| |
| |
| |
India en Pakistan
Achtergrond van het geschil
* * *
‘Ziet naar wat u verenigt, niet naar wat u verdeelt’. Als er één deel van de wereld is waar men deze oproep van Joannes XXIII ter harte zou moeten nemen, dan wel het subcontinent van India en Pakistan. Er is inderdaad veel dat de Hindoeïstische en Islamitische bevolkingen die hier leven verdeelt, vooral hun godsdienst. Het Hindoeïsme en de Islam staan op twee radicaal tegenovergestelde polen van het algemeen menselijke godsdienstgevoel, en deze godsdiensten beïnvloeden, ja, beheersen zowel het individuele als het sociale dagelijkse leven van de bevolking méér dan het christendom dat doet in het Westen.
De Islam beklemtoont Gods transcendentie: ‘Er is maar één Allah en hij heeft geen gelijke’. Het Hindoeïsme viert Gods immanentie, zijn talloze verschijningen of vertolkingen, zijn (niet helemaal met menswordingen of incarnaties gelijk te stellen) periodieke ‘avatars’ of nederdalingen in de natuur. De Islam legt de nadruk op de onoverbrugbare afstand tussen God en mens. Het oudste inzicht van het Hindoeïsme daarentegen is reeds sedert de tijd van de ‘Vedas’, ongeveer duizend jaar voor Christus, het fameuze ‘tattvamasi’: ‘Dát (God) zijt gij zelf (mens)’. En zelfs de meest modernistische stromingen in het Hindoeïsme, zoals b.v. de Ram Krishna Mission, worden nog steeds door dit inzicht bezield. De Islam is strak monotheïstisch en uiteraard iconoclastisch: in de naakte moskeeën vindt men uitsluitend (Arabische) teksten uit de Koran, geen enkel beeld. Het Hindoeïsme daarentegen, dat ook wel Gods fundamentele eenheid kent, is ronduit polytheïstisch en wordt gevoed door een welige en steeds vitale mythologie: de tempels krioelen van zogenaamde afgoden en de eredienst is niet mogelijk zonder goddelijke ‘verbeeldingen’. God heeft geen gezicht, zegt het Hindoeïsme; om hem te vereren moeten wij hem aanwezig maken door hem een vorm te geven. Terwijl de Mohammedaanse eredienst stil, ingetogen en ordelijk verloopt, is de Hindoese eredienst levendig, uitgelaten, lawaaierig.
Buiten de handel (vooral op de markten, minder in de winkels) is er tussen de twee gemeenschappen nagenoeg geen sociaal contact: geen huwelijken, maar ook geen gezamenlijke feesten, en wie ook maar enigszins weet welk een belangrijke rol het religieuze feest hier in het sociale leven speelt, beseft wat deze ‘apartheid’ betekent. De twee gemeenschappen hebben hun eigen jaartel- | |
| |
ling, hun eigen kalender, hun eigen kleding, hun eigen etiquette en.... hun eigen keuken. Op reis ga je niet zomaar gewoon naar een restaurant, je gaat naar een Hindoe- of een Moslimrestaurant.
