| |
| |
| |
Colombia
J. Danckaert
HET is niet gemakkelijk een duidelijk beeld te schetsen van het Zuid-Amerikaanse continent. Men moet er enkele jaren gewoond en zich in de bevolking geïntegreerd hebben vooraleer iets te begrijpen van de mentaliteit en de problemen in heel hun omvang. Ook dan blijven nog tal van vragen onbeantwoord. Onder de landen die deel uitmaken van dit werelddeel is Colombia zeker een van de meest onthutsende en explosieve.
Anecdoten over belevenissen allerhande, hoe talrijk en gedetailleerd die ook mogen zijn, kunnen nooit volstaan om te laten aanvoelen hoe totaal anders de levenswijze hier is dan in Europa. Al zijn het Spaans en het Portugees hier de meest gangbare talen, een Zuid-Amerikaan is geen Spanjaard en geen Portugees. Hij is evenmin een Indiaan, een nakomeling van de vroegere bewoners, of een neger die ten tijde van de slavenhandel werd geïmporteerd. Een Zuid-Amerikaan is een produkt van de vermenging van al deze rassen. En zelfs al primeert soms het Europese element, steeds vindt men in hem eigenschappen en hebbelijkheden terug van alle rassen waaruit hij voortkomt en daarin nemen b.v. bijgeloof en fetichisme een grote plaats in.
Slechts sedert enkele jaren heeft Europa kennis gekregen van de onderontwikkeling van deze gebieden en zijn wij ons bewust geworden van de plicht om hulp te bieden. Datgene wat wij onderontwikkeling zijn gaan noemen, moet overigens is zo ruim mogelijke zin verstaan worden. Er is niet alleen een gebrek aan voeding en aan een elementair menswaardig bestaan, maar er is ook geestelijke armoede en nood: gebrek aan zedelijk inzicht en verantwoordelijkheid op alle trappen van de samenleving van hoog tot laag, gebrek aan scholen, aan een degelijk industrieel en universitair onderwijs. De onderontwikkeling in Zuid-Amerika is vooral een menselijk probleem. Alle hulp ten spijt zal men er nooit in slagen dit continent te redden als men niet bij machte is de Zuid-Amerikaanse mens te veranderen. Deze taak is echter zo omvangrijk en vergt zo'n grote inzet van krachten, dat men zich terecht kan afvragen of het Westen voldoende interesse en inspanning zal kunnen opbrengen.
Na de bevrijding van het Spaanse en Portugese regime hebben alle landen van Zuid-Amerika een verbeten strijd geleverd om politieke en economische stabiliteit te verwerven. Enkele figuren, die noch verantwoordelijkheid noch voldoende doorzicht bezaten om het land naar een evenwichtige ontwikkeling te leiden, grepen naar de macht. Aan deze machtscompetentie lagen uitsluitend egoïstische motieven ten grondslag. De meeste landen vielen van de ene staatsgreep en de ene militaire dictatuur in de andere. Het gevolg van deze kortzichtige asociale handelwijze was, dat de nationale rijkdom in handen viel van nog geen 5% van de bevolking. Deze bevoorrechte klasse heeft weinig of niets ondernomen om de algemene ontwikkeling van de verschillende landen te bevorderen. Techniek en onderwijs werden veronachtzaamd. Zuid-Amerika werd een prooi van de technisch ontwikkelde landen, die steeds meer grondstoffen nodig hadden voor hun eigen industriële doeleinden. Noord-Amerika
| |
| |
verwierf voordelige concessies over rijke petroleumvelden en ertsen als goud, tin, koper enz. Verwerkingsindustrieën bestonden er niet in de ontginnings-landen: daarvoor ontbrak het kapitaal, was de politieke situatie te labiel en waren er te weinig technici. Ruw uitgevoerd, leverden de grondstoffen weinig voordeel op voor de Zuid-Amerikaanse landen. Op hun bodemrijkdom werd roofbouw gepleegd.
