| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Cerfaux, L., De christen in de paulinische theologie. - Patmos-uitg., Antwerpen, 1964, 568 pp., ing. F. 260.
Bij de vele studies en werken die deze bekende exegeet reeds vroeger publiceerde, sluit dit boek aan als een nieuwe synthese. Geschreven in 1962, bij het 19e eeuwfeest van Paulus' komst naar Rome, wil de auteur voor onze tijd opnieuw de boodschap van de nog altijd levende ‘getuige’ van Christus uitspreken. De christen heeft een unieke plaats en roeping in de wereld. Geboren uit Gods heilsplan is hij geroepen om in deze wereld te getuigen van de hoop, die de christen nu reeds doet uitzien naar de eeuwige bestemming van de mens. Deze theologische synthese van Paulus' visie op het mysterie van onze verlossing, kan een veilige gids zijn voor allen die een diepere verantwoording van hun christelijk beleven zoeken. De vertaler heeft de Franse, uiteraard soms technische tekst niet altijd helemaal juist aangevoeld.
R. De Haes
| |
Cristiani, Léon, La vierge Marie et les Evangiles. - Edit. Marie-Médiatrice, Genval, 1964, 250 pp., ing. F. 86.
Het leven van Maria na het heengaan van Jesus, haar invloed op de redactie van de Evangeliën, dat is het onderwerp van dit boek. S. tracht de lacunes van de geschiedenis met talrijke hypothesen aan te vullen en vermeit zich in psychologische analyses die vaak gekunsteld aandoen. Onze tijd heeft de plaats van Maria in het heilsmysterie teruggevonden: klaarblijkelijk heeft de auteur deze nieuwe optiek in zijn mariale vroomheid niet weten in te bouwen.
J.-M. Tison
| |
Paul Marie de la Croix, O.C.D., Marie et la pauvreté évangélique (Vie et Prière). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1964, 220 pp., F. 84.
De auteur wil het mysterie van de evangelische armoede, zoals het door Maria zelf werd beleefd, benaderen en verklaren in een reeks beschouwingen over de moeder van Jesus, als Israëls dochter, dienstmaagd des Heren, Moeder-maagd, moeder van de Zaligmaker en moeder der armen. De inhoud is rijk, diep en gezond-gods-dienstig. De stijl, hoewel soms wat overladen, stemt tot beschouwing en gebed.
G. Neefs
| |
Janssens, L.; Liberté de conscience et liberté religieuse. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1964, 212 pp., F. 75.
De godsdienstvrijheid wordt hier behandeld als een toepassing van de gewetensvrijheid. Op het concilie is de godsdienstvrijheid voorwerp van een fel omstreden tekst. Twee kwesties beheersen telkens weer het debat over deze materie: de rechten van het dwalend geweten en de staatsinmenging. De auteur besteedt veel aandacht aan de eerste kwestie, vooral dan aan de betekenis van ‘juiste norm van het geweten’: hierbij legt hij een hele historische achtergrond bloot, zodat de tegenstelling tussen de twee strekkingen op het concilie reliëf en verheldering krijgt. In verband met de staatstussenkomst is het knelpunt steeds: wat is algemeen welzijn? Ook hier spreekt de auteur zich vrij uit, ontwijkt de moeilijkheden niet, en blijft niet in het vage.
F. Van Neste
| |
Arnold, F.X., Pastorale et principe d'incarnation. - Edit. du CEP, Brussel, 1964, 216 pp., geb. F. 120.
Deze uitgave verschaft het Franse taalgebied inzicht in de groei van de Duitse pastoraaltheologie vanaf Trente tot het midden der 19e eeuw. Na een overwegend dogmatische inleiding over de evolutie der incarnatie-theologie, grondslag voor de pastoraal, ontwikkelt de auteur de invloed van het Concilie van Trente op de miscatechese en de reactie (vooral vanwege de Tübinger school) op de Aufklärung, waarbij na de oppervlakkigheid van de romantiek en de eenzijdigheid van het rationalisme, het incarnatieprincipe opnieuw ontdekt werd. Uiteraard is dit boek eerder voor vakspecialisten bedoeld.
J. Kerkhofs
| |
Schlier, H., Besinnung auf das Neue Testament. II. - Herder-Verlag, Freiburg, 1964, 375 pp.
Schlier is vooral bekend door zijn commentaren op de brief aan de Galaten en aan de Efesiërs. Zijn eerste artikelen werden gebundeld in Die Zeit der Kirche (1955). De studies die hij sindsdien in verschillende tijdschriften publiceerde verschijnen thans in deze tweede bundel. Kostbaar zijn vooral die over betekenis en oriëntatie van de Bijbeltheologie in onze tijd en over de theologie van Johannes en Paulus.
J. de Gendt
| |
| |
| |
Trese, L., Geheiligd in waarheid. - De Vroente, Kasterlee, 1964. 159 pp., F. 80.
Vrome bedenkingen voor priesters, levensecht en zonder pretentie. Trese keuvelt zo maar wat en vertelt dan soms feitjes en ervaringen die ook priesters in onze landen tot nadenken kunnen stemmen. Dit boekje kan mensen, die gebukt gaan onder een krampachtige spiritualiteit, bevrijden in de waarheid van de genade.
J. Van Nuland
| |
Heering, H.J., Wegwijzer door de Bijbelt 2. Het Nieuwe Testament. - Het Wereldvenster, Baarn, Brand, Antwerpen, 1964, 208 pp., ing. F. 65.
Dit boekje zal, vrezen we, voor de meeste lezers geen geschikte wegwijzer door de Bijbel zijn: de exegetische informatie is bepaald ontoereikend en de toepassing op het christelijk leven geschiedt meestal op al te primitieve wijze.
J.-M. Tison
| |
Mahoney, O.S.U., Mother Denis, Marie of the Incarnation, mystic and missionary. - Doubleday, New York, 1964, 421 pp., $ 5.75.
De zalige Marie de l'Incarnation blijft een boeiende figuur; de eerste helft van haar leven, tot haar vijf en dertigste jaar, doet ons het christenzijn in Frankrijk van die dagen beter begrijpen; de tweede helft, opnieuw vijf en dertig jaar beslaande, plaatst ons midden in de Frans-missionaire kerkgeschiedenis die zich dan voltrekt in Canada. Het rijk gevarieerde leven van deze vrouw, echtgenote, moeder, weduwe, zuster, mystiek begaafde missionaris, voortreffelijke organisatrice enz. heeft in dit jongste leven een biografe gekregen die door grote trouw aan de beschikbare bronnen, een diep inzicht in het karakter van deze heilige en een eenvoudige verteltrant de lezer niet alleen een grote vrouw doet kennen, maar ook voortdurend inspireert. Menigmaal zijn Amerikanen iets te enthousiast en exuberant en werkt hun bewondering averechts; de enkele malen dat deze fout naar voren komt in cliché-uitdrukking of te fleurige beeldspraak doen denken aan vlekken op de zon.
W. Peters
| |
Wijsbegeerte
Lepp, Ignace, Het leven een waagstuk. - Uitg. C.F. Callenbach N.V., Nijkerk, 1964, 213 pp., f 12,90.
Lepp, hoogleraar in de psychologie te Parijs, psychotherapeut, ontwerper van wat hij zelf noemt de psychosynthese, laat zich in dit boek met name als cultuurfilosoof kennen. In overwegend wijsgerige uiteenzettingen werpt hij een licht op de hedendaagse mens die zijn uitzonderlijkheid ontwijkt en banaliseert, geen risico's wil lopen, zich onderwerpt aan collectieve leefschemata om rust en zekerheid voor zichzelf te waarborgen, niet echt mens durft te zijn. In deze beschouwingen zijn de sporen terug te vinden van auteurs eigen ontwikkeling. Wat hij ook in andere werken deed: hij polemiseert o.a. met Marxisten, Freudiaanse analytici, Sartreaanse existentialisten, en bevestigt in zichzelf de waarden van een christelijke levensbeschouwing. Voor wie meerdere boeken van Lepp kent, levert het onderhavige weinig of geen nieuws op, behalve dat het een kijk geeft op diens groeiende evenwichtigheid. Als eerste kennismaking met de gedachtenwereld van Ignace Lepp, de erudiete psycholoog en priester, de strijder tegen de moderne middelmatigheid, is deze publikatie inspirerend en zeker lezenswaard. De vertaling van G.A.J. Emonds laat niets te wensen over.
J.J.C. Marlet
| |
Munster, Dr. H.A. van, Søren Aabye Kierkegaard, (Denkers over God en wereld 8). - Tielt/Den Haag, Lannoo, 1963, 152 pp., ing. 48 BF.
Dit is eigenlijk heel wat meer dan een korte inleiding op het leven en denken van de paradoxale filosoof uit Denemarken. Zonder wetenschappelijke pretentie heeft de auteur er zijn rijke, persoonlijke kennis van Kierkegaard in gecondenseerd. De aangehaalde teksten zijn lang en gevarieerd. Bijzonder goed uitgewerkt is de culturele en godsdienstige achtergrond waartegen de wekroep van de Deense predikant zo indringend in reliëf kwam.
A. Poncelet
| |
Lufuluabo, Fr. M. o.f.m., La Notion Luba-Bantoue de l'Etre. Eglise Vivante, Documents et Recherches, 1964, 46 pp., 30 fr.
Na een eerste brochure, getiteld ‘Vers une theodicee bantoue’ publiceert de auteur het vervolg van zijn uitgebreide opzoekingen en studies over de uitdrukkingsvormen van het Afrikaanse denken. Door middel van een linguistisch-etnologische analyse beschrijft hij het materieel
| |
| |
en formeel aspect van het zijn. Deze beschrijving heeft haar grote verdiensten maar is in de verwoording wellicht nog te zeer gebonden aan een scholastische terminologie.
R. De Haes
| |
Geschiedenis
Voor Rogier. Een bundel opstellen van oud-leerlingen de hoogleraar bij zijn afscheid aangeboden. - Paul Brand, Hilversum-Antwerpen, 1964, 327 pp., f 27,50.
