Streven. Jaargang 19
(1965-1966)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 432]
| |
Ontstaan en ontwikkeling van het Vlaams bewustzijn
| |
[pagina 433]
| |
aleer zich op andere paden te begeven, had de auteur, vele jaren geleden, naam gemaakt met studiën over de verhouding van Kerk en Staat onder de Aartshertogen (1598-1621), over de christendemocraat priester Daens en over de wording van de Vlaamse natie. Het wetenschappelijk gehalte van deze werken lag zo hoog dat omstreeks 1930 een beroeping tot professor aan de Leuvense universiteit net aan hem voorbijging. Als vrucht van twintig jaren intense studie legt Dr. Elias ons hier een werk voor, dat het ontstaan en de ontwikkeling wil weergeven, niet van de Vlaamse beweging, maar van de Vlaamse gedachte. Zijn bedoeling is dus niet, alle realisaties van de Vlamingen op politiek, cultureel en ander gebied uitvoerig te beschrijven; hij wil echter nauwkeurig onderzoeken wat de Vlamingen dachten over taal en volk, hoe zij stonden tegenover de staat België en de Belgische nationale gedachte, wat zij precies nastreefden en hoe zij dit alles hebben gezien in het kader van de grote politieke en sociale stromingen van hun tijd. Bij het bespreken van de eerste drie delen hebben wij de grote verdiensten van dit oeuvre reeds laten uitkomenGa naar voetnoot2. Wie zich verdiept in de lectuur van deze uitvoerige studie en de talloze noten consulteert, komt onwillekeurig onder de indruk van de enorme documentatie van de auteur. Nog meer treffen de fijnzinnige analyses, de nauwgezette zin voor objectiviteit, de sterke synthetische greep op de verspreide gegevens en de fijne nuancering in de beoordelingen. Met andere recensenten menen wij dat dit werk de basis zal vormen van alle verdere onderzoekingen over het Vlaamse bewustzijn in België. Het is natuurlijk onbegonnen werk om de 1600 grote bladzijden tekst en de honderdvijfentwintig bladzijden aantekeningen, in kleine druk achteraan in de vier delen, in enkele bladzijden te resumeren, laat staan kritisch te beoordelen. Gezien ons lezerspubliek, dat voor de helft uit Noord-Nederlanders bestaat, lijkt het ons meer aangewezen, aan de hand van Elias' betoog het ontstaan en de groei van het Vlaamse bewustzijn in zijn grote lijnen te schetsen. Dat hierbij talrijke Vlaamse personaliteiten in het donker blijven en vele aspecten van de Vlaamse bewustwording niet behandeld worden, spreekt vanzelf. Hiervoor kunnen wij de welwillende lezer slechts verwijzen naar het uitvoerige werk zelf van de auteur. | |
Ontstaan van het Belgisch nationaal bewustzijn en van het Vlaams volksbesefHet nationalisme, dit typisch verschijnsel van de negentiende eeuw, is ontsproten aan de Franse revolutie en aan de Duitse romantiek. Uit de verschillende politieke ontwikkeling van Frankrijk en Duitsland ontstonden ook twee verschillende opvattingen van wat een natie is: de Franse opvatting berust op de politieke eenheid en legt aan de basis van de natie een wilsuiting, een maatschappelijk verdrag, terwijl de Duitse opvatting berust op de volkse eenheid, | |
[pagina 434]
| |
die in de taal tot uiting komt en niet noodzakelijk in een staat belichaamd is. Meer aansluitend bij de Duitse opvatting, is de Vlaamse beweging een strijd om het behoud van de eigen taal, en nog veel meer de belijdenis van een eigen volkswezen en de wil tot behoud van het eigen volksbestaan. Het is een feit dat in het gebied van het huidige België er in de achttiende eeuw geen echt nationaal bewustzijn leefde. De Oostenrijkse Nederlanden vormden een statenbond onder vreemd beheer, terwijl het prinsbisdom Luik - dat bijna een derde van het huidige België omvatte - een andere politieke eenheid vormde. Het broze samenhorigheidsbesef van de achttiende eeuw werd weliswaar versterkt door de Brabantse omwenteling in 1790 en door het verzet tegen het revolutionaire Frankrijk, maar van een echt (Belgisch) nationaal bewustzijn was er geen sprake. Het Franse regime verzwakte zelfs het gevoel van eigenheid bij de Franssprekende Belgen, terwijl het massale verfransingsproces in Vlaanderen slechts een zwakke Vlaamse afweerkracht aantrof. Zo komt het dat er, bij het ineenstorten van het napoleontisch regime, afgezien van een aantal Luikenaars, nog geen Frans nationaal bewustzijn in België ontstaan was, maar dat er ook, al waren de vroegere Oostenrijkse Nederlanden en het prinsbisdom Luik naar