| |
| |
| |
Bulgarije
Moskou's trouwste satellietstaat
A. Van Peteghem
Eind april van dit jaar maakte de wereldpers onverwacht melding van een samenzwering in Sofia tegen het regime van Todor Shivkov. Daarmee werden de schijnwerpers van het nieuws weer eens op Bulgarije gericht, maar het duurde niet lang: spoedig was het weer uit de aandacht verdwenen. Al houdt het zijn grenzen open en bezochten ook deze zomer weer duizenden westerse toeristen zijn prachtige stranden aan de Zwarte Zee, Bulgarije blijft voor velen in het Westen een onbekend land. En toch is het in vele opzichten belangrijk. Politiek is het tot nog toe Moskou's trouwste Balkanvriend gebleken. Economisch bleef het meer dan de andere landen van het Oostelijk blok vasthouden aan zijn collectivistische opvattingen. Op religieus gebied moet het regime hier niet met het katholicisme afrekenen maar met de orthodoxe godsdienst, die van oudsher diep in de aard van het Slavische volk ingeworteld is. De rebellie van landen als Roemenië en Joegoslavië heeft Bulgarije tot nog toe praktisch onberoerd gelaten. Alles samen geeft deze Balkansatelliet het beeld te zien van de klassieke, geleidelijk en rustig verlopende evolutie van een volksrepubliek.
| |
Sentimentele pro-Russische politiek
In drie opzichten verschilt Bulgarije van zijn nabuurlanden in het Oostelijk blok. In de eerste plaats is het het enige land in Oost-Europa dat om sentimentele redenen een pro-Russische mentaliteit bewaard heeft. Het waren de Russische legers van Alexander II die in 1878 het land bevrijdden van het Turkse juk. Ten tweede draagt de unieke ligging van het land ertoe bij dat het door Moskou gebruikt kan worden als factor in zijn politiek ten overstaan van de naburige Balkanlanden: Joegoslavië, Turkije en Griekenland. Dit wordt nog vergemakkelijkt door het feit dat in deze twee laatste landen ook Bulgaarse minderheden wonen. Door het verdrag van Neuilly in 1919 verloor Bulgarije het gebied van West-Tracië aan Griekenland en meteen zijn toegang tot de Egeïsche Zee. Omgekeerd wonen er minstens een half miljoen Turken in het Oosten van Bulgarije. Bovendien maakt Bulgarije aanspraak op het bezit van Macedonië, dat zich tevens uitstrekt over Griekenland en Joegoslavië. Ondergrondse redenen tot wrijving zijn er dus nog meer dan genoeg, al zijn er op het ogenblik geen accute conflicten. In 1964 kwamen er akkoorden tot stand met
| |
| |
Griekenland en Turkije en de problemen die het vreedzame naast elkaar bestaan van deze bevolkingen lange tijd in de weg hebben gestaan, heten daarmee te zijn opgelost.
Het derde verschil met andere oostelijke landen is dat Bulgarije, dat tot 1944 een koninkrijk was, praktisch nooit een democratisch-parlementair regime heeft gekend. Tussen de twee wereldoorlogen vertoont de binnenlandse politieke geschiedenis drie fasen. De periode van 1919 tot 1923 werd beheerst door de sterke man van de boerenpartij, Alexander Stambulishki. Deze was een van de vele machtige boerenleiders waaraan de Balkan steeds zo rijk is geweest. Roemenië b.v. had zijn Maniu, Joegoslavië zijn Radic. Stambulishki's economische en sociale politiek, die erop gericht was de ontwikkeling van het platteland te bevoordelen boven die van de stad, en zijn milde houding tegenover Joegoslavië ondervonden veel tegenstand. Het leger vreesde zijn pacifistische neigingen, de liberale burgerij kon hem de verwaarlozing van de stedelijke ontwikkeling niet vergeven. In de anti-Joegoslavisch gezinde Macedonische Revolutionaire Beweging vonden deze oppositionele krachten een gewillig instrument om hem gewelddadig ten val te brengen. Een militaire putsch vond plaats in juni 1923.
