| |
| |
| |
Boekbespreking
Theologie
M. van Caster
La Rédemption située dans une perspective personnaliste
(Reeks: Etudes religieuses). La pensée catholique, Brussel - Office général du livre, Paris, 132 pp., F. 63.
ID., De Verlossing in personalistisch perspectief. Desclée de Brouwer, Brugge - Utrecht, 1965, ing. F. 75, geb. F. 100.
Wat zich hier als een bescheiden brochure aandient bezit een uiterst rijke inhoud en moet vrucht zijn van lange overweging. S. stelt zich een tweevoudig doel: vooreerst antwoorden op moeilijkheden en bezwaren die een zekere verlossingsdoctrine gemakkelijk doet ontstaan; dan, speciaal ten behoeve van catechisten, aan een concreet geval aantonen hoe het godsdienstonderricht de geloofsfeiten in een personalistisch perspectief moet bewaren en verklaren. Een eerste hoofdstuk bevat de genetische behandeling van de verlossing: voorbereiding, realisatie, voortzetting. Een analytisch commentaar (tweede hoofdstuk) bespreekt dan nader de verschillende beelden en termen waarin de verlossing gevat wordt. Hier wordt de bijbelse traditie geconfronteerd met die van de latere kerkelijke reflectie. Welke is bijvoorbeeld de juiste zin van redemptie door bevrijding, van uitboeting en zuivering, van voldoening en herstel, van verlossing door het bloed van Christus, van ons verlossende lijden, van religieuze verlossing en tijdelijke vooruitgang. Na een synthese met catechetische gevolgtrekkingen (derde hoofdstuk) volgen tenslotte (vierde hoofdstuk) opnieuw preciseringen over de uitboeting bij de profeten, over de zin van de dood van Christus en over de zin van ons lijden. Tenslotte een korte bibliografie. Men kan alleen lof hebben voor deze eerlijke bezinning op het centrale dogma van ons geloof, voor de geslaagde, goed doordachte personalistische interpretatie, voor menige duidelijke stellingname in een domein waar beeldtaal en metafoor zo licht en zo vaak tot verwrongen en verzakelijkte explicaties kunnen leiden.
J. Lambrecht
| |
M.J. Le Guillou en Gh. Lafont
L'Eglise en marche
Appartenance, Collégialité, Sainteté. (Cahiers de la Pierre-qui-Vivre, 23). Edit. Desclée De Brouwer, Brugge - Paris, 1964, 224 pp., F. 138.
M.J. Le Guillou OP van het oecumenisch Istina Centrum leverde de algemene In- en Uitleiding en bovendien een schematisch-overzichtelijke en substantieel-rijke uiteenzetting over de sacramentele en collegiale structuur van de kerkelijke gemeenschap. In 150 bladzijden gedrongen tekst (93-146), welke op de dogmatische constitutie over de Kerk van Vaticanum II anticipeerde, slaagt hij erin de collegialiteit en haar sacramentele basis op Schrift en Traditie te funderen en vervolgens theologisch, mede in oecumenisch perspectief, nader te belichten. Ch. Lafont OSB van de abdij La-Pierre-qui-Vire behandelt twee vragen welke eveneens door het aan de gang zijnde oecumenisch concilie aan de orde van de dag werden gesteld: ‘De voorwaarden tot lidmaatschap van de Kerk’ (27-89), waarin hij Kard. Bea bijvalt en een ‘fundamenteel’ lidmaatschap aanvaardt voor alle gedoopten, en
| |
| |
‘De wegen tot heiliging van het Godsvolk’ (149-209). In de Kerk bestaan er geen twee ‘soorten’ van heiligheid. In éénzelfde gemeenschap heiligt dezelfde Geest degenen die zijn ‘à l'intérieur du monde, les sancti-ficateurs du temps, les consécrateurs de la création, hommes et choses’ en anderen die zijn ‘hors du monde, avides de la condition défmitive, lorsque nous serons avec Jésus-Christ’. Zoals de overige reeds verschenen Cahiers van deze reeks: verantwoorde en degelijk uitgewerkte stellingname in actueel theologische problemen, welke ook de intellectuele leek aanbelangen.
J. Van Torre
| |
Kurt Schubert
Vom Messias zum Christus
Herder, Wien, 1964, VIII-336 pp., geb. D.M. 29.80.
Een groep Duitse exegeten publiceerde in 1962, onder leiding van K. Schubert, het verzamelwerk Der historische Jesus und der Christus unseres Glaubens (zie Streven 1963, p. 984). Het boek is kennelijk zeer in de smaak gevallen, want onder dezelfde redactie verschijnt deze tweede bundel. Hoofdthema is thans Jesus' messiaans zelfbewustzijn, eerst historisch getoetst (N. Brox), daarna onderzocht naar zijn eschatologische implicaties: hoe gaan in Jesus' boodschap eindtijdsverwachting en opdracht tot liefde en toewijding samen (H. Schürmann)? Heeft het uitblijven van het einde Paulus' theologie gaandeweg beïnvloed (J.A. Sint)? Hoe moet men in het vierde evangelie de ‘aanwezigheid’ van het einde begrijpen (J. Blank)? Deze en de overige studies van de bundel vergen van de lezer weliswaar een niet geringe aandacht en inspanning; maar ze bieden een gelegenheid tot verantwoording en verdieping van het geloofsleven.
J.-M. Tison
| |
R. Bultot
Christianisme et valeurs humaines. La doctrine du mépris du monde, IV, 1: Pierre Damien
Nauwelaerts, Leuven, 1963, 144 pp., ing. F. 100.
Onder menig opzicht een waardevolle studie. Een juiste of onjuiste opvatting en waardering m.b.t. het ‘lichamelijk’ aspect van de menselijke natuur en m.b.t. het van natuurwege ingevoegd zijn van de mens in een aardse gemeenschap gaat ook de theologie aan. Het is geen zaak van louter ‘filosofisch’ juiste of valse antropologie, waartegenover een katholiek denker neutraal kan blijven. De verhouding van de mens tegenover God, heel de ‘spiritualiteit’ kan erdoor vertekend geraken. In feite is dit meer dan eens het geval geweest. Wellicht ligt hier zelfs een gedeeltelijke verklaring van verschillende opstandige bewegingen van de moderne mens sinds de Renaissance tegen het ‘christendom’. Petrus Damiani (t 1072), met zijn ‘contemptus saeculi’, levert volgens schr., en hiervoor kan hij zich b.v. ook op Et. Gilson beroepen, een karakteristiek voorbeeld van valse instelling tegenover de eigen waarde van de aardse werkelijkheden. Dit blijkt reeds hieruit dat God de mens enkel zou geschapen hebben om de plaats in te nemen van de gevallen engelen en verder uit de miskenning b.v. van het lichaam en de sexualiteit.
Op één belangrijk punt kunnen wij nochtans schr. niet bijvallen. Hij schijnt er niet genoeg rekening mede te houden dat de wereld, zoals ze in feite is, in haar geheel, volgens Gods heilsplan een bovennatuurlijke bestemming kreeg. Zeker zijn de aardse werkelijkheden positief te valoriseren; zij bezitten hun ‘eigen’ waarde en wetmatigheid. Maar zij zijn niet ‘onafhankelijk’. Zij dienen geïntegreerd te worden in de bovennatuurlijke doelstreving. Deze integratie heeft Petrus Damiani niet kunnen bewerkstelligen. Zijn visie op de wereld, overdreven neo-platonisch beïnvloed en ‘tijdgebonden’ (zoals trouwens ook de onze!), was sterk éénzijdig, leidde tot meerdere onredelijke en onhoudbare praktische gedragsregels, maar behield toch de fundamentele waarheid, nl. de absolute betrokkenheid van de mens op zijn bovennatuurlijk einddoel.
J. Van Torre
| |
J.R. Geiselmann
Jesus der Christus
I: Die Frage nach dem historischen Jesus.
Kösel, München, 1965, 237 pp., geb. DM. 16,80.
Toen G. in 1951 zijn Jesus der Christus publiceerde, werd de exegetische literatuur beheerst door het probleem van de ‘verkondigde Christus’. Sedert 1953 heeft zich hierin een opmerkelijke kentering voorgedaan: in een door de Formgeschichte vernieuwd perspectief is men opnieuw naar de werkelijkheid van de ‘aardse Jezus’ gaan vragen.
| |
| |
In functie van deze recente probleemstelling heeft de auteur de opzet van zijn werk verruimd. Het zal twee delen bevatten: op het onderhavig boekdeel over de historische Jezus zal een tweede volgen over de Christus van de verkondiging. - Een eerste hoofdstuk schetst de ontwikkeling van de studie omtrent de historische Jezus vanaf de Aufklarung tot nu. Een kort tweede hoofdstuk gaat iets dieper in op de resultaten van het onderzoek. De hoofdstukken drie en vier behandelen de specifieke probleemstelling bij de hedendaagse Protestantse, resp. Katholieke critici. Tenslotte wordt de balans opgemaakt: over welke betrouwbare gegevens aangaande de historische persoon van Jezus beschikt de katholieke theoloog? Hoofdzakelijk voor niet-specialisten geschreven, geeft het werk een goed overzicht van de huidige stand van zaken in dit delicate probleem: aan dergelijke informatie hebben theologen, priesters en leken dringend behoefte. Uiteraard is compilatie niet bijzonder bevorderlijk voor een heldere uiteenzetting. Dat de auteur bovendien, soms op onduidelijke wijze, op de stellingen van de critici reageert, maakt de lezing vaak nog moeilijker. Tenslotte zou een vastere structuur aan het werk ten goede zijn gekomen.
