| |
Boekbespreking
Theologie
Zuidema, S. U., De Christus der Schriften en oecumenische theologie. - Buijten en Schipperheijn, Amsterdam, 1965, 158 pp., f 4,20.
De bekende gereformeerde filosoof spreekt zich in dit werk duidelijk uit over het modern oecumenisch eenheidsstreven in zijn verhouding tot het gezag der openbaring. Als kenner van het invloedrijk existentialisme ontdekt hij achtergronden en samenhangen die theologen vaak ontgaan. Men zie bijv. zijn opmerkingen over historiciteit (13-15, 73) en de waarde van het geschreven woord (22-24). Van het katholieke dogma in- | |
| |
zake Gods algemene heilswil verschilt zijn beschouwing uiteraard (115-119, 133), maar hij staat dichter bij de leer van de Kerk dan degenen die de antithese tussen waarheid en dwaling, verlossing en zonde nivelleren. Vgl. in dezen de stringent logische en diep christelijke kritiek op een relativistische interpretatie van termen als gesprek, dialoog, communicatie, identificatie, verzoening (54, 69-72, 80-85, 103-115, 124-135). Zijn protestants ‘sola Scriptura’ (33-37, 143) ontzegt de natuurlijke rede elke autonome voorbereiding t.a.v. het geloof (11), het sluit een onfeilbaar kerkelijk leergezag uit (42, 44), maar katholieke filosofen en theologen hebben veel aan zijn werk.
P. den Ottolander
| |
Schnackenburg, R., De Kerk in het Nieuwe Testament. - Patmos, Antwerpen, 1964, 180 pp., geb. F. 110.
Een van de allerbeste, o.i. dé beste, van de vele verhandelingen over de Kerk welke de laatste jaren verschenen. Brandend actuele vraagstukken van aanpassing van de kerkstructuren, van vernieuwing in de oecumenische betrekkingen en in de opvatting van de missie-activiteit worden er niet expliciet in behandeld. Het boek geeft echter in dit opzicht meer dan dat: een nieuwe, grondleggende studie, waar de op gang zijnde vernieuwing niet buiten kan, over de wezenseigenschappen en over het wezen zelf van de Kerk. Zonder fundamentele ‘herbronning’ loopt iedere poging tot ‘verhedendaagsing’ het gevaar te bouwen op los drijfzand. Aan de hand van de vele evoluerende formuleringen van het kerkbegrip in de verschillende geschriften van het Nieuwe Testament, alle streng kritisch onderzocht, slaagt Schr., de welbekende exegeet van de Universiteit te Würzburg, erin, in een systematische synthese door te dringen tot de wezenskern. In de loop van de uiteenzetting wordt steeds stelling genomen in de hangende bijbeltheologische controversen. Diepere bedoeling van Schr. is tevens te komen tot een oecumenisch gesprek. Eigenlijk zou men het werk moeten lezen met heel de tijd naast zich ter consultatie de H. Schrift. Voor iedere affirmatie, haast in iedere zinsnede, wordt er naar verwezen. Ondanks de gedrongenheid van het Duitse origineel werd de Nederlandse tekst vlot leesbaar. Wat toch nog aan inspanning gevergd wordt, wordt voor bijbel-theologisch geïnteresseerde lezers rijkelijk vergoed.
J. Van Torre
| |
Bouwman, S.V.D., G., De brief van Paulus aan de Filippiërs vertaald en uitgelegd. - J.J. Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, 1965, 101 pp.
Dit is een wel zeer gelukkige start van de nieuwe nederlandstalige commentarenreeks, onder redactie van Grossouw, Van Iersel en Neirynck. Elke pericoop ondergaat minstens drie bewerkingen: inleiding over externe en interne samenhangen, vertaling, en minutieuze uitleg van de afzonderlijke verzen. De introductie van de hele brief is beknopt gehouden. Schr. stelt hoge eisen aan zijn documentatie en argumentatie. Terecht vermeldt hij voortdurend andere opinies, en meent hij niet spoedig, het verder te brengen dan waarschijnlijkheden. Zowel filologisch als theologisch is het een verdienste, dat hij extra uitvoerig ingaat op beweerde dogmatische bewijsplaatsen (2, 6-11. 12 c.), en zich daarbij geducht hoedt voor inlegkunde. Zijn drie excursen over ambten, eschatologie en liturgische terminologie geven brede oriëntatie in Paulus en heel het N.T., trouwens ook de opmerkingen over paulinische polemiek (77-79, 83 v., 93), historisch kader (bijv. op 2, 30 en 4, 2), stijl en compositie. Betrekkelijk zelden meenden we te stuiten op uitweidingen die hier niet ter zake doen of niet geverifieerd worden, en een hoogst enkele maal slechts hadden we meer willen vernemen over betekenis en draagwijdte van de tekst (bij 1, 21; 2, 3 v. 4, 5). Wij hopen, dat deze serie sneller zal voortmaken dan de commentaren O.T., en verheugen ons over dit Nederlands-Vlaamse initiatief, dat ook verder werk van internationaal kaliber moge opleveren.
P. den Ottolander
| |
Graef, Hilda, Maria, Eine Geschichte der Lehre und Verehrung. - Herder, Freiburg, Basel - Wien, 1964, 426 pp.
De S. verontschuldigt zich in haar voorwoord, dat zij dit werk durft publiceren, hoewel zij vrouw is en geen vaktheoloog (!). Wie het boek toch begint te lezen, bemerkt al spoedig, dat dit excuus overbodig is. Op buitengewoon heldere en deskundige wijze geeft Hilda Graef, die theologisch zeer onderlegd is zowel in anglicaanse als katholieke theologie, en bijzonder goed thuis in de Griekse Vaders, een overzicht van leer en verering van Maria in de loop der eeuwen. Zij begint met de H. Schrift en volgt dan de geschiedenis der Kerk, waarbij extra aandacht wordt geschonken aan de
| |
| |
Kerken van het Oosten. Vanzelfsprekend wordt de houding der reformatoren en der Anglicaanse Kerk t.o.v. Maria medebesproken. Het boek eindigt bij onze tijd, vóór het einde van de derde zitting van het Vaticaans Concilie. Deze geschiedenis is niet een droge opsomming. Er moest een selectie worden gemaakt en S. aarzelt niet haar duidelijk kritische houding te laten blijken en excessen, vroeger of later, te veroordelen. Dit gebeurt echter steeds vanuit een diep geloof, degelijke wetenschap en grote liefde tot Maria, in de geest van kardinaal Newman. Een enkele maal zou men bij het bespreken van bepaalde fenomenen nog meer inleven in de tijd en het literaire genre hebben gewenst, maar als geheel is dit uiterst waardevolle werk bijzonder geschikt voor priester en leek, katholiek en protestant, die zich beter op de hoogte willen stellen van de ontwikkeling in de leer over Maria en de geschiedenis van de godsvrucht tot de Moeder des Heren.
J.H. Nota
| |
Fangmeier, J., Theologische anthropologie des Kindes. (Serie: Theologische Studiën Heft 77). - Uitg. EVZ-Verlag, Zürich/Callenbach, Nijkerk, 1964, 22 pp., f 2,65.
Beknopte, haast schematische uiteenzetting, waarin gehandeld wordt over de behoefte aan een theologische antropologie van het kind, het weinige dat over dit onderwerp bestaat wordt aangewezen en waarin enkele grondlijnen worden aangeduid. Het is jammer, dat de auteur zich zo eenzijdig beperkte tot protestants-christelijke literatuur. In het oeuvre van K. Rahner b.v. zijn waardevolle uiteenzettingen over dit thema te vinden.
J. Kijm
| |
Godsdienst
Do-c Dossiers Eredienst in ontwikkeling. - Paul Brand, Hilversum-Antwerpen, 1964, 120 pp., F. 95 (in reeks: F. 80).
Een brochure met negen artikelen over liturgie, oorspronkelijk persconferenties door deskundigen gehouden naar aanleiding van de eerste sessie van het Vaticanum II. Mgr. P. Nierman van Groningen leidt deze opstellen in die het hunne hebben bijgedragen tot de Constitutie van de Liturgie. Niets is meer actueel dan een verantwoorde verklaring over Woord en Sacrament, De liturgische beweging, Liturgie en Concilie, Algemeen priesterschap van de gelovigen, de lekenkelk, Het talenvraagstuk in de liturgie en tot slot: de Melchietische kerk en haar pastorale problemen. Waardevol, èn voor de inhoud èn als tijdsdocument.
S. De Smet
| |
Donck, E. Van der, Kan., Vernieuwde liturgie en kerkgebouw. - Patmos, Antwerpen, 1965, 36 pp.
Kanunnik Van der Donck zegt wetenswaardige dingen betreffende nieuwbouw en aanpassingen van kerkgebouwen en beroept zich daarbij op de jongste kerkelijke documenten. Drie pagina's schetsen brengen de ideeën van de S. in beeld. Persoonlijk hadden wij ook graag nog gelezen dat het bouwen en herinrichten van een kerk niet het werk van een bouwheer alleen, maar van een hele gemeenschap moet zijn, zoals de nieuwe kerkwijdingsritus in zijn pastoraal gedeelte dat vereist. Dit boekje kan alle priesters en gelovigen heel nuttig zijn.
S. De Smet
| |
Barth, K., Gebeden, vert. P. van Antwerpen. - Lannoo, Tielt, 1964, 96 pp., geb. F. 48.
In een keurige vertaling wordt hier een reeks gebeden aangeboden van de beroemde protestantse theoloog Karl Barth. De gebeden werden onder meerdere hoofden samengebracht, overeenkomstig het liturgisch tijdseigen; verder morgen- en avondgebeden, gebeden bij de arbeid, bij het graf van een overledene.
F. Van Neste
| |
Initiation des enfants à la liturgie dominicale. 2: Quinquagésime - 13e dimanche après la Pentecôte. - Biblica, Brugge, 1965, 296 pp., ing. F. 189.
Het zal degenen die de beide vorige deeltjes leerden kennen blij maken te weten dat met dit tussendeel (van quinquagesima tot en met de 13e zondag na Pinksteren) dit liturgisch catechesehandboek voltooid is. De opzet is allereenvoudigst: betere voorstelling door beter begrip. Voorop gaat de scherpe verklaring van de schriftlezingen, de aanduiding van het bijbels thema. Verder worden tips gegeven om vanuit de liturgie een overzicht van de godsdienstleer te geven als werkelijkheid in de eucharistievieringen doorheen het kerkelijk jaar, en als beleving in het levensmilieu. De catechist wordt ook nog gesuggereerd hoe expressie en creativiteit, in zang en taak, in al haar vormen op verantwoorde wijze kan te pas gebracht worden. Een boek dat meteen een programma is.
