| |
| |
| |
Veertig jaar communisme in Latijns Amerika
A. van Peteghem
Enkele jaren geleden analyseerde Arismendi, de toenmalige secretaris-generaal van de communistische partij van Uruguay, de voorwaarden voor het tot stand komen van een communistische revolutie in Zuid-Amerika. Daartoe waren volgens hem zes factoren van politieke, sociale en economische aard nodig. In de eerste plaats was het een verheugend teken, dat er reeds één anti-imperialistische en nationale staat bestond op het Zuid-Amerikaanse continent, het Cuba van Fidel Castro. Ten tweede moet de sociaal-economische structuur van de maatschappij zo slecht zijn, dat ze vanzelf een voedingsbodem wordt voor revolutionaire agitatie. Ten derde moet het kapitalisme er een relatief hoog ontwikkelingspeil hebben bereikt, vooral door massale investeringen van de kant van de Verenigde Staten. Ten vierde moet er een explosieve massa bestaan, gevormd door de kleine stedelijke burgerij, studenten en ontevreden intellectuelen. Ten vijfde moet men te allen tijde kunnen beschikken over een aantal beroepsagitatoren, die ingezet kunnen worden telkens als er een aanleiding is voor oproer. Tenslotte is het een absolute vereiste dat er een communistische partij bestaat die de leiding van de vakbonden op zich kan nemen.
Al deze factoren zijn op dit ogenblik in de meeste landen van Zuid-Amerika aanwezig. Reeds vele malen heeft men de inventaris gemaakt van de sociale en economische wanorde in dit continent. Dit hoeft hier niet herhaald te worden. We beperken ons hier tot het laatste van de zojuist opgesomde punten: de rol van de communistische partijen.
| |
Veertig jaar communistische geschiedenis
De oprichting van de communistische partijen in de landen van Latijns Amerika is niet overal op hetzelfde ogenblik begonnen, noch zonder slag of stoot verlopen. In de loop van de recente geschiedenis hebben de meeste Zuid-Amerikaanse landen af te rekenen gehad met opeenvolgende rechtse dictatoriale regimes. Linksgezinde politieke groeperingen of partijen werden meestal niet geduld. Het merkwaardige is echter dat verschillende van deze dictatoren zich van de communisten bediend hebben om aan de macht te komen of deze te behouden.
In vier golven is het communisme over Zuid-Amerika gespoeld:
1. Gedurende de eerste periode, in het begin van de jaren twintig, werden communistische partijen opgericht in een aantal landen die reeds een zekere industriële ontwikkeling kenden en waar er vakbewegingen bestonden: o.m. Mexico (1918), Uruguay (1919) en Brazilië (1921). In Brazilië en Uruguay was de partij aanvankelijk vooral actief onder de havenarbeiders en de zeelieden, die op dat ogenlibk door de komintern werden beschouwd als de meest ontevreden en dus meest beïnvloedbare massa.
2. Tussen 1920 en 1930 werd een aantal communistische partijen opgericht
| |
| |
in veel minder gunstige voorwaarden: in landen waar nog geen vakbonden bestonden, geen radicale politieke partijen en waar het dictatoriale regime onbarmhartig optrad. In deze periode ontstaat er b.v. een communistische partij in Venezuela.
3. In het begin van de jaren dertig breekt er voor het communisme in Zuid-Amerika een zware tijd aan. Een besluit van de komintern dwingt de partijen hun samenwerking met andere linkse groeperingen stop te zetten en voortaan alleen de leiding van de proletarische revolutie op zich te nemen. Communisten die reeds werkzaam zijn in andere groeperingen moeten deze omvormen tot communistische partijen. Zo ontstaat b.v. in 1930 uit de linkervleugel van de socialistische partij de communistische partij van Columbia.
4. De vierde periode is de tijd van het volksfront en de tweede wereldoorlog. In vele landen vormt het nationalisme, vlak vóór en gedurende de oorlog, een goede voedingsbodem voor het communisme. Een typisch voorbeeld hiervan is de Partido del Pueblo in Panama. Aanvankelijk klein in getal, kreeg zij dank zij haar gloedvol nationalisme, dat zich vooral tegen de bezetting van de Panama-kanaalzone door de Verenigde Staten keerde, indirect heel wat aanhang vooral in de kringen van studenten en intellectuelen.
Gedurende en na de oorlog beginnen de Russische legaties in een aantal landen zelf steun te verlenen aan de partijen. Eigenaardig genoeg is het juist onder druk van het Amerikaanse State Department dat ze er werden toegelaten. Dat was onder meer het geval in Honduras.