elkaar toe gegroeid, geen Belgisch nationaal bewustzijn aanwezig was, en evenmin een Vlaams-Diets volksbesef. Het is trouwens voldoende bekend hoe de grote mogendheden op het congres van Wenen in 1815 over België konden beschikken, zonder zich om de mening van de Belgen te bekommeren. In het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden heeft Koning Willem I geen al-Nederlands nationaal gevoel kunnen kweken. De vervreemding tussen het noorden en het zuiden van de vroegere éne Nederlanden was door twee eeuwen scheiding zo groot geworden dat alleen een handige politiek op lange termijn van dit bloeiend deltagebied één natie had kunnen maken. Niettegenstaande zijn uitnemende verdiensten, vooral op economisch gebied, vervreemdde de vorst de grote meerderheid van zijn Zuidnederlandse onderdanen van zich door zijn verlicht despotisme: zijn godsdienstpolitiek wekte het verzet op van de clerus en meteen van de grote massa, die de clerus volgde; zijn taalpolitiek stootte de Walen en de door twintig jaren Franse propaganda verfranste Vlaamse burgerij af; zijn autocratie dreef de liberalen, die hem om economische en antiklerikale redenen aanvankelijk hadden gesteund, stilaan in de oppositie. Het Parijse voorbeeld van de julirevolutie in 1830 gaf aanleiding tot de Belgische septemberopstand. De Belgische revolutie is geslaagd dank zij de steun van de Fransen en van de proletariërs, maar was noch een Franse noch een proletarische revolutie. Zij was ook geen Belgisch-nationale revolutie, maar eerst en vooral - en wij menen dat de auteur dit zeer juist ziet - ‘de revolte van de anti-Nederlandse geest die België beheerste’ (I. 412). De massa van het Vlaamse volk is de revolutie, die vooral door Brusselaars en Walen was bevochten, zonder protest gevolgd: het Vlaamse volk was nog te onmondig om te zien, waar zijn echte belangen lagen. Zelfs na de geslaagde revolutie zien wij tot aan de troonsbestijging van Koning | |
[pagina 435]
| |
Leopold I op 21 juli 1831 nog geen krachtig Belgisch nationaal bewustzijn naar voren komen. ‘Een deel, een groot deel van de Belgische burgerij - en het is zij alleen die van nu af aan nog telt - gelooft niet in de mogelijkheid van een volledig zelfstandig België. Een deel ervan zoekt de weg terug naar het Verenigd Koninkrijk, een ander deel zoekt de uitweg in een vereniging met Frankrijk, de grote meerderheid gelooft dat alleen in aanleuning bij Frankrijk de toekomst kan verzekerd worden’ (I. 375). Het Belgisch Congres koos dan ook op 3 februari 1831, met 97 stemmen op 192, de hertog van Nemours, zoon van de Franse koning Louis-Philippe, tot koning der Belgen. Toen Groot-Brit-tannië deze keuze radicaal verwierp, koos het Nationaal Congres op 4 juni 1831 met 152 stemmen op 196 prins Leopold van Saksen-Coburg-Gotha tot koning der Belgen. Nog vele jaren was heel Europa overtuigd dat België geen natie vormde en dat de annexatie bij Frankrijk moeilijk te vermijden was. De anti-Hollandse revolutie vestigde in België in het bestuur, het gerecht, het leger en het secundair en hoger onderwijs de suprematie van het Frans. Wallonië was angstvallig eentalig, Vlaanderen was tweetalig en wel in deze zin, dat het gewone volk zijn Vlaamse dialecten sprak, maar dat al wie op enig gebied invloed uitoefende, het Frans gebruikte. Het Vlaamse volk onderging niet het juk van de Walen, maar van zijn eigen verfranste burgerij, van die cijnsburgerij die alleen in het parlement vertegenwoordigd was en dus alleen het ‘wettelijk land’ vormde. Dit volk was in heel zijn geschiedenis nooit anti-Waals, maar wel soms anti-Hollands geweest. En de leiders van de gewone Vlaamse mensen, de geestelijken, stelden de revolutie van 1830 als een weldaad voor, want deze had de katholieke godsdienst van de Vlamingen gered van de onderdrukking door Koning Willem I. Hoe konden nu de echte Vlamingen, bezorgd om de taal, de cultuur en het voortbestaan van het Vlaamse volk, ditzelfde onmondige volk tegen de verbastering en de verfransing beschermen? De Vlaamse beweging kon niet een politieke nationale beweging worden zoals in zovele staten van het negentiende-eeuwse Europa, omdat de voornaamste drager van het liberale politieke nationalisme in andere landen, de burgerij, hier gedenationaliseerd was. Onder de flaminganten of Vlaamsgezinden van kort na 1830 kon men drie groepen onderscheiden: allereerst de katholieke traditionalisten, zoals