S. De Smet
| |
| |
| |
Guardini, R., Deugden. Meditaties over vormen van het zedelijk leven. - Brand, Hilversum-Antwerpen, 1964, 208 pp.
Deze meditaties vormen de geschreven weergave van een reeks religieuze conferenties gehouden voor de katholieke studenten van de universiteit te München; zij werden dus niet bedoeld als een wetenschappelijke uiteenzetting, maar eerder als een opwekking tot een harmonisch moreel leven. De rijke persoonlijkheid van de oudere Guardini, met zijn brede cultuur en zijn diep, soms beproefd geloof, klinken erin door. Op rustige wijze wordt eerst het wezen van de deugd beschreven als een dominante van het echt ethische leven. Daarna volgt de ontleding van verscheidene deugden, bij voorkeur van diegene waaraan onze tijd meer nood heeft, als waarachtigheid, eerbied, hoffelijkheid en dankbaarheid; of andere waarvan het bestaan ons soms ontgaan is, zoals onopzettelijkheid en zwijgen. In het nawoord wordt de deugdenleer in haar geheel getoetst aan de gerechtigheid, zoals de H. Schrift ons die vanwege God heeft geopenbaard. We bevelen dit boek graag aan.
L. Braeckmans
| |
Auclair, M., De kunst gelukkig te zijn, vert. Ina Philippo (Levensaspecten). - Lannoo, Tielt, 1965, 240 pp., geb. F. 96.
Twee boekjes van de bekende hoofdredactrice van Marie-Claire worden hier in vertaling gebundeld: Le bonheur est en vous en La pratique du bonheur. Op eerste gezicht geven ze de indruk zich aan de gebruikelijke en al te gemakkelijke ‘doe het zo’-raadgeving te bezondigen. In werkelijkheid convergeren al deze raadgevingen in een diepere, samenhangende en - ondanks de neutrale toon - uitdrukkelijk christelijke levensvisie, die langs de concrete beschouwingen om langzaam in hart en geest van de lezeressen binnensijpelt, en hun poging tot geluk niet bij kunstgrepen laat stilstaan, maar het op zelfovergave en medemenselijkheid in liefde grondvest.
L. Monden
| |
Jager, Okke, Achter een glimlach. - Kok, Kampen, 1964, 143 pp., f 7,90.
De man van de dagsluitingen probeert hier als het ware aan een bepaalde ‘image’ omtrent zichzelf te ontkomen en wil iedereen duidelijk maken dat de ‘verwondering’ voor hem de meest fundamentele wezensbehoefte is. In het laatste opstel van dit boek schetst hij eerst hoe hij officieel in een keurslijf moet en vervolgt dan: ‘Als een mens nooit mag zeggen hoe hem dat benauwt is het niet vol te houden. Dus moet hij het wel zeggen in een beetje buitenissige opstellen die - omdat het niet geheel duidelijk mag worden of hij het meent - evenmin verhalen als essays mogen zijn en die in aforismen en in gegoochel met het woordje “ik” alleen een handvat bieden aan wie dat dwaze lieve kleine meisje achterna wil gaan, de spiegel in’. Een soort bevrijdend schrijven dus. Alleen maakt de auter op mij soms de indruk dat hij over zijn beelden, gedachtenassociaties en zijn woordspel - die altijd boeiend zijn - struikelt. Een boek om te leren je over het alledaagse te verwonderen.
G.J. Adriaansen
| |
Dr. J. de Vreeze S.J., De Kelk van mijn Bloed, het Kostbaar Bloed van de middeleeuwers tot de twintigste eeuw. - Geert Groote Genootschap, 1964, Den Bosch.
Paus Joannes noemde het zelf een ‘onverwachte inspiratie’ om in de Kerk de verering van het H. Bloed te benadrukken. Na zijn dood waren sommige reacties nogal ‘hautain’, meer in de richting van een ‘hobby’ van een overigens hoogvereerde Paus. Zij vergissen zich. Men behoeft de boekjes van Pater de Vreeze slechts te lezen, liefst te bemediteren, om een ongewone rijkdom van spiritualiteit en verdieping voor het lezen of horen van de H. Mis daarin te ervaren. Dit laatste boekje geeft een bloemlezing van treffende gedachten en gebeden van grote mannen en vrouwen in de laatste vier eeuwen.
C. Minderop
In de serie ‘Geschenktaschenbücher’ van de uitgeverij Tyrolia, Innsbruck, zijn verschenen de bandjes 29 en 30, een vertaling in het Duits van Gerald Vanns inleiding op het Sint Jansevangelie, Wort des Adlers, en een bundel radiotoespraken van Reinhold Stecher, Begegnung auf Mittelwelle. Prijs: Zw. Fr. 5,80.
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Bakker, Dr. R., Merleau-Ponty. - [reeks Wijsgerige Monografieën]. Het Wereldvenster, Baarn, 1965, 128 pp. Idem, Noodzakelijke samenwerking. Merleau Ponty's bijdrage tot het gesprek tussen filosofie en wetenschap. - J.B. Wolters, Groningen, 1965, 26 pp.
Merleau-Ponty heeft in ons taalgebied veel aandacht getrokken. Verschillende protestantse auteurs hebben scherpzinnige kritiek op hem geleverd (S.U. Zuidema, J. van der Hoeven, Sj. Roosjen). De hervormde filosoof Bakker schreef over hem reeds in De geschiedenis van het fenomenologisch denken. Toen wij dit werk bespraken en aanbevalen (maart jl.), merkten we op, dat onze eigen opvatting zich verder verwijderde van de existentiële fenomenologie. Ook bij de lezing van deze nieuwe publikaties bleek ons dit. Het eerste boekje is een boeiende, heldere inleiding, zeer geschikt voor eerste kennismaking. Schr. bespreekt o.a. waarneming, lichaam, taal en intersubjectiviteit. Zijn kritische notities (123-126) vindt men gedeeltelijk, en iets technischer uitgewerkt, terug in zijn inaugurele oratie (16-18). Het is verheugend, dat hij zowel klakkeloze adhesie als klakkeloze afwijzing t.a.v. de bekende Franse denker zorgvuldig weet te vermijden.
P. den Ottolander
| |
Pieper, Josef, Über die platonischen Mythen. - Kösel-Verlag, München, 1965, 96 pp., DM. 7,80.
Nu de mythen zoveel aandacht krijgen, zal deze beschouwing over hun rol bij Plato niet alleen specialisten in de antieke wijsbegeerte interesseren. Pieper acht drie karaktertrekken wezenlijk voor dit literaire genre: de mythe moet religieus zijn, figuurlijk, en niet afkomstig van de auteur die haar in zijn werk opneemt (22-26). Van hier uit tracht hij na te gaan, welke gegevens er bij Plato precies mythisch zijn, en welke waarde zij hebben, niet alleen volgens Plato zelf. Hierbij komen belangrijke uitlegkundige detailkwesties en algemene hermeneutische vragen ter sprake. Schr. meent, dat onze godskennis, c.q. al onze godsdienstige kennis, per se oneigenlijk, beeldsprakig is (16 v., 23 v., 41 v., 46 v., 68; vgl. 44 v.). Consequentie daarvan is, dat dit kennen dan fictief zou zijn: een alsof-filosofie en -theologie, wat toch niet Piepers bedoeling zal wezen. Zoals we van hem gewend zijn, is de lectuur van dit werk een wetenschappelijk en literair genot.
P. den Ottolander
| |
Heidegger, M., Der Ursprung des Kunstwerkes, 128 pp., DM 1.60. - K. Jaspers, Über Bedingungen und Möglichkeiten eines Neuen Humanismus, 96 pp., DM 0.80. - A. Portmann, Um das Menschenbild, 80 pp., DM 0.80. - Reclam Verlag, Stuttgart.
De Universal-Bibliothek bewijst door haar uitgaven van klassieke teksten (tegen zeer lage prijs) uitstekende diensten. We willen er even de aandacht op vestigen naar aanleiding van drie voortreffelijke nummers met teksten van moderne denkers. De tekst van Martin Heidegger is een fragment uit Holzwege over de oorsprong van het kunstwerk, aangevuld met een belangrijke studie van H.G. Gadamer. Um das Menschenbild van de zoöloog Adolf Portmann bevat twee Eranos-voordrachten: Das Ursprungs-problem en Die Erde als Heimat des Lebens en een tekst Im Kampf um das Menschenbild. Het geheel wordt afgerond met een autobiografisch nawoord. Ook het deeltje van Jaspers bundelt drie voordrachten, waarvan de voornaamste onder de titel die de uitgave draagt. Daarnaast een over Philosophie und Wissenschaft en over Das radikal Böse bei Kant. Het nawoord is van K. Rossmann.
S. Heester
| |
Psychologie pedagogie
Schoot, Dr. E.v.d., In gesprek met de ander. - Callenbach, Nijkerk, z.j., 125 pp., f 4,90.
Deze eenvoudige uiteenzetting over het gesprek vormt een goede inleiding in dit thans zo veel besproken onderwerp. De auteur wijst waardevolle inzichten uit de bezinning op het gesprek aan, terwijl hij waarschuwt tegen onjuiste toepassingen van gesprekstechniek. Op het eind komt een nogal theoretische discussie over de non-directieve gespreksvoering voor en een serie voorbeelden van gesprekken. Waar de auteur in hoofdstuk 6 spreekt over het verwijzen naar anderen, legt hij er nadruk op dat men moet beginnen met zich open te stellen, zelfs als men voorziet dat naar een ander verwezen moet worden. Al is het aangevoerde argument begrijpelijk, toch dient overwogen te worden, dat het voor mensen pijnlijk kan zijn wanneer zij naar een ander verwezen worden nadat men hun eerst de kans gaf zich uit te spreken over een wellicht zeer persoonlijke aangelegenheid. Dit boekje verdient in brede kring gelezen te worden.
J. Kijm
| |
Ghysbrecht, P., Dieptepsychologie, Psychologie van het zelfbedrog. - Ontwikkeling, Antwerpen, 1964, 176 pp.
Dit korte werk - waarvan de nieuwe,
| |
| |
derde uitgave, geheel gelijk is aan de eerste - biedt een vlotte inleiding in de voornaamste scholen van de diepte-psychologie. Natuurlijk blijft het, gezien zijn omvang, erg schematisch en theoretisch. Daarom lijkt het onmogelijk de opzet van de auteur bij te treden als zou het een voldoende basis zijn om conclusies mogelijk te maken aangaande een ‘moraal’ van de menselijke gedraging. Daartoe zou een meer fundamentele en verantwoorde behandeling van dit omvangrijke gebied der diepte-psychologie nodig zijn.
R. Hostie
| |
Huber, Winfrid, Herman Piron, Antoine Vergote, La psychanalyse, science de l'homme. - Dessart, Brussel, 1964, 305 pp.