Een inventaris van de thans in Zuid-Amerika bestaande partijen is niet gemakkelijk te maken. In verschillende landen zijn ze trouwens nog steeds illegaal. Merkwaardig is in ieder geval het aantal van de door communisten uitgegeven publikaties.
Op het ogenblik is de toestand ongeveer als volgt (tussen haakjes het aantal communistische bladen):
Legaal bestaat de partij in Bolivia (5), Chili (9), Columbia (17), Cuba (16), Ecuador (6), Mexico (21), Uruguay (43) en Venezuela (5).
Illegaal werkt de partij in Argentinië (10), Brazilië (41), Costa Rica (4), San Domingo (4), El Salvador (2), Guatemala, Haïti, Honduras (3), Nicaragua (2), Panama (2), Paraguay (1) en Peru (1).
Sinds 1963 werken er in Argentinië twee officiële partijen, de ene pro-Moskou, de andere (met het weekblad El Obrero) pro-Peking. Dezelfde toestand doet zich voor in Brazilië en Peru.
Getallen kunnen moeilijk gegeven worden. In Brazilië, waarvan de communistische leiders zelf zeggen dat de getalsterkte er buitengewoon hoog is voor het continent, hebben de partijen nooit meer dan 50.000 leden geteld op een totale bevolking van 64 miljoen.
| |
Het principe van de kritische ondersteuning
In de loop van hun veertigjarig bestaan hebben de communistische partijen blijk gegeven van een groot aanpassingsvermogen zowel aan de plaatselijke toestanden als aan de bevelen van Moskou. Ogenschijnlijk waren de tactische richtlijnen welke zij volgden, verwarrend en onsamenhangend. De tactiek steunde echter altijd op het principe: de ergste vijanden van het communisme zijn de andere linkse partijen en vakbonden; om deze te fnuiken kan het goed
| |
| |
zijn, bondgenootschappen te sluiten met de regerende kringen. De beste kenners van het communisme in Latijns Amerika, waaronder b.v. Victor Alba (Esquema historico del Communismo en Ibero-America), beweren dat deze methode van de ‘kritische ondersteuning’ van de bestaande regimes tot nog toe de meeste vruchten heeft afgeworpen. Enkele voorbeelden kunnen dit illustreren.
Vanaf 1920 volgde Moskou met welwillendheid de Alianza Popular Revolucionario Americana, de beweging van Victor Haya de la Torre in Peru. Links gericht, kwam deze op voor sociale, economische en politieke hervormingen, o.m. bodemverdeling en nationalisatie van de mijnbouw en de zware industrie. In 1928 echter, toen in de komintern een sterke pro-Russische tendens tot uiting kwam, brak de la Torre met Moskou. Vanaf dat ogenblik gaan de communisten in Peru openlijk samenwerken met de regeringspartijen. In 1962 weet deze coalitie de kandidatuur van de la Torre voor het presidentschap te breken. Elders bleven de communisten hun wantrouwen tegenover de andere linkse partijen zelfs in de periode van het volksfront bewaren. Als het paste in Moskou's politiek, traden ze op om stakingen te breken of arbeidsonlusten te beteugelen. (De communistische leiders spreken over deze tactiek als over een soort brandweerpolitiek). In maart 1937 riepen de Mexicaanse vakbonden hun leden op om een staking op touw te zetten in de petroleum-nijverheid, om de regering te dwingen deze te nationaliseren. Dat dit tenslotte mislukte was toe te schrijven aan het feit dat leden van de communistische Confederacion de los Trabajadores de Mejico niet alleen aan het werk bleven, maar zelfs overwerk verrichtten om de produktie op peil te houden.
Tijdens de oorlog werd de tactiek van de kritische ondersteuning voortgezet om andere redenen. In de strijd tegen Nazi-Duitsland rekende de Sovjetunie te veel op de steun van alle mogelijke geallieerden. Latijns Amerika moest in dit kader de rol vervullen van grondstoffen- en voedingsmiddelenleverancier. Daartegen verzette zich de communistische leider van de Verenigde Latijns Amerikaanse Vakbond, Lombardo Toledano. Hij vatte zijn politiek samen in drie punten: 1) geen agitatie voor loonsverhoging; 2) geen actie voor het ontketenen van stakingen; 3) positieve inspanningen om de status-quo te handhaven op het binnenlandse politieke vlak.