In opdracht van de doctores, die door prof. dr. L.J. Rogier werden gepromoveerd, hebben de drie Nijmeegse professoren H.F.J.M. van den Eerenbeemt, A.F. Manning en P.H. Winkelman zich belast met de redactie van een bundel opstellen, die deze doctores en ook de drie professoren hebben geschreven, dit naar aanleiding van het emeritaat van Prof. Rogier. In een Ter Inleiding schetst P. Polman O.F.M. de vruchtbare publicistische carrière van Rogier. Zijn lijvige Geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland in de XVIe en XVIIe en XVIIe eeuw, die reeds drie drukken beleefde, en zijn In vrijheid herboren, die twee drukken kende, zijn alle katholieke Noordnederlandse intellectuelen voldoende bekend. Onder stuwing vooral van Prof. Rogier verschijnt nu in zeven talen tegelijk een Geschiedenis van de Kerk, die in het Nederlands tien delen omvat. Maar daarnaast heeft Rogier nog heel wat historisch, vooral dan kerk-historisch werk geleverd, dat trouwens in twee delen gebundeld gaat verschijnen. Terecht wijst Polman op de synthetische zin en de ongelooflijke taalvaardigheid van Rogier, die het lezen van zijn boeken tot een echt genot maakt, ook al omdat hij er niet voor terugschrikt stelling te nemen in zijn exposé. Over Rogier als professor kon Polman helaas niet schrijven. De Bundel bevat veertien studiën van oudleerlingen en drie bijdragen van de drie professoren, collega's van Rogier: de onderwerpen hebben meestal, maar niet altijd betrekking op de geschiedenis van Noord-Nederland sinds 1500. Deze mooi uitgegeven en fraai gebundelde Voor Rogier is een ideaal afscheidsgeschenk aan de aftredende professor in de geschiedenis, die de laatste twintig jaar in de historische en ook kerkelijke wereld van Nederland een duidelijk spoor heeft nagelaten.
M. Dierickx
| |
Vaussard, M., La fin du pouvoir temporel des papes. - Spes, Parijs, 1965, 228 pp., ing. NF. T,50.
Na reeds een hele reeks studies over de nieuwste politieke en sociale geschiedenis van Italië, geeft Vaussard in deze zijn jongste publikatie een schematisch overzicht van het ontstaan, de ontwikkeling en de uiteindelijke oplossing van de ‘Romeinse kwestie’, vanaf het ontwaken der Italiaanse vrijheids- en eenheidsidealen, aangewakkerd door de Franse revolutie, tot aan het Lateraans verdrag en het Concordaat, in 1929 tussen de hl. Stoel en Italië gesloten, onder het pontificaat van Pius XI en de dictatuur van Mussolini. De uiteenzetting beperkt zich tot de grote lijnen der ontwikkeling, met bizondere aandacht voor de weerslag ervan in Frankrijk, en wel met de uitgesproken bedoeling, voornamelijk de Franse lezers een meer onbevooroordeeld beeld te geven van dit bewogen stuk kerkelijk politieke geschiedenis. Behoudens enige lichte reserve betreffende zijn ál te summier oordeel over de rol van Pius XI, is Vaussard's overzicht duidelijk, leerrijk, objectief en zeer onderhoudend.
P. Huizing
| |
Biografie
Wilkeshuis, C., Jan van Ruusbroec, (Phoenix Pocket 108). - W. de Haan, Zeist, N.V. Standaardboekhandel, Antwerpen, 1964, 167 pp.
Wat bij de lezing van deze Ruusbroec-biografie zo weldadig aan doet, is de sympathie waarmee de S. zijn onderwerp benaderd heeft. Hij is door de persoon van de goede Prior gegrepen en hij weet die sympathie aan zijn lezers over te dragen. Met de schaarse gegevens die hem ten dienste stonden heeft de S. een zeer goed beeld van Ruusbroec getekend zoals hij leefde in zijn geboortedorp, in Brussel en later in de proostdij van Groenendael tesamen met de tijdsomstandigheden waarin dit leven verliep. In de chronologische volgorde geeft hij ook een kort overzicht van de verschillende geschriften van de wonderbare doctor, hij beschrijft de belangrijkste contacten die Ruusbroec vooral te Groenendael met mensen van buiten heeft gehad en we krijgen een indruk van de goede invloed die er van Ruusbroec is uitgegaan. Enkele fotopagina's en een twintigtal bladzij- | |
| |
den met uittreksels uit Ruusbroec's werken maken dit boekje voor degene die toch wel met Ruusbroec kennis wil maken aantrekkelijk.
Als we het geheel met voldoening overzien, kan men niet ontkennen, dat het z.g. historische deel van de pocket beter is dan de bladzijden waarin de auteur een overzicht van Ruusbroecs leer tracht te geven. Ik zeg niet dat dit overzicht slecht is, maar het is aanmerkelijk zwakker dan de levensbeschrijving. Men kan dit de S. wel niet zo kwalijk nemen, want een dergelijke opzet is verre van gemakkelijk. Maar misschien had hij daarvoor zijn manuscript ter inzage kunnen voorleggen aan de specialisten van het Ruusbroec-genootschap. Nu moet men bij verschillende passages wel eens een vraagteken plaatsen.
De S. kent volgens de literatuur-opgave alleen maar de eerste uitgave van Ruusbroecs volledige werken. In de tweede editie van Antwerpen 1944-1948 wordt nl. het tractaat van de Twaalf dogheden niet meer opgenomen en de S. had de samenvatting van dit tractaat je dan ook zeker vervangen door een korte weergave van Ruusbroecs brieven die in het vierde deel van de tweede uitgave voor het eerst werden gepubliceerd. De opgave van de werken van A. Ampe over de Kernproblemen uit de leer van Ruusbroec is niet volledig. In plaats van de door S. genoemde twee delen zijn er vier verschenen. Ook had de auteur voor het verstaan van de leer van Ruusbroec een goed gebruik kunnen maken van L. Moereels S.J., Ruusbroec en het religieuze leven, Tielt-Den Haag, 1962.
Met dit alles blijft staan wat ik boven zei, dat de S. een sympathieke levensbeschrijving van Ruusbroec aan het grote publiek heeft aangeboden.
P. Grootens S.J.
| |
MacArthur, Douglas, Reminiscences. - Heinemann, London, 438 pp., 63 sh. (Ill.).
De titel is juist gekozen, maar de herinneringen zijn allesbehalve oppervlakkig. Bijna vijftig jaren lang bevond MacArthur zich gewikkeld in de strijd, de voorbereiding er toe of de afwikkeling ervan. Aan de hand van vele officiële documenten en persoonlijke brieven reconstrueert hij zijn soldatenleven, en daarmee de gevechten waarbij hij betrokken was. Over zijn privé leven zegt hij weinig, hetgeen 'n merkwaardige lacune veroorzaakt doordat zijn boek eindigt met zijn teruggeroepen worden uit het verre Oosten door president Truman. We hebben immers zo intens meegeleefd met nederlaag en triomf van de Generaal, dat we graag iets gehoord hadden over de laatste tien jaren van zijn leven; inderdaad, old soldiers never die, they only fade away: aldus ook in dit boek. Het spreekt vanzelf dat de eerste wereldoorlog, de strijd in het Oosten tijdens de tweede wereldoorlog en de gevechten in Korea het voornaamste deel uitmaken van deze herinneringen. Zij die vooral de strijd in het verre Oosten bij vaak weinig betrouwbare brokjes en stukjes meemaakten door de clandestiene radio, maar voor wie Corrigedor en Leite een legendarische klank kregen, zullen nu met grote spanning en dankbaarheid, kennis nemen van de details van de strijd op leven en dood, die ver van ons land werd gevoerd. Bizonder interessant is ook de wijze waarop hij de bezetting van Japan heeft geleid. Men mene niet dat achter de berichten over strategie en strijd de persoon van de schrijver verdwijnt, dat het geheel slechts een opsomming zou zijn voor geschiedkundigen. Het is een zeer menselijk boek, en de reden hiervan is dat de soldaat steeds op en top mens en menselijk bleef. De harde soldaat die MacArthur zonder twijfel was, ontmoet men in een directe stijl en klare dictie; het is een der grote verrassingen van dit boek dat de soldaat ook een uitmuntend schrijver blijkt te zijn. Dit alles verklaart waarom men, eenmaal met het boek begonnen, het moeilijk neerlegt, en waarom het, eenmaal
gelezen, uitnodigt tot herlezing, en dan wat rustiger om meer te genieten van het goede en wijze, en ook schone uit een hard soldatenleven.
W. Peters
| |
Corbishley, S.J., Thomas, Ronald Knox the Priest. - Sheed and Ward, London, 1965, 128 pp., 17 sh. 6 d.
Het gaat bij deze simpele opmerkingen omtrent het priesterleven van Ronald Knox heel duidelijk om een labour of love, en van hoge waardering. Het is een aanvulling op het leven van Evelyn Waugh van enkele jaren terug, en het staat er wat inhoud en stijl nauwelijks bij ten achter. De prijs ligt aan de hoge kant, de kaft is smakeloos en het boek onwaardig; maar verder verdient de schets enkel lof. Voor sommigen zal het beeld van deze eminente priester als ouderwets en verouderd voorkomen; wij menen dat hij vijftig jaar op zijn tijd voor was.
W. Peters
| |
| |
| |
Psychologie
Broek, Dr. P.v.d., De schoolpsycholoog. Zijn taak en enkele van zijn problemen speciaal met betrekking tot het kind op de lagere school. - De Toorts, Haarlem, z.j., 214 pp., f 13,50.
De ontwikkeling waarin de schoolpsychologie zich in ons land bevindt, maakt publikaties hierover gewenst, maar ook moeilijk te verwezenlijken. De poging die Dr. van den Broek gedaan heeft om een overzicht te geven van theoretische kwesties rond de taak van de schoolpsycholoog en van belangrijke problemen waarmee hij te maken krijgt, is ongetwijfeld een belangrijke bijdrage tot de meningsvorming over dit specialisme. Hij behandelt de taak van de schoolpsycholoog en de organisatie van het schoolpsychologisch werk: hij spreekt over schoolrijpheid, leer- en gedragsmoeilijkheden. Aangaande de organisatorische vragen en de taakomschrijving is de meningsvorming nog volop in gang: wanneer men de opvattingen van deze auteur beschouwt als bijdrage tot een discussie, dan komen deze het beste tot hun recht. Het tweede gedeelte van het boek, waarin enkele problemen ter sprake komen waarmee de schoolpsycholoog te maken krijgt, zal voor de deskundige weinig nieuws bevatten en hem hoogstens een handig overzicht bieden; voor anderen kan het een nuttige informatie zijn dat de psycholoog zich met dergelijke kwesties occupeert.
J. Kijm
| |
Bühler, Dr. Charlotte B., Psychologie in de moderne wereld, uit het Duits vertaald door Dra. T.J. Jelgersma. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1964, 476 pp., geb. 360 F.