J.-M. Tison
| |
Alois Winklhofer
Eucharistie als Osterfeier
J. Knecht, Frankfurt, 1964, 236 pp.
De auteur benadert het mysterie van de eucharistie als de sacramentele tegenwoor-digstelling van het Paasmysterie van Christus' dood en verrijzenis, waarin de Kerk wordt opgenomen. Vanuit dit centrale inzicht worden achtereenvolgens behandeld: de plaats van de eucharistie in de verlossing, Christus als ons voedsel en onze drank (de aandacht gaat hier bijzonder naar de werkelijke tegenwoordigheid en de transsub-stantiatie), de eucharistie als offer, als offer-maal, de eucharistieviering als sacramenteel gebeuren. Op een gelukkige wijze komt in deze bladzijden naar voren de gevoeligheid voor de actieve (heilbrengende, verbonds-stichtende) tegenwoordigheid van de eucharistische Heer, voor de ‘gestalte’ van de mis als offermaal en gedachtenisviering, en voor het gelovig aandeel van de Kerk in dit mysterie. Daarbij spreekt de pastorele en liturgische bezorgdheid van dit eerder speculatief werk, terwijl zijn raakpunten opvallen met de constitutie van de liturgie, hoewel zijn grondinspiratie dateert van vóór de concilietijd. De lezer, van wie het hele werk door een zekere theologische kennis verwacht is, wordt op het einde aan de hand van een dertigtal bladzijden Theologische Anmerkungen verder ingeleid in de problematiek, opgeworpen door (vooral) Duitse vakliteratuur der laatste jaren.
C. Traets
| |
Bernard Besret
Incarnation ou eschatologie?
Edit. du Cerf, Paris, 1964, 240 pp., NF. 9,60.
Deze studie, verschenen in de pastorele reeks Rencontres, onderzoekt in de Franse publikaties tussen 1935 en 1955 de betekenisontwikkeling der termen incarnatie en eschatologie, in zover deze uitdrukkingen respectievelijk het geëngageerd-zijn van de gelovige in de wereld, en het bestemd-zijn tot de uiteindelijke voltooiing aanduiden. Een besluitend hoofdstuk, dat een kritische reflectie beoogt te zijn, wil het juiste gebruik van beide termen veilig stellen en op hun onderling verband wijzen. Hierbij wordt ook aan de zin van het monachale leven (de auteur is een cisterciënser) de nodige aandacht besteed. Uiteraard richt dit werk zich tot mensen met een zekere theologische en pastorale geschooldheid. Het kan hen helpen om zich bij het aanwenden van bovenvermeld vocabularium in uiteenzettingen en verkondiging voor een zeker ‘verbalisme’ te hoeden.
C. Traets
| |
A. Desqueyrat, M. Halbecq
L'enseignement ‘politique’ de l'Eglise 2: L'Eglise et l'état
(Bibl. de la Recherche Sociale). Spes, Paris, 1964, 274 pp., ing. NF. 15,30.
Dit tweede deel van het tractaat van P. Desqueyrat over de verhoudingen van Kerk en Staat werd door een vriend bijgewerkt en postuum gepubliceerd. Als indeling werd het schema der grote werken over internationaal recht gevolgd: vredelievende betrekkingen, conflicten, relaties van concordataire aard. De traditionele benadering van het probleem werd daardoor zeker vernieuwd. Een echte sociologie van de relaties tussen Kerk en Staat blijft evenwel ontbreken; ook werd bijna uitsluitend naar Franse bronnen verwezen.
J. Kerkhofs
| |
| |
| |
Godsdienst
J. Rabau
De eucharistie celebreren
Officiële ritus van 27 januari 1965. Apostolaat voor kerkelijk leven, Norbertijnerabdij Tongerlo (Antw.), 61 pp.
J.B. Van der Veken o. praem.
De kracht van onze zieken
Een volksuitgave van de ziekenliturgie aanvaard door de ICLZ, Abdij Postel, Retie, 1965, 71 pp.
Beide publikaties werden met spanning verwacht in ons Nederlands taalgebied. Kanunnik J. Rabau, Liturgieprofessor aan het Mechelse Grootseminarie, biedt zorgvuldig en overzichtelijk een volledig nieuwe bewerking van zijn zo gunstig bekende Viering van de gelezen Mis (Mechelen, 1958) en Caeremoniale practicum (ibid. 1955). Er zijn vier hoofdstukjes. In een synthetisch overzicht worden eerst de algemene rubrieken voor de celebrant aangegeven, maar zo dat blijkt dat elke viering op het Godsvolk betrokken is en innig geloof veronderstelt. Een tweede hoofdstukje beschrijft nauwgezet het celebreren van de eucharistie volgens de drie verschillende wijzen: van de gewone volksmis met of zonder assistentie van een diaken, de plechtige Misviering en eindelijk van de zogenaamde privaatmis. De mis voor overledenen wordt beschreven in het derde hoofdstuk, terwijl het vierde aandacht vraagt voor het geval dat de priester twee of drie missen moet celebreren. Hierbij wordt telkens de ‘editio typica’ strikt opgevolgd. De veranderingen zijn aangeduid in kleine vette letters.
De Kracht voor onze zieken is een heruitgave van het boekje dat de priester aan de zieke die hij bezoekt en aan zijn huisgenoten ter hand kan stellen. Nieuw zijn daarin de kernformules die voortaan ook in het Nederlands mogen geschieden.
S. De Smet
| |
Het Woord van God, heilsontmoeting met de mens. Lessenreeks. Patmos, Antwerpen, 1964, 446 pp., ing. Fr. 125.
Deze uitgave ‘bevat de tekst van een lessenreeks van 36 uren, die reeds vroeger door de Zrs. Kindsheid Jesu op 1650 exemplaren werd gepolycopieerd en verspreid’. Niet alleen de bijbel vormt de inhoud der lessen, maar evenzeer ‘het Woord van God zoals de Kerk het verklaart’, de christelijke geloofshouding, de sacramenten, de beleving in de liefdemoraal, de pastoraal en de liturgie. Een vrij volledige cyclus dus. Er zijn een tiental medewerkers, waaronder de huidige bisschop van Gent, Mgr. Van Peteghem, en de overleden F. Hofmans. De stijl is helder, rustig betogend, gewild eenvoudig en bevattelijk. De lessen zijn meestal zeer overzichtelijk en gestructureerd. De inhoud houdt op een gezonde en genuanceerde manier rekening met de vernieuwing op de vele gebieden van ons geloofsinzicht. Men had wel graag iets over het concilie met al wat het meebrengt vernomen, maar het feit dat het boek nauwelijks iets meer wil zijn dan een herdruk, biedt een excuus. Het grote aantal lesgevers brengt onvermijdelijk herhalingen met zich mee. Een enkele keer stoot men op een simplistische affirmatie: wel het gevolg van de eisen van het lesgenre of van de vulgarisatie.
J. Lambrecht
| |
Herman Volk
Het geloof als geloofshouding Lijden en vreugde in het leven van de christen
(De Christen in deze tijd, 20-21). Patmos, Antwerpen, 1964, 100-92 pp., geb. F. 55 en 60.
Het geloof als geloofshouding bevat de voordrachten die door de auteur gehouden werden op de priesterdagen van het bisdom Mainz in 1963. Zoals de titel aangeeft, wordt de geloofshouding van de christen behandeld: zijn antwoord op Gods openbaring, antwoord dat, door Gods genade gedragen, de levensinzet van de mens inhoudt. Dit vinden we volgens de Schriftgegevens uitgewerkt in het eerste deel. Het tweede deel overstijgt het louter bijbels kader en beschouwt van deze geloofshouding enige voorwaarden en gevolgen. Lijden en vreugde in het leven van de christen bundelt twee enigszins omgewerkte artikelen uit het tijdschrift Geist und Leben (1962 en 1963). In het eerste tracht de auteur de theologische zin van het lijden te achterhalen en wel vanuit de openbaring aangaande 's mensen schepsel-zijn, de genade, de zonde, de verlossing en de eindtijdelijke voltooiing. De bladzijden over de christelijke vreugde beschrijven de realiteit welke heel ons lijden
| |
| |
opengooit naar de eindverwachting die nu reeds werkelijkheid aan het worden is. Een-voudig van opstelling en schriftuurlijk van inspiratie, bieden beide werkjes, vooral in de meer speculatieve uiteenzettingen, niet steeds gemakkelijke, maar toch lonende lectuur.
C. Traets
| |
Max Thurian
De moderne mens en het geestelijk leven
(Modern Man and Spiritual Life, Nederlands van A. Vandenbunder). Reeks ‘De christen in de tijd’, Patmos, Antwerpen, 1965, 86 pp., Fr. 50.
Het is wel typisch dat een protestants monnik voor alle hedendaagse christenen de passende samenvatting weet te brengen van het gehele geestelijke leven. Hij spreekt van ‘actie en contemplatie’, van ‘het leven van eenvoudig gebed’, van ‘het lijden als gebed’, van ‘het liturgisch leven’, en hierbij valt het op dat alle diepten van het inwendig leven (binnen het concrete bestaan) voor iedereen moeten zijn, terwijl ook voor iedereen het liturgische leven centraal is.
Em. Janssen
| |
M.M. Philipon
L'Eglise de Dieu parmi les hommes
Le sens spirituel de Vatican II. Edit. Desclée De Brouwer, Paris - Brugge, 1964, 240 pp., F. 96.