Van 1923 tot 1934 poogden de oude traditionele partijen tevergeefs een regering op te richten op basis van een parlementair systeem. Tenslotte nam vanaf 1934 de koning zelf het roer in handen. Hij schafte het parlementair regime af en verving de politieke regering door een niet politiek georiënteerd deskundige. In oktober 1944 namen de communisten het bewind over.
Het communisme was in Bulgarije overigens geen nieuwigheid. Reeds sedert 1919 had het land op Joegoslavië na de sterkste communistische partij in Zuid-Oost-Europa. Bij de verkiezingen van augustus 1919, die de boerenpartij aan het bewind brachten, behaalde de communistische partij reeds 25% van de stemmen. In de loop van 1920 organiseerde zij meer dan tweehonderd stakingen, waaraan meer dan 80.000 arbeiders deelnamen. Dit is vooral merkwaardig als men rekening houdt met de lage industriële ontwikkeling van het land. Haar sterkte dankte de partij in het bijzonder aan twee figuren die ook na de Tweede Wereldoorlog een grote rol zullen spelen: Georgi Dimitrov en Trajtscho Kostov.
Toen in 1923, na een mislukte communistische staatsgreep, de partij verboden werd, ging Dimitrov als balling naar Moskou, waar hij secretaris werd van de Komintern. Later speelde hij in Duitsland een beruchte rol in het proces van de Rijksdagbrand in 1933. Kostov, die in Bulgarije was gebleven, wijdde zijn krachten aan het illegale volksfront, waarin hij alle pro-Russische, antifascistische en anti-monarchistische elementen trachtte te verenigen. Zijn pogingen werden uiteindelijk met succes bekroond toen op 17 juni 1942 het Vaderlandse Front tot stand kwam, waarin de communisten, de links gerichte agrariërs onder Petkov, de socialisten en de Zveno-officierenbond zich aaneensloten. In september 1944, op het ogenblik dat het Rode Leger Sofia bezette, telde dit Front echter nog nauwelijks 4000 leden, van wie ¾ communisten.
De bezetting van Bulgarije door de Russen is een tragische geschiedenis, waarin
| |
| |
de Westelijke Mogendheden niet vrij uitgaan. In 1942 had Sofia de oorlog verklaard aan Engeland en de Verenigde Staten (niet echter aan de Sovjet-Unie) en het Het toe dat de Duitse legers op Bulgaars grondgebied bases oprichtten tegen Joegoslavië en Griekenland. Maar in april 1944 nam de pro-westerse regering onder de leiding van een vertegenwoordiger van de boerenpartij, Bagrjanov, in Kaïro contact op met de westelijke geallieerden om tot een wapenstilstandsovereenkomst te komen. Zowel Engeland als de Verenigde Staten weigerden. Op 5 september verklaarde Moskou de oorlog aan Bulgarije, ofschoon Bulgarije, juist om Ruslands toorn te ontwijken, toen reeds in oorlog was met Duitsland. Op 28 oktober werd eindelijk in Moskou een wapenstilstand gesloten door vertegenwoordigers van de eerste regering van het Vaderlandse Front onder de leiding van oud-kolonel Georgiev, de leider van de Zveno-beweging.
Reeds in 1944 werden alle burgerlijke partijen door het Vaderlandse Front lamgelegd: officieel geeft men toe dat er toen niet minder dan 25.000 personen werden aangehouden. De boerenpartij onderging hetzelfde lot toen in 1947 haar leider Petkov veroordeeld werd. In geen enkel land van het Oostelijk Blok is er ooit zo'n sterke oppositie tegen het communistische regime geweest als die van Nicolai Petkov in Bulgarije. Zelfs van zijn proces wist hij door zijn retorisch talent en zijn scherp verstand een striemend protest tegen het regime te maken; zijn oppositie kreeg des te meer aanzien daar hij zelf links gericht was. De afloop van het proces stond echter op voorhand vast: in september 1947 stierf hij aan de galg. In hetzelfde jaar werd ook Lulcev, de leider van de socialistische partij, tot levenslange hechtenis veroordeeld. In december 1948 werd de laatste oppositie van de onafhankelijke partijen tegen het communistische Vaderlandse Front gebroken; de communisten vormden samen met de linkse socialisten de Communistische Partij van Bulgarije.
