn van zijn bestaan. Een mooi boek, waarvan het motto de diepte reeds doet beseffen: ‘De weg naar God voert niet terug naar de wolf of naar het kind, maar steeds verder de zonde in, steeds verder het leven van de mens in’.
G. Adriaansen
| |
Mathematik und Dichtung
Versuche zur Frage einer exakten Literatur-wissenschaft. Hrg. H. Kreuzer und R. Gungenhauser. Nymphenburger Verlagshandlung, München, 1965, (sammlung dialog bd. 3), 351 pp., D.M. 17.80.
Deze bundel (medewerkers: linguïsten, ma-thematici, fysici, filosofen, psychologen en literatuurwetenschappers) wil een overzicht geven van de toenadering tussen de exacte en de humanistische wetenschap, inzicht en informatie geven aan de algemeen-geïnteresseerde en niet alleen de ingewijde kenner. De diverse disciplines leveren reeds een indrukwekkend aantal analyses op, maar voorlopig dringt men nog niet veel verder door tot de kern van het verschijnsel literatuur. Statistiek, stijltypologie, metriek en dgl. leiden reeds tot geldige resultaten en gewijzigde inzichten (af te lezen uit de bijdragen van o.m. R. Jakobson, F. Schmidt, J. Levy, L. Dobevel, M. Bense), maar de veronachtzaming van bijvoorbeeld een diachronische stilistiek werpt meer vragen op dan momenteel reeds beantwoord kunnen worden. Deze skepsis wil er slechts op wijzen dat een aantal fundamentele en vorm-eigen aspecten voorlopig nog niet via mathematische procédés kunnen worden verklaard.
C. Tindemans
| |
Werner Weber
Tagebuch eines Lesers
Walter Verlag, Olten, 1965, 348 pp., D.M. 19.
In deze imponerende bundel heeft de feuilleton-redacteur van de Neue Zürcher Zeitung een enorme verscheidenheid van eigen bijdragen verzameld, evenzovele briljante voorbeelden van zijn geïnspireerde activiteit. De opstellen liggen verspreid over een aantal rubrieken: principiële houding t.o.v. het verschijnsel literatuur, algemene vragen over de verhouding tussen schrijver en lezer, interpretaties van lyriek (van Lenau tot Enzensberger), vertellers der 19e eeuw (Gotthelf, Keiler, Tolstoj), herinneringen (aan H. Hesse, E. Ginsberg, F. Lion), vrouwelijke auteurs (R. Ullmann, N. Sachs, I. Bachmann, I. Aichinger), modern proza (van M. Frisch tot P. Bichsel), kenmerken der Zwitserse literatuur en internationale blikvangers (van Shakespeare tot Sartre). Hoe heterogeen de selectie ook kan aandoen, op geen enkel ogenblik geeft S. toe aan loslippigheid of woordenkramerij; literatuur is voor hem een belevenis en over deze persoonlijke uitdaging brengt hij rapport uit. De kern van iedere bijdrage is de eigen waarheid: de functie van de criticus bestaat er niet in, op grond van wat voor geldige argumenten ook, af te wijzen of aan te prijzen, maar te getuigen van een autonome waarheid die uit de lectuur is ontstaan. Dit verhindert niet dat iedere auteur grondig en objectief wordt nagegaan, al blijft uiteraard aan het slot alleen een reusachtige zelfkennis van de mens Weber over als het werkelijk essentiële element waarop deze literatuur zich kan handhaven.
C. Tindemans
| |
Toneel
Hesketh Pearson
Bernard Show. Das Leben.
Der Mensch
Rainer Wunderlich Verlag Hermann Leins, Tübingen, 1965, 584 pp., 8 ill., D.M. 34.50.
Deze indrukwekkende biografie (originele Engelse uitgave in 1961) laat waarschijnlijk geen enkel hiaat bestaan in het zo lange leven van de Ierse auteur. In bijna 600 klein bedrukte pagina's worden strikt methodisch het leven van Shaw, zijn evolutie, zijn groei, zijn al- en eenzijdigheid, zijn openheid en geborneerdheid, zijn vormelijkheid en vormeloosheid beschreven. Behalve literaire, theaterhistorische en maatschappelijke volledigheid, blijft toch het indrukwekkende avontuur van het mensenleven op de voorgrond staan; Shaw blijft een subject met zijn vele tegenspraken en Prinzipienreiterei, zijn dwars-koppige eigenzinnigheid en zijn overgevoelig hart. Bij de thans wel evidente Shaw-renais-sance op het internationale theater verschaft dit werk antwoord op de beslissende vraag wat Shaw ons ook vandaag nog aan te bieden heeft, hoe en waarom.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Stanislaw Witkiewicz
Das Wasserhuhn. Narr und Nonne
Suhrkamp Verlag, Frankfurt, 1965, (bibl. suhrk. bd. 163), 113 pp., D.M. 5.80.