David, die opkwamen voor trouw aan taal, aan godsdienst en aan België; vervolgens de orangisten, de liberalen, die, zoals Willems, vóór 1830 Willem I hadden gesteund, en die de verlichting wilden verspreiden en een Diets-Nederlandse opvatting van de natie hadden, maar zich spoedig met België verzoenden; de Antwerpse jong-liberalen ten slotte die, wegens de parlementaire democratie, Willem I hadden bestreden, en die ook een volkse opvatting van de natie hadden waarin de taal van grote invloed was, maar die Belgisch dachten. Het Belgisch nationaal bewustzijn ontstond in de jaren na de opstand van 1830, wat normaal is. Meer bevreemdend is, dat - naar men beweert - ook de Vlaamse beweging ‘ontstond uit het enthousiasme van 1830 en een Belgische bezieling had. Dit is juist, in een zekere mate’ schrijft Elias (II. 159). Maar, meer dan die andere eminente kenner van de Vlaamse beweging, Dr. Lode | |
[pagina 436]
| |
Wils, legt hij de nadruk op de continuïteit van het liberaal-Nederlandse en het orangistische erfdeel van 1815-1830 in de latere Vlaamse beweging. | |
De Vlaamse beweging ijvert eerst voor taal en letterkunde, daarna voor taalwettenHet is buitengewoon treffend hoe de eerste flaminganten in het gecentraliseerde België, dat de Vlaamse taal en cultuur volledig onderdrukte, toch hun trouw aan de staat wilden beklemtonen en hun Vlaamsgezindheid op hun Belgischgezindheid stoelen. ‘Hun Vlaamse gedachte staat niet naast, noch volledig in de Belgische gedachte. De polemiek van de Beweging berust in grote mate op de thesis dat de Vlaamse nationaliteit de levensvoorwaarde is van België, niet in deze zin dat men België wil vernietigen indien de staat deze nationaliteit niet erkent, maar dat België - en ook Vlaanderen - zullen ten onder gaan indien deze nationaliteit niet kan behouden worden. Men is overtuigd en men wil bewijzen dat de Vlaamsgezinden de beste Belgen zijn - in de grond zelfs de enige goede en ware Belgen - omdat België tegenover Frankrijk zijn zelfstandigheid niet kan behouden indien het deze niet verdedigt door het behoud van eigen taal en eigen zeden, dus van een eigen nationaliteit, zoals de Vlaamsgezinden deze opvatten (....). De nationale Vlaamse gedachte is aldus in haar eerste periode na 1830, in haar bedoelingen, een Belgisch- nationale beweging’ (II. 158). Het nationalisme en de romantiek beheersten het toenmalige Europa. Het nationalisme liet het belang van de eigen taal en cultuur uitkomen en hemelde het eigen verleden op: in Vlaanderen wijdden Jan-Frans Willems, ‘de vader van de Vlaamse beweging’, en Snellaert zich aan de studie van de taal en de letterkunde, terwijl David het nationaal verleden bestudeerde. De romantiek werkte op gevoel en verbeelding en ging eveneens putten aan de rijke bronnen van het verleden: met De Leeuw van Vlaendren (1838) wekte Conscience een ontzaglijke geestdrift onder de Vlamingen en zette velen aan om tot de eigen taal en het eigen volk terug te keren. Aanvankelijk had de Vlaamse beweging een uitgesproken letterkundig en filologisch karakter. In 1840 ondertekenden honderdduizend Vlamingen een petitionnement waarin ze de volledige vervlaamsing van het lokale bestuur, een Vlaamse Academie en een Vlaamse afdeling aan de universiteit van Gent vroegen. De Belgische regering was echter wel bereid de Vlamingen te steunen wanneer ze zich vermeiden in taalgeliefhebber en Vlaamse folklore, maar wilde allerminst aan het centralisme van de Belgische staat afbreuk doen door twee talen en twee culturen in België te erkennen. Zo groeide bij de Vlaamsgezinden stilaan het bewustzijn dat er wetgevende hervormingen nodig waren, wilde het Vlaamse volk zich vrij binnen de Belgische staat kunnen ontplooien. Toen België zijn kwart eeuw bestaan vierde, verscheen een Manifest van het Antwerps Kunstverbond, met een scherpe aanklacht tegen het totaal miskennen van de Vlaamse taal door het Belgisch bestuur. Daarop richtte Minister De Decker in 1856 een Commissie van de Vlaemsche Grieven op, die een degelijk, | |
[pagina 437]
| |