Sedert 1947, het ogenblik dat de eenheidspartij het heft in handen nam, wordt het politieke leven in Bulgarije beheerst door vier personen: de reeds boven genoemde Dimitrov en Kostov en later Vulco Cervenko en Todor Shivkov. Ofschoon Dimitrov moeilijk beschouwd kan worden als een Bulgaarse Tito, was hij het met zijn Joegoslavische ambtgenoot eens over de vorming van een grote Balkanfederatie, bestaande uit Joegoslavië, Albanië en Bulgarije. Tito's breuk met Moskou bracht Dimitrov terug in het kamp van Stalin, echter niet zonder kleerscheuren voor zijn partij. Hij stierf in juni 1949 in een ziekenhuis in de omgeving van Moskou, waar hij herstellende was van een hartkwaal; of dit een natuurlijke dood was of niet, staat niet vast. Kostov was de sterkste exponent van het nationalistische communisme; in 1948 werd hij beschuldigd van verraad en titoïsme, in 1949 werd hij opgehangen. (In 1964 werd hij in zijn eer hersteld als slachtoffer van het stalinisme). Een grootscheepse zuivering herleidde in twee jaar tijd het aantal leden van de partij van 400.000 tot nauwelijks 36.000.
Dimitrov werd in 1949 opgevolgd door zijn schoonbroer Vulko Cervenko, een Stalinist. In 1954 moest deze echter de plaats ruimen voor Todor Shivkov. Sindsdien wisselen deze twee elkaar af. Op het ogenblik is Shivkov weer
| |
| |
nummer één. Hij volgt een tamelijk liberale koers, met name op economisch gebied.
Over de putsch van 7 april 11. kan men in Sofia zelf ook nu nog niet veel vernemen. Overheidsinstanties verwijzen naar de officiële communiqué's en onder het volk is er weinig van bekend geraakt. Het ging dan ook meer om een inwendige partijstrijd. Slechts enkele dingen staan vast. Er heeft wel degelijk een samenzwering plaatsgehad. De eerste berichten bereikten het Westen via een Bulgaarse U.P.I.-correspondent. De samenzwering werd dezelfde dag in de kiem gesmoord door de veiligheidspolitie; een staatsgreep werd dus verijdeld. De samenzweerders zijn ofwel gearresteerd of pleegden zelfmoord of wisten te ontsnappen. De putsch werd geleid door Todorof-Gorunja, de chef van de centrale voor waterbouwkunde, generaal Zvetko Aneff, de militaire gouverneur van Sofia, en Zolo Kruneff, een ambtenaar van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij werden gedekt door een groot aantal hoge officieren. Het verleden van deze topfiguren schijnt erop te wijzen dat het complot een zuiver nationalistisch karakter had en erop gericht was Bulgarije een eigen statuut te geven in het communistische blok.
| |
Economische gebondenheid en vrijheid
Op economisch gebied vertoont Bulgarije de typische kenmerken van een landbouwstaat die zo spoedig mogelijk wil industrialiseren. In 1959 leverde de industrie slechts 8,6% van het nationale inkomen, de landbouw daarentegen 52,1%, de handel 10%. Op het ogenblik echter bedraagt het aandeel van de industrie reeds meer dan 40%. Steeds meer mensen verlaten het platteland en trekken naar de stad, waar de lonen hoger zijn en het comfort aantrekkelijker. Vele jonge mensen die hun soldatendienst verrichten in de stad, keren niet meer terug naar het harde leven in de dorpen. In 1900 telden de steden slechts 20% van de bevolking, nu reeds 43%. Van 1934 tot 1960 is de bevolking van Sofia bijna verdubbeld, van 403.600 tot meer dan 750.000.
In 1960 bedroeg het jaarlijkse inkomen van de boer ongeveer 4.290 levas (1 leva = ± 7,50 F of f 0,54), terwijl dat van de industrie-arbeider tot 8.574 levas gaat. Toch wordt de landbouw overal in Bulgarije nog steeds verheerlijkt; toeristen worden overstelpt met uitnodigingen om een bezoek te brengen aan een aantal zorgvuldig uitgekozen kolchozen.