Dit boek van drie auteurs kwam in nauwe samenwerking tot stand. Het biedt een helder en genuanceerde beschrijving van de genese en de uitbouw van Freuds inzichten (eerste deel van H. Piron en A. Vergote). Het is heel wat meer dan een schematisch overzicht omdat het, rekening houdend met Freuds evolutie, de psychoanalytische begrippen als een verantwoord geheel laat aanvoelen. Na een tweede meer technisch deel van H. Piron, wijdt A. Vergote het derde deel vooral aan een verheldering van antropologisch, ethische en godsdienstige vragen in verband met de psychoanalyse. Ook hier is de uiteenzetting zeer grondig en uiterst genuanceerd. Tenslotte brengt W. Huber (vierde deel) een grondige bespreking van de ‘validatie’ van de psychoanalytische constructie en therapie. Alhoewel dit boek niet gemakkelijk-vulgariserend is, toch werd het zo geschreven dat de geïnteresseerde leek in het vak ook de uiteenzetting zal kunnen volgen waarbij hij stap voor stap een genuanceerd en diepgaand inzicht zal kunnen opdoen. Het gaat hier dus niet om een nieuwe inleiding naast vele andere, maar om een oorspronkelijke studie die zowel de kenner als de nieuweling een stap vooruit helpt.
R. Hostie
| |
Rogers, Carl & Kinget, G. Marian, Psychothérapie et relations humaines. Théorie et pratique de la méthode non-directive. Vol. I Exposé général, Vol. II La pratique; 336 & 260 pp., ingen. 580 BF, 2 éd. revue et corrigée, 1965, Paris, éditions Béatrice-Nauwelaerts. - Louvain, Publications Universitaires.
Deze tweede uitgave van het werk dat wij warm aanbevolen hebben in Streven, juni 1963, p. 895, komt volledig overeen met de eerste tenzij enkele blz. die werden ingelast in het eerste deel en handelen over ‘la notion du moi’.
R. Hostie
| |
Perquin, Prof. Dr. N., Pedagogiek. Bezinning op het opvoedingsverschijnsel. - Romen & Zn., Roermond/Maaseik, 1964, zevende geheel herziene druk, 323 pp., f 14.-.
Het opmerkelijk succes van dit boek blijkt wel uit de snelle opeenvolging der verschillende edities. Het is toe te juichen, dat de auteur zich de moeite getroost dit boek ook te blijven vernieuwen. Niet alleen nam hij nieuwere publikaties in zijn verwijzingen op, verschillende passages werden herschreven. Uiteraard zijn zulke gedeelten te vinden in de inleiding waar het boek gesitueerd wordt in het kader van de pedagogische literatuur, maar ook een paragraaf als die over de jeugdige in de concrete levenssituatie (blz. 116 vv.) is nieuw en op die plaats ook beter passend dan de vroegere uiteenzetting over het genadekind. Overigens behoeft een zo bekend werk als dit geen aanbeveling.
J. Kijm
| |
Deutsche Lehrprogramme für Schule und Praxis. Vierteljahresschrift für kybernetische Pädagogik. - Manz Verlag, München.
Reitinger, J., Der neue Weg zur Menschenbildung. Grundlinien eines einheitlichen Begriffssystems für die Allgemeine Didaktik. - Manz Verlag, München, 1964, 103 pp., D.M. 7.80.
Het tijdschrift bevat theoretische studies over geprogrammeerd onderricht, berichten over publikaties en voorbeelden van programmering. De studie van Reitinger geeft een poging weer om inzichten die ontstaan zijn in het kader van de cybernetica vruchtbaar te maken voor het onderwijs. De auteur heeft zijn beschouwing opgebouwd rond het begrip ‘ordening’. Al is het nog te vroeg om een oordeel uit te spreken, zeker verdient dit onderwerp de volle aandacht van het onderwijs.
J. Kijm
| |
Geschiedenis
Elias, H.J., Geschiedenis van de Vlaamse gedachte. 3: Verwezenlijkingen en ontgoochelingen. De scheiding der wegen 1860-1883. - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1964, VIII 374 pp.; geïll., geb. F. 1750 (4 dln.).
Terwijl Dr. Elias in het tweede deel van
| |
| |
zijn magistraal werk uiteenzette hoe in de periode van 1830 tot 1860 de Vlaamse beweging een overwegend letterkundig en filologisch karakter had en pas in 1856 een schuchtere aanloop nam naar het politieke terrein, toont hij in dit derde deel aan, dat de Vlaamse beweging zich in de jaren 1860-1883 gedwongen ziet in politieke zaken stelling te nemen. De overtuigde Vlaming en liberaal Jul. Vuylsteke, hierin gesteund door verscheidene Vlaamse liberalen, tracht te Gent tevergeefs de liberale partij voor de Vlaamse kwestie te interesseren en de leiding te doen nemen van de Vlaamse bewustwording. Daar de katholieke partij zich slechts traag organiseerde, werd in die partij zelfs geen poging hiertoe gewaagd. In Antwerpen echter sloten de Vlamingen aan bij de zg. Meetingpartij, een neutrale partij, wat meebracht dat drie markante Vlamingen in het parlement kwamen; buiten Antwerpen leidde elke dergelijke poging tot een fiasco. De auteur beschrijft uitvoerig een tweede belangrijke factor: de opkomst en groei van de Nederlandse gedachte, het zich één voelen met de Nederlanders van Nederland; daar de liberale Vlaamsgezinden hierin de leiding hadden, stonden de katholieke Vlamingen meestal afwijzend hiertegenover; in Nederland zelf ontmoette deze strekking slechts enkele sympathisanten. Een derde factor van belang in deze periode is de opkomst van de Westvlaamse School met Gezelle, Verriest en Rodenbach, die zich stilaan van provincialisme ontwikkelde tot een echt Vlaams nationalisme: niet de taalwetgeving was hoofdzaak, maar de terugkeer tot het eigen Vlaamse wezen, de ontwikkeling van eigen Vlaamse katholieke deugden en eigenschappen. Benoit zou trouwens het Vlaams bewustzijn in de schone kunsten overdragen. Deze korte recensie kan slechts enkele hoofdthema's van dit rijke boek aanduiden, dat door zijn ontzaglijke bronnenstudie, zijn genuanceerde en synthetische uiteenzetting en zijn uitgesproken zin voor
kritische objectiviteit alle ontzag afdwingt.
M. Dierickx
| |
Verlinden, Prof. Dr. Ch., Het ontstaan van de Atlantische beschaving. Van renaissance tot verlichting (Geschiedenis van de Atlantische beschaving. Deel II). - Uitg. Story, Gent, 1965, 600 pp.
Prof. Verlinden, gewoon hoogleraar aan de rijksuniversiteit van Gent, heeft door zijn talrijke geschiedkundige publikaties aangetoond, dat hij in Benelux de beste kenner is van de Spaanse en Portugese ontdekkingstochten en kolonisatie. Van de drie delen van een geschiedenis der Atlantische beschaving, publiceert hij het eerst het middendeel omdat het hem de sleutel gaf tot zijn hele opvatting; het eerste deel zal gaan over de basis van deze beschaving, hoofdzakelijk de middeleeuwen, terwijl het derde deel als titel en leidmotief zal hebben de integratie van de Atlantische beschaving. Dit omvangrijke boek over de periode van de 15e tot de 18e eeuw geeft in 24 duidelijk afgelijnde hoofdstukken op een prettige, onderhoudende manier en in een keurige taal een helder en toch diepgaand exposé van heel de cultuur, politiek en economie inbegrepen, aan weerszijden van de Atlantische Oceaan. Grotendeels vernieuwend is de beschouwing van de auteur over de Spaanse kolonisatie in Latijns-Amerika waarbij hij voortdurend de Amerikaanse met de Spaanse toestanden vergelijkt, en besluit: ‘door de stichting en de ontwikkeling van het Spaans imperium in Amerika kwam de eerste blijvende Atlantische gemeenschap tot stand’ (bl. 245). Ook de Hollandse, Engelse en Franse kolonisatie, vooral dan in Centraal- en Noord-Amerika, beschrijft hij uitvoerig. Een tweede belangrijke kenmerk van dit boek is de aandacht van de auteur, vanaf Leonardo da Vinci, voor al wat de ontwikkeling van de natuurwetenschappen en de techniek in Europa, en vanaf de 18e eeuw ook in Amerika, aangaat: hij durft zelfs te schrijven: ‘De tien decennia (1610-1714) waren waarschijnlijk de meest belangrijke in de hele geschiedenis van de wetenschap’ (bl. 345). Over de godsdienstige factor spreekt hij niet veel, en hij maakt ook een paar fouten, maar is toch vol aandacht voor de culturele actie der katholieke missionarissen in Latijns-Amerika en het
belang van de protestantse secten bij het tot-stand-komen van Noord-Amerika. Een commentariërend bibliografisch overzicht van 22 bladzijden besluit dit zeer lezenswaardig boek.
M. Dierickx
| |
Literatuur
De jaren 40-45
De recente oorlogsherdenking deed weer vele publikaties het licht zien, waaruit we hier een keuze laten volgen.
Het beste boek hiervan is verreweg De Ondergang. De vervolging en de verdelging van het Nederlandse Jodendom
| |
| |
1940-1945 (Staatsuitgeverij/Martinus Nijhoff) door Prof. Dr. J. Presser. Een aangrijpend en schokkend boek. Door mij gemakkelijk gezegd, maar leest u het maar. Voor Nederlandse begrippen is het boek verheugend goed verkocht, 11.000 exemplaren in twee dagen. Begin juni verschijnt de tweede druk.
Een uitgave die in zeker zin hierop aansluit is Documenten van de Jodevervolging in Nederland (Polak & Van Gennep). Dit boek is de catalogus van de permanente expositie in het Joods Historisch Museum (cfr. p. 926).
Voornamelijk een kijkboek is het door Han Hoekstra en Evert Werkman samengestelde fotoboek Nee en nog eens nee (Het Parool), met vele foto's die zelden of noooit gepubliceerd werden. Een boekje dat getypeerd wordt met ‘histoire intime van de regering in Londen’ is Daar zaten wij dan van Meyer Sluyser (Kosmos).
Mogen wij nog anti-duits zijn (Scheltema & Holkema) is een boekje met bijdragen van o.a. Dr. W. Drees, J.B. Charles en H. Wielek.
Tegelijkertijd met de laatste t.v.-uitzending verscheen het vijfde en laatste deeltje van de pocketreeks De Bezetting (Querido).
Ik néém het niet (Sijthoff) is een boek met verhalen van hoogtepunten uit het verzet. Bij elkaar gebracht door Evert Werkman. Naast deze prozabundel verscheen bij Sijthoff ook een poëziebundel, getiteld V in het vers waarin Anthonie Donker een groot aantal verzetsgedichten bij elkaar bracht.