maar bezadigd verslag indiende. In 1859 maakte evenwel de toenmalige liberale regeringsleider Rogier een Tegenverslag, waaruit blijken moest dat er geen Vlaamse grieven waren! Gedurende de eerste decenniën van de Belgische onafhankelijkheid overbrugden de liberale en katholieke Vlaamsgezinden hun politieke tegenstellingen; het unionisme, het samen-regeren van katholieken en liberalen, bleef trouwens met een korte onderbreking voortduren tot 1857, toen het laatste unionistisch ministerie viel. De liberale partij had zich in 1847 georganiseerd, en vanaf 1863 begonnen ook de katholieken zich te organiseren, wat de samenwerking van de Vlamingen, boven de politieke gezindheid uit, met de tijd zeer moest hinderen. In Antwerpen echter zijn de Vlaamsgezinden, van welke politieke pluimage ook, erin geslaagd de Meeting-partij op te richten, samen met de anti-militaristen - die wilden verhinderen dat men de expansie van de Antwerpse haven zou remmen of zelfs onmogelijk maken door het aanleggen van een fortengordel om de stad -. Niet alleen veroverde de Meeting-partij van 1862 tot 1872 de meerderheid in de gemeenteraad, maar zij stuurde drie Vlaamsgezinden naar de Kamer: De Laet, Gerrits en vooral Coremans. In 1863 legde het Antwerpse kamerlid Jan De Laet, als eerste sedert 1830, de grondwettelijke eed af in het Nederlands. Na enige schandalen in gerechtszaken stemden in 1873 de Kamers de eerste gebrekkige wet-Coremans-De Baets, die het gebruik van het Nederlands in strafzaken regelde: voor het eerst sedert 1830 werd afbreuk gedaan aan het monopolie van het Frans, en was een begin gemaakt met de wettelijke tweetaligheid in Vlaanderen. Intussen was echter de neutrale Meeting-partij ter ziele gegaan. De Antwerpse liberalen sloten weer aan bij de liberale partij, en de Meetingpartij werd vanaf 1872 praktisch een Antwerpse afdeling van de katholieke partij. Te noteren valt - en hierin volgen wij Elias en Van Isacker tegen Wils - dat het Antwerpse voorbeeld in de rest van het land weinig invloed heeft uitgeoefend. In Gent verklaarde de overtuigd Vlaamsgezinde Julius Vuylsteke zich resoluut tegen een afzonderlijke Vlaamse partij; hij meende echter dat de jongeren binnen de bestaande partijen een dusdanige invloed konden uitoefenen dat uiteindelijk het Vlaamse volk zijn volle rechten zou krijgen binnen het éne België. Volgens hem was de Vlaamse gedachte een liberale gedachte in de edelste zin van het woord. Zijn vinnig antiklerikalisme - dat o.a. de katholieken uit het in 1851 gestichte Willemsfonds dreef en hen in 1875 het katholieke Davidsfonds deed oprichten - belette hem evenwel de toestanden klaar te zien en juist te beoordelen. Toen de liberale partij zich afkerig toonde van de Vlaamse zaak, werd hij na 1872 een liberaal politicus en meer en meer een ontgoocheld Vlaamsgezinde. In de volgende decenniën zullen er nog herhaaldelijk vooraanstaande liberale Vlaamsgezinden zijn die hun volk enorme diensten bewezen, maar de liberale partij zal zich als partij van nu af aan (tot op onze dagen) voor de Vlaamse eisen nog slechts weinig interesseren. Omstreeks 1860 begonnen de arbeiders zich als stand te laten gelden in het Belgisch leven. Toen was een samengaan van de arbeidersbeweging met de | |
[pagina 438]
| |
Vlaamse beweging nog volledig mogelijk. In de jaren 1858-1868 zijn de hoofdmannen van de wordende arbeidersbeweging zowel te Gent als te Antwerpen Vlaamsgezind. In deze laatste stad had evenwel een kern van Waalse socialisten een grote invloed op de partij; de principes van de Internationale en het groeiend bewustzijn van klassezelfstandigheid deden de rest om de Antwerpse socialisten van de Vlaamse gedachte te vervreemden. In Gent had de Vlaamsgezinde Moyson grote invloed, totdat Edward Anseele zich tot de onbetwiste leider opwerkte die, daar hij uit het arbeidersmilieu stamde, alleen nog oog had voor de materiële verheffing van de arbeider en met alle Vlaamsgezindheid in de partij brak. Al heeft een tekort aan interesse voor sociale problemen bij de Vlaamsgezinden een rol gespeeld, de drie hoofdredenen van de afzijdigheid der socialistische partij ten opzichte van de Vlaamse eisen zijn: de uitgesproken internationale instelling, de nadruk op de klassestrijd en het overwicht van de Walen in de sterk gecentraliseerde éne Belgische Werkliedenpartij. Na eindeloze kamerdebatten werden vier schamele taalwetten gestemd: in 1873 regelde de gebrekkige wet-Coremans-De Baets het gebruik van het Nederlands in strafzaken, in 1878 deed de wet-De Laet enige toegevingen aan het Vlaams in het bestuur, in 1883 ruimde de wet-Coremans-Vanderkindere in het officieel secundair onderwijs een bescheiden plaatsje voor het Nederlands in, in 1888 eiste een wetje de kennis van de eerste beginselen van het Nederlands van de officieren van het Belgisch leger. Al deze wetten werden nagenoeg eenparig aangenomen, omdat zij.... weinig of niets betekenden; toen ze ook nog niet werden toegepast, waren de Vlamingen diep ontgoocheld. En toch voelden de Walen hun posities bedreigd: vroeger stonden voor de eentalige Franssprekenden alle ambten in Vlaanderen open, nu werd dit moeilijk. Vandaar het eerste verzet van Waalse zijde. | |