De gevolgen van deze politiek bleven niet uit. In Cuba steunden de communisten het regime van Fulgencio Batista; daarop volgde de onmiddellijke beloning onder de vorm van een eigen radiostation en drie ministersportefeuilles. De samenwerking werd later voortgezet tegen Fidel Castro. Niet alleen weigerden de communisten mee te doen aan de algemene staking die Castro in 1958 uitriep, maar het staat nu wel vast dat hij van hen geen enkele materiële of financiële hulp kreeg tot hij Havanna binnentrok. Ook in andere landen van het continent was de samenwerking met het heersende regime vruchtbaar: in Uruguay (samenwerking met generaal Baldomir), in Venezuela (met Isaias Medina Angaritta) en in Chili (drie ministerszetels in de regering van Gabriel Gonzales Videlas). Duidelijk kwam de tactiek der kritische ondersteuning tot uiting in de naoorlogse geschiedenis van de Dominicaanse Republiek. Driemaal gebruikten Dominicaanse politieke figuren de communisten om hun posities te handhaven. In 1947 haalde Rafael Trujillo uitgeweken Dominicaanse communisten uit Cuba terug om met hun hulp aan het bewind te komen. In 1959 gebruikte Trujillo jr. dezelfde tactiek om zijn vader te wreken en zijn familie aan het bewind te houden. Tenslotte staat het vast dat Juan Bosch, de in 1963
| |
| |
verbannen president, zijn verkiezing te danken heeft gehad aan de steun van het volksfront, waarachter de illegale communisten schuilgingen.
Niet altijd tonen de politieke leiders die van de agitatorische macht van het communisme gebruik maken om hun bewind te vestigen, zich even dankbaar, zoals blijkt uit het voorbeeld van Bolivia. Op 4 november 1964 werd President Victor Paz Estenssoro, die met zijn gematigd linkse M.N.R.-partij (de Movimiento National Revolucionario) het land bestuurde sedert 1952, ten val gebracht door een militaire putsch onder de leiding van de toenmalige vice-president René Barrientos Ortunio. Deze kon hierbij steunen op de hulp van de gebroeders Lechin, van wie de ene leider was van het linkse vakverbond, de andere een communistische kolonel. Na de machtsovername werden ze echter beiden verbannen.
| |
Het principe van de dualistische partijorganisatie
In de meeste landen van Latijns Amerika bestaan er twee of meer communistische partijen. Dit was reeds zo vóór de breuk tussen Moskou en Peking. Deze tactiek maakte het gemakkelijk zich aan alle mogelijke politieke situaties aan te passen. Op die manier kan het ene deel van de partij samenwerken met de regering, terwijl het andere deel zich verzet, in de oppositie gaat of van het toneel verdwijnt, om opnieuw op de voorgrond te treden zodra het dictatoriale regime waartegen het strijdt, ten val wordt gebracht.
In Venezuela werkten de zogenaamde zwarte communisten in 1948 samen met de militaire junta die kolonel Jimenez aan het bewind bracht; de rode communisten doken onder. Bij de val van het regime Jimenez kwamen de roden weer boven om generaal Betancourt te steunen, terwijl de zwarten in de oppositie verdwenen. Soortgelijke toestanden deden zich ook voor in andere landen. In Argentinië recruteerde Peron zijn raadgevers uit de communistische liga en haar jeugdorganisaties. In de syndicaten waren het de communisten die samenwerkten met de peronisten om deze te zuiveren van de gematigde elementen. Zelfs na de val van Peron bleef de samenwerking bestaan. In Paraguay steunden de communisten het regime van generaal Moringo; als beloning kreeg een communist de post van politiechef van de hoofdstad Asuncion.
Deze samenwerking met de regering brengt voordelen mee voor beide partijen. Als de communisten de vakbonden in toom houden, heeft de regering niet af te rekenen met sociale onrust, ze beschikt over bekwame raadgevers en kan de communisten aanwenden om Washington onder druk te zetten. De communisten van hun kant kunnen de regering bewegen tot een meer pro-Sovjetische houding (opvallend is het groot aantal niet-communistische leiders die de laatste jaren een uitnodiging aanvaardden voor een bezoek aan Moskou of Peking) en ze krijgen de gelegenheid om zich ongehinderd in allerlei groeperingen, vakbonden en bewegingen in te werken.
Omgekeerd worden niet-communisten vooruit geschoven in de leiding van pro-communistische bewegingen of de massa wordt voor de wagen van het communisme gespannen. Deze tactiek werd onder meer meesterlijk toegepast bij de opstand in Guatemala in 1954. Dat de toestand er zo scherp werd, was vooral te danken aan het optreden van de massa-organisaties, die een dankbaar object gevonden hadden in de United States Fruit Company. Volgens Fortuny, de toenmalige secretaris-generaal van de communistische partij van Guatemala.
| |
| |
was hun macht zo groot dat de president geen enkele beslissing meer kon nemen zonder het advies in te winnen van het zogenaamde Democratische Front. Dezelfde toestand deed zich voor in Bogota in 1948 en bij het bezoek van Nixon aan Lima en Caracas in 1956. Door de massa's op straat te jagen slaagden de communisten er in een straatrevolutie tot stand te brengen die in het geval van Bogota bijna een werkelijke staatsgreep tot gevolg had.