Al deze kenmerken van de politieke, sociale en economische onderontwikkeling gelden, met nuances naargelang ligging, ras, en bodemrijkdom, voor alle landen van Zuid-Amerika. Colombia vertoont ook enkele eigen aspecten.
| |
Economie
De economie van Colombia schijnt te stagneren en zelfs achteruit te gaan. We mogen ons inderdaad niet blind staren op enkele cijfers, die op vooruitgang schijnen te wijzen, maar die in verhouding tot de bevolkingsaangroei volstrekt ontoereikend zijn. Indien de wanverhouding tussen produktie en bevolkingsaanwas niet hersteld wordt, kan een catastrofe niet uitblijven. In 1959 nam het nationale produkt toe met 6,2%, in 1960 met 4,6%, in 1961 met 2,1%, maar de bevolkingstoename bedraagt jaarlijks meer dan 3%. Deze situatie is des te onheilspellender, als we de cijfers van de export bekijken. Deze is de bron van buitenlandse deviezen en het enige middel om produkten te kopen die alleen in het buitenland verkrijgbaar zijn, zoals industriële machines, auto's enz. Welnu, de totale export bestaat voor 70% uit koffie, voor 15% uit petroleum, voor 7% uit agrarische produkten en slechts voor 5% uit afgewerkte grondstoffen. Dit wijst niet alleen op het agrarische karakter van het land maar tevens op de kwetsbaarheid van de economie. Daalt de koffieprijs op de wereldmarkt met 0,01 peso per 1lb., dan betekent dit voor het land een verlies van 6.000.000 pesos. Op die manier dreigt bestendig het gevaar van evenwichtsstoringen in de handelsbalans en van periodieke muntdevaluaties. De Colombiaanse koffie-export wordt verder bedreigd door het feit dat voor de tegenwoordig steeds meer gebruikte oplosbare koffie de Afrikaanse Robusta-koffie wordt gebruikt in plaats van de zachte Zuid-Amerikaanse koffie. Bovendien worden kinine en indigo, die vroeger een aanzienlijk aandeel hadden in de export, steeds meer vervangen door synthetische produkten. De situatie wordt nog hachelijker doordat de import-artikelen met de dag duurder worden en er steeds meer buitenlandse deviezen nodig zijn om ze aan te schaffen.
De Colombiaanse economie wordt gehandicapt door de voortdurende evolutie van industrie en wetenschap in de rijke landen. Colombia raakte daardoor in een positie van neo- of semikoloniale afhankelijkheid. Bij gebrek aan verwerkende industrieën en wetenschappelijke vorming wordt de achterstand ten opzichte van de ontwikkelde landen met de dag groter en zolang men het niet radicaal over een andere boeg gooit, zal het moeilijk zijn die achterstand ooit in te halen. Ergerlijk is de rol die hierin gespeeld werd door een kleine groep geprivilegieerden, die de markt in handen hielden, de koffie-monocultuur exploiteerden en een gezonde nationale politiek van algemene ontwikkeling verhinderden. Slaagt men er niet in met deze structurele en zelfs constitutionele politiek te breken, dan wordt de toekomst uiteindelijk ondraaglijk. Het land zal niet onbeperkt het keurslijf verdragen van een anachronistisch systeem met al de geweldplegingen, de schijnheiligheid en het bedrog welke het moet dekken.
| |
| |
| |
Banditisme
Het banditisme is in Colombia een plaag waarvan men zich in Europa nauwelijks een voorstelling kan maken. Het heeft reeds honderdduizenden slachtoffers geëist. Het is ontstaan uit de strijd op leven en dood tussen de twee grote politieke partijen: de conservatieve en de liberale. Voor ieder van deze twee machtsgroepen was geen enkele tegenstander goed genoeg om te blijven leven. Van beide zijden werden er gewoon gewapende benden opgericht om op het platteland de families van de tegenstanders uit de weg te ruimen. Als reactie gingen de boeren, opgeschrikt door deze plunderende en terreurzaaiende benden, zich zelf organiseren om erf en goed te verdedigen. In de kortste tijd stond heel het land in lichtelaaie.