In een tweede fase ijvert de Vlaamse Beweging voor een ruime ontplooiing van de Nederlandse cultuur in VlaanderenIn de tweede helft van de negentiende eeuw liet de Westvlaamse school een eigen geluid horen. In een zangerig Westvlaams bezong de dichter Guido Gezelle Vlaanderen zoals nooit iemand voor hem, en wekte de dode Vlaming ten leven. Hij was evenwel geen strijder en geen leider. Hugo Verriest was dit wel; hij droeg de boodschap wijd en zijd, tot in Nederland toe, uit en formuleerde die zelf in 1872: ‘Eertijds heeft er een volk bestaan, edel en groot, de wereld rond bekend.... welnu dat groot, dat edel volk moet wederom onder de zon komen, leven, roeren, spreken, werken, in één woord, bestaan.... Zo heeft er dan een volk bestaan dat van boven tot beneden één was en Vlaams, dat volk moeten wij doen herleven, en ik zeg het nog een keer, geen ander, geen nieuw, dát volk’. Onder de stuwing van Albrecht Rodenbach ontstond op het Klein-Seminarie te Roeselare de Blauwvoeterie, die tot in 1930 talloze Vlaamse studenten tot liefde voor het eigen katholieke, Vlaamse volk zou inspireren. Voor deze Westvlaamse school lag het heil niet in een taalwetgeving, maar in | |
[pagina 439]
| |
het hoogachten van het eigen Vlaamse wezen en het ontwikkelen van de Vlaamse deugden en eigenschappen. Na een langdurige dreiging dat de West-vlaamse school tot klein-provincialisme zou verworden, ontwikkelde zich deze gelukkig vanaf 1884 tot een breed Vlaams streven. ‘Peter Benoit, de “kampioen van de nationale gedachte”, beheerste voor een groot gedeelte de geest van zijn eigen tijd, d.i. van het laatste kwart van de 19e eeuw’ (III, 143). Het is de grote verdienste van Benoit, die sinds 1867 directeur was van de Antwerpse Vlaamse muziekschool, de Vlaams-nationale gedachte op het gebied van de schone kunsten te hebben overgebracht. Enigszins in de lijn van de Westvlaamse school, ofschoon ruimer en moderner, klonken de boodschappen van Vermeylen en Van Cauwelaert. In de deels anarchistische Kritiek der Vlaamsche Beweging van 1895 en in de bredere Vlaamsche en Europeesche Beweging van 1900 bracht de jonge August Vermeylen drie positieve elementen naar voren. Doel van de Vlaamse beweging was niet taalwetten te doen stemmen, maar de Vlamingen bewust te maken, zodat ze overal hun taal spraken en deden eerbiedigen en dan zouden de wetten vanzelf volgen. De Vlamingen moesten Europeërs worden, maar ‘om Europeërs te zijn moeten wij eerst en vooral iets zijn (...) Onze roeping is, in eigen grond geworteld, ook het cultuur-leven onzer buren in ons om te werken tot eigen leven. (...) En daarom, in twee regels samengevat: om iets te zijn moeten wij Vlamingen zijn; wij willen Vlamingen zijn, om Europeërs te worden’. Elias wijst op nog een derde merkwaardige gedachte van Vermeylen in die tijd: ‘Zijn scherpe geest is de eerste, naar ons weten, die zo sterk heeft aangevoeld en beseft wat er te Brussel voor ons volk op het spel stond met de verfransing. Indien Brussel verfranst wordt, dan blijft, naar het oordeel van Vermeylen, ook een deel van de burgerij in de Vlaamse provinciën verfranst. Wordt Brussel ons ontroofd, dan blijft onze cultuur een provinciale cultuur’ (IV, 60). De jonge Frans Van Cauwelaert heeft op de Vlamingen vóór de eerste wereldoorlog een diepe invloed uitgeoefend. Dit dankte hij aan zijn groot redenaarstalent, aan zijn wijsgerige en pedagogische scholing en aan zijn overtuigde Vlaamsgezindheid. Aan de jeugd gaf hij telkens weer dezelfde opdracht mee: weest Vlaming en katholiek uit één stuk, wordt mannen van overtuiging, mannen van karakter, mannen van de daad. Hij ijverde voor de gezondmaking van onze volksgeest, de kunst om echte, zelfbewuste en hoogstaande Vlamingen te maken, die in onze Nederlandse taal in- en uitademen als in de natuurlijke atmosfeer van hun geest. Van Cauwelaert, die toen professor was aan de universiteit van Fribourg in Zwitserland, zei: ‘Ik leg op de politiek geen grote verwachting’. Terecht schrijft Elias over zijn latere politieke tegenstander: ‘Het ware dan ook onrechtvaardig en onhistorisch het verwijt te aanvaarden van een jongere generatie die Van Cauwelaert, na 1918, zal beschuldigen niet getrouw te zijn gebleven aan zijn Vlaams verleden omdat hij niet de verwachte aanvoerder werd van de Vlaams-nationalistische beweging. Frans Van Cauwelaert bleef trouw aan zijn Vlaams ideaal en aan zijn Vlaamse overtuiging: een nationalist was hij nooit geweest’ (IV, 117). In 1886 ging een wens in vervulling die de Vlamingen reeds in 1840 hadden | |