En toch, ondanks deze grote verschillen hebben Hindoes en Moslims lange tijd in vrede en harmonie samengeleefd. Zij leefden op en van hetzelfde land, onder hetzelfde klimaat: droogte en regen brachten ellende en welvaart over beide gemeenschappen gelijk. En er is vooral één periode van hun geschiedenis geweest die hen heeft samengebracht. In de goede jaren van het Moghulse Rijk, onder de Moslimse keizers Akbar en Jehangir in de 17e eeuw, kwam er inderdaad een gemengde Hindoe-Moslimse cultuur tot stand. De neerslag daarvan vindt men terug in de taal van Noord-Indië, die van het Sanskriet afstamt en Hindi genoemd wordt wanneer ze in Sanskrietisch, Oerdoe als ze in Arabisch schrift geschreven wordt. Het Oerdoe is nu de gemeenschappelijke taal van West-Pakistan en van de Moslims in Noord-Indië. Anderzijds hebben ook Oost-Pakistan en West-Bengalen een gemeenschappelijke taal: het Bengaals. In de eerste opstand tegen het Britse bewind, de Mutiny van 1857, vochten Moslims en Hindoes samen tegen de Engelsen. Kort daarna kwam de nationale beweging van de Congres Partij tot stand. Dit ‘Indian National Congress’ was helemaal vrij van alle ‘communalisme’, d.w.z. van ieder specifiek Hindoe of Mohammedaans gemeenschapsgevoel op zuiver godsdienstige basis. Wel waren er, wegens hun relatieve culturele en sociale achterstand, minder Moslims in vertegenwoordigd dan Hindoes, maar het Congress was wel degelijk Indisch-nationaal, niet Hindoe.
Toen de Engelse bewindvoerders in deze nationale beweging een bedreiging gingen zien voor de handhaving van hun heerschappij, begonnen zij bewust en doelmatig de oeroude politiek van het ‘divide et impera’ toe te passen en de Moslims tegen de Hindoes op te zetten. Toen zij onder druk van de Congres Partij moesten toegeven aan de vraag naar democratisch-nationale instellingen met een zekere mate van parlementaire volksvertegenwoordiging en de eerste verkiezingen toelieten, organiseerden zij deze in een noodlottig communalistische geest. Zij stelden twee kiezerskorpsen op: de Hindoes konden Hindoese vertegenwoordigers kiezen, de Moslims Mohammedaanse. In deze ‘seperate electorates’ lag de kiem van het huidige India en Pakistan.
Wel slaagden grote Indische volksleiders er van tijd tot tijd nog in, de gehele Indische bevolking zonder onderscheid van religie in de strijd tegen de Engelsen te verenigen. In de eerste beweging van geweldloos verzet (de ‘satyagraha’) in de jaren twintig werkten de twee Mohammedaanse gebroeders Ali samen met Gandhi. Tijdens de Tweede Wereldoorlog wist Subhas Chandra Bose, de politieke leider van de vrijheidsbeweging, alle Indiërs te verzamelen onder de leuze: ‘Hindoes en Moslims, weest één’. Zijn grote medestander, de militaire leider van het Indian National Army onder de Indische krijgsgevangenen in de Japanse kampen in Malaya, Singapore en elders, was een Moslim. Toen zij beiden na de oorlog door de Engelsen veroordeeld werden wegens verraad aan het Imperium, kwamen Hindoes en Moslims daar samen tegen in verzet.
Eén man echter, Jinnah, ging hardnekkig tegen de eenheid in. Zoals Gandhi
| |
| |
de ‘vader van India’ genoemd wordt, draagt Jinnah terecht de naam van ‘vader van Pakistan’. Aanvankelijk lid van de Congres Partij, brak hij reeds in de jaren dertig met Gandhi. Hij verhief het communalisme tot een politiek beginsel. Hij verspreidde onder de Moslims de theorie van de twee naties, de theorie dat Hindoes en Moslims méér waren dan twee verschillende godsdienstige groepen: twee afzonderlijke naties. Het principe uit de tijd van de godsdienstoorlogen in het Westen, ‘cuius regio, eius religio’, keerde hij om: ‘cuius religio, eius regio’, en meteen gaf hij dit principe een veel wijdere toepassing. Niet de godsdienst van de prins of de leiders van het volk bepaalt de godsdienst van het land, maar de godsdienst van de bevolking bepaalt de staat tot welke zij moet behoren: de Hindoes horen thuis in Indië, de Moslims in Pakistan en Pakistan moet een Zuivere (een zuiver Mohammedaanse) Staat worden.