In dit rijkelijk met foto's en sprekende voorbeelden geïllustreerd overzicht der hedendaagse psychologie biedt de bekende kinderpsychotherapeut Prof. Ch. Bühler ons een zeer waardevolle vulgarisatie die de hoedanigheden van een handboek paart aan die van een leesboek. Haar instelling weerspiegelt die van de huidige Amerikaanse vakpsychologie: de functieen experimentele psychologie wordt enigszins gerelativeerd ten voordele van de motivatie- en ontwikkelingspsychologie, maar sterke nadruk valt vooral op de sociale psychologie en de praktijk, waaronder ook de therapie. Daar het een vertaald werk is, zal de Nederlandse lezer er niet kregelig om mogen worden dat sommige bekende Nederlandse psychologen als Buytendijk, Heymans, Michotte e.a. er niet eens in vermeld worden en dat ook de literatuurlijst niet de werken vermeldt die de lezer wellicht meer rechtstreeks hadden kunnen interesseren, zoals die van Beets, Calon, Carp, Chorus, Kriekemans, Nuttin, Rümke, Terruwe en zovele anderen. Dit neemt niet weg dat dit boek voor iedere lezer een prettige kennismaking zal zijn met de psychologie.
F. Cuvelier
| |
Bauer, Dr. P., Horoscoop en talisman. De macht van het moderne bijgeloof. - Zomer en Keunings, Wageningen, z.j., 224 pp. en 16 fotopagina's, f 14,50.
De auteur bespreekt aan de hand van een uitgebreide literatuur vele vormen van bijgeloof. De kern van waarheid welke door de parapsychologie wordt gezocht tracht hij nauwkeurig aan te geven. Vanuit een echte pastorale bezorgdheid gaat hij na welke gevaren het bijgeloof meebrengt en welke houding van een christen gevraagd wordt. Deze uiteenzettingen betreffen een actueel probleem, waarin ook vele christenen betrokken zijn. Deze studie van protestantse origine heeft ook aan de katholieke zielzorgers iets te leren.
J. Kijm
| |
Literatuur
Ruebsamen, Helga, De kameleon en andere verhalen. - Em. Querido, Amsterdam, 1964, 157 pp., f 5,90.
Deze bundel bevat een aantal verhalen waarin de hoofdfiguren mensen zijn die vóór en boven alles en zo goed als altijd onzeker zijn. Ze zijn soms rebels doch dat duurt niet lang; ze aanvaarden weer waartegen ze in opstand zijn gekomen, doch ook deze aanvaarding is slechts een gedeeltelijke. Ze zijn en blijven wankelen personen al sluimert er altijd nog iets van hoop in hun binnenste. Min of meer abnormale figuren, doch deze schijnen in de tegenwoordige tijd zeer ‘geliefd’ te zijn. De verhalen zijn knap geschreven doch boeien zeer weinig.
Joh. Heesterbeek
| |
Nathusius. Marie-Sophie, In plaats van moord. - E. Querido, Amsterdam, 1964, 126 pp., f 5.90.
In het bestaan van een oudere vrouw die in een zelfgekozen isolement in een een- | |
| |
zaam huis woont, treedt een tweetal mensen binnen: een heer en zijn vriendin. Een paar maanden wonen deze personen in Dora's eenzaam huis en gaan, in elkander ontgoocheld, hun eigen weg. Hun verhouding is een mislukking geworden. Hoe de oudere vrouw reageert op deze inwoning; een inbreuk op haar afgesloten bestaan; hoe zij innerlijk als gedwongen wordt om te kijken, alles te weten, te voelen wat haar twee pensiongasten denken en gevoelen; kortom wat deze twee personen voor haar betekend hebben, die steeds gevangen gebleven is in haar jeugd, in het verleden, die leefde in een gefantaseerde wereld, wordt door haar, na het vertrek van Paul en Anna, neergeschreven. Op die wijze tracht zij met zichzelf tot klaarheid te komen. Dit alles is met een uiterst knap inzicht en juiste aanvoeling beschreven, waardoor de schrijfster een boek van méér dan middelmatige allure gecreëerd heeft.
Joh. Heesterbeek
| |
Krol, Gerrit, Kwartslag. - Querido, Amsterdam, 1964, 167 pp., f 5,90.
Eigenaardige typen van mensen komen in Krols geschrift tot de lezer. Ze leven een geheel eigen leven, aan anderen niet bekend; ze bewegen zich in een eigen wereld, zijn voor hun omgeving vreemd, afwijkend van het ‘gewone’. Een zekere geheimzinnigheid omgeeft hen; er is - kort gezegd - een heel andere zijde aan hen die de buitenwereld ontgaat. Met een zeer scherpe visie en doorzicht heeft de auteur deze figuren getekend die de lezer bijblijven, lang nadat hij het boek terzijde heeft gelegd. Ook stilistisch is ‘Kwartslag’ een zeer knap werk.
Joh. Heesterbeek
| |
Hollander-Bronder, W. den, Volwassen mensen huilen niet. - Kosmos, Amsterdam, 1964, 234 pp., f 9,90.
Met ‘Land van zon en wijn’ debuteerde ruim een jaar geleden bovengenoemde auteur en het was een zeer geslaagd debuut. Thans is een vervolg op dit werk verschenen waarin de schrijfster verder vertelt over de lotgevallen van haar emigrantenbestaan in Frankrijk. Mevrouw Den Hollander beschikt over een scherp observatievermogen; haar litterair werk is van een innemende frisheid en oorspronkelijkheid van voorstelling én - en dit is zeldzamer in de letterkunde der lage landen - van een gezonde humor. Het harde leven en de strijd om het hoofd boven water te houden te midden van onverwachte tegenvallers en onvermoede moeilijkheden weet deze vrouw eenvoudig, raak, zonder opsmuk maar waar en gevoelig weer te geven. Het leven op hun boerderij en het leven van de kleine, afgelegen dorpsgemeenschap is met levendige kleuren getekend zodat er niet enkel met het wel en wee van het Hollands boerengezin doch evenzeer met verscheidene gezinnen van het kleine dorp - een wonderlijk allegaartje - wordt kennisgemaakt. Er staan in dit boek verrassend mooie passages; ik noem slechts: het onderhoud van vader Johan met Jaap die zijn school als primus heeft verlaten en boer wil worden; eenvoudig, nuchter, levensecht; of de scène van de bekroning van de stier Norbert te Parijs en de vreugde van de immer slovende boer over deze triomf; de dag waarop la patronne zelf naar de markt moet gaan om de boter te verkopen; e.a. De lezer krijgt - als hij het door de lezing van ‘Land van zon en wijn’ nog niet had - een grote bewondering voor dit ondanks alles dóórzettende emigrantengezin dat wel erg harde levensuren krijgt door te worstelen; bewondering voor deze kordate, sterke vrouw die levensblij haar zware taak dagelijks opneemt, ook na moeilijke ogenblikken. ‘Volwassen mensen huilen niet’ bewijst dat deze immer bezige vrouw bij al haar grote bekwaamheid en ervarenheid in de huishouding en als patronne van de boerderij een niet
minder groot talent tot schrijven bezit. Een woord van oprechte hulde en hoogachting voor een uitstekend litterair werk in zo moeilijke omstandigheden tot stand gebracht, is hier volkomen op zijn plaats.
Joh. Heesterbeek
| |
Westheimer, David, Von Ryans exprestrein. Vert. van J.F. Kliphuis. - De Fontein, Utrecht, 1964, 247 pp., f 5,50.
Voor de zoveelste maal een oorlogsboek, maar ditmaal een van een zeer bijzonder gehalte. Over veldslagen e.d. krijgt de lezer vrijwel niets te horen, wèl over krijgsgevangenen: engelse en amerikaanse officieren in een kamp geïnterneerd in Zuid-Italië. Hoe - bij het optrekken der geallieerde legers - de duitse machthebbers deze gevangenen naar Noord-Duitsland wilden vervoeren; hoe kolonel Ryan zijn medegevangenen weet te doen ontsnappen aan de duitse macht door de trein, waarmede zij vervoerd worden, te overmeesteren en naar Zwitserland te doen stomen, is - zeer kort gezegd - de inhoud van dit boek. Deze uiterst riskante reis met deze ‘duitse trein’
| |
| |
vol engelsen en amerikanen, is door de auteur voortreffelijk beschreven. Het verhaal boeit van de eerste tot de laatste letter. De spanning waarin de hoofdpersonen bij hun uitermate gevaarlijke onderneming verkeren, leeft voelbaar, ja tastbaar in deze bladzijden. Een met meesterhand geschreven werk en goed vertaald.
Joh. Heesterbeek
| |
Waugh, Evelyn, A Little Learning. - Chapman and Hall, London, 1964, 234 pp., 30 sh.
Het eerste deel van deze autobiographie verrast in hoge mate, eerstens omdat Waugh veel meer over anderen spreekt dan over zichzelf: over zijn vader met name, zijn leraren en zijn Oxfordse medestudenten, en ten tweede omdat hij met de grootste mildheid over hen spreekt. In de romans is Waugh doorgaans scherp op het wrede af wanneer hij de mensen tekent; hij kent weinig of geen barmhartigheid bij het opspeuren en beschrijven van menselijke tekorten. Nu is een mens aan het antwoord die door zijn mildheid indruk maakt en fascineert. Wanneer de andere delen verschenen zijn zullen we waarschijnlijk een volledige bespreking wijden aan het geheel. We volstaan er nu mee te vermelden dat dit eerste deel de jeugd, de schooljaren en Oxfordtijd tot onderwerp heeft, met de desastreuze poging om zijn eerste geld te verdienen, en wel als schoolmeester: een debacle dat tot een merkwaardige zelfmoordpoging lijdt. Hoe verrukkelijk het Engels is, als altijd van een deceptieve inhoud, komt heel sterk naar voren wanneer men er voor of er na de autobiographie van een andere romanschrijver ter hand neemt, de drie tot nu verschenen delen van Compton MacKenzie: het verschil is wel erg leerzaam.
W. Peters
| |
Kim, Richard E., De martelaren. Vert. van Trudy de Jonge. - De Fontein, Utrecht, 1964, 269 pp., f 10,90.