Toen de twee partijen in 1958 een akkoord sloten om het staatsbestuur te delen en om beurten voor vier jaar een conservatief en een liberaal als president te laten fungeren, werd er een algemene amnestie afgekondigd. Doch sommige bendeleiders, voornamelijk diegenen die door de moordpartijen erg geleden hadden in naastbestaanden en familie, verwierpen de amnestie en gingen voort met de terreur. Nog steeds gebeurt het dat autobussen en particuliere voertuigen door benden overvallen worden, de inzittenden bekopen het doorgaans met het leven. Het departement Tolima is het grote operatieterrein, men kan er niet door reizen zonder het leven te riskeren. De benden drijven de onbeschaamdheid zo ver, dat zij niet aarzelen de politie en het leger uit te dagen.
Het is niet onmogelijk dat je in een of andere stad in een herberg op een bendeleider stoot. Hij zal een gezellig praatje met je maken. Maar wacht je ervoor, de politie te waarschuwen: op ieder verraad volgt vergelding. Dat de meeste bandieten uit de boerenbevolking komen, is niet alleen te wijten aan de oorsprong van de terreurbeweging uit de politieke twist - die is al lang bijgelegd - maar aan de primitieve denkwijze en de taaiheid waarmee deze mensen op de eenmaal ingeslagen weg voortgaan. Toen Desquite, een bekend bendeleider, gedood werd vond men op zijn broekriem gegrift: ‘Matar es mi vida’ - ‘doden is mijn leven’. De diepe oorzaak van deze plaag is echter ontegenzeglijk de sociale nood waarin de boerenbevolking verkeert en het in gebreke blijven van het landsbestuur om hun een menswaardig bestaan te verzekeren.
Het huidige staatsbestuur berust op een compromis tussen liberale en conservatieve partijen. Blind voor de werkelijkheid trachten zij de bestaande situatie te bestendigen, alle privilegiën van de rijke klasse worden gehandhaafd en aan de ontvoogding van de mindere klasse wordt niet gedacht.
| |
Demografische explosie
De bevolking in Colombia neemt toe met een ongebreideld ritme. Het gemiddeld aantal kinderen per gezin bedraagt acht. Noch de armoede noch de financiële nood vormen een rem op deze ongecontroleerde procreatie. Diegenen die daarin het bewijs van een zedelijk gaaf huwelijks- en gezinsleven willen zien, moeten we ontgoochelen. De vrouw wordt hier beschouwd en behandeld als een zaak, een middel om de huishouding te verzorgen. Van liefde tussen echtgenoten kan men nauwelijks spreken. Het huwelijk is niet meer dan een biologische beleving. Ongeveer 90% van de mannen zijn ontrouw in het
| |
| |
echtelijke leven. Terwijl de man alle vrijheden zijn toegestaan, heeft de vrouw geen enkel recht, ook niet op de genegenheid van haar man. Deze miskenning van de vrouwelijke waardigheid geldt ook in de opvoeding van de kinderen, waar de man zich zelden om bekommert. De jongens krijgen zakgeld, mogen uit drinken gaan en zich op jeugdige leeftijd uitleven. De meisjes daarentegen worden angstvallig thuis gehouden en in sexuele problemen totaal onkundig gelaten. Alles wat daarmee verband houdt wordt hardnekkig doodgezwegen. Niet zelden hoort men hier berichten over meisjes wie bij de eerste menstruatie de angst om het hart slaat en die een einde maken aan hun leven.
De explosieve bevolkingstoename stelt het land voor een aantal onoverkomelijke problemen. Men kan het niet bijhouden scholen op te richten, leerkrachten te vormen, werkgelegenheden te scheppen en woningen te bouwen. Zelfs indien deze aangroei plotseling als bij toverslag zou ophouden, dan zou het nog tientallen jaren duren vooraleer men de toestand meester zou zijn. In Bogotá neemt het aantal werklozen jaarlijks toe met 80.000, zonder te spreken van diegenen die reeds jaren werkloos zijn. Het probleem is des te nijpender daar er geen werklozensteun bestaat. Men vraagt zich werkelijk af: waarvan leven die mensen dan? Van diefstal, moord, overvallen, ontucht?