M.M. Philipon O.P. bedoelt een oriënterende synthese te geven van de vernieuwing inzake doctrine en spiritualiteit, welke Vatikaan II poogt tot stand te brengen. De redactie werd afgesloten in augustus 1964. In feite tekenden toen reeds de grote krachtlijnen zich duidelijk af. Schrijver van verschillende gewaardeerde werken over spiritualiteit, actief in de conciliewerkzaamheden betrokken als ‘deskundige’, o.a. als consultor van de theologische commissie, overdenkt M. Ph. de reeds gevoerde discussies en de reeds klaar gekomen concilieteksten. Dit doet hij niet zozeer als speculatief, dogmatisch theoloog dan wel als meester in het geestelijk leven, die dit alles op de eerste plaats schouwt met de ogen van het geloof, vorst naar de religieuze zin en tenslotte vooral pastoraal bekommerd is. Het Concilie, door Joannes XXIII op grond van een bijzondere verlichting bijeengeroepen, is als een tweede Cenakel. De Kerk verwacht er een nieuw Pinkstergebeuren. Zo wordt achtereenvolgens voorwerp van beschouwende meditatie: de vernieuwing van het kerkbegrip, de Kerk als Godsvolk, de dienst van de hiërarchie, de taak van de leek, de roeping tot heiligheid, de oecumenische opdracht, de plaats van Maria in de Kerk. Een gelovige kan niet anders dan toegeven dat Schr. ten slotte de diepste betekenis van het concilie naar voren brengt. Een weldoend werk, waar priester en leek hun nut mee kunnen doen.
J. Van Torre
| |
Joseph Blenkinsopp
The Promise to David
1964, 123 pp.,sh. 4.
Patrick Fannon
The New Testament, Its birth from the life of the church
1964, 61 pp., sh. 2.
Patrick Fannon
Let there be Life. The promise of the Spirit
ERNO, LR pp., sh. T.
Henry St John
The Church and Cristian Unity. Astudy of the ecumenical movement 1964,63 pp., sh. 2.
Joseph Gill en Edmund Flood
The Orthodox. Their relations with Rome
1964, 58 pp., sh. 2.
Brian Wicker
Work and the Christian Community
1964, 64 pp., sh. 2.
Derek Lance
Till Christ be formed
1964,144 pp., sh. 7.
Serie Where we stand. Darton, Longmans & Todd, London.
‘Where we Stand’ is een engelse katholieke brochurenreeks die in beknopte vorm geloof en geloofsproblemen op moderne en actuele wijze behandelen wil. De serie (een dertigtal titels) beoogt een zekere volledigheid: ze
| |
| |
begint met een antropologische bezinning en eindigt met twee boekjes over de voltooiing van de schepping. Achtereenvolgens gaat de aandacht naar God en zijn heilsplan in het Oude Testament (vgl. The Promise to David); naar het heil in Christus; en naar de Geest en de Kerk (vgl. de laatste vijf booklets). De eerste brochure, Till Christ be formed, werd geschreven door godsdienstleraren; ze geeft een goede inleiding op de moderne catechetische vernieuwing. Aan het eind van ieder deeltje vindt men een selecte bibliografie. Uiteraard is de behandeling inleidend en synthetisch gebleven. Niettemin verdienen opzet, keuze der medewerkers en presentatie aanbeveling.
J. Lambrecht
| |
G. Lefebvre
L'Unité, Mystère de vie
Ed. Desclée De Brouwer, Brugge, 1964, 108 pp., F. 48.
Sober en toch stijlvol, theologisch uitgediept en tevens piëteitvol worden hier enkele grondgedachten uiteengezet, die de oecumenische dialoog tussen katholiek en protestant daadkracht en bovennatuurlijke diepgang kunnen geven.
J. Van Torre
| |
Filosofie
J. Pucelle
La nature et l'esprit dans la philosophie de T.H. Green
II: La politique - la religion - Green et la tradition. Nauwelaerts, Leuven, 1965, 300 pp., F. 390.
Wanneer reeds goed over de helft van de 20e eeuw een anglikaans bisschop allerlei filosofische en theologische thema's uit de 19e eeuw als een zaak van eerlijkheid tegen-over God komt voorstellen, wordt zijn boek een bestseller en zet men grote ogen op voor de angelsaksische wijsbegeerte. Men wist niet dat er bij de Engelsen ook denkers bestaan, en zo deze bestaan, dan wist men zeker dat er aan de overzijde van het Kanaal enkel maar empirisme, positivisme en utilitarisme kan te vinden zijn. Dit is een taaie mythus waarvan sedert jaren de bijzonder bevoegde professor van Portiers door meerdere studies de onhoudbaarheid heeft aangetoond. Thomas Hill Green vertegenwoordigt op oorspronkelijke wijze het filosofisch idealisme in Engeland, in de authentieke lijn van Kant, Fichte en vooral Hegel, met hun intellectualistische metafysica, hun subjectivistisch immanentisme en hun rationalistische filtrering van het christelijk geloofsgoed. Hierbij wordt Green omringd door andere idealistische wijsgeren als Caird, Bradley, Royce en Bosanquet. Green verdient echter bijzondere aandacht omdat hij op het hegelianisme met geniale denkkracht de stempel drukt van het authentiek Engels personalisme; bovendien weet hij zijn rationalisme met een oprecht christelijk enthousiasme te verbinden. Deze innerlijke inconsequentie was wel een van de redenen van de grote invloed die zijn filosofie op de Engelse intellectuelen heeft uitgeoefend. Zij is er voor de algemene Europese ideologie niet minder belangrijk om, en leerrijk.
A. Poncelet
| |
F. Brunner
Platonisme et Aristotélisme
La critique d'lbn Gabirol par St Thomas d'Aquin (Chaire Card. Mercier, 1963, 2). Nauwelaerts, Leuven, 1965, 92 pp., F. 110.
In een tijd waar menig filosofisch chanson voor echte wijsbegeerte en zelfs voor strenge wetenschap wil doorgaan, werkt een oorspronkelijk rappel van de beide oertypen van het denken, Plato en Aristoteles, altijd als een katalysator. De professor van Neuchatel toont eerst aan dat beide grondstromingen niet zo tegenstrijdig zijn als men het gewoonlijk voorstelt. Daarna weidt hij uit over de dialoog die door Aquinas gevoerd werd tegen Ibn Gabirol, alias Avicebron, een joodsspaanse wijsgeer en dichter, die vanaf de 11e eeuw met zijn werk Fons vitae als de grote platonisant mocht gelden. Bij wijze van besluit schetst hij de huidige stand van de wijsbegeerte in Zwitserland, en ziet in het terugplooien van het moderne denken op haar eigen eindigheid een gevolg van een eenzijdig geformaliseerd en uitgehold aristotélisme. Deze richting loopt dood. Plato integendeel geloofde in de associatie van het menselijke met het goddelijke denken. Tenslotte, hoopt Brunner, keert men altijd terug tot het begin.
A. Poncelet
| |
| |
| |
C.B. Armstrong
An Outline of Western Philosophy
S.P.C.K., London, 1964, 133 pp., 5 s. 6 d.
In dit kleine boekje probeert de Canon van Worcester Cathedral een overzicht te geven van de Westerse wijsbegeerte. Dit gebeurt op heldere wijze. Het zou onjuist zijn hier enige diepte te verwachten, maar het is jammer en onnodig, dat er nogal wat eenzijdigheden en zelfs onjuistheden neergeschreven worden, die voor een nietvakman misleidend kunnen werken. J.H. Nota
| |
Politiek
Alois Riklin
Das Berlinproblem
Verlag Wissenschaft und Politik, Köln, 1964, 446 pp., D.M. 35.
Het enige woord dat voor dit boek past is een Duits woord: Fundgrube. Over het probleem Berlijn zijn tot hiertoe zoveel werken en werkjes verschenen dat men er een bibliotheek mee kan vullen. De auteur is er echter meesterlijk in geslaagd er een degelijk werk aan toe te voegen. In een eerste deel bespreekt hij het Berlijnse vraagstuk politiek-historisch. Vervolgens behandelt hij de grote akkoorden, o.m. het Viermogendhedenpact over Berlijn vanuit het standpunt van het volkenrecht. Tenslotte volgt er een deel documenten (ook Russische) en een geselecteerde bibliografie. Als studiemateriaal over Berlijn is dit zesde deel van de publikaties van het Bonse Instituut voor de Studie van de Sovjetologie onontbeerlijk.
A. van Peteghem
| |
Fred Charles Ikle
Strategie und Taktik des diplomatischen Verhandelns
Schriftenreihe Krieg und Frieden, Beiträge zu Grundproblemen der Internationalen Politik, Bertelsmann Verlag, Gütersloh, 1965, 260 pp., D.M. 28.
Een zeer belangrijk en baanbrekend werk. De verschillende hoofdstukken behandelen: Wat zijn onderhandelingen? - Overeenstemming of geen overeenstemming. - De hoofddoeleinden. De nevengevolgen van elke onderhandeling. - Drie onderhandelingsmethoden: waarschuwing, dreiging, bluf. - Hoe kan men de tegenstander beoordelen? - Hoe zal men zich aanpassen? - Binnenlandse politieke factoren die een onderhandeling kunnen beïnvloeden. - De rol van de persoonlijkheid. - Hoe beoordeelt men een resultaat van onderhandelingen? - Hoe komt men tot een akkoord? - Een vergelijking tussen de onderhandelingstactiek van Oost en West. Het boek wordt ingeleid door een degelijke studie van W. Grewe onder de titel: ‘Hoe worden internationale conflicten opgelost?’ Het geheel wordt afgesloten met een verzorgde en uiterst nauwkeurige bibliografie. Een onmisbaar standaardwerk voor de student in de wetenschap van de internationale betrekkingen.