Verschillende oorlogsboeken werden weer herdrukt. De Nacht der Girondijnen van Prof. Presser (J.M. Meulenhoff), De Duitse Tijd van J. Meulenbelt (Debussy-paperbacks) en De dag waarop mijn vader huilde van Dick Hendrikse (De Spaarnestad).
Bij deze opsomming mogen zeker deze twee vrouwen niet vergeten worden: Anne Frank met haar dagboek Het Achterhuis en Marga Minco met haar Het Bitter Kruid (Bakker/Daamen).
Tenslotte vestig ik nog uw aandacht op het werkelijk voortreffelijke oorlogsnummer van De Gids, waarin zeven generaties over de oorlog schrijven.
J. Groot
| |
Grün, Max von der, Dwaallicht en vuur. - Nederl. vertaling van C.A.C. van den Broek. Pax 's-Gravenhage, 1964, 300 pp., f 9.90.
De afkeer van arbeid aan de lopende band, het wantrouwen tegen meerderen, het ongeremde streven naar méér verdiensten en meer comfort worden in dit boek in scènes en figuren zeer levendig uitgebeeld. ‘Dwaallicht en vuur’ is in feite een felle aanklacht tegen slechts half gekende en erkende excessen van de welvaartstaat. Het streven naar een beter en gerieflijker leven voor eenieder, verwordt tot een ongezonde zacht naar luxe. In de persoon van Jürgen Fohrmann wordt een der slachtoffers van deze welvaartstaat getekend. Zijn leven, zijn huwelijk, zijn huiselijkheid, zijn arbeidsvreugde, zijn verlangen naar kinderen wordt gefrustreerd door de eisen van de welvaartstaat. Het eind van het lied is: niet een immer menswaardiger bestaan, maar een leven dat steeds meer ontgoocheld, innerlijk steeds armer en leger wordt. De auteur, zelf werkzaam in de mijnen, heeft scherp geobserveerd en de huidige onvrede in het leven van alledag van de industrie-arbeider zeer helder belicht. Een boek met een zeer ernstige sociale inslag is aldus ontstaan; zeer waard te lezen.
Joh. Heesterbeek
| |
Roth, Max e.a., Histoires insolites, choisies et traduites par... - Casterman, Doornik, 1964, 366 pp.
Een selectie van 23 wondere verhalen, vertaald uit het Engels en het Duits. Al deze verhalen, die mede om hun literaire waarde gekozen werden, scheppen een sfeer van vreemdheid en mysterie waaraan men niet ontkomt en waardoor men zich bovendien ook esthetisch graag boeien laat. Het zijn geen detective-verhalen, geen griezelverhalen, geen science fiction. Ze vertellen alleen maar iets ongewoons, iets bijna onmogelijks, maar openen daardoor heimelijk een venster op de werkelijkheid. Het genre is niet gemakkelijk en het heeft zijn gevaren. De moeilijkheid is dat het verhaal in al zijn onvermijdelijke onwaarschijnlijkheid toch een zekere inwendige waarschijnlijkheid moet ontwikkelen om aanvaard te worden. Lukt dit niet helemaal, dan heeft de ontknoping iets extrinsieks en mechanisch, en dan blijkt ook dat de spanning enigszins artificieel werd opgedreven. Tot de beste stukken van deze bundel horen wellicht: La mort l'emporte van H. Russell Wakefield, La consultation van Manuel Van Loggem waarin het ideële zich redt in het humoristische, L'odeur de l'automne van Ray Bradbury met zijn fijne idenficatie van het ongewone met het zeer menselijke, en La boîte à mots du Cousin
| |
| |
Len van Jack Finney, maar dit is bijna een sprookje, zoals ook Le dernier coup de pinceau van Kurt Kusenberg, en de kracht van het sprookje is juist de vanzelfsprekendheid waarmee het het ongewone met de werkelijkheid weet te versmelten. Met genoegen zal men ook L'homme qui aimait Dickens van Evelyn Waugh lezen, de geschiedenis van een ongeletterde uit de Amazone-streek die een reiziger gevangen houdt om hem Dickens te laten voorlezen, en de meesterlijke vertelling van William Faulkner, Une rose pour Emily, waarin zelfs het makabere zich met het menselijke verzoent.
L. Vander Kerken
| |
Gundolf, F., Goethe. - Wissenschaftliche Buchgesellschaft, Darmstadt, 1963, DM58.
Deze Goethestudie, een fotomechanische herdruk van de originele uitgave (1916), is in de eerste plaats een technisch meesterwerk als biografie. Als volgeling van Stefan George, ziet S. in Goethe een mens voor wie de letterkunde geen beroep of zelfbevrijding was, maar het enige fatsoenlijke instrument om zijn innerlijk wezen uit te drukken. Daarom blijft de biografische zakelijkheid uit en richt de studie zich biocentrisch op de inhoud van Goethes oeuvre als equivalent van Goethes bestaan. Ook de indeling in epiek, lyriek en dramatiek valt weg en S. ordent naar de graad van onmiddelijkheid waarmee de intieme levenssfeer wordt geopenbaard: de lyrische, de symbolische en de allegorische zones. Het resultaat is een mythisenng van Goethe: symbool van vleesgeworden poëzie. Tegen deze visie kunnen vele bezwaren rijzen, maar onweerlegbaar treedt de mens Goethe uit deze studie naar voren. De veralgemening en in zekere zin ook versimpeling van bepaalde trekken beletten niet dat het werk als analyse dezelfde dimensie krijgt als het behandelde subject. Daarom een datum in de Goethe-filologie, die een herdruk verdiende.
C. Tindemans
| |
Berger, B., Der Essay. Form und Geschichte. - Francke Verlag, Bern, 1964, 284 pp., sfr. 13.80.
Voor het eerst binnen het Duitse taalgebied tracht S. een literairwetenschappelijke definitie van het essay op te stellen. Dat brengt hem methodisch eerst in conflict met de occasionele bepalingen in lexica en dwingt hem tot een historische tocht om herkomst, ontwikkeling, inhoud en vorm te achterhalen. S. noemt het essay een stilistische prozavorm die subjectief een reëel motief vanuit een intellectueel en ethisch standpunt bekijkt. Deze vage beschrijving toetst hij op vorm, persoonlijkheid, wetenschappelijkheid, stof, stijl en literair gehalte, en zo onderscheidt hij het pseudo- van het ideale essay. Een al te schematisch defilee van essayisten uit de wereldletterkunde levert vlijtige illustratie.
C. Tindemans
| |
Börne, L., Kritische Schriften. - Artemis Verlag, Zürich, 1964, 448 pp., sfr. 29.
Twee delen bevat deze selectie uit L. Börne (1786-1837), samengesteld en ingeleid door E. Schuhmacher: literair- en theaterkritische bijdragen en maatschappelijk-kritische polemieken. Zijn literair en theaterkritische werk is ongewoon scherp, minder esthetische beoordeling dan generatievisie, een gepassioneerde inzet voor het nieuwe, het andere, het experiment, het zoeken naar frisse waarden. Daarbij gaat de nuancering wel eens verloren, en komt het vaak tot poneren zonder argumenten, humeurige kritiek. Dit lijkt verklaarbaar uit zijn tijdskritiek, waar vinnige formulering en raak engagement de criticus karakteriseren als een politiek persoon: de vrijheid van geweten en mening als voorwaarde tot creatieve zelfstandigheid.
C. Tindemans
| |
Löwenthal, L., Literatur und Gesellschaft, Das Buch in der Massenkultur. - Luchterhand Verlag, Neuwied, 1964, 281 pp., DM 19.80, Ppb DM 11.80.
Deze bundel literatuursociologische opstellen van de Duits-Amerikaanse auteur houdt zich bezig met de principes van de theorie over de literaire massacultuur. Het is zijn overtuiging dat een literatuur voor een zo breed mogelijk lezerspubliek als verschijnsel al eeuwen oud is maar pas sedert de 17e eeuw echt een moreel en intellectueel probleem is geworden. Hij formuleert zijn eigen visie met de eraan verbonden methodiek, spoort de problematiek op vanaf Montaigne en Pascal, gaat grondig in op Britse toestanden tijdens de 18e eeuw en plaatst er een casestudie van 20e-eeuwse Amerikaanse magazine-feiten tegenover. Zo kan hij logisch besluiten met een overzicht van de stellingen die de literatuursociologie dienen te bepalen als eigen geesteswetenschappelijke discipline binnen het ruime veld van de algemene cultuursociologie.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Toorts-contacten
De uitgeverij De Toorts is een serie begonnen die de lezer in contact wil brengen met ‘niet-alledaagse onderwerpen’. Wij ontvingen ter recensie:
LEGRIX, Denise, Gehandicapt geboren. - Toorts, Haarlem, 202 pp., f 8,50.
De autobiografie van een meisje dat ter wereld kwam zonder armen en benen en zich toch een plaats in het leven heeft weten te veroveren. Schr. heeft het gevaar van sensatie weten te vermijden en boeit door een heel eenvoudige, soms kinderlijke verteltrant.
PARKS, Gordon, De boom der kennis. - Toorts, Haarlem, 285 pp., f 9,50.
Het verhaal van de jeugd van een negerjongen. Meestal verteld in directe tegenstellingen, soms een doorkijk gevend op diepere achtergronden. Mede door de boeken van Carson McCullers en James Baldwin zijn wij met deze problematiek meer vertrouwd geraakt.
R.S.
In de Bibliotheca Neerlandica die van Nederlandse zijde wordt verzorgd door Sijthoff's Uitgeversmaatschappij te Leiden, zijn verschenen: Mediaeval Netherlands Religious Literature, teksten en vertalingen van Beatrijs van Nazareth, Hadewijch, Ruusbrouck, de Beatrijs en Mariken van Nieumeghen, de inleiding en vertaling is van E. Colledge; en de vertaling van Simon Vestdijks De koperen tuin, Engelse titel: The Garden where the Brass Band Played. Prijs van beide uitgaven: 30 s.
| |
Toneel
Kindermann, H., Theatergeschichte Europas. VI. Romantik. - Otto Müller Verlag, Salzburg, 1964, 464 pp., 48 + 183 ill., DM 49.
Het zesde deel van dit monumentale werk beschrijft de theaterontwikkeling in Europa tijdens het romantisme, zowel qua schouwburgen, technische uitrusting en esthetische hulpkunsten, als qua speelstijl, acteursgeneraties en dramaturgische opvattingen. De behandelde centra zijn het Duitse taalgebied, Groot-Brittanië, Frankrijk en Italië als de grote toneellanden, Spanje, Portugal, de Nederlanden, Skandinavië, de Slavische landen en Hongarije als de kleintjes, waar de verspreide inspanningen der vorige eeuwen geleidelijk uitgroeien tot traditie en vernieuwing. S. behandelt voor de Nederlanden de rol van Bilderdijk, de actie van Limburg Brouwer en Wiselius, de zorg om Shakespeare evengoed als het (Franse) melodrama, de belangstelling voor decor en enscenering, de historisme-rage en (uitstekend) de acteurstraditie (Snoek, Jelgerhuis, Majofsky, Bingley). Zoals in de vorige delen is ook hier de illustratie meer dan verluchting en argumenteert ze mee de synthetisering van deze overgangsperiode.