Bogotá en andere grote steden hebben daarenboven nog met een ander probleem af te rekenen: de trek van de plattelandsbevolking naar de grote steden, een verschijnsel dat overal ter wereld wordt waargenomen, maar hier bijzonder acuut is en aanleiding geeft tot ergerlijke toestanden. Tussen de immigranten zijn er mensen die hopen in de stad meer te verdienen en anderen die het platteland vluchten uit schrik voor de bandieten. Doorgaans beseffen zij niet wat hun in de grote stad te wachten staat. De meesten kunnen lezen noch schrijven en menen dat een paar vuisten volstaan om werk te vinden. Valt dit niet mee, dan is de terugtocht uitgesloten: daar hebben ze geen geld voor. Ze hebben ook geen geld om hun gezin ergens onder te brengen. De huishuren zijn hier schromelijk hoog en verslinden bijna de helft van het loon van een arbeider. Dan blijft er niets anders over dan een blikken krot ergens op een verlaten terrein. Geen verlichting, geen water, helemaal geen hygiëne. Dat een hele wijk van zulke krotten soms op een nacht als bij toverslag uit de grond oprijst, is helemaal geen sprookje. Het komt inderdaad voor dat honderden families, die allen in dezelfde benarde situatie verkeren, in alle verborgenheid wat blikken dozen, karton en planken verzameld hebben en op een gegeven teken in de nacht allemaal samen met hun geprefabriceerde woning optrekken naar een onbebouwd terrein, vaak bij het stadscentrum gelegen. Het wordt een regelrechte invasie, een totale bezetting. Natuurlijk blijft het daar niet bij. De eigenaar roept de hulp van de politie en het leger in. Dan pas begint het drama, waarbij ieder rechtgeaard mens in opstand komt: de mensen worden weggejaagd, het privaat eigendom moet geëerbiedigd worden en beschermd door de openbare macht.
| |
Opvoeding en onderwijs
Het is duidelijk dat de sfeer waarin de gezinnen verkeren niet bevorderlijk is voor een behoorlijke opvoeding. In de eerste maanden na de geboorte schijnt de moeder niet boven het strikt biologische instinct uit te stijgen. Ze verzorgt het kind, maar spreekt het niet toe of houdt er zich niet liefdevol mee bezig.
| |
| |
Langzamerhand verslapt de band tussen moeder en kind alsof de vrouw de geestelijke inspanning niet op kan brengen om haar opvoedingstaak te volbrengen. De kinderen moeten zich al spoedig zelf behelpen. Verstandelijk ontwikkelen ze traag. Het kind leeft als in een gesloten wereld, in zichzelf gekeerd. Spreek je het als buitenstaander vriendelijk aan of probeer je het aan het lachen te maken, dan krijg je als reactie slechts een paar verwonderde ogen en een star gezicht.
Ook het onderwijs blijft in gebreke. Het is waar, zoals we boven reeds zeiden: men kan het gewoon niet bijhouden om genoeg scholen te bouwen en leerkrachten op te leiden om de steeds in aantal toenemende schoolbevolking materiëel op te vangen. Veel wordt er geïmproviseerd. Ondanks de geleverde inspanningen blijft de gelegenheid tot schoolbezoek onvoldoende. Op het platteland zouden slechts 5% van de kinderen het vijfde leerjaar lager onderwijs beëindigen. De ouders houden de kinderen op die leeftijd thuis om in de huishouding te helpen. Met deze luttele intellectuele bagage worden zij het leven ingestuurd.
Om in het tekort aan leerkrachten te voorzien werd er een beroep gedaan op buitenlandse hulp. Deze heeft de verwarring echter nog vergroot. De buitenlandse ‘technici’ begrijpen over het algemeen niet veel van de inlandse mentaliteit en willen methodes invoeren die in hun eigen land hun troeven hebben geleverd, maar hier niet deugen. Men heeft experimenten gedaan met T.V.-uitzendingen. Sommige vakken werden door de ‘technici’ overbodig geacht, anderen moesten ingelast worden. Iedereen wilde het voor het zeggen hebben. Wetenschapsmensen drongen aan op meer wiskunde. Taalkundigen hielden voor dat er buiten Spaans en Engels nog enkele talen meer op het programma moesten komen. Iemand vond het zelfs wenselijk dat er in het middelbaar onderwijs ook sociologie, huishoudkunde en burgerlijke wetgeving zouden gedoceerd worden. Het resultaat was een programma waarin van alles en nog wat vluchtig aangesneden werd, waarin het geheugen duchtig geoefend werd, maar voor echte vorming was er helemaal geen tijd en geen plaats meer.