A. van Peteghem
| |
p>West-Integration und Ost-Europa
Verlag Wissenschaft und Politik, Köln, 1965, 240 pp., D.M. 8.50.
In maart 1962 hielden Amerikaanse en Duitse geleerden en specialisten op politiek en economisch gebied in Chicago een congres over het probleem Berlijn en de toekomst van Oost-Europa. Hun opdracht was het uit te maken in welke mate de verdeling van Duitsland een rol speelt in de sociale en de politieke situatie van onze tijd. Men ging echter verder en men betrok hierbij de rol te spelen door de Oost-Europese volkeren onder Sovjet overheersing. Tengevolge van deze eerste samenkomst werd overgegaan tot de stichting van een studiegroep die deze problemen verder zou uitdiepen onder de benaming: ‘Association for Problems of Central and East-European Partnership’. Anderhalf jaar later kwam deze groep voor de tweede maal bijeen, nu in Berlijn. Het resultaat van hun besprekingen ligt samengebundeld in onderhavig boek. Vier thema's werden door verschillende sprekers uitgediept: 1. de integratie van de Westelijke wereld en Oost-Europa; 2. de economische problemen van de Europese eenmaking; 3. de politieke en militaire problemen van de Europese eenmaking; 4. de perspectieven van de Amerikaanse en Europese samenwerking. Het geheel is natuurlijk verschillend van niveau, maar biedt zeer rijke discussiestof.
A. Van Peteghem
| |
| |
| |
Georg Heinisch
Westliche Demokratie und Oestlicher Demokratismus
Das Deutsche Beispiel
Ehrenwirt Verlag, München, 1964, 111 pp.
De auteur, die reeds jaren werkzaam is in het onderwijs, heeft hier zijn ervaringen samengebracht op het gebied van de politieke opvoeding. Aan de hand van het Duitse voorbeeld confronteert hij de twee grote politieke tegenstellingen van het ogenblik: westerse democratie tegenover de oostelijke volksdemocratieën. Een reeks begrippen die wel gemeengoed zijn geworden maar toch nog steeds verwarring stichten, zoals filosofisch materialisme, materialistische dialectiek, historisch materialisme en de tegenstelling tussen het socialisme en het kapitalisme, worden hier duidelijk omschreven. Een apart deel van de studie wordt gewijd aan de staatsinrichting van de DDR, als toepassing van de theoretische gegevens. De bibliografie is eenzijdig Duits.
A. Van Peteghem
| |
Dieter Pfaff
Das Sozialistische Eigentum in der Sowjetunion
Verlag Wissenschaft und Politik, Köln, 1965, 143 pp., documenten, D.M. 21.
Een bijzonder boek over een moeilijk onderwerp. De auteur had de bedoeling een vervolg te schrijven op de studie van Rüdiger Thomson Das Persönliche Eigentum im Sowjetrecht (1959). Pfaff behandelt nu de socialistische eigendom in de Sowjetunie, d.w.z. de eigendom van de staat en de coöperatieve organisatievormen. Achtereenvolgens komen aan bod: 1. de ideologische en positief rechtelijke grondslagen van de Sovjetische eigendomsleer; 2. het probleem van de socialistische eigendom volgens het publiek- en in het privaatrecht; 3. de algemene leer van de eigendom; 4. de toepassing: eigendom van de staat aan gronden, bodem, de bodemschatten, de wouden en de waterlopen; de eigendommen die behoren aan de overheidsondernemingen en -inrichtingen, en tenslotte de collectieve eigendom. Twintig bladzijden bibliografie en een aantal documenten ronden het geheel af. Een zeer belangrijk boek voor de studie van het eigendomsverschijnsel in de landen van het Oostblok.
A. Van Peteghem
| |
Heinrich Kuhn
Der Kommunismus in der Tschechoslowakei
Verlag Wissenschaft und Politik, Köln, 1965, 304 pp.
De na-oorlogse geschiedenis van Tsjechoslovakije laat zien hoe een parlementair regime door ondermijning kan overgehaald worden om een land om te vormen in een volksdemocratie. De communistische partij van dit land is een van de belangrijkste ter wereld. In een eerste deel wordt een interessant historisch overzicht gegeven van de communistische partij van Tsjecho-Slovakije: haar rol in het onafhankelijke Tsjecho-Slovakije van tussen de twee wereldoorlogen, haar illegale werking in de bezettingstijd, haar invloed na de putsch van Praag in 1948. Dit deel wordt besloten met een belangrijke bibliografie. Daarna volgt een reeks documenten met betrekking tot de organisatorische problemen van de partij. Tenslotte een personenregister met korte levensschetsen van de belangrijkste figuren. Het boek is niet alleen belangrijk voor de geschiedenis van de Tsjechische communistische partij, maar ook voor de studie van het hele probleem van het Midden-Europese communisme. Een uitgave van het Institut für Sovjetologie te Bonn.
A. Van Peteghem
| |
Kommunismus International, Probleme einer gespaltenen Welt, 1950 bis 1965
Verlag Wissenschaft und Politik, Köln, 1965, 256 pp., D.M. 9,50.
Uitgegeven door Wolfgang Schneider geeft dit boek een overzicht van de evolutie en de toestand van het communisme in die landen en gebieden die het meest voor deze ideologie vatbaar zijn. Door een dertiental auteurs worden achtereenvolgens behandeld de ont-wikkeling van het communisme in West-Europa, de Bondsrepubliek, Midden-Duitsland, Zuid-Oost-Europa, de Sovjet-Unie, Azië, China, Afrika en Latijns-Amerika. Er is een inleiding van Werner Max die het probleem in het algemeen stelt en een nabeschouwing met conclusie van de uitgever. Het gehalte van de verschillende bijdragen is nogal uiteenlopend. Slechts enkele geven ook een bibliografie. Meestal ontbreekt cijfermateriaal. Toch een interessant en leesbaar boekje..
A. Van Peteghem
| |
| |
| |
Alexander Dallin
Sowjetunion und Vereinte Nationen
Verlag Wissenschaft und Politik, Köln, 1965, 193 pp.
De auteur, een bekend sovjetoloog, confronteert de Sovjet-Unie met de Organisatie van de Verenigde Naties. Zijn boek is ruim opgevat en omvat drie delen. Een korte inleiding schetst het theoretisch aspect van het onderzoek: de houding van de Sovjet-Unie ten overstaan van het volkenrecht en de internationale organismen in het algemeen. Vervolgens wordt de houding van de Sovjet-Unie onderzocht t.o.v. de internationale organisaties die reeds bestonden voor het tot stand komen van de Verenigde Naties. Tenslotte de hoofdbrok: de geschiedenis van de betrekkingen tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Naties zelf. Het boek wordt afgesloten met een deel gewijd aan Chroesjtsjows Uno-politiek. Als geen algemeen overzicht vult deze studie een belangrijke leemte. Een zeer degelijk werk, verzorgd uitgegeven.
A. Van Peteghem
| |
Geschiedenis
Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden
Deel XIX, 1964-1965, 376 pp., Nijhoff, 's-Gravenhage; De Sikkel, Antwerpen, per jaarg. f 19,-; 300 F.
De laatste jaargang van dit driemaandelijks tijdschrift, dat de band vormt tussen de historici van Nederland en België, brengt verscheidene interessante artikels. A. Th. van Deursen bespreekt de Raad van State en de Generaliteit (1590-1606), Magdi Tóth-Ubbens wijdt een begrijpend artikel aan een dubbel vorsten- en tegelijk kinderhuwelijk tussen twee Bourgondische en twee Beierse telgen in 1385, J.K. Oudendijk handelt over de bekende kaperbrieven van Willem van Oranje, en F. Vanhemelrijck schrijft over het enigszins griezelig onderwerp: de beul van Brussel en zijn werk van de 14e tot de 19e eeuw. Enkele Aantekeningen zoals over Antwerpens bloeitijd door W. Brulez, naar aanleiding van de grootse studie van H. van der Wee, of over de corridor door Limburg door M. Hartgerink-Koomans, enz., raken interessante problemen. Een twintigtal wetenschappelijke recensies van meestal markante boeken, twee Zuid-Afrikaanse Kronieken en vooral de Kroniek (pp. 247-364) over boeken en artikels die de geschiedenis van de Lage Landen behandelen, dragen ertoe bij om dit tijdschrift onmisbaar te maken voor elke historicus van onze gewesten.
M. Dierickx
| |
Jan Verroken
Twintig jaar Vlaamse weerbaarheid
De Vlaamse C.V.P. leidt de Vlaamse ontvoogdingsbeweging. Jozef Van In, Lier, 1965, 192 pp., ingen. 50 Fr.
In deze brochure beschrijft volksvertegenwoordiger Jan Verroken, een der markantste Vlamingen van de Christelijke Volkspartij, de rol welke de C.V.P. in de Vlaamse ontvoogdingsbeweging heeft gespeeld. De geweldige achterstand van de Vlamingen op nagenoeg alle gebied, vlak na de tweede wereldoorlog werd, bijna uitsluitend dank zij de Vlaamse vleugel van de C.V.P., voor een goed deel ingelopen. Het diplomatieke spel is uiteraard door buitenstaanders weinig gekend en kon alleen door een insider op zo overtuigende en klare wijze worden uiteengezet. Meteen worden tal van misverstanden weggeruimd. Bij de lezing treft hoe de laatste regering Lefèvre-Spaak (1961-65) talrijke grieven van de Vlamingen heeft weggenomen. Ofschoon deze verworvenheden door een van België's drie grote partijen weer worden aangevochten, toch blijft er nog een flink stuk weg af te leggen vóór de Vlamingen in de Belgische staat gelijkberechtigde burgers zullen zijn. Weliswaar is dit boekje een propagandaschrift van de C.V.P., maar gezien zijn vele juiste, betrouwbare gegevens is het voortaan onmisbaar voor het kennen van de Vlaamse beweging en van de Belgische binnenlandse politiek de laatste twee decennia.