Beginperiode van de oorlog in Korea. Veertien zendelingen zijn door noord-koreaanse rode soldaten weggevoerd; twaalf zijn er gefusilleerd, twee gespaard. Waarom zijn deze twee gespaard? Dit te onderzoeken wordt opgedragen aan kapitein Lee van de zuidkoreaanse inlichtingendienst. Hij geraakt daardoor in een mysterie dat ver buiten zijn dienst ligt. Het gaat nl. om de plaats van de mens in zijn leven, in zijn relatie tot God en zijn medemens. Er zijn dus twaalf zendelingen gedood; martelaren dus; en derhalve een prachtig propagandamiddel in de strijd. Of... zijn ze geen martelaren maar verraders? Wat is de waarheid? Kapitein Lee zoekt en ondervraagt Mister Shin, de oudste der twee teruggekeerde zendelingen (de jongste der twee is totaal verbijsterd). Eerst ontkent Shin aanwezig geweest te zijn bij de executie der twaalf; later geeft hij toe wèl getuige geweest te zijn. Een vreemde houding, temeer daar Mister Shin verder weinig of niets loslaat. Wat schuilt hier achter? Wat is het geheim dat Shin in zich draagt? Langzaam wordt het innerlijk conflict opengelegd. Wat kan er omgaan in de ziel van een zendeling (Shin) die voor zijn gemeenten moet zorgen, ze bijstaan, bemoedigen, wijzen op de toekomstige heerlijkheid, bijzonder nu; nu deze door de ellende, rampen van een oorlog zijn geloofsgenoten zo schrikkelijk beproefd zijn en meer dan ooit bij hem komen om opbeuring, versterking van hun hoop en vertrouwen op God - terwijl in de zendeling het geloof gestorven is en de wanhoop de kop opsteekt. Met een diep innerlijk aanvoelen heeft de schrijver dit zielsgeheim opengelegd, in een klare, eenvoudige taal. ‘De martelaren’ is het relaas van een uiterlijke èn innerlijke strijd die veel vernietigt en verwoest - en toch een rustig boek, geschreven vanuit een meelevend en deelnemend hart.
Joh. Heesterbeek
| |
Dendermonde, Max, De bazuinengelen. - Querido, Amsterdam, 1964, 48 pp., f 2,90.
Een boekje met sterk biografische inslag. De kern van het verhaal ligt in de verhouding van de schrijver tot zijn vader; bizonder uitkomend in de eigenaardige strijd over de klok met de bazuinengelen. Een stilistisch zeer verzorgd verhaal, dat, zowel innig als wrang, van een voortreffelijk gehalte is.
Joh. Heesterbeek
| |
Ngugi, James, The River Between. - Heinemann, London, 175 pp., 18 sh.
De jonge auteur uit Kenya behandelt in deze roman het thema hoe het christenzijn van pas bekeerde stamgenoten kan botsen met oude heidense stamgebruiken. Helaas wordt het thema te veel behandeld, zodat de roman menigmaal doet denken aan een verhandeling of een hoofdstuk uit een geschiedenisboek. Hierbij doet de eenvoud van stijl gekunsteld aan en bereikt allerminst het bedoelde effect een soort primitieve tragiek tot uitdrukking te brengen. Onder ieder opzicht blijft de roman erg vlak.
W. Peters
| |
| |
| |
Harss, Luis, The Little Men. - Heinemann, London, 1965, 379 pp., 30 sh.
Al gauw bemerkt de lezer dat de traditionele fauteuil waarin men een roman leest heeft plaats gemaakt voor een sneltrein. De jonge Chileense auteur - hij is nog geen dertig - schrijft met een ontstellende vaart. Er steekt een soort primitieve drift achter zijn woorden, zijn constructies, zijn beelden. De schrijftrant bruist en kookt van vitaliteit, en dit alles is geheel in harmonie met de personen die deze roman bevolken. Het verhaal speelt zich af ergens in Argentinië, maar plaats en tijd zijn betrekkelijk onbelangrijk voor deze meer dan levensgrote mensen: en zelfs het nieuwe geslacht, dat wordt aangeduid als ‘little men’ mogen er zijn. De inhoud van het verhaal verbleekt bij de wijze waarop de oude vader, maar nog jong genoeg om weer te trouwen, met vrouw en kinderen, en wat er zich om dit gezien zo al groepeert, het leven in zijn grote handen pakt en alles beleeft wat er aan te beleven valt. Het verhaal is dan weinig anders dan zeer geraffineerd gerangschikte belevenissen van deze troep. Het spreekt wel vanzelf dat zowel belevenissen als de woorden gebruikt om deze te beschrijven niet bepaald steeds stichtelijk zijn; wel zijn ze steeds geheel geïntegreerd in dat brok fel leven dat ons wordt voorgehouden. Het is de eerste roman die wij van Harss lazen; ze is ons in alle geval een uitnodiging ook zijn voorgaande en eerste roman ‘The Blind’ te lezen, zoals ze ons ook een wenk is om de volgende roman niet te missen. We zijn benieuwd naar verdere uitgroei van deze schrijver.
W. Peters
| |
Toneel
Quennell, Peter, Shakespeare. Der Dichter und seine Zeit. - Piper Verlag, München, 1964, 404 pp., 22 pl., DM 24. - Wain, John, The Living World of Shakespeare. - Macmillan, London, 1964, 239 pp., 25 sh.
De Britse historicus Quennell heeft getracht een Shakespeare-biografie te schrijven voor een zo ruim mogelijk publiek en niet alleen voor de specialistenwereld. Hij schildert daarom breder de omgeving en het milieu, de achtergrond en de tijdsomstandigheden, waartegenover de motieven en vormen van de auteur begrijpelijker worden. Een gelukkige uitzondering op zoveel filologische perfectie vormt dit boek vooral om de principiële behandeling van Shakespeare als auteur voor het theater en niet als een literairhistorisch monument.. - De romancier en essayist Wain noemt zijn boek ‘A Playgoer's Guide’, maar in tegenstelling met Quennell verwaarloost hij het scenische karakter der stukken. Toch weet hij van vele Shakespearemotieven een nieuwe interpretatie te geven, a.h.w. vanuit zichzelf, zonder enige literaire of historische ballast. Geestdriftig onderstreept hij het lyrische gehalte, de psychologie veeldimensionaliteit, het intrigekarakter en de visie op mens en wereld. Hij stelt vast dat Shakespeare de enige Britse auteur is die het volk echt kènt, maar vergeet eraan toe te voegen waarom dat zo is. Sceptisch, onsentimenteel, deskundig, zonder muffe eerbied maar met groot respect voor resultaat en effect, schrijft S. een bevattelijke en frisse introductie tot de Shakespeare-van-nu, helaas die van de tekst en niet die van het theater.
C. Tindemans
| |
Franke, Wolfgang, Der Theaterkritiker Ludwig Rellstab, 176 pp. - Richter-Haaser, Inge, Die Schauspielkunst Albert Bassermanns (Theater und Drama Bd. 26-27), 168 pp. - Colloquium Verlag, Berlin, 1964, DM 14.
Nog steeds is de criticus L. Rellstab (1799-1860) te Berlijn een begrip voor smaak en acribie. Dit theaterhistorisch onderzoek wijst echter onverbiddelijk op zijn gebrek aan systeem en kennis, aan inzicht en visie, en tevens op zijn achterstand op zijn kritische tijdgenoten.. - A. Bassermann (1867-1952), een der allergrootste Duitse acteurs, heeft in de loop van zijn carrière 183 tekstboeken bijgehouden. Daarin noteerde hij zorgvuldig en precies welke mimiek en gestiek de tekst begeleidde, hoeveel tijd daaraan besteed mocht worden, welk effect hij voorzag, hoe hij op de tegenspeler diende te reageren. S. confronteert dit individuele scenario met de voorschriften van de auteurs, de kritische berichten over de opvoeringen, de memoires van insiders en collega's en met al die documenten die het mogelijk maken iets van de zo vluchtige acteursprestatie vast te houden. Het meest merkwaardige van deze studie is dan ook, dat de constanten van Bassermans techniek en interpretatie inderdaad aan het voorbije moment ontsnappen en zowel te reconstrueren als te analyseren zijn. Stimulerend voor nieuwgericht theaterwetenschappelijk onderzoek, op voorwaarde dat even dankbaar materiaal ter beschikking ligt.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Spectaculum 7. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt, 1964, 368 pp., DM 9.80.
Deze jaarbundel van het hedendaagse toneel blijft aan de veilige commerciële kant met de Amerikaan E. Albee (Wer hat Angst vor Virginia Wootf?) en de Ier J.M. Synge (Ein wahrer Held). Tragigrotesk en van een moderne klassiciteit zijn het literaire oratorium van de Fransman E. Ionesco (Der König stirbt) en het symbolistisch-absurde mentaliteitsdrama van de Pool T. Rózewicz (Die Zeugen oder Unsere kleine Stabilisierung). Tijdstheater in de humane zin brengt de Zwitser F. Dürrenmatt in Die Physiker, een bitter en pijnlijk-komisch stuk over het atoomprobleem, met grandioze speelscènes en een verrukkelijke boodschap-voor-allen. Dat doet eveneens de Duitser H. Kipphardt met In der Sache J. Robert Oppenheimer, een in wezen documentaristische maar in manipulatie, enscenering en tendens gloeiende stellingname voor de evangelisch-reine mens, wiens criteria altijd in functie staan van de integriteit als redelijk wezen.
C. Tindemans
| |
Schauspielführer. Bd. III. - Henschelverlag, Berlin (-Ost), 1964, 886 pp., 16 DM.
Deze gecomprimeerde geschiedenis van de wereldtoneelletterkunde werd, bekennen de auteurs, samengesteld ‘aus historisch-materialistischer Sicht’. Dit derde deel omvat Oostenrijk en Zwitserland, de Nederlanden, de Sovjetunie met de volksdemocratieën, Skandinavië, de beide Amerika's, Turkije en het Oosterse toneel. Het gevolgde procédé is simpel: vertoont de auteur revolutionaire tendenzen of is hij een belijdend communist, dan krijgt hij waardering; heeft hij deze kenmerken niet maar is hij ergens toch belangrijk voor het toneel, dan dient hij onschadelijk gemaakt met een serie ideologische clichés. Als voorbeeld de selectie uit de Nederlanden: Vondel, Multatuli, Van Eden, Heijermans, F. Timmermans (!), T. de Vries en T. Brulin.
C. Tindemans
| |
Hay, Julius, Dramen. - Rowohlt Verlag, Reinbek, 1964, 225 pp., DM 9.80.
Deze vier toneelstukken van de Hongaarse auteur (geb. 1900) vertegenwoordigen twee periodes uit zijn leven: twee vóór 1956 toen hij deelnam aan de Budapester opstand, twee daarna. Der Putenhirt (1937) en Haben (1936) bevatten een marxistisch bewustworden in een nog feodale omgeving, met scherpe zin voor intrige en listige dialogen. In Attilas Nächte (1961) wordt door een aantal ideologisch variërende partners in historisch travesti een coëxistentiële boodschap uitgedragen. Das Pferd (1960) brengt, nogmaals in Romeins travesti, een groteske met zowel Dürrenmatt- als Ionesco-accenten, die een vrij schrale satire inhoudt op de manipulatie van de mens door een machtswellusteling, maar als louter komedie grote hilariteit bezit. In elk van deze stukken is een ander auteur aan het woord, zowel formeel als ideëel. Dit zoeken naar geldige dramatische en menselijke inhouden is boeiender dan het uiteindelijke resultaat.