Het kolchozensysteem is hier veel strakker gebleven dan in de andere landen van het Oostblok, waar de privé bedrijven steeds meer armslag krijgen. Volgens de officiële gegevens zijn in Bulgarije nog steeds 82% van de landbouwbedrijven gecollectiviseerd. Deze verdelen onder elkaar meer dan 86% van de landbouwoppervlakte. De rest wordt ongemoeid in particuliere handen gelaten: deze in de bergen gelegen gronden zijn te moeilijk toegankelijk of komen niet in aanmerking voor collectieve exploitatie. Juridisch bezit de Bulgaarse Produktiegemeenschap, zoals de kolchoze heet, een bijzonder statuut. De leden die hun gronden hebben ingebracht, bewaren deze in volledige eigendom. Zij kunnen ze verpanden of verkopen; de produktiegemeenschap betaalt hun een
| |
| |
pachtgeld voor de gebruikte gronden. Deze collectivisering is niet zonder slag of stoot verlopen. Er zijn verschillende boerenopstanden geweest, waarbij zelfs het leger tussenbeide moest komen. Op het ogenblik echter is het landbouw-front hier rustiger dan elders achter het IJzeren Gordijn. Uit de officiële statistieken blijkt niet dat de collectivisering veel bijgedragen heeft tot de verhoging van de produktie. Tegenover 1939 (100) bereikt men nu in het beste geval (melk) 340, gemiddeld echter slechts 110.
De industrialisatie van het land verliep tot nog toe in vier vijfjarenplannen. Het eerste moest lopen van 1949 tot 1953, maar had zijn cijfers reeds in 1952 bereikt. Het tweede liep van 1953 tot 1957, het derde werd ook vroegtijdig verwezenlijkt (1958-1960), het vierde is nu aan de gang (1961-1965). In het tijdschrift Bulgaria Today vindt men regelmatig indrukwekkende lijsten van nieuw opgerichte industriële ondernemingen. In 1963 ontstonden de thermische centrale van Maritza Ost met een jaarcapaciteit van 600.000 Kw, de olieraffinaderij van Bourgas die jaarlijks 2 miljoen ton olieprodukten verwerkt, en het ijzer- en staalbedrijf van Kremikowski met een jaarlijkse produktiecapaciteit van 3.200.000 ton. De investeringen in de industrie zijn uitzonderlijk hoog. Gemiddeld geeft de regering per bedrijf viermaal meer uit aan investeringskapitaal dan aan lonen. Hiervan krijgt de zware industrie een steeds groter wordend aandeel. In 1939 gingen nog 77,4% van de investeringen naar de verbruiksgoederen tegenover 22,6% naar de zware industrie. Tegenwoordig bedragen deze cijfers 50,1 en 49,9%.
Het grootste probleem is echter van bedrijfseconomische aard. Officiële zegslieden in Sofia geven toe dat meer dan 200 grote bedrijven nog steeds met verlies werken, waarbij de staat jaarlijks minstens 110 miljoen levas moet bijschieten. Dit is nog weinig vergeleken bij de acht miljard die de steun aan de buitenlandse handel vereist. Vandaar geldt voor Bulgarije, zoals trouwens voor alle landen van het Oostelijk Blok, de dubbele stelregel: 1) verhoging van de exporthandel met het Westen; 2) decentralisatie van de economie, zodat er meer vrijheid gelaten kan worden aan het particulier initiatief. Sofia volgt deze twee stelregels, zij het aarzelend. Vooral de liberalisering van de ondernemingen is belangrijk. Bulgarije volgt daarin trouwens de ideeën die door de leidende Russische economisten (o.m. Libermann) naar voren worden gebracht. En de resultaten zijn inderdaad indrukwekkend. In vijf van de dertig economische gebieden van Bulgarije werken op het ogenblik alle bedrijven in volledige vrijheid. Het begon met de textielfabriek van Liliana Dimitrowa in Sofia, die als proefbedrijf werd uitgekozen. Na één jaar reeds konden de lonen met 10% verhoogd worden. Professor Angel Miloschewski van de Universiteit van Sofia heeft nu zelfs voorgesteld, de fabrieken in handen te geven van een bedrijfsleiding die gekozen wordt door de arbeiders zelf, en de lonen te koppelen aan de bedrijfsresultaten, om zodoende de arbeiders meer in de onderneming te interesseren. Indien deze theorieën ingang vinden, dan zou het Bulgaarse economische leven sterk gaan lijken op het Joegoslavische, waar men al jaren lang met gunstig resultaat experimenteert met arbeidsraden.