M. Dierickx
| |
M. Van Haegendoren
The Flemish Movement in Belgium
J. Van In, Lier, 1965, 51 pp., geïll.
Wie een tijd in het buitenland verblijft, om het even waar, ervaart er spoedig de volslagen onwetendheid van wat de Vlaamse be
| |
| |
weging is en beoogt. Daarom is het een uitstekende idee van de Kultuurraad voor Vlaanderen een informatiebrochure uit te geven, geschreven door Dr. Maur. Van Haegendoren, een der beste kenners van de toestanden in Vlaanderen en een der vinnigste ijveraars om aan deze achterstelling der Vlamingen een eind te maken. De tekst verscheen in het Frans onder de titel Le Mouvement flamand, terwijl de Engelse tekst hier voor ons ligt. Het is een handige brochure, mooi geïllustreerd met kaarten en platen en in een prettige vorm uitgegeven. Achtereenvolgens zet de auteur uiteen wat de Vlaamse beweging is en op welke gebieden de Vlamingen achterstaan of achter worden gesteld, en zet dan rustig uiteen welk het doel is van de Vlaamse beweging op taalkundig, economisch, sociaal en cultureel gebied, en ook speciaal wat Brussel aangaat. Wie buitenlandse vrienden een inzicht wil geven in de Vlaamse toestanden, heeft hier een ideale gids bij de hand.
M. Dierickx
| |
Biografie
Hugh Sidey
John F. Kennedy, President
Vert. J.H. Schmitz. Nederlands Boekhuis, Tilburg; Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1965, 400 pp., 14 pl., f 17,50, B.F. 260.
Zelden heeft iemand zozeer de verbeelding van talloze mensen aangesproken als John F. Kennedy. Zijn tragische dood trof honderden miljoenen mensen. Onder de vele biografieën over deze jonge president der U.S.A. treft deze door de concrete, anekdotische uitbeelding. De auteur heeft zes jaren met Kennedy meegeleefd en als reporter van Time talrijke malen met hem gepraat. Zo is zijn boek een ooggetuigeverslag geworden van de hele carrière van Kennedy. Wij leven de triomfen en de nederlagen van de president mee, zijn kommer en zijn vreugde, zijn politieke loopbaan en zijn omgang met vrouw en kinderen. De auteur gaat niet zoeken naar de diepe achtergronden van een toestand of een evolutie, maar geeft telkens concrete details die de mensen zelf in hun reacties ongedwongen weergeven. Samenvattend kunnen wij zeggen dat dit geen boek is over de regering van president Kennedy, maar een journalistiek verhaal of verslag over de president zelf. Wie houdt van kleine typerende details, die onder het lezen als een lawine op u neerkomen, neme dit boek ter hand. Hij zal het niet in één trek uit kunnen lezen, gezien juist de overdadigheid en de versnippering der kleine bijzonderheden, waarmee zeer vele namen gemoeid zijn, maar hij zal de mens Kennedy, vrouw en kinderen, en ook zijn medewerkers veel beter kennen. Wie echter een diep inzicht wil hebben in de politiek van Kennedy, zal enigszins bedrogen uitkomen.
M. Dierickx
| |
Jean Chelini
Jean XXIII, pasteur des hommes de bonne volonté
(Coll. Tout le monde en parle). Ed. du Cerf, Paris, 1963, 112 pp., NF. 4,80.
In enkele klare bladzijden schetst de geschiedenisprofessor van Aix-en-Provence hier een eerste, voorlopig beeld van de hoofdlijnen uit het leven van de grote paus.
J.K.
| |
Stefan T. Possony
Lenin, eine Biographie
Verlag Wissenschaft und Politik, Köln, 1965, 640 pp., 44 foto's, D.M. 19.80.
Stefan T. Possony is directeur van het International Political Studies Programm bij het Hoover Instituut van de universiteit van Stanford in Californië. Reeds vroeger schonk hij ons belangrijke studies op het gebied van de Sovjetologie, b.v. zijn Jahrhundert des Aufruhrs (1956). Hij wordt ook door de communisten hoog geschat want de studie van zijn geschriften is verplicht voor de Sovjet-ideologen. Zijn nieuw boek is geen duplicaat van de reeds bestaande Lenin-biografieën. Hij heeft kunnen putten in archieven die tot nu toe ontoegankelijk waren, nl. die van de Ministeries van Buitenlandse Zaken van Berlijn en Tokio, alsmede van het nieuwe Hoover fonds in Stanford (o.a. het archief van de Tsaristische politie). Dit heeft geleid tot talrijke nieuwe aspecten van de Lenin-figuur. Een belangrijk deel van het werk wordt gewijd aan het werk van Lenin tijdens diens ziekte. Een zeer interessant en belangrijk werk, typografisch zeer goed verzorgd, met een aantal foto's verlucht en aangevuld met een uitvoerige bibliografie.
A. Van Peteghem
| |
| |
| |
Literatuur
Jan de Hartog
Het Ziekenhuis
Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1965, 304 pp., f 16.90.
De moeilijkheid bij De Hartog vind ik soms, dat hij zichzelf voorbij schijnt te lopen in zijn enthousiasme. Hij ziet de dingen zo plastisch, zo gepassioneerd, dat men het gevaar loopt er eerst een hele boel af te doen. Dit lijkt mij ook zo te zijn in het onderhavige geval: zijn pleidooi voor het ziekenhuis in Houston waar hij enige jaren gewerkt heeft en waarvan hij de verbetering zich tot gewetensplicht gesteld heeft. Wat hem intrigeert, zijn de tegenstellingen tussen rijk en arm, tussen blank en zwart en die tussen de toewijding der individuele personen en de starre administratie. Het kan natuurlijk ook zijn, dat wij, in onze geregelde Nederlandse sociale verhoudingen, ons toestanden als in het boek beschreven niet kunnen voorstellen en daardoor menen, dat de auteur overdrijft. Intussen is uit de kranten gebleken dat zijn actie succes heeft en dat men ‘er iets aan gaat doen’. Wat het boek betreft, zoals vaak bij deze schrijver, men wordt meegesleept door zijn pathos en zijn geestdrift en leest het geboeid uit.
G. Adriaansen
| |
Hans Werner
Per ezel door Griekenland
Kosmos, Amsterdam, 1965, 152 pp., f 5,90.
Geen reisbeschrijving zoals er velen zijn, is dit boekje, maar een sprankelend en vaak geestig én vaak raak relaas van ontmoetingen met de bewoners van het land. Geen beschrijving van bekende bezienswaardigheden; veel meer een weergave van gewoonten, gesprekken, wijzen van doen van de gewone man. De lezer komt aldus aardig wat te weten over dit oude én moderne Griekenland. De ‘kenner’ van de klassieke oudheid en kunst zal uit dit los en luchtig werkje weinig te weten komen, doch wie zich interesseert voor het gewone doen en laten van de gewone en minder gewone man, hem biedt de auteur heel wat kostelijke en vrolijke momenten, die toch - met de eigenhandige illustraties - heel wat wezenlijks bevatten.
Jos Heesterbeek
| |
Jos Vandeloo
Dadels voor een vizier
Manteau, Brussel-Den Haag, 1965, 205 pp., f 4.50.
Een keuze uit zijn gedichten. Geen grootse poëzie, maar wel interessant, m.n. in haar ontwikkeling. Speelse parade ('55) bevat dromen over woorden en woorden over dromen, ‘woorden zonder essentie zijn mijn dromen’. Een enkel vers komt zelfs niet boven het peil van scholierenpoëzie uit, zoals Vlucht: ‘Ik ben ontsnapt / uit prangende corset / van huizen / straten / wegen’. / In Woorden met doofstommen ('57) en Wachten op het groene licht ('59) begint de dichter al een eigen vorm te vinden, maar raakt op een zijspoor wanneer hij zijn angst voor de automatisering e.d. uit; hij komt niet tot een zelfstandige verwerking, het geschut, zijn taalgebruik, is van een te gering kaliber. Wanneer hij woorden bezigt als ‘een bleke glansloze toekomst’, ‘overbeschaving’, ‘ontvolkte atoomsteden radioactief van de haat’ zijn het valsklinkende losse flodders; elke beeldspraak hiermee is zinloos, omdat deze beelden niet functioneren in zijn gedichten. In Zeng ('62) is V. het meest eigen, geen bijbedoelingen meer, geen wanklanken. Oppervlakkige en kortstondige ontroeringen, een eenvoudig, direct taalgebruik. De drie nieuwe gedichten sluiten hier bij aan.
W. Raaijmakers
| |
Johan Daisne
Als kantwerk aan de kim
Roman, 223 pp.
Charaban
Grote Marnixpocket, 157 pp.