C. Tindemans
| |
Böll, Heinrich, Zum Tee bei Dr. Borsig. Hörspiele. - Deutscher Taschenbuchverlag, München, 1964, 183 pp.
De hoorspelen van de meer als romancier bekende Duitse auteur werden, op twee na, al vroeger gepubliceerd en vormen een essentieel onderdeel van zijn bondsrepublikeinse motieven. Vormtechnisch blijft hij aan de veilige epische kant, zodat de concentratie het thema nog versterkt. In zijn laatste stukje is er wel iets meer radiogeen experiment, zonder dat de kern evenwel mee varieert.
C. Tindemans
| |
Stamm, Rudolf, Zwischen Vision und Wirklichkeit. - Francke Verlag, Bern-München, 1964, 204 pp., SFr. 17.80.
De Zwitserse theaterhistoricus (gespecialiseerd in het Engelse theater en toneel) behandelt in deze bundel twee interessecentra: Shakespeare en het beeld van de mens in het moderne toneel. Wat Shakespeare betreft is het hem niet te doen om literaire of filologische commentaar, maar om het theatrale aspect: de correlatie tussen tekst en toneelruimte, de snijlijnen van historische voorwaarden en hedendaagse spelvormen, de satirische inslag, de problemen der vertaling en de verhouding van G.B. Shaw tot zijn grote voorganger. Het moderne mensbeeld vat S. al aan bij Byron en hij onderzoekt de invloed van de antiek-Griekse tragedie op het moderne Anglo-Amerikaanse drama. W.B. Yeats, de late O'Neill en de seizoenencyclus van C. Fry sluiten de verzameling af. Alleen in verband met Shakespeare kunnen we van een zinvolle voleinding spreken; de modernen moeten tevreden zijn met een nuttig ontwerp tot grondige analyse.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Brahm, Otto, Kritiken und Essays. - Artemis Verlag, Zürich, 1964, 595 pp., Zw.F. 34.80.
De Duitse literatuurhistoricus Prof. F. Martini selecteerde, introduceerde en noteerde voor de reeds befaamde reeks ‘Klassiker der Kritik’ de Duitse criticus, regisseur en theaterleider O. Brahm (1856-1912). Het zijn hoofdzakelijk recensies van thans historisch-belangrijke opvoeringen (ontdekken van Hauptmann, doorzetten van Ibsen, afwijzen der populaire theatervormen), aangevuld met enkele interpretatieve essays, die alle S.'s historische rol in verband met het ontwikkelen van het realisme en het ontdekken van het naturalisme documenteren. In zijn uitvoerige inleiding (bijna een kritische biografie) schetst de samensteller de essentie van Brahms periode, de antithetische krachten en de invloed die van zijn theorie en praktijk uitging.
C. Tindemans
| |
Canetti, Elias, Dramen. - Carl Hanser Verlag, München, 1964, D.M. 24.
De herontdekking van deze in Engeland wonende Oostenrijker, via zijn roman ‘Die Blendung’, heeft ook zijn toneelwerken opnieuw in de belangstelling gebracht. Ieder van de drie hier gepubliceerde drama's bezit een sterke concrete actie die tegelijk adembenemend symbolisch doorwerkt. In Hochzeit (1932) zijn het de zinloze relaties tussen de bewoners van een flatwoning, die de innerlijke orde verstoren en zo een proto-situatie opleveren van een gedesorganiseerde wereld. Komödie der Eitelkeit (1934) is gebaseerd op een collectieve waanzin, uitgelokt door een regeringsbesluit dat ijdelheid strafbaar verklaart; eerst passen de mensen zich aan, daarna komen ze in verzet: wat de essentie van de mens raakt, kan onmogelijk door autoritaire verbodsbepalingen worden aangetast. In Die Befristeten (1952), gesitueerd in een Orwell-maatschappij, maakt de principiële ongelijkheid van de mensen tegenover de Dood het dramatische argument uit. Alle drie zowel nonsensicaal-absurd als allegorisch-concreet, bezitten ze een obsederende didactiek, die uiteindelijk volkomen ondergeschikt blijft aan de dramatische essentie. De vitaliteit der taferelen, de enerverende dialoogtechniek en de merkwaardige fabels doen de opzettelijkheid in compositie gemakkelijk vergeten. Opvoeringen kunnen niet uitblijven.
C. Tindemans
| |
Hildesheimer, Wolfgang, Herrn Walsers Raben. Unter der Erde. Zwei Hörspiele. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt, 1964, 108 pp., DM. 3.
Aan de hand van deze twee hoorspelen is gemakkelijk na te gaan welke evolutie zowel auteur als spelconceptie in nauwelijks twee jaar tijd kunnen ondergaan. Herrn Walsers Raben (1960) pretendeert nog episch te blijven, een rationeel verhaal te bezitten dat juist door de logica van de onweerlegbare pointe opgeheven wordt en absurd klinkt, maar waarbij geluidscoulissen en eenakter-concentratie nog vorm-onzekere ballast uitmaken. Unter der Erde (1962) bedoelt geen gebonden reeks epische fragmenten meer, lost de fabel van de eenzaamheid van de mens op in een serie flitsen, essentieel beperkt tot woorden-zonder-begeleiding en tot twee partners, waarbij een reële inzet geleidelijk overgaat in het fantastische, eindeloze en wanhopige: absurderie niet als spel maar als levenscommentaar. Waar in het eerste spel thema en techniek elkaar nog moeten aanvullen, vallen ze in het tweede organisch samen tot één gesloten moment. Meteen klassieken van het Duitse hoorspel.
C. Tindemans
| |
Kunst
Architekten von Heute. 1. Jacobus, J.M., Philip Johnson, 112 pp., 116 afb. 2. Scully Jr., V., Louis I. Kahn, 121 pp., 129 afb. 3. Boyd, R., Kenzo Tange, 116 pp., 126 afb., 4. McHale, J., R. Buckminster Fuller. 116 pp., 103 afb. 5. Temko, A., Eero Saarinen, 116 pp., 134 afb. - Otto Maier Verlag, Ravensburg, 1964, per band D.M. 26.
Na de serie Grosse Meister der Architektur (10 dln.) nu Architekten von Heute (5 dln.). Een generatie grotere of kleinere baanbrekers, van Gaudi tot Niemeyer, die de architectuur in de eerste helft van de twintigste eeuw heeft bepaald, is voorbij. Een tweede generatie met Johnson, Kahn, Tange, Buckmister Fuller, Saarinen komt aan het woord. Zo ongeveer zou men de opzet van deze dubbele serie monografieen kunnen karakteriseren. Maar daarbij schematiseert men de historische werkelijkheid zo, dat ze haast onherkenbaar wordt, tenzij men de eerste generatie gaat herleiden tot de meesters van het Bau- | |
| |
haus, en dan nog. De samenstelling zelf van de tweede serie toont overigens al hoe weinig homogeen deze groep is en hoe de verschillende persoonlijkheden de verschillende componenten van de moderne architectuur voor zichzelf herontdekken en verder exploreren. 1. Philip Johnson is een typisch geval. Hij begon zijn loopbaan als architectuurcriticus met een duidelijke voorliefde voor het miesiaanse normatieve bouwen. Dit kritische uitgangspunt zal zijn eigen architectuur bepalen. Zijn werk blijkt immers meer een uiterst verfijnde neerslag van ideeën te zijn dan een spontane, creatieve en directe gestalte van het leven. Hij zelf geeft zich daar rekenschap van en wil soms op een ostentatieve manier aan het schoolse van zijn categoriaal denken ontsnappen. Maar dat lukt hem niet. Zijn werk wordt echter gered door een feilloze smaak en een scherpe intelligentie. De monografie van Jacobus is reeds gedeeltelijk achterhaald door het werk zelf van Johnson. Zij blijft echter een goede basis voor de kennis van zijn persoonlijkheid. Zij bevat daarenboven - zoals de andere monografieën - een beknopte geschiedenis van geheel de moderne architectuur. 2. Het is een verdienste van deze (Amerikaanse) serie, die door persoonlijke vrienden van de architecten werd opgesteld, dat zij hun ‘held’ open en
kritisch voorstellen. In de monografie van Scully over Louis I. Kahn is dat opvallend. Het is niet eenvoudig het werk van Kahn, dat principieel formalistisch is, met onze moderne categorieën te benaderen. Men kan het verbeten afwijzen zoals R. Banham doet. Scully echter probeert, niet altijd even overtuigd en overtuigend, de diepere reden van het succes van Kahns architectuur te achterhalen langs de opvattingen van Kahn zelf over de bevrijdende objectiviteit van de vorm. 3. Kenzo Tange heeft met de creatieve onzekerheden en de cerebrale verantwoordingen van een Johnson en Kahn niet af te rekenen. Met een onuitputtelijke verbeelding en een aanstekelijke levenskracht verwerkt hij even goed wat de Japanse bouwtraditie overleverde als wat de moderne architectuur bood tot oorspronkelijke synthesen, die meestal wel erg representatief en monumentaal uitvallen, maar nooit de amechtigheid van theoretische beschouwingen verraden. R. Boyd geeft veel aandacht aan de Japanse traditie in het werk van Tange. Apart bespreekt hij het uitbreidingsplan voor Tokyo. 4. R. Buckminster Fuller met zijn Dymaxionhuis, zijn geodetische en tensegrity-structuren bekleedt een eigen plaats onder de ‘architecten van vandaag’. Hij is geen alledaagse figuur. Hij ontwerpt niet alleen structuren, maar is ook professor in de dichtkunst te Harvard en een zo oorspronkelijk denker dat hij zich een eigen taal smeedt, zodat de vertalers het niet hebben aangedurfd hun vertaling afzonderlijk te publiceren. Naast de Duitse vertaling van de bloemlezing van geschriften van de architect - die hier zoals in voorgaande delen werd opgenomen - vindt men voor de voornaamste gedeelten ook de oorspronkelijke tekst. Zoals zijn ideale koepels overspant Buckminster Fullers denken alle disciplines. Het mondt uit in een persoonlijke synthese waarvan, de enige kritiek de basisprincipes zelf kan gelden waarop Buchmister Fuller ze opzet. 5. In
Eero Saarinen (1910-1961) vindt men geen uitspraken van Saarinen en zo goed als geen citaten. Hier krijgt men alleen architectuur: architectuur van een verrassende veelzijdigheid, onbeperkte fantasie en briljante virtuositeit, maar zonder overtuigende persoonlijkheid. De onzekerheid in het werk van Johnson en Kahn is bij Saarinen niet minder groot, maar gaat schuil achter de grote geste. Voorlopig sluit de nieuwe serie hier af. We hopen maar dat de uitgeverij die het initiatief nam er mee doorgaat. Er zijn nog interessante (misschien minder bekende) architecten te behandelen buiten de Amerikaanse sfeer. En het blijft nog altijd het boeiendst de moderne architectuur te benaderen langs de prominente figuren die haar hebben gemaakt.