| |
| |
| |
De kerken
Op het Alexander Newski-plein in het hart van Sofia bevindt zich een van de prachtigste orthodoxe kathedralen van Oost-Europa. Ze is gewijd aan de Heilige Sofia. Twee gedenkplaten herinneren aan haar roemrijk verleden en aan de recente geschiedenis. De ene vermeldt: ‘Hier werden de eerste gebeden gezegd na de verkiezing van Cyrillus tot Patriarch van Bulgarije in 1953. De kerk van de Heilige Sofia werd in 1949 bezocht door maarschalk Vorochilov, alsook door Alexis, Patriarch van Rusland, en Justinianus, Patriarch van Roemenië’. De tekst van de tweede is nog sprekender: ‘Eeuwige hulde aan de Russische soldaten, gevallen voor de bevrijding van Bulgarije’.
Ogenschijnlijk is het probleem van de godsdiensten in Bulgarije opgelost, tot bevrediging van alle partijen. Overal, in de steden zowel als op het platteland, bewegen de popen zich vrij op straat. De kerken zijn overal open, de kloosters zijn bevolkt en worden door de staat gerestaureerd en onderhouden. Maar dit is slechts de oppervlakte, het probleem ligt dieper.
Er bestaan in Bulgarije vier godsdiensten. De belangrijkste is de orthodoxe. Vervolgens de islam, die vooral verspreid is onder de Turkse minderheden en minstens een half miljoen aanhangers telt. Ten derde het protestantisme, dat hier door Amerikaanse en Engelse zendelingen werd verspreid, die reeds in het midden van de vorige eeuw in het land talrijke scholen en hospitalen oprichtten. De katholieke groep tenslotte vormde tot 1952 een kleine minderheid met nauwelijks 67.000 gelovigen op een totale bevolking van 6.078.000. Ze waren verdeeld over drie kerkprovincies: het bisdom Nikopol, het apostolisch vicariaat Sofia en Filippopol en het apostolisch exarchaat voor de gelovigen van de byzantijnse ritus (ongeveer 6000 leden). Ondanks hun klein aantal bedienden de katholieken tien scholen, twee grote ziekenhuizen en zes weeshuizen. In totaal waren er 127 priesters en ongeveer 200 mannelijke en vrouwelijke religieuzen. De H. Stoel was in Bulgarije vertegenwoordigd door een apostolisch delegaat, die echter geen diplomatieke status bezat.
In de godsdienstpolitiek van het regime kan men twee fasen onderscheiden: die van de totale vernietiging, van 1944 tot 1953, en die van het langzame herstel, welke in 1953 begon en nog steeds voortduurt. Aan deze tweede fase heeft de katholieke kerk echter geen deel gehad: zij werd praktisch volledig geknakt en heeft zich bij gebrek aan priesters niet kunnen herstellen.
Met de communistische staatsgreep in 1944 keerde een golf van terreur zich in de eerste plaats tegen de sterkste godsdienstgemeenschap van het land, de orthodoxe. Haar drie voornaamste leiders werden uitgeschakeld. Aartsbisschop Boris van Nevrokop werd door de geheime politie doodgeschoten in het portaal van zijn kerk; de prior van het grote klooster van Rila, aartsbisschop Kalistrat, werd veroordeeld tot vijftien jaar dwangarbeid; het hoofd van de Bulgaarse kerk, de exarch Stefanus, werd verbannen naar een afgelegen dorp. Talrijke popen werden gearresteerd, kerken en kloosters werden gesloten. Als gevolg van deze verschrikking verlieten vele orthodoxe gelovigen de kerk en werden muzelman, in de hoop hun godsdienstpraktijk in besloten gemeenschap voort
| |
| |
te kunnen zetten. Toen deze ghettopraktijken ontdekt werden, ging de regering ook de muzelmaanse instellingen vervolgen. Moskeeën werden vernield en de drie Koranscholen - de enige die in Europa overgebleven waren - werden gesloten.