Deze twee toneelstukken van de Poolse auteur (1885-1939) zijn uitermate revelatief. Niet denkbaar zonder het Duitse expressionisme, onthullen deze drama's een wanhopig a-illusionisme, dat opvallend pre-Beckettiaan-se accenten aanslaat. De handeling als zodanig is ergens nog wel causaal verantwoord en psychologisch verklaard, maar de structuur bestaat niet meer uit geregulariseerde logica en de dramatische zin beperkt zich tot strikte sceniek. Tegenover de automatisering van de massa plaatst deze humanist alleen nog het creatieve gebaar van de autonome kunstenaar, dat echter niet gesublimeerd raakt in een ethisch-zinvolle opvatting. De twee stukken lopen dan ook uit op het absolute niets, de geestelijke leegte, weliswaar vooral onder de druk van het naderende nazisme (dat S. tot zelfmoord bracht), maar ook in functie van een overtuiging die na 1945 meer algemeen is geworden. Deze actualiteit verleent de drama's een gave waarde die minder een toevallig pessimist dan een strekking in het menselijke denken van deze eeuw karakteriseert.
C. Tindemans
| |
Denis Bablet
Edward Gordon Craig
(Collection theater werkbücher bd. 5). Kie-penheuer und Witsch, Köln, 1965, 263 pp., D.M. 19.80.
Deze monografie (originele Franse uitgave in 1962) over de Britse regisseur-decorontwerper E. Gordon Craig (01872), een der meest invloedrijke mensen in de evolutie van het theater tussen 1900 en 1920, is een nuchtere recapitulatie van een moeizaam zoeken naar de eigen weg van een visionair artiest. Met ontelbare details, hier voor het eerst toegankelijk, reconstrueert S. minutieus-chro-nologisch het groeien en verspreiden van Craigs theorie en praktijk waarbij echter een grondiger studie van de definitieve balans uitblijft. De historicus is blijkbaar teruggeschrokken voor een evaluatie van streven en bereiken, wat precies voor deze omstreden figuur, in wie megalomanie, publiciteitsma-nie en avantgardisme zo moeilijk uit elkaar te houden zijn, een geboden opdracht dient te zijn.
C. Tindemans
| |
Sheila Huftel
Arthur Miller: The Burning Glass
W.H. Allen, London, 1965, 256 pp., 30/-.
Grondig wil deze studie wel zijn en daarom wordt ieder detail van A. Millers privé- en publieke leven nauwkeurig afgeklopt, maar S. komt niet veel verder dan tot verrassende algemeenheden. Het bewustzijnsproces van een sociaal geëngageerd auteur zou m.i. meer analyse verdienen en wettigen dan het keurige navertellen van een aantal stukken plus het (oppervlakkige) onthaal ervan. Over de politieke evolutie van Miller is S. stukken degelijker maar de weerslag hiervan op zijn oeuvre wordt nauwelijks aangeraakt. Voor externe informatie is deze studie een onuitputtelijke bron; interpretatorisch is het één constante teleurstelling.
C. Tindemans
| |
Bertolt Brecht
Ueber Klassiker
Ausgewahlt von S. Unseld. Insel Verlag, Frankfurt, 1965, (sammlung Insel 2), 146 pp., D.M. 6.-.
Hoe verleidelijk het samenbrengen van alle commentaren van Brecht op de grote klassieken vooraf ook kan schijnen, het resultaat is niet onverdeeld positief. Brechts houding is in dezen nooit constant gebleven en de relativiteit van zijn opeenvolgende stellingnamen is in dit défilé niet meeberekend. Anderzijds bezorgen juist de contradicties een apart smaakje aan het geheel, al vind ik toch dat - bij afwezigheid van de begeleidende omstandigheden en intenties - het puzzlewerk voor de lezer een te zware opgave blijft.
C. Tindemans
| |
Gerhart Baumann
Arthur Schitzler. Die Welt von gestem eines Dichters von morgen
Athenaum Verlag, Frankfurt, 1965, 43 pp., D.M. 14.80.
Met een adembenemende rationaliteit plukt S. de Weense wereld omstreeks 1900 uit elkaar om er het fenomeen Schnitzler in te kunnen passen. S. ziet deze novellist en romancier maar vooral toch toneelauteur als een helderziende die in de nonchalante roes
| |
| |
de voortekenen van desintegratie waarneemt en ongenadig beschrijft. Zo wordt Schnitzler een behavioristisch analist die zich tot een optimistische resignatie bekent welke S. in een reeks ethisch-pessimistische auteurs van vandaag terugvindt. Een nogal controversiële visie.