Johan Daisne betuigt in de flaptekst van zijn nieuwe verhalenbundel Charaban andermaal zijn trouw aan het magisch realisme: ‘We geloven dat de literatuur niet meer en niet minder hoeft te zijn: het vakwerk van mensenkinderen die het schone en bittere der ervaring willen vasthouden door het vast te leggen, en het corrigerend met hun wensdromen verlengen tot in hun land van bestemming en belofte’. Aan alle mensenkinderen zij hun geloof gegund, maar de lezer mag van een schrijver eisen, dat hij zijn overtuiging schrijvenderwijs (vakwerk immers!) waar maakt. Het magisch realisme, moderne variant van de aloude romantiek, staat of valt met de spanning tussen magie en realiteit, de werkelijkheid moet komen te staan onder de hoogspanning der verbeelding. Wordt de ervaring niet geïntensiveerd door de droom, dan
| |
| |
ontstaat voor de lezer kortsluiting tussen de beide polen en resteert hem alleen een zoetsappig verhaal. In Charaban (Russische spelling voor char à bancs) bezondigt Daisne zich aan vermetel vertrouwen in de transformatie van de realiteit door de verbeelding. Met een beeld van Marsman: het water des levens is in zijn verhalen niet omgestookt tot de jenever der poëzie; zijn mixture van ervaring en wensdroom smaakt naar limonadesiroop. Interessanter dan de al te gemakkelijke en daardoor vaak goedkope verhalen is om zijn doordachte thematiek Daisnes jongste roman Als kantwerk aan de kim. Een Brussels bankdirecteur in ruste herneemt nu alleen de reis naar Zuid-Frankrijk, die hij elf jaar geleden in gezelschap van zijn dochter en vrienden heeft gemaakt. Hij repeteert in het heden het verleden en vindt zodoende zijn toekomst. De compositie van het boek berust op een voortdurende toepassing van de flashback, waardoor de grens tussen heden en verleden moet worden uitgewist; toen en nu smelten samen in de eenheid der innerlijke beleving (= de verbeelding; zie p. 158). Deze magisch-realistische roman, geschreven tussen Pasen en Pinksteren 1963, bij herhaling spelend met Goede-Week-motieven, zou men kunnen karakteriseren als een poging om de tijd op te heffen en daarmee de angstwekkendheid van de dood. De hoofdpersoon maakt in dubbele zin de reis van zijn leven, een levensreis die zijn voltooiing vindt in de rust van de dood (‘Monsieur dort, zei ze. II est trés fatigué’, p. 218). Het thema van dit boek biedt rijke mogelijkheden, doch ook hier stelt de uitwerking teleur. De werkelijkheid wordt zozeer geknipt naar het patroon van de droom, dat de lezer uiteindelijk in geen van beide meer gelooft. Typerend voor de oppervlakkige romantiek, waarin Daisne met een kritiekloos geloof in de magie der verbeelding kan belanden, is de lyriek in zijn
laatste boeken aan auto's besteed. Een nijver student zou daarin stof vinden voor een uitvoerige scriptie: ‘De auto in het werk van Daisne’, welk voertuig met tederheid wordt gekoesterd als hulpmiddel der verbeelding bij het overwinnen van afstanden in plaats en tijd. Deze ontwikkeling in het proza van Daisne valt in hoge mate te betreuren, omdat hij met een voortreffelijk boek als De man die zijn haar kort liet knippen heeft bewezen tot grote dingen in staat te zijn. Met de hier besproken boeken blijft Daisne beneden zijn eigen maat, een gevolg, naar het lijkt, van een toenemend gebrek aan kritische zin t.a.v. het eigen werk en het (niet alleen zaligmakend) magisch realisme. Hij zou, als dat er aanzit, zijn haar weer kort moeten laten knippen, al vraagt niemand hém om ‘kort Amerikaans’.
F. van Tartwijk
| |
Serie ‘Onze Dichters’, uitgave: uitgeversassociatie ‘Op wenteling’, Eindhoven.
Joan Th. Stakenburg
Queesten
Piet Smissaert
Zuigkracht van een verleden
Silva Ley
Grazen naar de sprong
Wouter Kotte
Achter de horizon
Hans Vlek
Anatomie voor moordenaars
‘Queesten’ bevat als belangrijkste tekst een vertaling van het slot van ‘Les Vases Communicants’ van André Breton. In ‘noodzaak van het surrealisme’ betreurt S. terecht het ontbreken van vertalingen van kardinale werken als b.v. de Manifesten van Breton of van J. Monnerot ‘La Poésie moderne et le sacré’. De eigen teksten zijn moeilijk leesbaar, breedsprakig en weinig inspirerend (wel duidelijk geïnspireerd door Saint-John Perse). Curieus is de stugge poëzie van de talentvolle Smissaert. Gedesillusioneerd en teruggestoten in eenzaamheid draagt hij zijn wonden; de etter is ook zijn gedichten niet vreemd. Niet tot een authentiek geluid komen Ley, Kotte en Vlek. Het viel me bij hen weer eens op, hoezeer bijna alle debuten de laatste jaren de sfeer van Lodeizen ademen; men onderschatte niet de actualiteit van diens gedichten noch het gevaar dat zij kennelijk betekenen voor jonge dichters.
W. Raaijmakers
| |
Ward Ruyslinck
De paardevleeseters
Grote Marnixpocket, Manteau, Brussel/Den Haag, 1965, 160 pp.
In zijn derde verhalenbundel (na De madonna met de buil, 1959 en De stille zomer, 1962) bracht Ruyslinck drie verhalen bijeen en de tekst van een hoorspel. In het titelverhaal, het langste en ook het beste van de drie, hekelt de schrijver op gemoedelijke wijze de burgerlijke zucht om door het bouwen van een pompeus landhuis zijn welvaartsstatus te etaleren en de niet minder burgerlijke burennijd. Steedse pronkzucht en dorpse jaloezie worden in deze genoeglijke, zij het wat langgerekte satire handig met elkaar verweven door de lijders
| |
| |
aan beide kwalen bijeen te brengen onder één noemer: paardevleeseters, die het huizen boven hun stand moeten boeten met de ontbering van het duurdere rundvlees. Benijders en benijden treft Ruyslinck met gelijke ironie, waaronder een vleugje meelij met beider zielige vertoning gemakkelijk schuilgaat. Men leest dit verhaal met hetzelfde genoegen, vooral om de spitse taalhantering, als waarmee de auteur het kennelijk heeft geschreven. Minder dan deze aanzet tot een moderne Vlaamse Camera Obscura zijn de twee volgende verhalen, waarvan er een (volgens de omslag van het boek) een gooi doet naar het niveau van Carmiggelt, tevergeefs echter. Tegen de luchthartigheid van deze verhalen steekt scherp af de ernst en het engagement in de mede opgenomen tekst van het hoorspel De corridor. In de smalle strook tussen de legers van Oost en West worden een oude Jood en een jonge halfbloed doodgedrukt, demonstratie van de onmenselijkheid en huichelachtigheid in de politieke machtsstrijd zowel bij rechts als bij links. De ernst waarmee Ruyslinck zich in de tekst van dit hoorspel (al ooit uitgezonden?) bekommerd toont om de huidige wereldsituatie, moge blijken uit de slotzin: ‘Want de mens, die naar de volmaaktheid streeft, is gelijk aan de regenboog die, hoe hoger hij zich verheft, steeds dieper zijn beide einden naar de aarde moet keren’.
F. van Tartwijk
| |
Belcampo
De zwerftocht van Belcampo
Kosmos, Amsterdam-Antwerpen, 1964, 175 pp., f 4.90.
Bij Kosmos verscheen de vijfde druk van het meerszins kosmopolitische reisverslag van Belcampo; het onderhoudende boek is nu als paperback gemakkelijker bereikbaar.
| |
Marieken van Nieumegen
Ingeleid en van aantekeningen voorzien door Dr. L. Debaene. Tjeenk Willink, Zwolle, 1965, 98 pp., f 3.75.
Een abel spel van Esmoreit
Ingeleid en van aantekeningen voorzien door Jef Notermans. Tjeenk Willink, Zwolle, 1965, 73 pp., f 2.70.
In de bekende reeks ‘Klassieken uit de Nederlandse letterkunde uitgegeven in opdracht van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden’ verschenen als resp. no. 10 en no. 6 de derde, vrijwel ongewijzigde druk van Marieken en de tweede druk van Esmoreit, waarin met de op- en aanmerkingen van o.a. Joh. Heesterbeek, gemaakt in dit tijdschrift, naar mogelijkheid werd rekening gehouden. De noodzaak van deze herdrukken wijst op een verheugende belangstelling voor onze Middelnederlandse toneelliteratuur.
F. van Tartwijk
| |
Dr. G.A. van Es
Piramus en Thisbe
Twee rederijkersspelen uit de zestiende eeuw, (no. 50, Zwolse drukken en herdrukken). Tjeenk Willink, Zwolle, 1965, 335 pp., f 17,75.