Het protestantisme werd beschouwd als een spionagehaard in dienst van Engeland en Amerika. Protestantse geestelijken werden in opeenvolgende processen veroordeeld, uit hun ambt ontzet en verbannen. De laatste dominees verdwenen in februari 1949. Ook de katholieken verweet men, in dienst te staan van een vreemde mogendheid. In heel Oost-Europa vindt de strijd tegen het katholicisme inderdaad voedsel in de binding van de lokale kerk aan het Vaticaan. Gesprekspartners in Hongarije, Roemenië, Bulgarije en zelfs Joegoslavië komen telkens weer terug op dit aspect van het godsdienstprobleem. Vatte Kardinaal Stepinac destijds in zijn politiek testament zijn strijd tegen het regime niet samen in de formule: ‘Trouw aan God, trouw aan Rome’? De grootste slag werd de katholieke kerk in Bulgarije dan ook toegebracht door twee maatregelen die beide bedoeld waren om het contact met Rome te verbreken. In 1949 werd aan de toenmalige apostolische delegaat, mgr. Galloni, die na een bezoek aan Rome naar Sofia terug wilde keren, de toegang tot het land ontzegd. Op 17 februari van hetzelfde jaar keurde de Nationale Vergadering de wet goed inzake de godsdienstige confessies, waarvan vier artikelen de ondergang van de protestantse en de katholieke kerken betekenden:
Art. 9: De leiders van iedere confessie zijn verantwoordelijk tegenover de staat. De bedienaren van de eredienst kunnen in dienst blijven, van hun functies worden ontheven of overgeplaatst na voorafgaande toestemming van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Bedienaren van een eredienst welke behoren tot een confessie welke in economische betrekkingen staat met het buitenland, mogen niet benoemd worden zonder dat hun benoeming goedgekeurd en bevestigd wordt door hetzelfde ministerie. Bij het aanvaarden van hun functie moeten ze een plechtige belofte van trouw aan de regering afleggen.
Art. 10: Alleen Bulgaarse staatsburgers kunnen bedienaren van de eredienst zijn of enige andere kerkelijke functie vervullen.
Art. 25: De confessies, de orden, congregaties of missies die hun zetel in het buitenland hebben, mogen geen dochterinstellingen oprichten in Bulgarije. De reeds bestaande instituten van dien aard zullen gesloten worden binnen één maand na het van kracht worden van dit decreet. Al hun bezittingen worden eigendom van de staat.
Art. 32: Alle kerkgemeenschappen moeten hun eigen statuut opstellen, dat moet goedgekeurd worden door de Minister van Buitenlandse Zaken.
Daarmee werd het katholicisme in Bulgarije het leven onmogelijk gemaakt. De vrouwelijke religieuzen werden uit de kloosters, de ziekenhuizen en weeshuizen verbannen. Het groot-seminarie van Sofia en de bestaande klein-seminaries van Plovdiv, Stara Zagora en Rousse werden gesloten. De kerkelijke hiërarchie werd vernietigd. Mgr. Bossilkov van Nikopol werd ter dood veroordeeld en verblijft nu als gevangene in een krankzinnigengesticht. Mgr. Romanov, apostolisch vicaris van Sofia en Filippopol, is sedert 1952 verdwenen.
| |
| |
Mgr. Cyrill Kurteff, apostolisch exarch voor de gelovigen van de byzantijnse ritus, verblijft in huisarrest onder toezicht van de veiligheidspolitie.
Er zijn op dit ogenblik in Bulgarije geen sporen van katholicisme meer te bespeuren. Door hun klein aantal en door het gebrek aan leiders en priesters verkeren de katholieken er in een hopeloze toestand. Voorlopig zijn ze tot uitsterven gedoemd.