C. Tindemans
| |
Frank Wedekind
Der Marquis von Keith 120 pp.
Jacob Michael Reinhold Lenz
Der neue Menoza
96 pp.
Walter De Gruyter Verlag & Co., Berlin, 1965, (Komedia Bd. 8 und 9), elk D.M. 9.
De tekst van F. Wedekinds Der Marquis von Keith (1900) wordt hier vakkundig (door W. Hartwig) geannoteerd: ontstaan, genre, motievenanalyse en repertoiregeschiedenis. Hetzelfde gebeurt (door W. Hinck) met R. Lenz' Der neue Menoza (1773-1774). Beide uitgaven zijn modellen van moderne tekstkritiek vanuit het theaterhistorische en thea-terkundige standpunt. Ook voor een breder publiek.
C. Tindemans
| |
Heinz Kindermann
Fernöstliches Theater
Alfred Kröner Verlag, Stuttgart, 1966, (Taschenausgabe Bd 353), 526 pp., D.M. 17.50.
Met een inleiding door de samensteller H. Kindermann (theaterprof te Wenen), waarin de culturele functie van het theater in het Westen met die van het theater in het Verre Oosten vergeleken wordt, ligt hier een synthese voor ons van 't Oosterse theater, samengesteld door de beste experts. Behandeld worden het theater in Indië (P. Thieme), Indonesië (E. Horsten), China (J. Huang-Hung), Korea (Won-si chung) en Japan (B. Ortolani), telkens zowel historisch als actueel, zodat bijv. ook het huidige doctrinaire theater in China of het moderne westers-beïn-vloede theater in Japan aan bod komen. Documenten vullen de tekst aan en na ieder hoofdstuk volgt een vrij uitvoerige bibliografie. Ons verwondert alleen dat de Vietnam-traditie niet werd behandeld.
C. Tindemans
| |
Kunst
Karl H. Wörner
Hedendaagse muziek in de Westerse wereld
Aula, Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1966, 328 pp., f 3.90.
Dit boek wil niet zozeer een geschiedenis van de hedendaagse componisten en hun werken brengen als wel inzicht geven in het gecompliceerde verschijnsel dat met de naam ‘moderne muziek’ wordt bestempeld. Schr. begint met een verhelderende discussie van de problematiek van het beluisteren en waarderen van deze muziek. Hij legt er de nadruk op dat de moderne muziek slechts toegankelijk wordt na een totale omschakeling van het muzikale denken en dat alleen dan de aversie verdwijnen kan die de meeste muziekliefhebbers én musici ten opzichte van deze kunstuiting koesteren. Vervolgens laat de auteur in een historisch gericht betoog zien dat ‘oude’ en ‘nieuwe’ muziek eigenlijk altijd naast en tegenover elkaar hebben bestaan, en dat de huidige weerstand tegen de moderne muziek zijn parallellen in de muziekgeschiedenis heeft. Na deze aanloop komen enkele belangrijke hoofdstukken, waarin de grondbeginselen van de hedendaagse muziek uiteengezet worden. Bij de bespreking van het twaalftoons-, het tonaliteits- en het seriële principe is de stof zo moeilijk en veelomvattend, dat een tamelijk diepgaande muziektheoretische kennis nodig is om het compacte betoog van de auteur werkelijk te kunnen volgen. Veel toegankelijker zijn daarentegen de behandeling van de chromatiek en de moderne ritmen, en van de elektronische muziek met zijn vele technische en esthetische aspecten. Een bijzonder overzichtelijk en instructief hoofdstuk is gewijd aan het muziektheater van de twintigste eeuw. Zowel de theorie als de uitvoeringspraktijk van de verschillende soorten muziekdrama's komen hier aan de orde. De auteur laat aan de hand van een bespreking van leven en werken van enige bekende moderne componisten (Schönberg, Bartok, Strawinsky, Webern, Milhaud en Hindemith) de relatie tussen de persoonlijkheidsstructuur en de composities zien. Ten slotte wordt in een honderdtal bladzijden een overzicht gegeven van de situatie in een
zevental West-Europese lan-den. Hier vervalt de schrijver voor het eerst, maar dan ook bij herhaling, in het euvel van het zonder meer opsommen van namen,
| |
| |
jaartallen en titels, waarbij hij zijn hoofddoel - inzicht kweken - nog al eens voorbijschiet. Ook de geografische keuze is hier wat beperkt uitgevallen, de lezer zou bijvoorbeeld stellig gebaat geweest zijn met een bespreking van het opmerkelijke fenomeen van de moderne muziek in het communistische Polen. Deze kritiek doet niets af aan het feit dat dr. Wörner een aantrekkelijk werk heeft geschreven, dat als tamelijk diepgaande inleiding tot dit moeilijk toegankelijke gebied alleszins is aan te bevelen.