Middelbare studiën worden als volkomen overbodig beschouwd als er geen universitaire studiën op kunnen volgen. Ze geven inderdaad geen enkel uitzicht op een behoorlijke remuneratie. Wie om financiële of intellectuele redenen geen hogere studies kan doen, kan slechts aanspraaak maken op het loon van een ongeschoolde arbeider. Het aantal jongens en meisjes dat een volledige cyclus van lager en middelbaar onderwijs doorloopt, bereikt niet eens 1% van de schoolgaande jeugd.
Bij de inschrijving in een universiteit blijken de kandidaten zich er vaak geen rekenschap van te geven tot welke studie zij in staat zijn en welke mogelijkheden de wetenschappelijke opleiding hun geeft. Voor de toelatingsexamens, die op verschillende data gehouden worden, presenteren de kandidaten zich aan diverse uiteenlopende faculteiten. Ook nog tijdens de studies veranderen ze gemakkelijk van faculteit, met het risico dat ze ten slotte nergens slagen. De universiteiten beschikken niet over voldoende middelen om aan de moderne vereisten te voldoen. In verhouding tot het leger en de publieke macht wordt het onderwijs in financieel opzicht karig bedeeld.
De beroering aan de Zuid-Amerikaanse Universiteiten waarover onze kranten zo vaak berichten, is grotendeels te wijten aan de ergerlijke sociale toestanden in het land. De jongeren lopen gemakkelijk warm voor sociale rechtvaardigheid en hun agitatie wordt gemakkelijk beschouwd als een bedreiging voor de ver- | |
| |
ouderde instellingen, die niet beantwoorden aan de normen van een gezonde democratie. Dit idealistische streven is echter nog geen waarborg, dat de afgestudeerden eens dat ze in het werkelijk leven staan, hun jeugdidealisme trouw zullen blijven. Dikwijls schikken ze zich naar hun persoonlijk profijt, zoals blijkt uit vele voorbeelden.
De grote meerderheid van de studenten aan de Staatsuniversiteit komt uit de minder gegoede klasse en is verplicht uit werken te gaan om in de dagelijkse behoeften te voorzien. Meer gegoede studenten gaan naar de jezuïten-universiteit, die om haar budget in evenwicht te kunnen houden, zoveel mogelijk inschrijvingen probeert te boeken. Men kan de vraag stellen of deze manier van handelen steeds de nodige waarborgen biedt voor de degelijkheid van de diploma's, die gemakkelijk verleend worden omwille van invloeden van buitenaf. Houdt een professor een student tegen, dan kan dat soms onaangename gevolgen meebrengen voor de professor. De meesten van hen die een leidende functie bekleden in de staat, hebben aan deze universiteit gestudeerd, waaruit dan ook wederzijdse verplichtingen zijn ontstaan. De geest is er erg conservatief.
| |
De Kerk
Zuid-Amerika staat bekend als een continent waar 90% van de bewoners katholiek zijn. Bij nader inzien is de toestand er echter niet zo gunstig. Wel zijn er 90% gedoopten maar, buiten enkele luidruchtige manifestaties valt er niet veel te merken van een echt christelijke levenswijze. De ouders laten hun kinderen dopen omdat de traditie hun dat zo geleerd heeft. Men laat zich ‘inschrijven’ in de Kerk, zonder zich verder te bekommeren om de verplichtingen die dit meebrengt. Wie een vluchtig bezoek brengt aan Zuid-Amerika, staat verbaasd over het grote aantal gelovigen dat de erediensten bijwoont en de luidruchtigheid welke sommigen aan de dag leggen in de heiligenverering. Heel veel eenvoudige mensen gaan regelmatig naar de H. Mis en nemen deel aan processies en feestjes met religieuze inslag. Maar dit alles blijkt slechts aan de oppervlakte te liggen. Van een echte godsdienstige overtuiging is er geen sprake. Men zou hier kunnen spreken van een breuk tussen de godsdienst en het werkelijke leven. Van naastenliefde komt er in de praktijk niet veel terecht, noch in het familiale leven, noch in de verhouding tussen man en vrouw, noch tussen de burgers onderling, noch in het beroepsleven. Men kan hier bijna gaan denken aan 90% atheïsten in een land met 90% gedoopten. Zelfs in de leidende klasse, die over het algemeen katholiek onderwijs genoten heeft, vindt men bijna niets anders dan egoïsme, negatie van naastenliefde en cultus van het eigenbelang.