[pagina 440]
| |
uitgesproken: de oprichting van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taalen Letterkunde. In 1888 werd voor het eerst een Nederlandse rede in de Kamers gehouden, door Coremans. Vier jaar later diende dezelfde Antwerpenaar een voorstel in om het Nederlands als officiële taal naast het Frans te doen erkennen. Maar nu gingen pas de poppen aan het dansen! De tegenstanders hadden zich evenwel duchtig misrekend. De flaminganten richtten zich rechtstreeks tot het volk, en wat nooit gebeurd was, gebeurde ditmaal. Een uniek feit in de lange geschiedenis van 1830 tot 1914: het hele Vlaamse volk kwam in beroering nu het ging over het principe of Vlaming en Waal in België gelijk waren. Al dreigde men ook met het spook dat dit uit moest lopen op bestuurlijke scheiding, de Kamers en de regering konden niet terug: in 1898 werd voor de ‘Gelijkheidswet’ gestemd, wat door heel het Vlaamse land op geestdriftig gejuich en klokkengelui werd onthaald. Mac Leod, die de toestanden in Noord-Nederland goed kende, begon op het einde van de negentiende eeuw te ijveren voor de vernederlandsing van de wetenschap in Vlaanderen, en dit als maatschappelijk dienstbetoon van de burgerij aan het volk en als voorwaarde tot zelfstandig wetenschappelijk denken. Meer en meer kwam bij de Vlamingen de behoefte naar voren van een Nederlandstalige universiteit in Vlaanderen. De grote moeilijkheid bestond er echter in, onder de Vlamingen zelf akkoord te geraken over een concreet plan. Het stelsel-Mac Leod voorzag Nederlands als voertaal in de vier faculteiten, maar niet in de bijzondere scholen. Anderen, als Fredericq en Vercoullie, stelden tweetaligheid aan de universiteit voor. De grote voorvechter voor een Vlaamse universiteit werd echter Lodewijk De Raet. In zijn opvatting moest de Vlaamse universiteit ‘het denkend orgaan, het brein van het Vlaamse volk’ worden, het centrum voor de verspreiding van de wetenschap, het milieu waar de ambtenaren gevormd werden die in heel Vlaanderen het bestuur en het gerecht moesten vervlaamsen; zij moest in sociaal opzicht de hogere standen vernederlandsen en daardoor de standen van de maatschappij samen brengen en de sociale vrede bewerken, en in economisch opzicht de sluimerende energieën opwekken. De Raet, die steeds bleef ijveren voor de opvatting dat de economische ontwikkeling van Vlaanderen ook zijn politiek belang en zijn culturele bloei zou bevorderen, zag in een Vlaamse universiteit het grote middel om de economische achterstand van Vlaanderen op Wallonië in te halen. In 1906 gaven de Belgische bisschoppen hun Instructions collectives uit, waarin zij enige toegevingen aan het Nederlands deden in het middelbaar en hoger onderwijs, maar als principe vooropzetten dat zowel in het secundair als in het universitair onderwijs de voertaal een internationale taal moest zijn, en dus Frans. ‘In feite brachten de Instructions collectives een zware slag toe aan het moreel gezag van de bisschoppen omdat de katholieke Vlamingen weigerden zelfmoord te plegen’ (IV, 155). Het stelsel-De Raet door de Hogeschoolcommissie goedgekeurd vroeg een allesomvattend hoger onderwijs in het Nederlands. Stilaan kwam het land in beroering. Zelfs beleefde men het dat, over de drie partijen heen, de ‘drie kraaiende hanen’, de liberaal Franck, de socialist Huysmans en de katholiek Van Cauwelaert zich gezamenlijk voor het hoge | |
[pagina 441]
| |