C. Tindemans
| |
Theater hinter dem ‘Eisernen Vorhang’. - Basilius Presse, Basel, 1964, 160 pp., DM 16.
Het hedendaagse theater in de Oosteuropese volksrepublieken wordt in dit boek door een aantal experts doorgelicht. Soms is hun commentaar minderwaardige joernalistiek (W. Kraus over Rusland, Tsjechoslavakije, Roemenië en Bulgarije), soms te kort (S. Vajda over Hongarije en ook J. Frühling over Polen, al is zijn analyse knap). Maar de DDR krijgt een kritische uitvoerigheid en analytische scherpzinnigheid (H. Kersten voor het theater, K. Völker voor het drama) die volkomen overeenkomen met de sterke invloed die vandaaruit op ons Westeuropese theater wordt uitgeoefend. Het opstel over een merkwaardig experiment in Polen (‘Das psycho-dynamische Theater’) dat ideologie zoekt te verenigen met psychoanalyse en absurdisme, valt toch wel buiten het bestek van het geheel.
C. Tindemans
| |
Wiese, Benno, Friedrich Schiller. Erbe und Aufgabe. - Verlag Günther Neske, Pfullingen, 1964, 46 pp., DM 2.80.
De bekende literairhistoricus neemt hier Schiller in bescherming tegen F. Dürrenmatts anti-klassieker-stelling. Hij wil hem helemaal niet uit zijn historiciteit verklaren maar vanuit hedendaagse behoeften benaderen. Als motieven kiest hij het experiment met de vorm en het zedelijk-politieke engagement. Hij verdedigt hem tegen moraliseringsverwijten, herontdekt zijn ethisch-esthetische scepsis, het verzet tegen de traditie, onderstreept zijn oproep tot een theater als geestelijk centrum en het geloof in een idee die het theater dient uit te dragen. Voortdurend speelt S. Brecht en Dürrenmatt zelf uit pro en contra Schiller, waarbij hij wellicht iets te ijverig wordt als hij deze laatste meer objectiviteit in de uitbeelding van menselijk-maatschappelijke symbolen toeschrijft. Zonder twijfel een oprecht en nuttig debat.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Jens, W., Euripides-Büchner. - Verlag Günther Neske, Pfullingen, 1964, 49 pp., DM 2.80.
S. verantwoordt het bij elkaar brengen van deze twee auteurs door hun niet-passen in de tijd en hun voorlopen op de toekomst. Euripides plaatst S. eerst in het tijdsbeeld zodat hij hem daarna via zijn kenmerken weer apart kan zien als een synthese van denken en dichten, het geloofsverlies en het verkondigen van een geestelijke vrijheid. Het terugvallen in het happy-end ziet S. als een dialectisch trucje, dat des te ongenadiger zijn ongeloof demonstreert. Vooral ziet S. hem als een personalist, die de individuele verhouding tot de staat belangrijker acht dan het heil van de polis. In Buchner ziet S. een pathograaf die de Mens, van zichzelf vervreemd, analyseert volgens een driedubbel procédé: psychologisch-medisch, sociologisch-progressief en poëtisch-tragikomisch. Twee stimulerende beschouwingen, in een moeilijk Duits geconstrueerd.
C. Tindemans
| |
Niessen, C., Das deutsche Theater bürgert Shakespeare ein. - Lechte Verlag, Emsdetten, 1964, 36 pp., DM 4.50.
De emeritus-professor in de theaterwetenschap (Keulen) maakte gebruik van het Shakespearejaar om de Duitse repertoriumgeschiedenis van de Britse auteur op te stellen. Het documentenmateriaal is indrukwekkend (van 1620 af) maar het blijft toch een slechte publiciteit voor zijn nuttige wetenschap. S. gaat zich voortdurend aan humeurige abjectiefjes of simplistische oordelen te buiten, wat de lezer wel kan prikkelen maar geen wetenschappelijke grond raakt. Van een indeling naar hoogtepunten of periodes die ook stijlhistorisch zin hebben, is er geen sprake en de interpretatie van de feiten blijft volledig uit. En historische data hoeven toch niet per se waardevol te zijn.
C. Tindemans
| |
Niessen, C., Faust als Schutz und Schund. - Lechte Verlag, Emsdetten, 1964, 127 pp., DM 12.
Deze smaak- en censuurgeschiedenis van het Faustmotief op het toneel bevat twee delen: het eerste de bewerkingen vóór Goethes versie (vanaf 1588) en het tweede de tribulaties van het Gretchen-drama. Alweer indrukwekkend is het data-en incidentenarchief maar ook loopt de professor zichzelf voorbij omdat hij blijkbaar geen woord begrip over heeft voor de motieven en oorzaken van de vele verminkingen. Schamper en frivool reageren op terecht voor ons onbegrijpelijke be-snoeiingen, veranderingen en toevoegingen kan nooit rechtvaardig zijn. Stoort dit niemand, dan krijg je een aardig brokje hyprocrisie te lezen of lach je heerlijk om eeuwen potsierlijke zelfverminking.
C. Tindemans
| |
Schweizer Theaterbuch. - Atlantis Verlag, Zürich, 1964, 288 pp., sfr. 28.
De ‘Schweizerischer Bühnenverband’ biedt met dit boek een prachtig geslaagd album over de herkomst, de ontwikkeling en de actualiteit van het Zwitserse toneelleven. E. Brock-Sulzer beschrijft het Duitstalige, G.-H. Blanc het Franstalige en C. Castelli het Italiaanstalige theater. De rest van het boek wordt ingenomen door een individuele geschiedenis (oprichting, technisch portret, repertorium, gezelschap, vooruitzichten) van alle Zwitserse beroepsschouwburgen, met een vluchtiger aanvulling voor de festival-plaatsen, lekegroepen en toneelorganisaties. Een onberispelijke bibliografie van het Zwitserse theater in al zijn aspecten (door E. Stadler) vormt een mooi slot.
C. Tindemans
| |
Kunst
Kunst van Europa. 1. F. Matz, Kreta en Mycene, inleiding tot de Griekse kunstgeschiedenis, 264 pp., 57 klpl., 50 tek. 2. G.A. Mansuelli, Etrurië en het vroege Rome, 248 pp., 57 klpl., 15 pl., 72 tek. - Elsevier, Amsterdam - Brussel, 1964, geb., in casette 555 F.
Na Kunst der Wereld over de beschavingen buiten Europa heeft de uitgeverij Elsevier nu, in internationale samenwerking, een nieuwe serie opgezet over de Kunst van Europa. In achttien monografieën worden de grote europese beschavingseenheden behandeld van de voorgriekse tijd tot de hedendaagse toe. De europese pre-historie kreeg vroeger haar beslag in Kunst der wereld (Streven, nov. 1961, p. 188). De eerste twee delen, die verschenen zijn, achtereenvolgens het eerste en het vierde van de serie, gaan over Kreta en Mycene en Etrurië en het vroege Rome. Het tweede en het derde deel zullen gewijd zijn aan het archaïsche en klassieke Griekenland; het vijfde aan het hellenisme; het zesde aan de kunst van het romeinse rijk. Daarmede is de antieke cyclus dan op royale wijze afgerond. De
| |
| |
eerste twee delen brengen ons bij de nog duistere oorsprong van de Europese kunst. Het deel over Kreta en Mycene is het werk van Friedrich Matz, die niet meer aan zijn eerste boek over de egeïsche wereld toe is. Vroeger hebben we een soortgelijke studie van hem, Kreta, Mycene, Troia, besproken (Streven, febr. 1957, p. 489). Zijn nieuwe boek is geen herhaling. Hij zelf verduidelijkt zijn huidig standpunt: ‘De huidige taak ten aanzien van de archeologische stof schijnt te bestaan in het onderzoeken van die beweringen over het aanvankelijk contact tussen Avondland en Morgenland, welke zich op de artistieke vorm beroepen’. Matz wil in dit boek aan de hand van een nauwkeurig onderzoek van het kunsthistorisch materiaal de betrekkingen nagaan die ‘de eerste europese synthese’ van het voor-hellense tijdperk verbinden met de eigenlijke helleense cultuur. Legde hij in zijn vorige boeken de nadruk op de egeïsche beschaving als zodanig, nu spitst hij zijn aandacht toe op de ‘functie van het egeïsch gebied als brug tussen werelddelen’ en op de continuïteit van de beschaving in dit gebied. Deze continuïteit vormt de actuele problematiek ter zake. Ook P. Demargne stelt ze aan de orde in zijn Naissance de l'art grec en Fr. Schachermeyr in Die minoïsche Kultur des alten Kreta (zie Streven, maart 1965, jrg. XVIII, p. 628) twee boeken die tezamen met de Nederlandse vertaling van Matz zijn verschenen. Dat het probleem zo gesteld wordt ligt in de lijn van de opzet van de serie die de geschiedkundige, maatschappelijke en godsdienstige achtergronden van de kunst wil onderzoeken, maar bewijst ook dat Matz geen dorre archeoloog is. Archeologie is voor hem een wetenschap van de mens. Zijn vlot betoog en zijn schrijftrant zelf zijn er een bewijs temeer van. Daarom is het jammer dat deze in vertaling erg stroef en hier en daar
zelfs moeilijk leesbaar zijn uitgevallen. De illustraties van de serie bestaan, de tekeningen niet te na gesproken, uit opgekleefde kleurreprodukties. Ze geven aan de presentatie een eigen, een beetje ouderwetse, aantrekkelijkheid. De foto's van de monumentale overblijfselen worden door de kleur wel sprekender. De auteur van het boek over de Etrusken A.G. Mansuelli is eveneens geen onbekende. Het is echter de eerste maal dat hij zijn kijk op de Etruskische cultuur in haar geheel weergeeft. Deze is tegelijkertijd nauwgezet concreet en zeer overzichtelijk. Voor het eerst krijgen we op een zuiver kunsthistorische basis een synthese van de Etruskische werkelijkheid, zoals ze in de antieke wereld gesitueerd was. Mansuelli is er in geslaagd niettegenstaande de overvloedige literatuur - we verwijzen slechts naar de boeken die we in Streven hebben besproken: Banti, Die Welt der Etrusker, Lukan, Land der Etrusker (april, 1963, p. 697); Pallottino, Etruskische Kunst, Bloch, L'Art et la Civilisation Etrusque, Cles-Reden, Les Etrusques (jan., 1956, p. 385); von Vacano, Die Etrusker (aug.-sept., 1956, p. 1081) - door een oorspronkelijk uitgangspunt de visie op de Etruskische kunst en cultuur zo niet te wijzigen dan toch duidelijker historisch te omlijnen en te structureren. Het was gebruikelijk geworden in de recente publikaties zich maar weinig meer in te laten met de eertijds centrale vraag naar de herkomst van het Etruskische volk. Ook Mansuelli laat die vraag links liggen. Hij neemt aan dat de Etrusken een autochtone volksstam zijn die ergens een verband vertoont met de Villanova-mensen. Hij zet dan ook zijn overzicht in van bij de Villanova-cultuur om het te besluiten met de kunst van de romeinse republiek. Met deze eerste twee boeken heeft deze serie bewezen dat ze meer op het oog heeft dan een mooie uitgave te bezorgen van boeken van befaamde auteurs die voor de
zoveelste maal hun deuntje opdreunen. Het gaat om ernstige en oorspronkelijke studies, die daarenboven door hun bibliografie, tijdtafels, kaarten, registers een goede bruikbaarheid als naslagwerk bezitten.