E. Pieroen-Roodvoets
| |
Dr. W.P. Theunissen
Op de heilige berg Athos
Servire, Den Haag, 1965, 142 pp., geb. f 17,50. Derde geheel herschreven uitgave.
Dat Dr. Theunissen de beste kenner van de Athos in Nederland moet genoemd worden, zal wel niet voor bestrijding vatbaar zijn. Hij schrijft er bovendien over niet met de soms zo dorre belezenheid van de geleerde, maar met het aanstekelijke enthousiasme dat een innig contact en een diepe beleving aan zijn uitgebreide kennis en kunstzinnig aanvoelen hebben toegevoegd. Dit nieuwe, prachtig geïllustreerde boek biedt een beschrijving van zijn zwerftochten uit de laatste jaren over heel het schiereiland, en zelfs nog over die omspoelende zee om toch maar alle verscholen en haast ontoegankelijke centra van dit zo merkwaardige monnikenleven te kunnen bereiken. Wie de schrijver kent, weet dat hij geen enkele gelegenheid, noch in het nasporen van de Athos-schatten, noch ook in het contact treden met de levende getuigen en hun liturgisch geestelijk leven, ongebruikt laat! Maar ook de schaduwplekken niet verzwijgt. Enfin een heerlijk boek! Een niet al te deskundige lezer zal er goed aan doen eerst het een en ander uit het aanhangsel, ‘Wetenswaardig Allerlei’, te lezen om sommige termen en situaties beter te verstaan.
L. Rood
| |
H.A. Enno van Gelder
Cultuurgeschiedenis van Nederland in vogelvlucht
Aula, Spectrum, Utrecht, 1965.
Schrijver behoort tot de coryfeeën der 20e-eeuwse geschiedschrijving van Nederland. Hij weet veel, maar is geen veelweter; wel weet hij veel met zijn uitgebreide kennis en inzicht te doen. Het blijkt nu weer uit dit Aula-boek. Alleen wie heel veel weet, kan met zo weinig concrete gegevens een betrouwbaar en vlot leesbaar overzicht geven van de Noord-Nederlandse cultuur door de eeuwen heen. Ofschoon de auteur in vak-wetenschappelijke publicaties uitzonderlijke, soms met succes bestreden stellingen heeft verdedigd, vertoont deze vogelvlucht geen opvallende slagen. Vanzelfsprekend zal niet iedere historicus alles in dit werkje voor zijn rekening willen nemen. Zo wil ondergetekende, om een onjuistheid te corrigeren, vaststellen, dat de in 1853 opgerichte vijf bisdommen niet samen het aartsbisdom Utrecht vormden (p. 190), en om een betwistbare term te signaleren, meedelen, dat hij nooit de tijd der kerkvaders die van het ‘vóór-katholieke christendom’ (p. 83) zou willen noemen. Van Gelders werkje is er niet minder prettig en nuttig om.
J.A. Bornewasser
| |
Heinz Brasch
Kyoto,
die Seele Japans
Urs Graf-Verlag, Olten, Lausanne, Freiburg I.Br., 1965, 208 pp., geïll.
De kunst en het natuurschoon van Japan is voor de westerse mens, die ermee in contact komt, vaak zeer boeiend, maar door de exotische schoonheid is het niet steeds gemakkelijk om alles volledig te kunnen waarderen. Men heeft daarvoor een kundige gids nodig, die zich in de beide culturen, Oost en West, grondig heeft ingeleefd. Heinz Brasch, zoon van een Duitse vader en Japanse moeder, is zo'n gids. In zijn boek Kyoto brengt hij ons in contact met een buitengewoon boeiend hoofdstuk uit de Japanse kuituur. Men heeft gezegd: Kyoto is de werkelijke gestalte van Japan. Als men Kyoto niet kent, is het onmogelijk de Japanse cultuur en de geest van Japan te verstaan. Daarom wordt ook dit boek als ondertitel meegegeven: de ziel van Japan. In dit werk wordt vooral gesproken over plaatsen en kunstwerken die in de cultuurgeschiedenis van Kyoto een belangrijke rol gespeeld hebben. De Japanner heeft doorgaans meer interesse voor de cultuur van Europa en Amerika dan omgekeerd; aldus een uitspraak van de burgemeester van Kyoto. Dit boek kan dan een bijdrage leveren om deze lacune op te vullen. Het geeft vooreerst een cultuur-historisch overzicht. Hierbij zijn verschillende gedichten opgenomen die bijzonder het cultuur-historisch mo-ment belichten. De historische indeling ge- | |
| |
beurt in periodes die niet met onze bekende geschiedenisindeling samenvallen; dit is ook een reden, dat het niet zo gemakkelijk is zich in de geschiedenis van Japan te verplaatsen. Men moet zich er voor inspannen, maar deze arbeid loont de moeite! Prachtige foto's van Japanse bouwwerken, schilder- en tekenkunst, en van de natuur, maken dit werk tot een kostbaar bezit. Een uitvoerig register van Japanse namen, in Japans - en Westers schrift, bewijst bovendien de degelijkheid van deze uitgave. Dit werk is een prachtig monument in de serie ‘Statten des Geistes’.