In Bogota heeft trouwens de actiemethode die nodig is om een revolutie te ontketenen, om een regering ten val te brengen, om politieke chantage te plegen, om een hele maatschappelijke structuur omver te werpen, haar Zuid-Amerikaanse naam gekregen: de bogotazo. Sinds 1959 zijn er in Cuba een tiental scholen werkzaam die zorgen voor de opleiding van het kaderpersoneel dat in alle landen van het continent kan ingezet worden voor dit soort sabotage-werk en voor een eventuele guerilla-oorlog. De cursus duurt vijf weken. Jaarlijks doorlopen een zesduizend cursisten deze scholen, vooral studenten en leden van vriendschapsorganisaties en van vakbewegingen. De scholen staan onder de leiding van Spaanse, Russische en Tsjechische instructeurs. De voornaamste handleiding is het boek van Che Guevara, La Guerra de Guerilla, Hier gevormde agitatoren hadden o.m. een aandeel in de aanslag op president Betancourt van Venezuela in 1960.
| |
Invloed van Cuba, Peking en Moskou
Het boek van Guevara heeft niet alleen in deze scholen grote invloed. In de ogen van Havanna kan de Cubaanse revolutie op ieder ogenblik in ieder land van Zuid-Amerika herhaald worden, indien men maar beschikt over de nodige leiders. Toen Castro zijn opmars begon in de Sierra Maestra, had hij ook slechts 120 man; toen hij Havanna binnentrok, bestond deze kern nog pas uit 830 man, de rest waren meelopers en sympathisanten. Dit voorbeeld oefent grote aantrekkingskracht uit op vele geesten in het hele continent. Castro heeft iets gerealiseerd waarvan de meeste Zuid-Amerikaanse politici dromen: een geslaagde revolutie. Hij is de man geweest die in zijn land grootse sociaal-economische hervormingen tot stand heeft gebracht, terwijl er in de andere landen over zulke hervormingen wel geschreven en gedacht wordt, maar er niet veel van terecht wordt gebracht. Bovendien wakkert Castro de traditionele anti-yankee-gezindheid aan die iedere goede Zuid-Amerikaan eigen is. In verschillende landen ontstonden na 1959 een aantal fidelistische bewegingen, vooral in studentenkringen en in de socialistische partijen (met name in Chili).
De invloed van Peking moet men voorlopig niet overdrijven. Wel is het waar dat China, misschien nog meer dan Cuba, voor vele ontwikkelingslanden als het voorbeeld geldt van wat ze zelf zouden willen verwezenlijken. Deze sympathie wordt overigens handig geëxploiteerd door de propaganda van radio Havanna, door een groot aantal Chinees-Latijns Amerikaanse vriendschapsorganisaties en door het zogenaamde politieke toerisme (Goulart b.v. kwam juist terug van een reis naar China toen hij het bewind in Brazilië overnam). Maar daar staat tegenover dat China op het ogenblik in het hele Zuid-Amerikaanse continent slechts één diplomatieke vertegenwoordiger heeft, te Havanna.
De belangstelling van Moskou, die pas na de Cubaanse revolutie echt actief werd, richt zich in de eerste plaats op de diplomatieke betrekkingen. Uruguay en Mexico hebben een legatie in de Russische hoofdstad sedert 1920. De andere
| |
| |
landen hebben toen hun voorbeeld gevolgd. Maar deze evolutie verliep zo moeilijk, dat er bij het begin van de tweede wereldoorlog nog slechts normale diplomatieke betrekkingen bestonden met Columbia. Onder druk van het Amerikaanse State Department werden ze naderhand met de andere landen hersteld.
Voor een directe en geforceerde inmenging schrikken de Russen voorlopig blijkbaar nog terug. Hun activiteit strekt zich vooral uit op het gebied van de propaganda en de cultuur. Een grote rol speelt daarin het reeds genoemde politiek toerisme. Vakbondsleiders, linkse politici, studenten en leden van culturele organisaties worden druk uitgenodigd naar de Sovjetunie en omgekeerd bezoeken drommen Russische kunstenaars het Zuid-Amerikaanse continent. De Sovjetunie beschikt in Zuid-Amerika over een honderdtal culturele centra. Samen met China gebruikt ze radio Havanna voor uitzendingen in het Spaans, het Portugees en het Quechua, de belangrijkste Indianentaal.