G. Bekaert
| |
Miroirs de l'art. - N. Poussin, Lettres et propos sur l'art, inl. A. Blunt, 194 pp. - P. Signac, D'Eugène Delacroix au néo-impressionisme, inl. F. Cachin, 172 pp. - H. Taine, Philosophie de l'art, inl. J.-F. Revel, 195 pp. - Viollet-le-Duc, L'architecture raisonnée. inl. H. Damisch, 178 pp. - Hermann, Paris.
De uitgever Hermann is de laatste jaren bijzonder actief op het gebied van kunstuitgaven. Hij gaf verschillende geïllustreerde werken uit o.a. Entre savoir et croire van Lecomte de Noüy met prachtige tekeningen, speciaal voor dit boek, van J. Bazaine. Hij heeft ook een lopende serie van handige boekjes Miroirs de l'art, waarvan we de bovenstaande titels signaleren. Verder verscheen nog werk van Hegel, Dürer, da Vinci, Lessing, M. Denis, Bosse. Elk boekje bevat een inleiding, geschreven door de beste kenners, een bio- en bibliografie, en waar het te pas komt ook illustraties. Van de keuze van de titels kan men de opzet van
| |
| |
de serie o.l.v. P. Berès en A. Chastel aflezen: moeilijk te bereiken theoretische geschriften die een rol hebben gespeeld in de kunstgeschiedenis of in de ontwikkeling van de esthetica voor het publiek toegankelijk maken.
G. Bekaert
| |
Le Corbusier, Manière de penser l'urbanisme. - Edit. Gonthier, 203 pp. geïll., 58 BF.
Dat in onze zogenaamde snel ontwikkelende tijd bepaalde boeken het na zoveel jaren toch nog blijken te doen is een teken dat veel in deze evolutie niet meer is dan oppervlakte-gerimpel. Manière de penser l'urbanisme, dat in 1946 voor het eerst verscheen, doet het nu nog. En misschien beter dan destijds. Het is na meer dan twintig jaar pas helemaal actueel geworden.
G. Bekaert
| |
De Keerkring geeft zich bloot’. Map met elf litho's. - Uitgave ‘De Keerkring’, vereniging van beeldende kunstenaars, 1964.
De jaarlijkse bijdrage van ‘De Keerkring’ aan grafiek, die voor verzamelaars en beminnaars van prenten gemakkelijk bereikbaar is, bestaat dit jaar uit een map prenten, die als titel draagt: ‘De Keerkring geeft zich bloot’. Het zijn elf figuurstudies, verschillend van opvatting, maar steeds met een zelfde uitgangspunt. Het zijn vlotte, vaak zeer knappe schetsen, die niet alle even sterk aanspreken, maar toch stuk voor stuk de aandacht verdienen. Men zal, vanzelfsprekend, zijn voorkeur hebben: bijzonder goed vonden wij het werk van Fred Grote, Nic Jonk en Jutta Metzger.
C. de Groot
| |
De Vries, Mevr. Drs. F.B., Elseviers encyclopedie van de kunst, f 12.50.
Naast de uitvoerige encyclopedie van de kunst is er nu ook een kleine editie, in één band, verschenen. Het hele gebied van de kunst wordt hier in 2800 trefwoorden en ongeveer 200 foto's en tekeningen benaderd. Uit de aard van de zaak is volledigheid binnen dit bestek niet mogelijk, maar voor een eerste kennismaking met een bepaald onderwerp wordt men in dit boek zelden teleurgesteld. De schrijfster van deze encyclopedie heeft een keuze moeten doen, die haar beperkingen oplegde. Dat hierbij soms de meer recente objecten werden overgeslagen, is te begrijpen. Misschien had men hier toch iets royaler kunnen zijn met vermeldingen.
C. de Groot
| |
Burckhardt, Titus, Von wunderbaren Büchern. - Urs Graf-Verlag, Olten, Lausanne und Freiburg im Breisgau, 1964, 69 pp., geïll., D.M. 14.
Dit boek, oorspronkelijk bedoeld als present-exemplaar voor de relaties van de uitgever, is later in de handel verschenen en werd zo voor velen toegankelijk. Wij zijn blij met deze mogelijkheid, want het verdient een grote belangstelling. In buitengewoon fraai facsimile zijn een aantal bladen uit beroemde manuscripten weergegeven. Sommige zijn meer bekend, ook voor niet-vaklui, maar ook als men op de hoogte is van de kunstzinnige uitvoering van deze middeleeuwse boeken staat men blij verrast voor de prachtige reprodukties, die hier zijn samengebracht. De tekst is interessant en zeer instructief. Onderhoudend vertelt de inleider hoe hij met de verschillende kunstwerken in aanraking kwam, maar hij deelt daarbij tegelijk zeer veel wetenswaardige dingen mee over de verschillende handschriften. Zelfs nu het te koop is blijft dit boek, gezien de lage prijs, een prachtig geschenk!
C. de Groot
| |
Reclams Werkmonographien zur bildenden Kunst, nrs. 9089-9102: W. Sauer-Laender, Houdon - Voltaire; Th. Mueller, da Vinci - Il Cavallo; G. Wietek, K. Schmidt-Rottluff - Bilder aus Nidden; G. Bott, Tiepolo - Das Fresko im Treppenhaus der Würzbuger Residenz; Ch. A. Isermeyer, Verrocchio - Das Reiterdenkmal des Colleoni; J. Langner, Zadkine - Mahnmal für Rotterdam; H. Jantzen, Der Bamberger Reiter; F. Meyer, Chagall - Der Engelssturz; Th. Mueller, I. Günther - Bildwerke in Weyarn; M. Imdahl, Das Gerokreuz; A. Neumeyer, F. Lippi - Anbetung des Kindes; A. Hentzen, E. Nolde - Das Abendmahl; H. Sichtermann, Laokoon; W.H. Schuchhardt, Das Orpheusrelief. - Ieder nummer: 16 pl., 32 pp., DM 1.50, Reclam Verlag, Stuttgart.
Met haar jongste serie Werkmonographien viert het Reclam Verlag onopvallend het jubileum van zijn honderdste nummer. Die onopvallendheid hoort erbij. In tegenstelling tot zoveel overroepen publikaties, vooral in de kunsttak, brengt Reclam op een bijna te bescheiden wijze zijn uiterst gedegen werk. De Werkmonographien behandelen telkens één meesterwerk of een samenhorende groep kunstwerken. Die worden in 32 pagina's tekst en 16 afbeeldingen gesitueerd en geana- | |
| |
lyseerd door de beste kenners. Een kleine bloemlezing met literatuur over het besprokene vult het essay meestal aan. Men kan zelfs niet meer van vulgarisatie spreken, want deze keurige boekje bieden oorspronkelijke studies en publiceren vaak ongekend bronnenmateriaal. De serie die we hier voorstellen, toont de verscheidenheid van de samenstelling aan. Nieuw voor de serie is de behandeling van de Oudheid (Laokoon, Orpheusrelief), die totnogtoe ontbrak. De West-Europese beeldhouwkunst (ook die is niet zo sterk vertegenwoordigd) wordt in al haar fasen geschetst in het romaanse Gerokruis, de gothische Bamberger Reiter, de renaissancistische ruiters van Leonardo da Vinci en van Verrocchio (te vergelijken met de ridder van Bamberg!), de Duitse rokoko in de Weyarnbeelden van Ignas Günther, het Franse classicisme in Houdons Voltaireportretten, de moderne beeldhouwkunst in Zadkine's Rotterdamse monument. De moderne schilderkunst, waaraan in deze serie o.l.v. C.G. Heise begrijpelijkerwijze veel aandacht wordt besteed, is bedacht met belangrijke deeltjes over Nolde's avondmaal, Chagalls engelenval, Schmidt-Rottluffs schilderijen gemaakt te Nidden 1913. Typerend voor de serie is dat ook de zienswijze van andere interpretatoren in hun eigen woorden wordt geciteerd.
G. Bekaert
| |
Deschamps, P. en Thibout, M., La peinture murale en France au début de l'époque gothique. - Centre National de la Recherche Scientifique, Paris, 258 pp., 151 pl., 12 klpl., 79 tek., geb. 120 F.
Op hun belangrijke studie over de monumentale schilderkunst in Frankrijk tijdens de hoge middeleeuwen en het romaanse tijdperk laten Paul Deschamps en Mare Thibout, de twee grote deskundigen, nu eindelijk het boek La peinture murale en France au début de l'époque gothique volgen. Het voorgaande overzicht sloot af in 1180. Het nieuwe zet daar in d.w.z. bij de troonsbestijging van Philippe-Auguste en gaat tot 1380, de troonsbestijging van Charles VI. We vermelden deze namen omdat de indeling van het boek naar de regeringsperioden van de Franse koningen is opgemaakt. Voor die tijd schijnt een dergelijke indeling nog enige geldigheid te bezitten. Na een inleiding over de evolutie van de ikonografische thematiek, de techniek, en de invloed die de monumentale schilderkunst in Frankrijk van verschillende zijden heeft ondergaan, groeperen de auteurs de werken geografisch binnen de verschillende regeringsperioden. Hun commentaar blijft vrij technisch en grote gedeelten van het boek bestaan uit een beschrijvende inventaris van het patrimonium. Deze inventaris krijgt echter reliëf in de niet minder dan honderdvijftig platen met vaak drie reprodukties op één plaat, vierentwintig kleurreprodukties en een tachtigtal relevé's. Van belangrijke ontdekkingen mag men hier niet spreken. De bijzondere fresco's uit deze inventaris zoals die van Le Puy, of van de kapel du Liget e.a., waren reeds eerder algemeen bekend. Met dit boek echter kunnen deze hoogtepunten nu beter in hun milieu gesitueerd worden. Het toont immers dat de monumentale schilderkunst in Frankrijk in de gotische tijd een veel grotere toepassing kende dan men zich soms voorstelt.