G. Bekaert
| |
Wessel, Kl., Abendmahl und Apostelkommunion. - Verlag Aurel Bongers, Recklinghausen, 1964, 94 pp., 40 afb., 6 klpl., geb. D.M. 6.80.
In de reeks Iconographia Ecclesiae Orientalis o.l.v. H. Skrobucha, behandelt Klaus Wessel de voorstelling van het laatste avondmaal en de uitreiking van de communie aan de apostelen. De eerste figuurlijke voorstellingen van de historische gebeurtenis zijn niet ouder dan de 6e eeuw. Daarvóór werd de eucharistie aangeduid op een symbolische manier, waarvan sommige elementen in de latere thematiek blijven voortleven. Wessel schetst de evolutie die deze voorstelling vanaf de 6e eeuw in de byzantijnse kerk heeft gekend. Boeiend is het deze te vergelijken met de evolutie van de voorstelling in het westen. Met de actuele liturgische beweging krijgt de studie van dit thema een bijzondere betekenis.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Beiträge zur Kunst des christlichen Ostens. Bd 1. Lange, R., Die Byzantinische Reliefikone, 150 pp., 74 afb., geb. D.M. 42. Bd 2. Cramer, M., Koptische Buchmalerei, 164 pp., 159 afb., 18 klpl., gebb. D.M. 68. - Verlag Aurel Bongers, Recklinghausen, 1964.
Het Ikonenmuseum te Recklinghausen heeft in samenwerking met Aurel Bongers een nieuw initiatief genomen om de studie van de kunst van het christelijke oosten te bevorderen. Kort na elkaar verschenen in Beiträge zur Kunst des christlichen Ostens: Die Byzantinische Reliefikone van Reinhold Lange en Koptische Buchmalerei van Maria Cramer. H. Skrobucha, de conservator van het Ikonenmuseum, levert hiermede een nieuw bewijs van zijn dynamisch geloof in de zaak waarvoor hij zich ingezet heeft: de verspreiding in het westen van de kennis van het christelijke oosten door de kunst. Een geschiedenis van de byzantijnse plastiek was nog niet geschreven. Men heeft er zich, zoals Lange aantoont, al te gemakkelijk van af gemaakt met de bewering dat de beoefening van beeldhouwkunst in Byzantium verboden was. Op zijn beurt bewijst Lange dat deze interpretatie van het bijbels beeldverbod, die moderne commentatoren van de kunst van Byzantium voorstaan, niet op werkelijke gronden berust. Met zijn boek brengt de auteur wel geen volledige geschiedenis van de byzantijnse plastiek, maar hij toont door een analytische studie van de ikonen in reliëf toch aan dat de beeldhouwkunst in het geheel van de byzantijnse kunstproduktie niet de te verwaarlozen rest is, zoals men vaak meent. In een eerste deel wordt het begrip zelf van de reliefikone ontleed en haar oorsprong, plaats en ontwikkeling onderzocht. Het tweede deel bestaat uit een catalogus, waarin een zevenenzestig ikonen worden besproken. Nummer twee van de serie gaat over de koptische boekverluchting, vanaf de 4e tot de 19e eeuw. Het sluit onmiddellijk aan bij het boek van Kl. Wessel over de koptische kunst, dat we in Streven, maart 1965, uitvoerig hebben besproken. Ook in dit boek gebeurt, zoals bij Lange, verkenning op onontgonnen terrein. M. Cramer heeft de verluchte handschriften welke zij bespreekt, geordend naar hun thematiek: vlechtwerk,
decoratieve motieven, figuurlijke voorstellingen. De historische evolutie van de manuscripten kan men nagaan aan de hand van een chronologisch overzicht. In de twee boeken is veel zorg besteed aan de illustratie. Alle besproken werken zijn ook in voortreffelijke platen afgebeeld. In het deel over de koptische kunst zijn verscheidene illustraties in kleur weergegeven en is daarenboven heel wat vergelijkingsmateriaal opgenomen.
G. Bekaert
| |
Avedon, R. en Baldwin, J., Im Hinblick. - Verlag C.J. Bucher, Luzern, 1964.
Het boek van Richard Avedon en James Baldwin heet in het engels Nothing personal en in het frans Sans Allusion. Een beetje verrassend staat daarbij de duitse titel Im Hinblick. Geen van deze titels maakt de interpretatie van het boek duidelijk. Ziehier waaruit het bestaat: een reeks briljante foto's op groot formaat (het boek meet 27,5 × 36,5 cm) van de bekende amerikaanse glamour-fotograaf Richard Avedon en een beschouwelijk essay van de geëngageerde negerauteur James Baldwin. De fotoreeks zet in met een robuuste veertiger die op het strand zandkastelen aan het bouwen is en eindigt met een jonge man die eveneens ergens aan een strand lenig een kind in de hoogte heft. De bedoeling is (de tekst van Baldwin insinueert het): de volwassen amerikaan bouwt zandkasteeltjes, maar er is nog hoop, het kind. Tussen de polen van deze al te doorzichtige symboliek kan glamourfotograaf Avedon zijn gang gaan met foto's van amerikaanse huwelijken, van de generaals van ‘de dochters van de amerikaanse revolutie’, van persoonlijkheden als de poedelnaakte Allan Ginsberg of de niet-meer-menselijke Bertrand Russel; van de bewoners van een inrichting voor zwakzinnigen. Stuk voor stuk opnamen van een ongeëvenaarde technische virtuositeit op een onberispelijke wijze op extra-zwaar kunstdrukpapier gedrukt. Maar geen enkele doorbreekt de grens van de glamour, buiten die van Marilyn Monroe en de serie zwakzinnigen. Blijkbaar bedoeld als aanklacht missen ze reële overtuigingskracht. De (soms bittere) beschouwingen van Baldwin verhelpen daar maar weinig aan. Integendeel, ze verhogen nog de indruk dat het in feite gaat om een schitterend snobistisch mode-produkt. En als mode zich au sérieux gaat nemen wordt ze onhebbelijk. Het samengaan trouwens van Avedon en Baldwin, welke uitleg de uitgevers er ook voor hebben gevonden, lijkt een subtiele truc om de stunt van dit boek nog te vergroten.
Baldwin heeft het over de liefde die de mens moet redden. Im Hinblick getuigt niet van veel liefde.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Burchartz, Max, Schule des Schauens. - Prestel Verlag, München, 273 pp., 120 pl., 17 klpl., 60 tek.
Zijn vorig boek Gleichnis der Harmonie (Streven, april 1954, p. 89) heeft Max Burchartz opgedragen aan zijn gesneuvelde zoon. De bespreking van zijn nieuwe boek Schule des Schauens moeten wij aan zijn eigen nagedachtenis wijden. Hij heeft het niet meer helemaal kunnen voltooien. De uitgeverij die er de laatste hand aan legde, deed het echter met veel piëteit en maakte er een prachtig boek van, tenminste wat betreft presentatie en keuze van illustraties. Want over het essay zelf kunnen we niet zo veel goeds zeggen als over het voorgaande. In het eerste deel - Schule des Sehens - herneemt de auteur gedeeltelijk de stof van zijn vorig boek over de psychologie van de vorm. Hij stelt die nu - in navolging van Adama van Scheltema - voor als een paralelle ontwikkeling van het individu en de mensheid. In het tweede deel - Schule des Schauens - gaat het over de erkenning van de ‘Gestait’, m.a.w. de stijl, die ‘het handschrift van de mensheid is’. Ook hier grijpt de auteur naar het verleden terug en beschrijft in vier bewustzijnsniveaus de ontwikkeling van de europese kunst. Deze geschiedkundige evolutie dient als onderbouw bij de bespreking van de hedendaagse stijl, waar de auteur blijkbaar het best mee overweg kan. Van een abstract schilder die van nabij de gehele schilderkunstige evolutie van deze eeuw heeft meegemaakt, is dat niet te verwonderen. Een derde deel formuleert de kritiek op de Schule des Schauens als gegenwärtige Realität, de instituties die de kunstspreiding tot taak hebben. Het leitmotiv van het boek is dat de geest van Kant (Begriff) op die van Goethe (denkendes Schauen) gezegevierd heeft. De synthese die Burchartz voorstelt sluit mooi op zichzelf, maar lijkt zelf erg veel op een abstract begrip dat de werkelijkheid niet meer raakt. Het blijft echter een verdienste te leren zien en te leren openstaan voor de
werkelijkheid van de kunst. En daarin slaagt de auteur wel.
G. Bekaert
| |
Blasi, C., Figini e Pollini. - Edizioni di Comunità, Milaan, 238 pp., 10 klpl., 440 afb., geb. Lire 12.000.
De twee namen Figini en Pollini zijn één begrip geworden. Onmiddellijk na het beeindigen van hun studies aan het Politecnico van Milaan (respectievelijk in 1926 en 1927) hebben deze architecten zich geassocieerd en zijn dat tot nog toe gebleven. De twee namen te scheiden of zelfs maar in het werk sporen aan te duiden van de een of de andere hand is onmogelijk. Van meet af aan hebben Luigi Figini en Gino Pollini zich aangesloten bij de internationale beweging van de moderne architectuur, die in de jaren twintig in Italië nog geen voet aan de grond had. Door de theoretische verdediging van hun opvattingen en door hun werk zelf hebben zij samen met enkele andere jongeren de doorbraak in Italië afgedwongen. Hun werk imponeerde zich onmiddellijk door zijn ernst en zijn overtuigingskracht. Hier waren architecten aan het werk die niet slechts een nieuw vormidioom hadden ontdekt, maar die van uit een diep gefundeerd moreel inzicht met de gegevens van de internationale avantgarde een nieuwe architectuur creëerden. Met de casa elettrica van 1930 traden zij op het voorplan. Hun naam werd echter vooral bekend door de kunstenaarswoning op de Ve triënnale van Milaan in 1933, het jaar waarin zij ook de eerste prijs verwierven met het ontwerp voor een grammofoonkast. In diezelfde tijd werden zij ook betrokken bij de opbouw van de Olivettistad te Ivrea. Met de kerk van O.L. Vrouw der armen te Milaan realiseerden zij ook op het gebied van de sacrale architectuur een exemplarisch werk. Niet door de overvloed, noch door de verscheidenheid maakt hun werk indruk, maar zoals Carlo Cocchia het in zijn inleiding schrijft, door de felicità, de gelukservaring. Aan deze architectuur leest men de positieve levenswil en het geloof in een betere wereld, het maak-genot en de zin van de arbeid, de eerbied voor het object en voor het leefmilieu van de mens af. Cocchia tracht dit in zijn inleiding duidelijk te
maken. Blasi zelf beperkt zich tot korte kritische notities bij de verschillende werken die hij in foto's en tekeningen voorstelt. De uitvoerigheid waarmede de auteur op de projecten ingaat toont dat hij er de waarde van heeft begrepen. Zoals de architectuur van Figini en Pollini is ook dit boek niet gratuiet.