Onder zijn leiding verstarde de ‘Muslim League’ tot een communalistische groep, die voor de ‘partition’ of de splitsing van Indië ging ijveren. Noch Gandhi, Nehroe en de andere Congresleiders, noch de laatste Engelse Vice-roys, Wavell en Mountbatten, konden Jinnah tot rede brengen. Direct na de Tweede Wereldoorlog dreigde er een burgeroorlog. Om vredeswil en met de dood in het hart stemden de Congresleiders uiteindelijk toe in wat zij de vivisectie van Indië noemden en in 1947 droegen de Engelsen hun souvereiniteit niet aan het éne India over maar aan twee onafhankelijke staten.
De stichting van Pakistan gaf het sein tot een ware volksverhuizing in West-Indië. Bijna alle Hindoes en Sihks trokken uit Pakistan weg naar West-Indië en bijna alle Moslims uit West-Indië naar Pakistan. Velen werden onderweg of reeds voor hun vertrek vermoord. Tijdens de ‘Great Killing’ in Calcutta werden tienduizenden mensen koelbloedig om het leven gebracht, alleen maar omdat zij tot een andere godsdienst behoorden. De exodus van Hindoes uit Oost-Pakistan (of Oost-Bengalen) naar West-Bengalen in Indië, die toen begon, duurt nog steeds voort. In 1947, het jaar van de ‘partition’ waren er in Oost-Pakistan tien miljoen Hindoes, nu nog slechts een vijf miljoen.
Tegen deze massale immigratie voelt de Indische regering zich verplicht een ‘muur’ op te richten. Immigranten zonder ‘immigration certificate’ krijgen geen recht op staatshulp en zulk een certificaat is heel moeilijk te verkrijgen. Zonder deze maatregel zouden wel alle Hindoes van Oost-Pakistan een toevlucht zoeken in West-Bengalen. Maar de economische toestand, in Calcutta met name, is reeds zo wankel, dat hij niet nog meer in gevaar gebracht mag worden door miljoenen vluchtelingen die slechts heel traag in het reeds overbevolkte land opgeslorpt kunnen worden.
| |
Kasjmir
Toen de Engelsen Indië in twee onafhankelijke staten splitsten, gold dit rechtstreeks alleen voor het eigenlijke Brits Indië, dat direct door hen beheerd werd. In het andere Indië, dat van de min of meer onafhankelijke vorstendommen, werd de keuze, tot welke van de twee staten zij wilden behoren, aan de Radja's overgelaten. Aangezien deze vorstendommen echter nog nagenoeg geen democratische instellingen hadden, waren volksraadplegingen uitgesloten.
| |
| |
De Radja van Kasjmir was een Hindoe en hij opteerde voor India. De bevolking van Kasjmir was echter overwegend Moslim en Pakistan eiste Kasjmir bijgevolg voor zich op. Vrijbuiters uit Pakistan, gevolgd door geregelde Pakistaanse troepen, vielen Kasjmir binnen. Onmiddellijk na hun ontstaan werden India en Pakistan dus reeds in een oorlog verwikkeld. De UNO trachtte te bemiddelen. Pakistan eiste een referendum. India verklaarde zich daarmee akkoord op voorwaarde dat Pakistan eerst zijn troepen uit Kasjmir terugtrok. De oude spreuk indachtig: ‘melior est positio possidentis’, bleef Pakistan ongeveer een derde deel van Kasjmir bezetten, met name de vruchtbare vlakte, die de naam ‘Azad Kasjmir’ (Vrij Kasjmir) kreeg. India behield de hoogvlakte met de toeristisch aantrekkelijke hoofdstad Srinagar. Kasjmir was van dat ogenblik af in tweeën gesplitst door een aan beide zijden sterk bezette en militair verdedigde ‘cease-fire-line’.