G. Bekaert
| |
Griffo, P. en Matt, L. von, Gela, Schicksal einer griechischen Stadt. - Echter Verlag, Würzburg, 222 pp. tekst, 56 pl., 49 klpl., 51 ill., geb. D.M. 89.
Gela beschrijft het lot van een griekse stad aan de zuidkust van Sicilië. Niet zo bekend als Syracuse, Selinonte, Segesta of zelfs Himera, Leontinoi, Megara Hyblaea of Taormina heeft Gela, een dorische kolonie die in 688 door immigranten uit Rhodos en Kreta werd gesticht, toch een zeer voorname rol gespeeld in de griekse beschavingsgeschiedenis op Sicilië. Onder de tyran Hippocrates strekte Gela zijn gezag over bijna geheel het eiland uit. Vanuit Gela werd het rijke Agrigente gesticht. In Gela trok Aischulos zich terug en stierf er. In 405 werd het door Carthago ingenomen. In 282 werd het door Pinthias van Agrigente helemaal verwoest. Frederik II vestigde er in 1230 een nieuwe stad onder de naam Terranova di Sicilia. In 1927 kreeg het zijn oude naam terug. In Gela was het dat in 1943 de amerikaanse troepen ontscheepten. Over de lange geschiedenis van deze griekse stad hebben de archeoloog Pietro Griffo en de fotograaf Leonard von Matt een uitzonderlijk mooi boek gemaakt. Zij tonen de stad zoals zij zich nu, met zijn 50.000 inwoners, stilaan tot een moderne industriestad gaat ontwikkelen. Maar de eigenlijke aandacht is toch toegespitst op het grote griekse verleden, zoals dit in Gela uit de archeologische resten bekend is. Deze bestaan uit overblijfselen van de oude stadsmuren en van de tempels van Agrigente die in deze geschiedenis worden betrokken - in Gela zelf is maar weinig bewaard van tempels -, maar voornamelijk toch uit een reeks vazen,
| |
| |
munten en plastiekfragmenten. In een serie prachtige foto's zijn deze in het royale boek weergegeven. ‘Dit boek is uit liefde ontstaan’, zegt Griffo in zijn inleiding. Wie het in handen heeft, twijfelt er niet aan.
G. Bekaert
| |
Piper-Bücherei. - 190. P. Bloch, Das Sakramentar von St. Gereon, 50 pp., 16 klpl. - 193. W. Stubbe, Ernst Barlach. Aus dem plastischen Werk, 56 pp., 42 pl. - 195. H.H. Hagedorn, Chinesische Tonfiguren, 54 pp., 36 pl. - 200. - A. Kesser, Autun, Weltgericht und Auferstehung, 80 pp., 56 pl. - 205. R. Braunmueller, Thailand, 64 pp., 44 pl. - Piper Verlag, München.
Het St. Gereon-sacramentarium, nu bewaard in de nationale bibliotheek van Parijs, is het meesterwerk van de Ottoonse miniaturen uit de Keulse school. Het wordt hier in zestien uitzonderlijk verzorgde kleurreprodukties voorgesteld. Barlach en Piper zijn onafscheidelijk verbonden. Dit nieuwe deeltje aan Barlach gewijd geeft een goed overzicht van diens beeldhouwwerk. Chinesische Tonfiguren brengt een keuze chinese kleifiguurtjes uit de collectie Hagedorn. Het gaat om grafbijgiften, gedateerd van de Han- tot de T'ang-dynastie, die een expressief beeld geven van de chinese mens (en dier) uit die tijd. De beeldenwereld van Autun is een van de meest pittoreske van de middeleeuwse plastiek. Dit verklaart ook zijn populariteit. In Les points cardinaux verscheen onlangs een prachtige monografie over le monde d'Autun. Daarmee vergeleken vallen de foto's die hier getoond worden, nogal pover uit. Zij missen het subtiele lichtspel. Maar ook zo blijven zij genietbaar (de naam van Dräyer als fotograaf zegt genoeg!) en bieden een goede evocatie van deze kleurrijke wereld. De kunst van Thailand heeft door de tentoonstelling die in 1963 en 1964 door Europa reisde een ruimere bekendheid verworven. Een vergelijking van deel 205 van de Piper-Bücherei met de catalogus van de tentoonstelling laat duidelijk zien met hoeveel zorg de Piper-boekjes zijn gemaakt.
S. Heester
| |
Navratil, L., Schizophrenie und Kunst. - dtv-Verlag, München, 1965, 144 pp., 99 afb., DM 2.80.
Terecht vraagt de uitgever een bijzondere aandacht voor dit dtv-boek van prof. Navratil. Het gaat hier immers om een oorspronkelijke, onuitgegeven studie, hetgeen in deze serie niet gewoon is. Prof. Navratil stelt de vraag in hoeverre de beeldende produktie van de schizofreen verschilt van die van de gezonde kunstenaar. Hij komt tot het besluit dat de functie van de kunst voor de schizofreen dezelfde is als voor de gezonde mens. Hij ziet immers geen verschil in de inhoudelijke noch in de formele kenmerken, tenzij het verschil dat bestaat tussen de geoefende en de ongeoefende. De psychische dynamiek is in beide gevallen dezelfde. Ook de ‘Gestaltungskraft’, het creatieve, vindt prof. Navratil bij zieken en gezonden terug. Hoewel onafhankelijk van elkaar ontstaan, blijkt het boek van prof. Navratil een rechtstreekse confrontatie te zijn met prof. Plokkers Geschonden Beeld.
G. Bekaert
| |
Kusch, E., Alte Kunst in Skandinavien. - Hans Carl Verlag, Nürnberg, 1964, 268 pp., 176 pl., geb. 39 DM.
Eugen Kusch is altijd ergens onderweg op persoonlijke verkenning van het kunstpatrimonium van de mensheid. Ditmaal heeft hij het niet ver gezocht. In het noorden van Europa - Denemarken, IJsland, Zweden, Noorwegen - wist hij een schat aan boeiende kunstwerken verborgen. Eigenlijk zijn het allemaal bekende voorwerpen of monumenten. Maar Kusch was de eerste die ze in een rijke monografie samenbracht en aldus de middeleeuwse kunst van Scandinavië tot een afzonderlijk en betrekkelijk homogeen kunstgebied bevorderde. Hij doet dit op een eenvoudige wijze, hoofdzakelijk door de reeks foto's die hij zelf nam. Een bondige inleiding en een kort commentaar bij elke foto situeert deze kunst die zich ongeveer over tien eeuwen uitstrekt, beginnend met de volksverhuizing en eindigend met de reformatie. Zij omvat de kostbare fibulae met filigraanwerk, de runenstenen, de typische rondkerkjes en de houten Stabkirchen, gefigureerde weefsels, fresco's, prachtig houtsnijwerk en de volks beschilderde altaarpanelen. Zowel in zijn commentaar als in zijn foto's toont Eugen Kusch zich een volmaakt publicist.
G. Bekaert
| |
Varia
Albinski, Dr. M., Antisemitisme - In ons? Met een geleide van Prof. Dr. A. Oldendorff. - N.V. Uitg. Mij Pax, 's Gravenhage, 1964, p. 162.
De socioloog Albinski heeft dit werkje niet geschreven om de recente daden van
| |
| |
antisemitisme weer te beschrijven, maar wel om de wortels van dit voor ons mensen en christenen zo beschamend fenomeen bloot te leggen en zo een antwoord te geven op de vraag: waarom bestaat er antisemitisme. Nadat in de eerste hoofdstukken de hoofdaandacht is uitgegaan naar de niet-joden bij wie dit verschijnsel, al daterend vóór Christus, hardnekkig blijft leven, wordt verderop de vraag besproken, in hoeverre eigenschappen of gedragingen bij de joden zelf oorzaak ervan kunnen zijn. Aan het einde worden enige suggesties gegeven om tot verbetering der relaties bij te dragen. Wij moeten de S. dankbaar zijn voor dit boek, dat met grote zorg is samengesteld. Het werd helaas nog te vroeg afgesloten, zodat de nieuwste katholieke theologie culminerend in de verklaring van het Concilie, niet is verwerkt. Dan zou op de achtergrond van het sociologische onderzoek nog meer het mysterie Israël hebben meegesproken en het geheel een nog diepere dimensie hebben gekregen.
J.H. Nota
| |
Vanderburcht, D., Belgen op de tweesprong. - Europese Federalistische Beweging, Antwerpen, 1964, 215 pp., F. 60.
Deze bezinning over wat belgische politiek in het perspectief van het Europees federalisme zou moeten en (volgens schrijver) vooral niet zou mogen zijn, is vrij zwaar op de hand en vraagt van de lezer een flinke dosis uithoudingsvermogen. Wie dat opbrengt zal er niettemin veel verstandige ideeën in vinden, die echter niet voldoende verwerkt en verantwoord worden. Het boek is vooral een getuigenis over de opinies en mentaliteit van een belangrijke groep jongeren, die gebroken hebben met wat zij, in zekere mate terecht, als romantisch nationalisme aanzien en zichzelf, ook hier in belangrijke mate met recht, een goede dosis politieke rijpheid schijnen toe te kennen. De auteur waarschuwt ervoor dat dit boek ongeschikt is voor econometristen; die waarschuwing had hij wellicht achterwege kunnen laten als zijn boek meer de vrucht geweest was van een grondige studie dan, zoals hijzelf zegt, van lange gesprekken. Aan degelijkheid had het er zeker bij gewonnen.
E. De Graeve
| |
Cube, Felix von, Kybernetische Grundlagen des Lernens und Lehrens. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1965, 200 pp., DM. 19,80.
Dit boek biedt een zuiver theoretische studie over een onderwerp, waarmee men in de praktijk verder is dan in de theorie. Ofschoon het boek krachtens zijn opzet en zijn aanpak alleen voor vakmensen bedoeld kan zijn, worden in de eerste drie hoofdstukken de grondbegrippen van resp. de cybernetica, de informatietheorie en de psychologie van het leren behandeld. Met name voor het eerste hoofdstuk doet de greep uit het enorme onderwerp wat willekeurig en rommelig aan. De twee volgende hoofdstukken zijn strakker van opbouw. Daarna wordt het eigenlijke onderwerp in 7 hoofdstukken aangepakt. Dit gebeurt met veel eruditie; de bestaande vakliteratuur wordt uitvoerig gebruikt en ook kritisch getoetst; gepubliceerde onderzoekingen worden verwerkt. Uit de aard van de methode volgt, dat bij de uitbouw van de theorie nogal wat mathematische formules worden gebruikt. Maar wie door dit alles heen weet te zien, wordt toch vooral gefrappeerd door het feit, dat we hier nog maar aan een eerste begin staan van een cybernetische theorie over het leren. Tot dit begin is dit boek een conscientieuse bijdrage.