doel inzetten. De Kamers begonnen over ontwerpen te discussiëren, toen de oorlog in augustus 1914 de oplossing van het probleem naar later verdaagde. Talrijke andere strijdobjecten van de Vlamingen vlak in de jaren voor de eerste wereldoorlog laten we op zij, zoals bijv. de strijd om de gedeeltelijke vernederlandsing van het katholiek secundair onderwijs, die in 1910 in een wet zijn bekroning vond. Wij moeten echter nog even blijven stilstaan bij de verhouding van de Vlaamse beweging tot de politieke partijen. Boven zeiden wij reeds, dat er wel vooraanstaande liberale en socialistische Vlaamsgezinden zijn geweest, maar dat de liberale en de socialistische partij, om totaal verschillende redenen trouwens, zich van de Vlaamse kwestie hebben gedistantieerd. Elias schrijft ‘dat vanaf de jaren 1880 een evolutie inzet naar wat in de volgende decennia meer en meer het kenmerk wordt van de Vlaamse Beweging: de verschuiving van het zwaartepunt der Beweging naar de katholieke partij en de katholieke groeperingen in Vlaanderen. De katholieke partij ontdekt én de sociale én de Vlaamse Beweging’ (IV, 247-248). Zoals men weet heeft Dr. Wils de werkhypothese vooropgezet dat de christen-democratische beweging in Vlaanderen ‘meer en meer verweven geraakt, en tenslotte werkelijk versmolten met de Vlaamse Beweging’. Elias echter meent dat de Vlaamse gedachte geen rechtstreekse invloed op het ontstaan van de christen-democratie heeft uitgeoefend, al geeft hij wel toe dat er verscheidene strijdende Vlamingen in de christen-democratie stonden, en dat de christen-democratie in Vlaanderen ook sterk Vlaamsgezind was. De katholieke partij heeft echter haar eenheid kunnen bewaren tegenover de dreiging van de Vlaamse dissidentie. In het begin van de twintigste eeuw voelt men echter meer en meer onbehagen opkomen bij de Vlaamsgezinden om het pover resultaat van al hun pogen. Is het niet natuurlijk dat sommigen zich op de scheiding der wegen geplaatst voelen: ofwel een Belgisch staatsnationalisme, ofwel een Vlaams volksnationalisme. In zijn eindbesluit schrijft de auteur: ‘Dat wij hier de toestand vóór 1914 in zijn juiste verhoudingen zien, wordt bewezen door de revolutionaire bewegingen van de frontpartij en van het activisme, die geen historische zin zouden hebben indien, aan de vooravond van de eerste wereldoorlog, de latente krachten van dit conflict niet aanwezig waren geweest en reeds leefden in een aanzienlijke groep dragers van de Vlaamse gedachte’ (IV, 384). Deze studie eindigt met 1914. Een voortgezette studie zou uit moeten maken in hoever de twee wereldoorlogen de evolutie van de Vlaamse beweging hebben verhaast en gedeeltelijk omgebogen. | |
De verhouding van Vlaanderen tot NederlandNa 1830 legden de Noord-Nederlanders zich spoedig neer bij de scheuring en velen juichten er zelfs om. Er was dan ook bitter weinig belangstelling voor de wederopleving van de Nederlandse taal en cultuur in het prijsgegeven Vlaanderen. Hier kwam nog bij dat het overwegend protestantse Noorden weinig te bieden had aan het uitgesproken katholieke Vlaanderen. ‘Wij staan hier, in de verhouding Vlaanderen-Nederland, voor een werkelijk geestelijk uit elkaar | |
[pagina 442]
| |
groeien dat vol gevaren is voor de Nederlandse gedachte in de toekomst’ (II, 121). Een zwakke poging tot verbroedering van Noord en Zuid was het eerste Nederlands Taal- en Letterkundig Congres te Gent in 1849, dat uitgesproken Belgisch georiënteerd was, maar in een ver perspectief tot de culturele Grootnederlandse beweging behoort. In de volgende jaren werden deze Nederlandse congressen, die nu eens in het Noorden dan in het Zuiden werden gehouden, meer en meer tot saaie filologische congressen. De Vlamingen spraken er hun dialect, maar men begon meer en meer de nood aan een algemeen beschaafd Nederlands te voelen. Een eerste stap hiertoe was de eenheid van spelling, die in 1864 eindelijk tot stand kwam. In de jaren na 1860 wordt de Franse druk van Napoleon III op België steeds groter, wat gevaarlijk is voor de onafhankelijkheid van het land, gezien zijn stelling: ‘il n'existe pas de nationalité belge’. Het gevaar moet wel groot geweest zijn, dat Rogier, de meest markante onder de opstandelingen van 1830, in 1860 over de mogelijkheid en de wenselijkheid sprak van ‘reconstituer sous deux gouvernements séparés, l'ancien royaume des Pays-Bas’. Maar Nederland wilde zich begrijpelijk niet binden aan een land dat in de gevarenzone van Europa lag. Herhaaldelijk trachtten de Vlamingen op de Nederlandse congressen de Noord-Nederlanders voor de Vlaamse beweging te interesseren, maar tevergeefs. Na 1872 hebben de Nederlandse Congressen en de Nederlandse gedachte lood in de vleugels. De contacten tussen Noord en Zuid zijn weinig talrijk en weinig betekenend. In de tachtiger jaren