G. Bekaert
| |
Varia
Baarle, W.H. van, en Zeylstra, CHR. W., Reclame, Principes en Praktijk. - H.E. Stenfert Kroese N.V., Leiden, 1964, Dl. I, 359 pp., f 30.-.
Dit is het eerste deel van een in twee
| |
| |
delen te verschijnen handboek voor de reclame. Het tweede deel moet nog verschijnen. Het initiatief tot het schrijven van dit werk ontstond tijdens een poging tot herziening van het in 1956 van de hand van W.H. van Baarle verschenen Reclamekunde en Reclameleer.
Het boek lijkt dus in eerste instantie bestemd voor de vakmensen in de reclame. In feite echter richt het zich tot een grotere kring van belanghebbenden. Eigenlijk tot ieder die op min of meer gezaghebbende wijze is betrokken in het aanboren en bewerken van een markt. Reclame maakt deel uit van een complex van activiteiten, alle gericht op de afzet van goederen en diensten. Een doordachte, planmatige, wetenschappelijke aanpak van deze totale marketing-operatie wordt steeds beter mogelijk door de vooruitgang in de toepassingen van wetenschap en techniek (economie, sociologie, psychologie, statistiek, techniek der communicatiemiddelen e.a.). De speculatie maakt plaats voor op zorgvuldig onderzoek gebaseerde prognoses, en in het onderzoek alsmede in de keuze van middelen tot beïnvloeding van de markt maakt men gebruik van meer genuanceerd onderscheid, op basis van verdiept economisch, sociologisch, psychologisch inzicht. Aan de marketing en de reclame staan dus betere, meer verfijnde, en een grotere exactheid van berekening en voorspelling garanderende middelen ten dienste. Daarnaast zijn er een aantal gespecialiseerde instanties ontstaan, die zich met onderzoek, verzameling en bewerking van gegevens, ontwerp enz. occuperen.
Het hier beschreven boek wijst de weg (naar de vele middelen en instanties) aan wie bij marketing-beleid is betrokken en een zo nauwkeurig mogelijke formulering en verantwoording van zijn vragen op het gebied van marketing en reclame verwacht. Vervolgens wijst het van meet af aan op de maatschappelijke verantwoordelijkheid en de daaruit voortvloeiende codes, waaraan de ondernemer en de reclameman zich gebonden dienen te achten. Dit onderwerp wordt weliswaar expliciet aan de orde gesteld, doch meer dan in een uitvoerig betoog tonen de schrijvers in de behandeling van geheel hun materie aen, hoe a) in een zo nauwkeurig en planmatig mogelijk opgezette marketing en reclame waarheid en omzichtigheid kunnen worden gewaarborgd; b) hoe niettemin moderne middelen niet het verhoopte effect zullen hebben, indien niet gehanteerd door creatieve geesten; c) hoe aldus met raffinement een markt kan worden ‘bespeeld’ en door de reclame als het ware kan worden verleid, zonder dat van misleiding sprake behoeft te zijn.
Mevrouw Dr. Mary Zeldenrust-Noordanus heeft het hoofdstuk over het psychologisch marktonderzoek geschreven. Zij wijst er op, dat in het psychologisch marktonderzoek de sociaal-psychologisch georiënteerde onderzoekers veld winnen t.o.v. de diepte-psychologisch georiënteerden. Dit betekent winst, doordat men afstapt van een te speculatief aannemen van (wellicht niet of weinig ter zake doende) diepere drijfveren ten bate van een meer exacte vaststelling van het ‘gedrag van personen of groepen van personen voorzover dit plaatsvindt in sociaal-economische context’. Mede aan de hand van een praktijkvoorbeeld toont schrijfster aan, hoe het in de reclame mogelijk is het spel van de verborgen verleiders uit te spinnen op een weliswaar ragfijne maar tevens zowel zakelijk als psychologisch en etisch verantwoorde wijze.
Tot slot: het boek is goed, prettig leesbaar. Dit kan tot gevolg hebben, dat de velen bij wie het thuishoort, het ook werkelijk en met interesse ter hand nemen.
Drs. J.P.R. van den Eeden
| |
Harris, R.J.C., Kanker. De stand van het onderzoek. - Aulaboek A 172, uitg. Het Spectrum Utrecht/Antwerpen, 1964, pp. 155, f 2,25.
Via een bespreking van de cel en celdeling, normale en abnormale groei, komt de auteur tot zijn onderwerp: kanker bij de mens en de verschillende factoren die deze kwaadaardige woekering in de hand werken. Zijn benaderingswijze van de vraagstelling terzake de oorzaken van kanker is uiteraard niet die van de clinicus maar van de chemicus, experimentele bioloog en viroloog. Harris geeft zeer juist en duidelijk weer hoever deze hulpwetenschappen van de geneeskunde gevorderd zijn op hun vorsingsweg naar een effectieve bestrijding van de verschillende kankers (preventief en curatief). Tenslotte laat hij zijn gedachten gaan over de vooruitzichten van het experimentele kankeronderzoek. Een verklarende woordenlijst brengt de inhoud van dit voortreffelijke boekje dichterbij de niet terzakekundige lezer, terwijl uitgebreide registers het naslaan van personen en zaken vergemakkelijken.
J.J.C. Marlet
| |
| |
| |
Woordenboek der oudheid, samengesteld onder redactie van Dr G. Bartelink, Prof. Dr M.A. Beek, Dr A. van den Born. Dr G. Bouwman, Dr J. Nuchelmans, Prof. Dr J. Vergote. - J.J. Romen & Zonen, Roermond, 1965. Eerste aflevering: Aalmoes-Antisthenes. (Wordt afgeleverd in 8 afleveringen van 120 bl. die met een tussenpoos van 6 maanden zullen verschijnen). Prijs bij intekening tot 1 april 1965, f 10,- per aflevering, inclusief aandeel voor de losse band.
De onderneming van dit Woordenboek der Oudheid strekt tot eer én van de redactie én van de uitgever. Het onderscheidt zich onmiddellijk van de andere ‘Woordenboeken’, welke bij ons de laatste jaren verschenen zijn, vooreerst door de prachtige typografische uitvoering en door zijn gehele opzet en inhoud. Immers, wij komen hier in een zeer ruim chronologisch- en geografisch contact met de beschaving der gehele oudheid (oude Egypte, Bijbel, oude Nabije-Oosten met de randgebieden Iran en Arabië, de griekse-romeinse wereld en het vroege christendom tot in de vijfde eeuw na Christus), in zover deze blijvende waarde heeft voor het nageslacht en nog in onze beschaving doorwerkt. Deze keuze of dit inzicht geeft de waarde aan de gebruikelijke lijst van trefwoorden, welke verstaanbaar, overzichtelijk en grondig worden verklaard. Om deze actuele culturele waarde nog meer naar voren te brengen wordt ook een nieuwe methode toegepast: na de trefwoorden (eerste afdeling) volgt een tweede register (afdeling), dat eveneens in alfabetische volgorde de onderlinge samenhang van de trefwoorden poogt te ontsluiten. Zo b.v. zullen de noties aardrijkskunde, accent, adoptie, adunata, alchemie, altaar, ambtenaar, etc. gereleveerd worden vanuit de trefwoorden. De teksten zelf zijn verduidelijkt door een groot aantal kaarten, tekeningen, tabellen en grafieken. Zeer aanbevolen.
Olaf Hendriks
| |
Grand Larouse Encyclopédique, Dl. 9: Ram - Stre, 1024 + XXX pp.; Dl. 10: Stria - Zyth, 1032 + XXXVI pp., Paris, 1964.
Larousse heeft woord gehouden: een volledige heruitgave van het grote woordenboek binnen de 5 jaar. In de nieuwe Larousse zal men nauwelijks de oude herkennen: het woordenboek is helemaal bewerkt. Buiten de eigenlijke staf zijn er 'n 700 mensen aan bezig geweest - hetgeen de trouw aan het tijdsbestek op zichzelf al tot een prestatie maakt - die zorgden voor een redactie volledig op de hoogte van de huidige stand van de meest volledige wetenschappen. Larousse blijft èn een dictionnaire van alle woorden van de Franse taalschat èn een encyclopedie van object-kennis. De meeste andere encyclopedieën hebben deze opzet laten varen, de woordenschat wordt er slechts in behandeld voorzover de woorden naar object-kennis verwijzen. Vooral in Nederlandse encyclopedieën werd taalkennis daarmee een speciaal vak, kennis van dingen werd alles. Zouden de Fransen het niet bij het rechte eind hebben als ze de twee niet scheiden? Object-kennis wordt vlug een duister magma, geformuleerd in een primair jargon, wanneer taalkennis niet overal heerst als de rijpe vorm van het menselijk denken. Welke andere encyclopedie geeft een zo helder taalkundig overzicht van de in de moderne wetenschappen gebruikte suffixen en hun betekenis? De positieve wetenschappen en hun technische toepassingen, vroeger enigszins stiefmoederlijk behandeld, krijgen thans de plaats die hun toekomt in het moderne leven. Doch niet ten koste van de geesteswetenschappen, die nu door de encyclopedieën in de hoek worden gedrongen. De artikelen over de Franse renaissance, Rome, Savoie, Versailles, zijn merkwaardig, en zoals bijna alle cultuurhistorische bijdragen werkelijk up to date. Vermelden we slechts A. Renaudet, die een zo netelig onderwerp als de Reformatie meesterlijk behandelt. De artikelen over woon- en levenskunst zijn voortreffelijk, b.v. reliure, rideaux, tabac, tables, tapis, textile, tissus. Een
enkele maal spelen de oude complexen nog mee: dat Kees van Dongen een peintre française werd, is enigszins begrijpelijk; maar ook Claus Sluter werd een sculpteur français; Van Gogh ontsnapte aan dit lot. De wisseling in de benaming van onze taal stichtte verwarring en we vernemen hier dat Jan-Frans Willems ‘étudie le texte bas-allemand du Roman du Renard, dont il donne une traduction en flamand’. Het doet daarentegen plezier, eindelijk Jan van Ruusbroec of Jan van Eyck, Sint-Andries of Sint-Truiden onder hun eigen naam te vinden. De Belgisch-Franse pers kan leren, dat witloof in Frankrijk vrouwelijk is. - De nieuwe presentatie is nogal bekritikeerd geweest: de drie kolommen druk - eigenlijk vier, want de buitenranden staan vol reprodukties vormen geen rustige bladspiegel; dit was echter
| |
| |
onvermijdelijk, indien men het steeds groeiend materiaal binnen een bepaald volume wilde houden. Men heeft geklaagd over de reprodukties. Ten onrechte. Voor grote, esthetisch genietbare platen bestaan kunstboeken; hier verkoos men een zeer groot aantal reprodukties op postzegelformaat: meer aanschouwelijke informatie. De 32 grote kleurenpagina's in elk volume zijn prachtig, uitgenomen voor de schilderijen. De bibliografie achteraan is ‘bij’, al wordt verondersteld dat alle belangrijke werken een Franse vertaling krijgen (hetgeen niet zo zeker is): alleen Franse titels worden vermeld.