Op het gebied van de economische en technische samenwerking bevinden de betrekkingen van Moskou en Latijns Amerika zich nog in een rudimentair stadium. Slechts 2% van de handel van Zuid-Amerika gebeurt met de Sovjet-unie, tegen 47% met de Verenigde Staten en 29% met West-Europa. Verschillende Zuid-Amerikaanse landen duchten trouwens de Russische politiek op de grondstoffenmarkt, Bolivia b.v. wat de tin betreft, Venezuela voor de petroleum.
In vergelijking met de Amerikaanse technische bijstand bedroeg die van Rusland blijkens Russische statistieken tot nog toe 24,9% voor geheel Zuid-Amerika (17,4% voor Argentinië, 0,8% voor Bolivia, 4,3% voor Brazilië en 1102,2% voor Cuba). Het aantal Russische technici in Zuid-Amerika werkzaam bedraagt 1105:45 in Argentinië, 10 in Brazilië, 5 in Chili, 5 in Ecuador en 950 in Cuba.
| |
Macht en onmacht
Het is niet gemakkelijk zich een definitief oordeel te vormen over de macht van het communisme in Latijns Amerika. Tot nog toe werd slechts één enkel land communistisch, Cuba, en Fidel Castro heeft pas laat op communistische steun kunnen rekenen. Dit gebrek aan afdoend succes van de communistische partijen moet ten dele toegeschreven worden aan hun eigen tactiek. Te zeer hebben zij hun actie tot nog toe gekoppeld aan de samenwerking met volksvreemde en gehate dictatoren. Een doorgedreven politieke en agitatorische rol kunnen zij slechts spelen wanneer zij erin slagen in de massa-organisaties binnen te dringen.
De grote kracht van het communisme in Latijns Amerika schuilt niet zozeer in de macht van de partijen, noch in de steun die Moskou of Peking verlenen, maar in het feit dat het in de sociaal-economische ellende van dit continent een gerede voedingsbodem vindt. De ontevreden bevolking eist hervormingen, die allerdringendst zijn, ja, een revolutie. Niet alle beroering in Zuid-Amerika is te wijten aan communisme of anti-amerikanisme. Ze is vaak te verklaren door nationale of gewoon maatschappelijke nood. De recente agitatie in La Paz en in de belangrijkste mijncentra van Bolivia b.v. waren gericht tegen de tinkoningen die helemaal geen Yankees zijn maar volbloed Bolivianen. Ook de regeringsleiders zijn overtuigd van de noodzakelijkheid van ingrijpende hervormingen, maar zij doen weinig of niets. In Brazilië, om slechts één voorbeeld te noemen,
| |
| |
hebben in de laatste jaren alle presidenden - vanaf Quadros, over Goulart, tot de huidige president Branco - gesproken van een nieuwe aanpak, maar de enige die er ook echt mee wilde beginnen, Goulart, kwam zozeer in het vaarwater van de communisten terecht, dat hij van de baan werd geschoven. Sindsdien gebeurt er weer niets meer.
Communistische leiders geven toe dat vier factoren de opmars van het communisme in de weg kunnen staan: 1) De invloed van de Kerk, die nog steeds overweldigend groot is. Op een congres in Praag verleden jaar over het thema ‘Anti-communisme, vijand van de mensheid’ spraken vertegenwoordigers van Guatemala, Venezuela, Columbia, Argentinië en Brazilië allen hun bezorgdheid uit over de sociale actie welke de Kerk zou kunnen gaan voeren. Een van hen, Carlos Lopez uit Guatemala, citeerde de woorden van de aartsbisschop van Guatemala City, Rosel Arelliano: ‘Als wij de arbeiders en boeren datgene geven wat de pauselijke encyclieken leren, dan is het afgelopen met het communisme in Guatemala’. 2) De economische en technische bijstand van de Verenigde Staten (de Alianza para el Progresso en Kennedy's Peace Corps). 3) De links gerichte politieke partijen, zoals de Alianza Popular Revolucionario Americana, de Apra-beweging in Peru en de Movimiento Nacional Revolucionario, de MNR-partij in Bolivië. 4) Van nu af zijn de ogen van Moskou gericht op het experiment van de katholiek Frey, die wil aantonen dat het helemaal niet nodig is communist of Castro-gezind te zijn om een sociale welvaartsstaat tot stand te brengen. Slaagt hij, dan zou dit wel eens een model kunnen worden voor andere landen.
|
|