Andere verwikkelingen maakten de situatie nog hachelijker. China maakte aanspraak op Ladhak, de Noord-Oostelijke hoek van Kasjmir, samen met Nepal, Sikkim, Bhutan en Nefa een van de ‘vijf vingers van Tibets handpalm’. De bevolking van deze streken bestaat uit niet-Indische, mongoloïde stammen die inderdaad veel verwantschap vertonen met Tibet, en de grenzen waren hier door de Engelsen nooit duidelijk getrokken. Tegen de militaire bezetting van Noordoost-Kasjmir kon India niet veel meer doen dan protesteren. Pakistan daarentegen keurde de inlijving formeel goed en sloot met China een niet-aan-valspakt: ‘de vijanden van mijn vijanden zijn mijn vrienden’.
| |
Gelijk of ongelijk
Heel de kwestie Kasjmir dient men te zien tegen de achtergrond van en in samenhang met de coëxistentie van de twee grote religieuze gemeenschappen in Indië. Kasjmir telt ongeveer 3 miljoen Moslims, heel India echter meer dan 40 miljoen. Meestal vormen zij kleine minderheden in de lokale Hindoe bevolking, in sommige streken vormen zij bijna of helemaal de meerderheid (er zijn b.v. meer Moslims in de Zuid-Indische staat Kerala dan in Kasjmir). Wat moet er met al deze mensen gebeuren als men consequent wil zijn met Jinnahs theorie van de twee naties? Moeten zij allemaal naar Pakistan emigreren, of daar waar zij talrijk genoeg zijn zich van India afscheiden?
Het is een feit dat zij niet wensen te emigreren. De exodus van Hindoes uit Oost-Pakistan naar West-Bengalen is een éénrichtingverkeer. Zelfs de anti-Moslim onlusten die in januari en maart 1964 in en rond Calcutta plaatshadden, hebben daar niets aan veranderd. Hoe wreed en bloedig die ook waren. Toen in december 1963, juist voordat de kwestie Kasjmir voor de zoveelste maal in de Uno behandeld zou worden, in Sriganar, de hoofdstad van Kasjmir, onder geheimzinnige omstandigheden een haar van Mohammed werd vervreemd, beschuldigden de Moslims de Hindoes van deze heiligschennende diefstal en er ontstond een anti-Hindoe rel in Khulna, het Oost-Pakistaanse district dat aan West-Bengalen grenst: verschillende Hindoes werden vermoord en een nieuwe golf van Hindoe vluchtelingen arriveerde in Calcutta. In de stad deden de wildste geruchten de ronde (b.v. onder de vis die Calcutta uit Oost-Pakistan
| |
| |
moet invoeren, zou men mensenvlees gevonden hebben). Door de Hindoe bevolking werden vier dagen en nachten lang hele Moslimwijken in brand gestoken en honderden winkels geplunderd. Bij de represailles in Dacca, de hoofdstad van Oost-Pakistan, werd een Amerikaanse missionaris vermoord die Hindoes tegen de Moslims trachtte te beschermen. Toen de Hindoes daarop, in de Goede Week 1964, opnieuw weerwraak namen - ditmaal in de buurt van de twee staalsteden, Jamshedspoer en Rourkela - gaf de Vlaamse jezuïet Herman Rasschaert zijn leven om Moslims tegen Hindoes te beschermen. (De Indische minister van Binnenlandse Zaken noemde hem in een radiotoespraak tot de hele bevolking: ‘een martelaar voor de verstandhouding tussen de twee gemeenschappen’). Met hem werd een hele groep Moslims, waaronder vrouwen en kinderen, in de moskee gestenigd en met messen doodgestoken. Welnu, ondanks deze bloedige vervolgingen, die het werk zijn van fanatieke communalistische Hindoe-organisaties, denken de Moslims in West-Bengalen er niet aan India te verlaten en een toevlucht te zoeken bij hun geloofsgenoten in Oost-Pakistan. Nog steeds zijn er in Calcutta alleen een half miljoen Moslims; zij blijven er alsof er niets gebeurd was.