Deze uitgave bevat: Samenhang en bronnen van de twee rederijkersspelen over Piramus en Thisbe (Hoofdst. I); Handschrift en drukken (Hoofdst. II), tezamen vormend deel I; deel II bevat de tekst der spelen, bijlagen, prenten. Een literatuurlijst besluit het geheel. In het eerste hoofdstuk dat op elke bladzijde getuigenis aflegt van wetenschappelijke nauwkeurigheid en scherpzinnigheid, ligt wel het zwaartepunt van dr. van Es' uitgave. Naast een analyse der drama's worden de verschillende hypothesen over de onderlinge samenhang, zoals deze indertijd zijn voorgesteld door Mevr. Ellerbroek, van Eeghem en de Vooys gewogen en te licht bevonden. Om over eventuele samenhang een verantwoorde conclusie te kunnen en mogen geven, onderzocht dr. van Es tot in details de verschillen en overeenkomsten tussen de twee Nederlandse drama's; vergelijkt de allegorische interpretaties en beschouwt het verband tussen de dramatische en epische teksten. Het Haarlemse handschrift (van de kamer: De Pelicaen) en de drukken van De Casteleins spel werden besproken in het tweede hoofdstuk waarin tevens de wijze van uitgeven wordt vermeld. Deel II van deze grondige studie bevat de teksten, resp. van het Haarlemse handschrift en van het Antwerps spel (d.i. de anoniem ongedateerde druk uit het eerste kwart der zestiende eeuw), waarna teksten uit de Gesta Romanorum, de Ovidius Moralizatus, de Bible de poètes en de Moralité nouvelle als bewijsmateriaal voor het bronnenonderzoek ten dienste van de lezer in de ‘Bijlagen’ zijn afgedrukt. Deze korte inhoudsopgave vermag slechts een zwakke indruk te geven van de rijke inhoud van deze studie. Voor deze waardevolle bijdrage tot de kennis der rederijkersspelen past een woord van grote dank.
Joh. Heesterbeek
| |
| |
| |
Martin Walser
Erfahrungen und Leseerfahrungen
Suhrkamp Verlag, Frankfurt, 1965, 163 pp., DM. 3.
M. Walser (geb. 1927), als romancier en toneelauteur reeds bekend om zijn drastische afrekening met de ideeën der oudere generatie, keert zich ook in deze feuilleton-essays tegen wat hij beschouwt als een nazierfenis, merkbaar in het politieke en geestelijke leven, tot zelfs in de Duitse taal toe. Daarnaast legt hij getuigenis af van zijn persoonlijke groei, met affiniteit tot de Hamlet-mythe, de essentie van het fenomeen theater, met bewuste actualisering van oude literaire motieven (bv. in Hölderlin, Proust en Kafka).
C. Tindemans
| |
H. Tollens, Cz.
De overwintering der Hollanders op Nova Zembla in de jaren 1596 en 1597. Gevolgd door Avondmijmering
Tekstuitgaven met varianten naar het handschrift en de verschillende drukken, verzorgd en ingeleid door Dr. G.W. Huygens. Tjeenk Willink, Zwolle, 1964, 96 pp., f 4.-.
Dr. E. Rombauts
Karel ende Elegast
‘Ik ben verkooper, en maak, terwijl een ander zijn kaartje speelt, nu en dan 's avonds een versje voor uitspanning’, schreef Tollens in maart 1821 aan Immerzeel. Deze droogstoppelige uitspraak illustreert, dat het niet allereerst Tollens' schuld was, dat zijn poëzie door tijdgenoten te hoog werd aangeslagen. De deskundige sloper Busken Huet liet nadien van Tollens' standbeeld niet veel heel. Dr. Huygens acht nu de tijd rijp voor een beperkt eerherstel, niet alleen om de cultuurhistorische waarde van Tollens' werk, maar ook omdat hij ‘als mens een heel sympathieke figuur geweest is’. Aanvaardt men deze niet direct literaire norm als voldoende rechtvaardiging voor een heruitgave, dan zal men de tekstbezorger dankbaar zijn voor zijn uitvoerige inleiding. Achtereenvolgens komen aan de orde: Tollens' dichterlijke levensloop, de literaire en historische achtergronden van De Overwintering, het ontstaan en de ontvangst van het lofdicht, de bronnen en de verwerking daarvan, de uitgave en de verspreiding van het gedicht. Als toegift volgt ‘Avondmijmering’, dat Tollens' meest persoonlijke gedicht wordt genoemd; het laat desondanks geen sterke indruk na.
In dezelfde reeks Klassieken uit de Nederlandse letterkunde verscheen tezelfder tijd als de heruitgave van De Overwintering Karel ende Elegast, waarvan de eerste twee drukken in deze serie werden bezorgd door Dr. W. van den Ent, na diens dood door de Leuvense hoogleraar Dr. E. Rombouts opgevolgd als tekstbezorger van dit inderdaad klassieke werk. Prof. Rombouts herschreef voor deze vierde druk de inleidende paragrafen over de oorspronkelijkheid en de oorsprong van het verhaal, terwijl b.v. die over het hoofdmotief en het christelijk karakter ingrijpend werden gewijzigd. Deze teksteditie heeft daardoor aan bruikbaarheid vooral voor studerenden nog gewonnen. Ondanks de vernieuwing bleef de naam van de eerste bewerker, Van den Ent, genereus op het titelblad gehandhaafd.
F. van Tartwijk
| |
Edzard Schaper
Gesammelte Erzählungen
Verlag Jakob Hegner, Köln, 620 pp., D.M. 24.80.
Edzard Schaper behoeven we ook in Nederland niet meer voor te stellen. Het meest bekend zijn misschien zijn romans Die sterbende Kirche en Der letzte Advent. Maar ook zijn vertellingen die in dit boek van 620 pp. gebundeld zijn en bij Hegner uitgegeven (zoals bijna alle werken van Schaper), zijn niet nieuw. Sommige zijn oorspronkelijk verschenen in kranten of tijdschriften maar later in boekvorm. Wat de uitgever er toe bewogen heeft ze nog eens samen in één band het licht te doen zien weet ik niet. Wel wijst het erop, dat ze gevraagd zijn, dat Schaper een vrij grote, trouwe en toegewijde lezerskring moet hebben, mensen die geconcentreerd kunnen lezen (want Schaper's zinnen zijn gecompliceerd) en smaak hebben in een thematiek die meestal religieus van aard is, of metafysisch in de ruimste zin van het woord. De verhalen spelen bijna allemaal in de Oostzeelanden, de grensgebieden tussen Rusland, Finland, de Baltische staten, met op de achtergrond of ook als thema de dreiging van een expansief Russisch communisme. De verhalen zijn chronologisch geordend, het eerste verscheen in 1937, het laatste in 1965. Merkwaardig is, dat de stijl in wezen gelijk gebleven is, dertig jaar lang en wat voor dertig jaar! Van een wat meer moderne, eenvoudige en directe manier van zeggen is ook in de vertellingen uit de laatste jaren niets te bespeuren. Schaper zet de klassieke traditie voort. Met uitzondering
| |
| |
van de eerste vertelling (Das Lied der Vater, 1938), die te lang uitgesponnen is en naar onze smaak een teveel aan bloed- en bodemmystiek biedt (niet van het nationaal-socialistische soort overigens) leest men de verhalen met spanning en waarachtig literair genoegen.
J. Brinkhoff
| |
Toneel
Michael Booth
Hiss the Villains
Eyre and Spottiswoode, London, 1964, 390 pp., 35/-.
Het 19e-eeuwse melodrama, voortreffelijk ingeleid door de uitgever, is in deze bundel vertegenwoordigd door drie Britse en drie Amerikaanse specimina. S. verklaart de opgang en de val van dit genre; de ethiek van vlekkeloosgoed en verfoeilijk-zwart zonder tussentinten werd vervangen door een meer genuanceerde moraal, terwijl de spannings-elementen (als schipbreuk, spoorwegongeval, aardbeving) met de ingenieuze bioscooptechniek niet konden wedijveren. Met de nodige distantiëring gelezen, zijn deze horror-, alcohol- en romance-avonturen nog best genietbaar. Wellicht is een opvoering-zonder-charge uitgesloten, maar als informatie over onze onmiddellijke voorouders zijn ze alles zes nog steeds waardevol.
C. Tindemans
| |
Nevil Coghill
Shakespeare's Professional Skill 224 pp., 40 /.
J. Dover Wilson
The Fortunes of Falstaff
143 pp., 17/6 (paperback 7/6). Cambridge University Press, 1964.
N. Coghill onderzoekt de creatieve verbeelding van W. Shakespeare en documenteert zijn zin voor de behoeften van een scenische opvoering. Vooral de methode maakt hierbij ophef; S. tracht de narratieve lijn van een drama te reconstrueren en plukt uit monologen en scènes die effectelementen die speciaal alleen op de planken zinvol kunnen worden. Deze analyse leidt tot (in aantal en gehalte) verrassende bevindingen voor Hamlet, A MidsummerNight's Dream, Troilus and Cressida en Othello. Voorbeeldig is alweer het secundair achten van de poëtisch-literaire aspecten in Shakespeare en het boven alles beklemtonen van de onmiddellijke reden tot compositie, de voorstelling in een theater. - J. Dover Wilson verwaarloost de schouwburg zeker niet, maar het is hem in de eerste plaats te doen om een ontleding van de Falstaff-figuur, duidelijk ingaand tegen de traditionele Bradley-opvatting. Falstaff, teruggevoerd op figuren uit het middeleeuwse lekendrama, blijkt niet een adellijke nar te zijn maar een personage met eigen dimensies waarvan de contouren tevens gunstig inwerken op de figuur van Prince Hal. Geen held, geen type, maar een karakter op weg naar zijn nederlaag; geen rekwisiet, maar een levend mens.
C. Tindemans
| |
Hans Daiber
Theater
Eine bilanz. Langen-Müller Verlag, München. 1965, 308 pp., DM. 11,80.
S. badineert over Westduitse theatertoestanden, van schouwburg en budget, regie en acteurs tot criticus en toeschouwer. Dat hij ontevreden is met toestanden en resultaten, wordt wel duidelijk, maar onder de spotzieke, ironische Witz-blatttoon bezwijkt het ernstige betoog.