Met de dood van Stalin in 1953 werd de houding van de Bulgaarse regering tegenover de overgebleven godsdiensten milder. Reeds in mei 1953 werd met steun van de regering voor het eerst sedert 1395 een nieuwe onafhankelijke patriarch voor Bulgarije gekozen, de aartsbisschop Cyrillus van Plovdiv. Meteen kreeg de orthodoxe kerk in Bulgarije een eigen nationaal karakter en verloor ze haar banden met het orthodoxe patriarchaat van Constantinopel waaronder ze tot dan toe had geressorteerd. Sedert die tijd bestaat er een gewapende vrede tussen de regering en de orthodoxe kerk.
Ook van regeringszijde wordt thans toegegeven dat dit gebaar van toegevendheid niet zonder bijbedoelingen was. Men zag onder meer in dat de gewetensdwang op den duur onhoudbaar was. De kerk kreeg meer bestaansmogelijkheden onder de vorm van een aantal belangrijke materiële voordelen. De grote kloosters (Rila, Tirnowo, Trojan) werden hersteld. Nieuwe seminaries werden opgericht, nieuwe bisschopswijdingen werden toegestaan en verschillende tijdschriften (o.a. dat van de Hl. Synode) mochten opnieuw verschijnen. De prijs die daarvoor betaald wordt is een belofte van trouw aan de regering en aan het nieuwe regime. Zo moesten de orthodoxe priesters bv. stelling nemen tegen Engeland in het Suez-conflict in 1956 en later in de Cyprus-affaire. Ze ondersteunen de Bulgaars-Russische vriendschap en vormen een zogenaamd vredesfront. Regelmatig worden hun politieke verklaringen door radio Sofia omgeroepen. Dezelfde houding nam de regering aan tegenover de Islam. Ook deze krijgt nu steun. Daarmee hoopt men de 500.000 man sterke Turkse minderheid gunstig en de anti-Bulgaarse mentaliteit van de Turkse regering milder te stemmen. Van de andere kant bevordert nu ook de groot-mufti van Bulgarije, Akiff Osmanov, de populariteit van de regering.
De regering wil echter nog verder gaan. Het feit dat de orthodoxe kerk een nationale kerk is geworden en dat haar leiders en de gelovigen het regime trouw willen zijn, volstaat niet. De leiders in Sofia eisen het recht op om de jeugd een volledig atheïstische opvoeding te geven. In de scholen kan geen godsdienstonderricht meer gegeven worden. En aan de ouders wordt tevens het recht ontzegd hun kinderen nog te beïnvloeden op moreel gebied: ‘Als de ouders zelf nog gevangen zitten in de kerker van godsdienstige vooroordelen en de kinderen dus niet kunnen helpen in hun atheïstische opvoeding, dat ze dan toch ophouden het werk van de scholen te storen om geen schadelijk conflict in de ziel van het kind te doen ontstaan. Alle religieus ingestelde vaders en moeders moeten er aan denken dat ze moeten vermijden de hoofden van hun kinderen te vullen met een massa religieuze vooroordelen, die hun kinderen de weg in het leven maar bemoeilijken’ (Otetschestwen Front, Sofia).
| |
| |
| |
Bulgarije, het Pruisen of het Oost-Duitsland van de Balkan?
Men heeft de Bulgaren wel eens de Pruisen van de Balkan genoemd. In de loop van hun geschiedenis hebben ze zich in de strijd tegen ontelbare vijanden harde en trotse vechters getoond.
Het communistisch regime heeft niets van de oude territoriale eisen laten vallen. In elke Bulgaar sluimert de afgunst op zijn Balkanburen: Griekenland, Joegoslavië en Turkije. Moskou beschikt daardoor over een satelliet die het altijd kan inzetten tegen één van deze landen.
Bulgarije's trouw aan de Sovjet-Unie staat tot nog toe vast. Concessies die in alle landen van het Oostelijk blok gedaan worden aan de liberaliserende eisen van het ogenblik, bevinden zich hier nog in een pril stadium. Op veel gebieden worden de teugels nog heel strak gehouden, behalve wat de industriële vernieuwing betreft. Voortdurend kijkt Sofia Moskou naar de ogen. Bulgarije is het Oost-Duitsland van de Balkan.
|
|