P. van Breemen
Bij Em. Querido's Uitgeverij nv te Amsterdam is uitgekomen een weergave in woord en beeld van het door de tv-rechtbank behandelde euthanasieproces, De zaak Wilma Helgers. Ook deze rechtszaak in boekvorm is samengesteld door Mr. Erica van Dijk en Milo Anstadt.
| |
Pockets
Aula-boeken
Blumenberg, Werner, Het leven van Karl Marx.
De zich steeds meer uitbreidende literatuur over het communisme en alles wat daarmee verband houdt, begint zich langzamerhand wat meer bezig te houden met de persoon van Karl Marx. In Nederland verscheen reeds eerder een uitstekend boekje over de schepper van het marxisme, van de hand van Prof. Banning. Toch is er een groot onderscheid tussen de wijze waarop Banning en waarop Blumenberg de figuur van Karl Marx benaderen. Bij Banning valt de nadruk op de leer. Bij Blumenberg gaat het vooral om het privé-leven van
| |
| |
Marx. En juist deze verschillende benaderingswijze maakt de uitgave van ‘weer een boek over Marx’ belangrijk. Blumenberg is voor alles historicus, en daardoor stelt hij de marxistische leer in een zeer persoonlijk perspectief. Men kan het van harte eens zijn met de auteur, wanneer hij in het begin van dit boekje de these verdedigt, dat het marxisme maar ten halve - en dus verkeerd - begrepen wordt, indien men het niet ten nauwste aan Karl Marx' persoonlijke omstandigheden lieert. De auteur heeft dit gedaan, en zijn Marx-biografie is een kostbaar uitgewogen geheel geworden, waarin een aantal facetten naar voren zijn gekomen die in andere biografieën nauwelijks of niet zijn vermeld. Een chronologie, een literatuurlijst over Marx en marxisme en een namenregister completeren de overzichtelijkheid.
J.P. Schuyf
Castle, E.B., De opvoeding in de klassieke oudheid. - Een uitstekende en aan goede bronnen ontleende samenvatting. Jammer is dat door dergelijke vertalingen de kennis verloren gaat van wat de Nederlandse classici, bv. Kuiper en Wagenvoort, op dit gebied hebben gepresteerd. Het minste dat men dan tegenover hen kan doen, is hun werken toe te voegen aan de bibliografie.
Cl. Beukers
PASK, Gordon, Inleiding tot de Cybernetica. - Met een onstuimige vaart raast Gordon Pask door allerlei gebieden van de cybernetica en zelfs door aanliggende terreinen (waarschijnlijkheidsrekening bijv.). Hij schrijft een sprankelende taal, en weet in zeer compacte vorm heel veel materiaal bijeen te brengen. Maar het dreigt de lezer te overrompelen, zeker de lezer die een inleiding zoekt in een wereld die nieuw voor hem is.
WORRINGER, W., Esthetica en Kunst. Een bijdrage tot de stijlpsychologie.
Worringers Abstraktion und Einfühlung neemt in de geschiedenis van de moderne kunst een belangrijke plaats in. Afgezien van het feit dat het nog altijd even lezenswaard blijft als in 1908, was het als historisch document al een vertaling waard. Het bestaat uit een eerste theoretisch gedeelte over abstractie en inleving, naturalisme en stijl en uit een praktisch gedeelte waarin het eerste geillustreerd wordt met voorbeelden uit de kunstgeschiedenis.
G. Bekaert
NARR, Karl, J., Prehistorie der beschaving. - Men staat verbaasd, dat met de relatief weinige gegevens, die tot nu toe uit de prehistorie bekend zijn toch zo'n uitvoerig en goed-gecomponeerd boek kon worden samengesteld, als dit is. De schrijver behandelt in dit werkje allerlei aspecten van de oudste beschaving: jagerscultuur, boeren en heren, dorp en stad, beschaving en barbaren en nog vele andere zaken worden ons op goed-populaire en toch wetenschappelijke wijze voorgesteld.
C. de Groot
STANLEY OGILVY, C., De wiskunde van morgen. - In dit boekje worden een groot aantal problemen behandeld, die de mathematici zich in de loop der eeuwen gesteld hebben, problemen die opgelost zijn, problemen die nog niet opgelost zijn en problemen, waarvan aangetoond is, dat zij onoplosbaar zijn. In alle onderdelen van de wiskunde komen deze vragen voor en wel in grote getale, immers in een noot deelt de schrijver mee, dat hij wegens beperking niet in staat is geweest de mooiste problemen te behandelen die de huidige wiskundigen bezig houden (p. 110, 3). Voor liefhebbers dus gelegenheid hun kennis voorlopig te verruimen.
A. Minderop
NEILL, St., De Wereldreligies. - ‘Voor de Christenen is de godheid driepersoonlijk, voor de Islam éénpersoonlijk, voor de Hindoes onpersoonlijk, en voor de Boeddhisten niet interessant. Volgens menselijke berekeningen moet de laatste stroming het winnen; maar omdat in deze wereld de mensen zo weinig hebben in te brengen, kan men beter wedden op de slechtste kanshebber, het Christendom’. Deze volzinnen schreef ik na de lezing van dit mooie boek dat ik, samen met het nog betere van H. Kraemer (Godsdiensten en Culturen) aan alle lezers aanbeveel die veel tijd en stille aandacht kunnen opbrengen.
Cl. Beukers
HIDDING, K., De evolutie van het godsdienstig bewustzijn. - Voor de liefhebbers van een straffe redenering. De anderen vinden achterin een kleine bloemlezing van waardevolle religieuze teksten.
Cl. Beukers
KNOWLES, D., Heiligen en geleerden, 25 portretten. - 25 Gestalten uit de engelse kerkgeschiedenis, waaraan Franciscus van Assisi is toegevoegd en Thomas Morus onttrokken. Een voor buiten Engeland helemaal nutteloos boekje.
R.S.
| |
| |
HUISMAN, Denis, Esthetica. - Men krijgt soms de indruk, dat het gemakkelijker is om over kunst te schrijven, dan om kunst te maken. Maar als men dit boekje doorwerkt, krijgt men ook respect voor de schrijver, die de taak op zich nam om over kunst wijze en belangrijke dingen te zeggen. Huisman geeft een helder en uitvoerig overzicht over de ideëen die door kunstenaars en geleerden over kunst gelanceerd zijn. Beginnend bij Plato doorloopt hij de gehele filosofie van de kunst, met als laatste vertegenwoordiger van deze studie: André Malraux. Zijn dagelijkse omgang met kunstwerken behoedt zijn beschouwingen voor al te abstracte theorieën. Daarom zal de lezing van dit boekje het inzicht en de waardering van kunst ongetwijfeld doen toenemen.
C. de Groot
| |
Phoenix-pockets
Franquinet, E., Jules Verne en zijn wonderreizen. - W. de Haan N.V. Zeist - N.V. Standaard Boekhandel, Antwerpen, 1964, 159 pp., geïll.
Het leven van Jules Verne, die in zijn boeken zelf zo'n wonderlijke wereld opbouwde, is omgeven door legenden en mystificaties. Franquinet heeft met grote toewijding de gegevens omtrent het leven van de poulaire schrijver onderzocht en zijn verhalen doorgelezen, en geeft het resultaat van zijn studie in dit vlot geschreven, interessante boek.
| |
Watson, Dr., William, Het oude China, de archeologie tot de Han-dynastie. - W. de Haan, N.V., Zeist - N.V. Standaard-boekhandel, Antwerpen, 1964, 183 pp., geïll.
De schrijver heeft zijn doelstelling aldus geformuleerd: ‘Het doel van dit boek is een kort verslag te geven van de materiële beschaving van het oude China, zoals die door het archeologische onderzoek wordt onthuld. ‘Voor de Westerse mens lijkt, bij een eerste contact, de geschiedenis van China zeer onoverzichtelijk. De voor ons zeer vreemde namen zijn daar zeker mede-oorzaak van. Watson bespreekt in dit boek vooral de artistieke uitingen in de oudste periode van China's geschiedenis. Verrassend is het hoge peil, waarop toen reeds die z.g. primitieve kunst stond. Omdat er in de laatste decennia een levendige belangstelling bestaat voor China's oudste geschiedenis, vooral ook door de vondst o.a. van de ‘Peking-mens’, zal dit boekje velen welkom zijn.
C. de Groot
| |
Woodhead, Dr. A.G., Kunst en beschaving der West-Grieken - W. de Haan N.V., Zeist, N.V. Standaard, boek-Antwerpen, 1964, 152 pp., geïll.
Men kan niet beweren, dat over de kunst en de beschaving der West-Grieken nog weinig is gepubliceerd. De uitvoerige literatuur-opgave aan het einde van dit boek bewijst het tegendeel. Maar daarom is het zo nuttig, dat er een werkje als dit verschijnt; het geeft een bruikbaar overzicht over het voornaamste, wat in de vele publikaties vermeld wordt, en is daardoor dienstig voor velen. Woodhead beschrijft vooral de geschiedenis van de Griekse koloniën, een zeer belangrijk onderwerp, minstens zo belangrijk als de historie van het moederland zelf. Sagen en legenden, geschiedenis en kunst verwerkt hij tot een goed geheel, waardoor er een levendig en waardevol beeld ontstaat van deze grootse en boeiende cultuur.
C. de Groot
| |
Zoals er gezegd is over de Profeten der ballingschap.
Men kan veilig zeggen, dat deze bijbelserie voortdurend toeneemt in belangrijkheid, doordat de deskundigen van de diverse godsdiensten elkaar meer en meer verstaan. Boeiend in dit deeltje zijn verschillende belichtingen van de Profeet Ezechiel; met alle verschillen toch in de grond een eenheid. Zeer aanbevolen, ook voor gespreksgroepen.
C. Minderop
| |
Marka-pockets
LATOUR, Drs. P.L., Elektronische Rekenmachines. - Deze Marka-pocket beschrijft op eenvoudige wijze de bouw en de werking van elektronische rekenmachines. De verschillende onderdelen als transistor, ferriet-kernen, schuifregister, e.d. worden opvallend uitvoerig beschreven. De technische kant van de rekenmachines komt het beste uit de verf. Het laatste, meer bespiegelende, hoofdstuk over kunstmatige intelligentie schijnt mij de zwakste stee van het boek.
P. van Breemen
In de Salamander Reeks zijn uitgekomen
L. COUPERUS, Schimmen van schoonheid. |
A. DE WIT, Gods goochelaartjes. |
TH. RAUCAT, Het eerbiedwaardige uitstapje. |
CL. RICHTER, Ti-Coyo en zijn haai. |
E. RAEDT-DE-CANTER, Internaat. - Em. Querido, Amsterdam, 1964. |
|
|