C. Tindemans
| |
Günter Wicke
Die Struktur des deutschen Lustspiels der Aufkldrung
Versuch einer Typologie. H. Bouvier Verlag, Bonn, 1965,142 pp., D.M. 16.80.
Bij recente onderzoekingen der 18e-eeuwse dramatiek lag de nadruk overwegend op de ideologie der auteurs en op de genredoordringing der dramatische soorten. S. stelt in deze studie over het ‘Lustspiel’ (= komedie, maar ook blijspel, tevens onderweg naar toneelspel) een onderzoek in naar de verschillende types. Daarvoor moet hij eerst uitkijken naar wat daarover gedacht werd tot Gottsched de eerste hervorming voorstelde en invoerde. S. onderscheidt het satirische, het sentimentele, het ludische en het dramatische Lustspiel en hij ziet deze evaluatie culmineren in Lessings Minna von Barnhelm, waar de fragmentarische typologie ondergeschikt raakt aan het
| |
| |
psychologische probleem dat voor een zelfstandige intrige zorgt. Tenslotte plaatst hij deze ontwikkeling in een totaal-Europees kader en moet hij concluderen dat de Duitse dramatiek, ondanks vele basisimpulsen, in deze typologie een eigen weg heeft gevolgd. Merkwaardige dramaturgiestudie die voor het begrip van de 19e-eeuwse vormen en normen onmisbaar zal worden.
C. Tindemans
| |
Jürgen Fehling
Die Magie des Theaters
Friedrich Verlag, Hannover, 1965, 90 pp., DM. 11,80.
Van de 80-jarige nestor der Duitse regie worden een aantal opstellen over zijn vak gebundeld, met een biografisch-theaterkritische inleiding door S. Melchinger. De regisseur reveleert zich als een eigenzinnig artiest die resoluut afwijst ooit revolutionair te zijn geweest (al staat hij als zodanig in de theatergeschiedenis bekend) en volhoudt altijd de strikt functionele dienst aan de auteur voorop te hebben geplaatst. Dat hindert hem niet, enkele eerbiedwaardige grootheden (vooral B. Brecht) er flink van langs te geven. Revelatief voor een ander aspect van het regievak dat hier blijkbaar bewust-speculatief zowel als kritisch-creatief werd aangepakt.
C. Tindemans
| |
Varia
R. Dellaert, e.a.
De negro-afrikaanse mens en zijn cultuur
Desclée De Brouwer, Brugge - Utrecht, 1965, 166 pp., 8 pl., F. 140.
R. Dellaert (11 -24) zet uiteen waarom de Afrikaanse mens cultuur-antropologisch als ‘primitief’ moet gekenmerkt worden. Hij trekt daarbij een interessante parallel met het individuele ontwikkelingsproces van ieder mens, wie en waar ook. T. Theuws (27-53) slaagt erin uit jarenlange, persoonlijke ervaring de intuïtieve kijk van Pl. Tempels OFM op de Bantoe-ziel in een korte maar rijke, met overtuigend bewijsmateriaal gestaafde synthese concrete vorm en gestalte te geven. J. Jacobs (57-84) en H. Burssens (87-164) tenslotte bieden een degelijk overzicht van de ontwikkeling van resp. de ‘woordkunst’ en de ‘plastieke kunsten’, zoals deze in zwart Afrika sinds eeuwen beoefend worden. Zij benadrukken de positieve inbreng van de, lange tijd door het Westen als onbestaand beschouwde, negerkunst. Haar hoog kunstgehalte, speciaal dan dat van de beeldhouwkunst (waarvan enkele mooie reprodukties de tekst begeleiden), zal voor velen een openbaring zijn. Voor al degenen die dieper willen doordringen in het mysterie van de Afrikaanse ziel, in de rijke potentialiteiten welke zij in zich bergt, in de kunstwerken welke zij reeds voortbracht, in de verrijking welke zij de Westerse mens aanbiedt, is dit werk een uitstekende inleiding.
J. Van Torre
| |
Jean Rupp
Brêsily espoir chrétien?
Spes, Paris, 1965, 196 pp., NF. 11,40.
De bisschop van Monaco, vroeger hulpbisschop van Parijs en bijzonder belast met de migrantenzielzorg, bundelt hier een aantal nota's opgetekend tijdens vier reizen naar het subcontinent Brazilië. Problemen en mogelijkheden voor de Kerk in dit land vol contrasten worden met apostolisch bezorgdheid realistisch, theologisch verantwoord en in zeer vlotte taal beschreven. Dit boek is een sprekend voorbeeld van wat een bisschop, bewust van zijn universele verantwoordelijkheid, doen kan. Het getuigt tevens van een verfijnde cultuur.
J. Kerkhofs
| |
Tomas Zamarriego, S.J.
Enciclopedia de Orientacion Bibliografica
Vol. II: Ciencias religiosas. Ciencias humanas. Vol. III: Ciencias humanas. Vol. IV: Ciencias humanas. Ciencias de la materia y de la vida. - J. Flors, Barcelona, 1964-1965, geb.
Het is zelden dat de uitgevers van een encyclopedie zich zo trouw aan hun beloften houden. Voor enkele maanden gaven we in dit tijdstrift een bespreking van het eerste deel, nu reeds is het werk in vier delen voltooid. Voor de geschiedenis, de letterkunde en andere wetenschappen is deze
| |
| |
bibliografie merkelijk zwakker dan voor de godsdienstige wetenschappen. We betreuren het dat de Vlaamse en Nederlandse letterkunde helemaal niet vermeld worden. Ondanks de leemten en onnauwkeurigheden blijft het toch een merkwaardig naslagwerk, dat ook buiten de grenzen van het Spaanse taalgebied diensten kan bewijzen, vooral daar het tot nog toe enig is in zijn aard.
F. Bossuyt
| |
Die Quadrat-Bücher
36/37. Wohnort Halen, ein Architekturreportage
Peter Lehner
38. Fase Kran
Richard B. Matzig
39. Notturno
40/41. Zwischen Augen und Atem
Georg Buechner
42. Woyzeck
T. Carmi
43. Die Kupferschlange
Tschudy Verlag, St. Gallen, per deel 8,80 ZwF., dubbele delen 13,80 ZwF.
Dit is een serie voor bibliofiele fijnproevers. Zij bestaat nu vijf jaar en Hans Rudolf Hilty heeft met veel zorg een drieenveertig nummers uitgegeven: gedichten, verhalen, toneelstukken, essays, zoals men uit de recentste titels kan opmaken, en ook een enkele reportage over het wonderbare Wohnort Halen, een experiment van een vijftal jonge Zwitserse architecten, nu al enkele jaren oud, waarvan de bewoonbaarheid met de dag overtuigender bewezen wordt. Het boek bestaat uit een levendige fotoreportage hier en daar aangevuld met een suggestieve tekst. Een bijzondere vermelding verdient ook Tussen ogen en adem, nederlandse lyriek sinds 1945. Bernlef, Campert, Charles, Elburg, van der Graft, Kossmann, Kouwenaar, Lucebert, Morriën, Noordzij, Nooteboom, Polet, Scheepmaker, Vinkenoog, Vroman zijn erin met poëzie vertegenwoordigd. De gedichten zijn gegroepeerd naar bepaalde themata, zoals de titel al laat verstaan. Naast de oorspronkelijke versie staat een goede Duitse vertaling. Alle delen zijn geïllustreerd. De illustratie bij de nederlandse poëzie is van Gerard Bruning.
S. Heester
| |
Theo Stammen
Einigkeit und Recht und Freiheit
Westdeutsche Innenpolitik 1945-1955 (DTV Kokumente, 286).
Paul Sethe
Die grossen Tage
Von Mirabeau zu Boneparte (DTV, 313)
Rudolf Vierhaus
Am Hof der Hohenzollern
Aus dem Tagebuch der Baronin Spitzemberg 1865-1914 (DTV Dokumente, 318).
Deutscher Taschenbuch Verlag, München, 1965, 293, 293 en 291 pp.
In de eerste pocket verzamelt de auteur 58 documenten die het afkondigen van het Grundgesetz van de Duitse Bondsrepubliek op 23 mei 1949 voorbereidden, gevolgd door vier documenten die tot het einde van de militaire bezetting in 1954 reiken. In de tweede pocket beschrijft de auteur, met tal van sprekende details en vol zwier, de Franse revolutie van mei 1789 tot de redding van de republiek door Bonaparte op 4 oktober 1795, waarbij dan nog een paar hoofdstukken het verhaal tot 1799 rekken: hoofd-persoon is Mirabeau, voor wie de auteur een onverholen sympathie koestert. De derde pocket publiceert het zeer interessante dagboek van barones von Spitzemberg die in Berlijn vele contacten met markante persoonlijkheden, als de keizer zelf en Bismarck, had, en deze ten voeten uit weet te tekenen: zij moet een superieure vrouw geweest zijn.
M. Dierickx
| |
L. Dingemans en F. Houtart
Pastorale d'une région industrielle
L'agglomération de Charleroi.
Edit. du CEP, Brussel, 1965, 164 pp.
De driedelige enquête over de agglomeratie Charleroi is wellicht het voornaamste werk in de serie studies gerealiseerd door het Centrum voor Socio-Religieus Onderzoek (vroeger te Brussel, nu ingeschakeld in de Katholieke Universiteit te Leuven). Twee der hoofdverantwoordelijken belichten hier de voornaamste pastorale besluiten uit vermelde studie. Een lang voorwoord van Mgr. Himmer, bisschop van Doornik, onderstreept het belang van een wetenschappelijke benadering van de pastoraal.
J. Kerkhofs
|
|