telkens vier kleinere verticale panelen door twee grotere horizontale panelen omsloten worden. In de stijlen van de lijsten is een stuk ingeschoven, even lang als de nu erg beschadigde onderste panelen, die onderaan werden toegevoegd en door hun afmeting en plaats duidelijk buiten de structuur van het geheel staan. De deur was dus oorspronkelijk niet zo hoog; de onderste panelen werden er echter al heel spoedig en blijkbaar door hetzelfde atelier aan toegevoegd. Aansluitend bij de voorstelling van het doopsel, zullen ze waarschijnlijk drie scènes van de bekoring in de woestijn voorgesteld hebben.
Bij een in 1936 in het Schnütgenmuseum verrichte restauratie zijn niet alleen de sporen van de oorspronkelijke beschildering van de hele poort aan de dag gekomen, maar ook de opschriften in majuskels, die in beknopte verzen in de metriek van de elfde eeuw een verklaring geven van de taferelen: ‘Angelus affatur. Sterilis cui letificatur. Hic Deus artatur’. (De engel komt verkondigen. God, door wie de onvruchtbare verheugd wordt, wordt hier in de menselijke engte ingesloten).
Volgens de overlevering werden de kooraltaren van St. Maria im Kapitol in 1065 door aartsbisschop Anno gewijd. Het is dus mogelijk dat de oostpartij van de kerk juist negenhonderd jaar geleden gereed is gekomen. Op dat ogenblik moeten ook de houten poorten reeds voltooid geweest zijn.
Functie, expressie en vormtaal zijn hier in een krachtige eenheid samengehouden. Iets groots wordt op de poorten meegedeeld. Op iets groots is ook de artistieke vorm gericht. Krachtig zetten zich de gedrongen figuren tegen de achtergrond van het reliëf af. Een stoere lichamelijkheid beheerst het beeld, niet meer de byzantijnse verhevenheid van de vroeg-ottoonse kunst: in het bezoek van Maria aan Elisabeth vormen de twee figuren, in een machtige volheid, als het ware één blok; gebiedend staat de engel bij de slapende St. Jozef en geeft hem het bevel naar Egypte te vluchten. Vast gebouwd zijn de composities: in de voorstelling van het pinksterwonder staan de apostelen op één as aan de zijde van de Heer; de Christus van Gethsemani zweeft diagonaal boven de als waaier uitgespreide groep apostelen. Al naar gelang de inhoud van het verhaal is de compositie rustig of bewogen: de twee extremen vinden we in de naast elkaar geplaatste taferelen van de verkondiging aan de herders en de geboorte. Het beeldveld barst van een onbedwingbare vertellust. Het bijbelse gebeuren wordt niet zakelijk ‘gerapporteerd’ of symbolisch ‘gepresenteerd’, maar kleurrijk meegedeeld. Die mededeling is op het wezenlijke toegespitst en toch niet zonder drastische effecten (zie de onder Jozefs legerstede gehurkte dienaar). Kop en handen zijn overgroot weergegeven. Hun uitdrukkingskracht stuwt de handeling voort en vult de oersterke vorm met een naïef-gelovig beleven.
De stijl van deze reliëfs werd reeds aangekondigd in de kleine figuurtjes van enkele ivoorplaten die rond het jaar duizend in de Maasvallei, waarschijnlijk te Luik, waren ontstaan. De invloed van deze maaslandse groep op werk van de Nederrijn wordt bewezen door een ivoorplaat op de boekomslag van de abdis Theophanu (1039-56), die nu in de Münsterschat te Essen wordt bewaard.