groeit in Vlaanderen het besef van een culturele eenheid met Nederland. Het Westvlaams provincialisme, dat een beschaafd Westvlaams tot cultuurtaal wilde verheffen, heeft uitgediend. Het woord Nederlands vervangt meer en meer de term Vlaams. Toen de Vlamingen bleven aandringen op het stichten van een Academie, voerde de regering-Beernaert met de Nederlandse regering onderhandelingen voor het oprichten van een Internationale Academie van Nederlandse letteren. Maar Nederland bleef ook nu over de hele lijn volstrekt terughoudend, en zo richtte de Belgische regering dan maar in 1886 een Koninklijke Vlaamse Academie op. In 1892 vierde de Gentse universiteit haar 75-jarig bestaan: bij die gelegenheid kregen de beeltenissen van Koning Willem I, van minister Falck en van de Noordnederlandse professoren Schrant en Thorbecke een ereplaats, terwijl de rector van de Leidse universiteit een merkwaardig hulde-adres voorlas, waarin hij de eenheid van de Nederlanden beleed. In Vlaamse katholieke kringen groeide in die jaren de toenadering tot het Noorden. Ook was er contact tussen de Noord-Nederlanders en de Vlaamse groep Van Nu en Straks, maar toch ‘moet er de aandacht op gevestigd worden dat het tussen de uitgesproken literaire groepen in Noord en Zuid niet wilde vlotten’ (IV, 288). Er waren evenwel drie bestendige verbindingen tussen Noord en Zuid. De in 1849 ontstane Nederlandse Taal- en Letterkundige Congressen kwamen verder samen, maar presteerden weinig. Het Algemeen Nederlands Verbond, dat in | |
[pagina 443]
| |
1895 werd opgericht, droeg daarentegen werkelijk bij tot de verspreiding van de Nederlandse gedachte in Noord en Zuid. En dan waren er ook nog de Studentencongressen, die ogenschijnlijk weinig uithaalden; men mag echter niet vergeten dat Prof. Geyl, naar eigen getuigenis, hier zijn verplichtingen tegenover het bedreigde Vlaamse volk begon te voelen, wat hem ertoe bracht over het verleden van de Nederlandse stam te gaan nadenken en de beweging te ontketenen die zoveel tot de Grootnederlandse gedachte en geschiedschrijving heeft bijgedragen. Als wij de hele periode van 1830 tot 1914 over schouwen, vinden wij bij de Vlamingen het groeiend bewustzijn dat zij voor het behoud van eigen taal en cultuur bij het Noorden moeten aanleunen. In het Noorden echter constateren wij bitter weinig interesse voor het Vlaamse volk, dat echter niet zozeer uit misprijzen voortkwam, als wel uit een volslagen onwetendheid over de toestanden in België. Van de grootste betekenis voor de toekomst van de Nederlandse cultuur in België was in de jaren 1890-1914 het feit, dat het Algemeen Beschaafd Nederlands het pleit had gewonnen op de Vlaamse dialecten, en aansloot bij de gesproken taal in Noord-Nederland. ‘Aan de vooravond van de eerste wereldoorlog, ging Vlaanderen weer met volle handen putten in de Noordnederlandse cultuurschat, maar dit gebeurde meer en meer in het bewustzijn van een toenadering “op voet van gelijkheid” en niet van assimilatie’ (IV, 313).
In onze inleiding spraken wij van de trage, moeizame start van de Vlaamse beweging. Het lijkt bijna een wonder dat de Vlamingen de bijna hopeloze situatie van na 1830 te boven zijn gekomen. Wegens zijn steenkolen- en ijzerertsmijnen werd Wallonië gedurende de industriële omwenteling van de negentiende eeuw de bloeiende industriestreek van België, terwijl het vroeger zoveel belangrijker Vlaanderen, met zijn kleine landbouwbedrijven en kwijnende textielnijverheid, verkommerde en leed aan structurele werkloosheid op grote schaal. Frans was praktisch de enige officiële taal van België, de taal van de leidende kringen en van de Vlaamse bourgeoisie, terwijl de Vlamingen, zonder de ruggesteun van een cultuurtaal en in de steek gelaten door de Noordnederlandse stamgenoten, zich moesten behelpen met dialecten. In 1914, na drie generaties strijd, gaat de verfransing van Brussel en van de Vlaamse burgerij steeds verder, en de weg die leidt tot de volledige gelijkheid, wettelijk en feitelijk, van de twee landstalen en culturen, lijkt nog eindeloos lang. Maar er zijn in het Vlaamse volk krachten losgekomen die niet meer te bedwingen zijn. De twee volgende generaties zouden tienmaal meer successen boeken dan de drie vorige. Men heeft de indruk dat het de huidige generatie voorbehouden is de gelijkheid van alle Belgen, die in de grondwet van 1830 staat neergeschreven, tot een feit te maken. |
|