C. de Groot
| |
Varia
Wolfgang Kunkel
Geschiedenis van het Romeinse recht
Aula, Utrecht, Antwerpen, 1965, 280 pp.
Een ‘leesbare’ inleiding op het Romeinse recht door iemand die uit ervaring met beginnende studenten weet wat het voornaamste is en waar de moeilijkheden liggen, alsook de aanknopingspunten met onze westerse rechtsopvattingen. Voorzien van literatuuropgave en een register.
R.S.
| |
C.A. van Peursen en S.L. Kwee e.a.
Wegwijs in de wetenschappen I
Lemniscaat, Rotterdam, 1966, 126 pp., f 5.90.
Dit boekje, uitgegeven met medewerking van de Commissie voor het Studium Generale van de Rijksuniversiteit te Leiden, is een experiment, ‘neerslag van werk en gesprek van een groep jongere wetenschappelijke onderzoekers, die hun eigen arbeid in kaart brengen, teneinde daarin de eigenaardigheid van het wetenschappelijk bedrijf, maar ook de onderlinge samenhang van de wetenschappen en van wetenschap en maatschappij, contouren te geven’. Men vindt er interessante inleidingen in verschillende wetenschappen in, maar de vraag is, of de tekst niet noodzakelijk vraagt om nader gesprek en informatie, zoals ze daaruit ook is voortgekomen. Zoals ze er nu ligt, is ze soms te vaag of te schematisch.
R.S.
| |
John Brophy
Fysionomie
Aula, Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1966, 154 pp., f 2.25.
Het in 1962 verschenen The Human Face Reconsidered van de ervaren en breed beslagen romancier Brophy werd door medica S.J.E. Pannekoek-Westenburg op zeer soepele wijze vertaald. De speelse elementen in de oorspronkelijke tekst zijn goeddeels behouden gebleven. Fysiognomie, wat letterlijk gelaatkunde betekent, is in strikte zin de wetenschap of de kunst om uit de uitwendige verschijning van de mens zijn innerlijk op te maken. De auteur heeft zich aan deze begripsomschrijving niet al te streng gehouden. Zijn grote belangstelling voor historische gegevens en zijn kennis van psychologische vakliteratuur brachten hem ertoe evenveel over als rondom het titelonderwerp bij elkaar te schrijven in een vloeiende en boeiende compositie, die leerzaam en amusant is tegelijkertijd. Hij liet zijn gedachten gaan over het vrouwelijk en het mannelijk gelaat, over schoonheid maar ook over lelijke en aan fantasie ontsproten gezichten, over de tand des tijds en de dood, over het heilige en het goddelijke, en tenslotte over de vraag: kunnen we een gezicht lezen? waarbij hij de leerstelligheden van Lavater onttroonde. Men zou wensen dat dit boekje ook nog geïllustreerd ware geweest, maar nodig is het niet om er toch van te kunnen genieten.
J.J.C. Marlet
| |
J.J. Mostard
Londen
1. City and inner boroughs of London
2. Westminster - outer boroughs of London - Londons greenbelt
(Geschiedenis op reis). Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 255 en 248 pp.
Uit een groot enthousiasme geboren, geeft deze gids heel veel wetenswaardigs uit de geschiedenis van Londen en vertelt ook behartenswaardige zaken bijv. over de huidige staatsinrichting. Het gevaar lijkt, dat men op den duur van de bomen het bos niet meer ziet, dat er teveel te ongenuanceerd wordt gegeven. Ieder die Londen kent, zal er toch met vreugde in lezen, al staan er soms storende drukfouten in.
R.S.
|
|