Houdt men vast aan Jinnahs theorie van de twee naties, dan zouden deze mensen, net als heel Kasjmir, naar Pakistan moeten gaan. Baseert men zich daarentegen op de Grondwet van India (en dit is toch de gewone praktijk in moderne staten), dan is er geen enkele reden waarom Kasjmir niet bij India zou blijven. Het Voorwoord van deze grondwet waarborgt gelijke rechten voor alle burgers zonder onderscheid van ras, klasse of godsdienst. En dit principe wordt door de regering over het algemeen eerlijk nageleefd. Noch de Moslims, noch de andere godsdienstige minderheden, zoals de Christenen, hebben over het algemeen over de houding en het gedrag van de regeringsinstanties te klagen.
Hetzelfde kan men echter niet zeggen van Pakistan. Sedert de onafhankelijkheid heeft daar een onafgebroken touwtrekken plaatsgehad tussen modernistisch gezinde intellectuelen en politici aan de ene kant, die ook aan Pakistan een moderne grondwet willen geven zoals die van India, en de ‘Moulvies’ en ‘Mollahs’ (Moslimse geestelijken) aan de andere kant, die van Pakistan een Islamitische staat wilden maken, ook politiek op de Koran gevestigd. Deze laatsten hebben de overhand gehaald en Pakistan is uiteindelijk de ‘Islamic Republic of Pakistan’ geworden. De hogere regeringskringen gedragen zich fair tegenover de niet-Mohammedaanse minderheden; de lagere ambtenaren en de ‘Moulvies’ en ‘Mollahs’ daarentegen vieren hun fanatisme bot. Niet voor niets zijn er alleen al in 1964 500.000 Hindoes en 50.000 christenen uit Pakistan naar India geëmigreerd, de eersten naar West-Bengalen, de laatsten naar Assam.
| |
Oplossing?
Er is voor dit probleem waarschijnlijk geen afdoende en volledige oplossing te vinden die de spanningen en onenigheid tussen Hindoes en Moslims in het sub-continent eens en voorgoed kan doen verdwijnen. Men kan alleen proberen het conflict te beheersen of in te dammen. Daarvoor is het echter nodig dat
| |
| |
Pakistan zijn schrille, soms hysterische anti-Indische propaganda opgeeft. De verbittering van de verhoudingen in Kasjmir is waarschijnlijk aan dit fanatisme te wijten. Vóór het ontstaan van Pakistan woonden Hindoes en Moslims in vrede en harmonie in het idyllische Kasjmir samen. Van hun kant moeten de Congresleiders in de Indische regering zich aan een zekere, tijdelijke onpopulariteit bloot durven stellen door zich niet op sleeptouw te laten nemen door communalistische pressiegroepen en partijen van Hindoes die al jaren lang om een ‘harde’ politiek tegen Pakistan schreeuwen. Beide landen moeten inzien:
1. dat zij te arm zijn om oorlog te voeren, dat die oorlog hen nog meer zal verarmen en dat alleen derde partijen (zoals China) er voordeel bij kunnen halen;
2. dat zij geografisch en economisch op elkaar zijn aangewezen. West-Pakistan en Punjab in India vormen samen de éne Indusvallei; Oost-Pakistan en West-Bengalen de éne Gangesdelta. De jute die in Oost-Pakistan gewonnen wordt, moet verwerkt worden in de fabrieken rond Calcutta en Calcutta is de uitvoer -haven; omgekeerd is Karachi in West-Pakistan de natuurlijke haven voor het Indische Punjab. Verdrijft men alle Moslims uit Calcutta, dan ligt meteen het hele bouwbedrijf lam, hetzelfde geldt voor de groentenvoorziening. En zo zijn er talrijke andere voorbeelden te noemen. Beter dan zich verbeten blind te staren op wat hen verdeelt, zouden beide landen de voorrang moeten geven aan wat hen samenbindt.
|
|