De clerus legt weinig ijver aan de dag om de gelovigen leer en gedrag in overeenstemming te doen brengen. De priesters beroepen zich op statistieken, het aantal uitgereikte communies, de bijval van de processies, doch blijken er zich geen zorg over te maken of de mensen zich ook christelijk gedragen in het gezin en op het werk. Een parochiaal leven bestaat er om zo te zeggen niet. De mensen blijven vreemden voor elkaar. Jeugdbewegingen zijn hier onbekend. De enige organisatie die men hier en daar aantreft, is het Maria-legioen. Geen enkele andere organisatie met een sociaal-religieus doel wordt gesteund of aangemoedigd. Het is alsof de Kerk zich niet geroepen voelt om in de belangrijke socio-economische problemen raad en richtlijnen te verstrekken. Zij houdt zich
| |
| |
te veel afzijdig van de talloze moeilijkheden die de mensen van dit continent beklemmen. Bij de laatste wetgevende verkiezingen, begin 1964, had de Democracia Cristiana totale onthouding aanbevolen tegenover het gemeenschappelijke conservatief-liberale front (opgericht in 1958 voor de duur van 12 jaar) om aldus duidelijk te bewijzen dat dit anti-democratische front helemaal niet de algemene opinie van de bevolking vertegenwoordigde. De kerkelijke overheid vond het nodig, de onthouding als een zwaar vergrijp te veroordelen. Niettegenstaande deze ongelukkige stellingname noteerde men 75% onthoudingen.
Het enige dat op het actief van de Kerk staat zijn de medisch-sociale diensten in de parochies, maar ook die zijn jammer genoeg nog erg paternalistisch opgevat. Bovendien zijn de parochies zo uitgestrekt en zo dicht bevolkt, dat de priesters onmogelijk nog andere taken op zich kunnen nemen buiten de mis en de biecht.
Wat men de Kerk in Colombia vooral verwijten mag, is dat ze in gebreke is gebleven om een katholieke elite te vormen met sociaal inzicht, precies geweten, rechtvaardigheids- en verantwoordelijkheidsgevoel. Als een zuurdesem had deze het aanschijn van dit land kunnen veranderen.
Vooral in de sociale reorganisatie en in de vakbeweging ligt een taak voor haar weggelegd. De syndicaten zijn niet vrij om de belangen van de arbeiders te behartigen. De vergaderingen van arbeiders worden geleid door de patroon van het bedrijf. Een zelfstandige syndicale beweging wordt op alle manieren tegengewerkt. Ook de Noord-Amerikanen, die met een anti-communistische angstpsychose behept zijn, steunen te gemakkelijk de reactionaire machten.
Colombia is een land met ontzaglijke mogelijkheden, die voorlopig braak blijven liggen bij gebrek aan sociaal begrip en wetenschappelijke vorming. Onder de drang van nieuwe ideeën, die door de wereldsamenhorigheid en het inter-landenverkeer onweerstaanbaar binnendringen, breekt stilaan een nieuwe geest door. De sociale ontvoogding is echter een lange weg. Zal het communisme er in slagen zijn systeem in te planten of zal het christendom de sociale rechtvaardigheid kunnen doen zegevieren? Het antwoord ligt niet alleen bij de Colombianen, maar hangt ook af van de belangstelling, de steun en de hulp die Europa zal willen opbrengen.
|
|