A. Deblaere
| |
Esin, Emel, Mekka und Medina. - 224 pp., 120 afb. met 57 in kleur. - Sordo, Enrique, Maurisches Spanien, 224 pp., 91 afb. met 33 in kleur. - Umschau Verlag, Frankfurt am Main, geb. DM 45 per deel.
Deze boeken houden het midden tussen wetenschappelijke uiteenzettingen en toeristische beschrijvingen. Op een bijzonder boeiende wijze evoceren zij in woord en beeld een stuk islamitische wereld. Mekka en Medina zijn de twee steden van de Hidzjaaz, het heilige land van de profeet, die tot op onze dagen het centrum uitmaken van het religieuze wereldbeeld van de Islam. Emil Esin, een specialiste van de Turkse miniaturen, bekijkt dit wereldbeeld van binnenuit en laat de lezer op indringende wijze deel hebben aan het religieuze gebeuren waarin het beleefd wordt: de jaarlijkse pelgrimstocht van honderdduizenden moslims. In haar evocatie is de gehele geschiedenis van de Islam en de islamitische cultuur verwerkt, bij voorkeur in de vorm van legenden, verhalen, religieuze geschriften. Daarbij sluiten dan talrijke afbeeldingen van miniaturen aan. - Het boek van Enrique Sordo over het Spanje van de Moren met de steden Cordoba, Sevilla, Granada volgt hetzelfde patroon. Men moet in die steden geleefd hebben, zegt de auteur, en het aroma van hun nachten hebben ingeademd, maar terzelfdertijd ook in oude geschriften en vergeelde kronieken hun unieke wereld hebben nagespeurd om ze in werkelijkheid te kennen. Het boek van Sordo is een pendant van dat van Esin, omdat wij hier een ander facet van de islamitische cultuur te zien krijgen. Esin bekijkt die cultuur vanuit de oorspronkelijke kern en ziet van daaruit haar doorwerking in de verschillende culturen die ze assimileerde. Sordo daarentegen ziet het Moors Andalusië als een Europees fenomeen en als een Spaanse aangelegenheid. Beide aspecten zijn even waarachtig om de islamitische cultuur te karakteriseren. Zij bezit een uitgesproken identiteit en bestaat toch uit even zoveel idiomen als er streken zijn waar zij zich vestigde. Onder die idiomen is Andalusië wel een van de verfijndste en aantrekkelijkste. Beide delen behoren tot de serie Brennpunkte ehrwürdiger Kulturen.
S. Heester
| |
Oecumene der culturen. Dekker en Van de Vegt, Nijmegen, 1964, 140 pp., f 3,50.
In dit aardige boekje richten acht hooggeleerden zich tot de studenten van Nijmegen en spreken lapidaire woorden. Friedrich Heer: ‘Ons tijdperk van de massacommunicatie is tegelijk ook het tijdperk van verzwijgen van het menselijke’. H. Ruygers: ‘Met liefde alleen bouwt men geen gemeenschap’. Fr. Houtart: ‘Latijns-Amerika verwacht van het christendom een ethica van de revolutie’. M. Marlet: ‘Elke therapie bergt in zich een element van proefneming op de mens’. A. Hulsbosch: ‘De openbaring is niet per se aan het hebreeuwse denken gebonden’. R. Pattee: ‘De technische vooruitgang is de ontwikkeling van de geest ver vooruit’. W. Banning: ‘Wij in het westen zullen gedwongen worden steeds meer op China te letten’. A. van Melsen: ‘Waarde voor de toekomst zal slechts datgene hebben dat waarlijk universeel is’. U ziet het, praeses Appels heeft het recht, dit bundeltje met een zekere fierheid in te leiden en zich ook zelf te wagen aan een aforisme: ‘Een kleiner wordende wereld vraagt om een groter wordende mens’.
Cl. Beukers
| |
Andriessen, Prof. Dr. J.E., Economie in Spiegelschrift. - Stenfert Kroese, Leiden, 1964, 227 pp., f 6,90.
In deze bundel heeft Dr. Andriessen - thans Minister van Economische Zaken - dertien artikelen uit zijn recente professorale verleden bijeengebracht. In het merendeel van deze opstellen valt het hoofdaccent op de grote aktuele vraagstukken van de binnenlandse sociaal-economische politiek: inkomensgroei, -verdeling en -besteding (waarbij dit laatste onderwerp verhoudingsgewijs geringe aandacht verkrijgt), en 't institutionele kader waarbinnen deze problemen tot een oplossing moeten worden gebracht. Naast duidelijke, fundamentele, uiteenzettingen worden wei-omlijnde eigen
| |
| |
standpunten gepresenteerd. Gezien de huidige positie van de auteur krijgt de bundel zo enigszins het karakter van een konfrontatie tussen de theorie - het spiegelschrift - en de dagelijkse werkelijkheid van de huidige politiek. Al zijn de uitkomsten van deze confrontatie niet opzienbarend - daarvoor liggen de opinies van de auteur te duidelijk binnen de variatiebreedten van het vaderlandse politieke denken - het schouwspel is niettemin leerzaam, soms vermakelijk. Dat de auteur nog in 1963 onder de indruk was van de gematigdheid van het bedrijfsleven op het stuk van de loonontwikkeling, kan nauwelijks tot een verwijt voeren: hij is wat dit betreft in goed gezelschap. Pikanter zijn uitspraken als die tegen verlaging van de belastingdruk gedurende de eerstkomende jaren (1963), voor een meer indrukwekkende ontwikkelingshulp (1961, 1963), voor een flink progressieve vermogenswinstbelasting (1963), of voor een regeringscombinatie uit K.V.P., P.v.d.A., A.R. en C.H.U. (1963). In later toegevoegde voetnoten geeft de auteur zelf - op zeker sympathieke, maar daarom nog niet zonder meer overtuigende, wijze - commentaar op enige van deze punten. Bij de pleidooien ten gunste van meer ontwikkelingshulp ontbreken de voetnoten, gelukkig: het is beter, en meer rechtschapen, dèze kloof maar duidelijk zichtbaar te laten, waarbij de lezer de ruimte behoudt zich dan af te vragen, wat hier nu werkelijkheid is en wat vervormd spiegelbeeld: het beleden ideaal of de aktuele politiek. Wat de vorm betreft: de opzet van de bundel brengt met zich mede, dat er enerzijds nogal wat herhalingen voorkomen, anderzijds geen eenheid wordt bereikt. Met name enige meer theoretische beschouwingen lijken niet erg in het geheel thuis te horen. De auteur spreekt hier van een hors d'oeuvre-schotel, waarvan ieder naar believen kan kiezen; in wat kritischer termen kan men de vraag stellen of zelfs bij de prijs van een paperback een dergelijke koppelverkoop wel
aanbevelenswaardig mag heten. Het boekje is geschreven in een prettige, soms enigszins naar een gemeenzame spreektrant neigende, stijl.
Drs. F.P. Jansen
| |
Vlaanderen tussen gisteren en morgen, met een Inleiding van Dr. M. Van Haegendoren. - Lannoo, Tielt - Den Haag, 1965, 275 × 240 mm, 252 pp., 5 krtn., 194 foto's, geb. 485 fr.
In een Inleiding van acht bladzijden schetst Dr. M. Van Haegendoren, voorzitter van de Lodewijk De Raet-Stichting, vluchtig het beeld van het Vlaamse verleden en meer uitvoerig het Vlaanderen op de kentering der tijden, de groei en de komende verwezenlijkingen op sociaal, economisch en cultureel gebied; ons trof en stoorde dat hij de godsdienst er volledig buiten laat. De substantie van deze Inleiding wordt dan in het Frans, Engels en Duits, telkens in vijf bladzijden tekst weergegeven, lichtelijk aangepast aan de mentaliteit van onze buurvolkeren. Hierop volgen op zwaar kunstdrukpapier 148 bladzijden met 194 foto's, waarvan vele de hele bladspiegel en zelfs twee bladzijden beslaan. Een vijfde hiervan geven het onberoerde Vlaamse landschap en het Vlaamse verleden weer, vier vijfden weerspiegelen het Vlaanderen van heden en morgen. De fotografen schenken ons enige verrukkelijke foto's van spontane, levenslustige kinderen, om de jongen en het meisje te volgen langs de school, de sport en de cultuur tot de volwassenheid. De fotografen brengen heel wat beelden over het Vlaamse religieuse leven, met oud en gloednieuw, over folklore en sport, politiek en sociaal leven, architectuur en verkeer, landbouw en vooral de groeiende nijverheid, met als slotbeeld, zoals ook op de stof wikkel: de autostrade, die Vlaanderen, ‘la plaque tournante de l'Europe’, openstelt voor alle cultuurstromingen en economische realisaties van de hele wereld. Achteraan in het boek zijn een kaart van Benelux en een van de Vlaamse provinciën opgenomen met een korte verklaring, en staan zestig bladzijden commentaar bij de foto's, links over twee kolommen in het Nederlands en Frans, en daartegenover rechts in het Engels en Duits. Dit prachtige, monumentale foto-album, in een soliede band gevat, geeft een visiueel beeld van een begaafd en dynamisch volk, en is een ideaal geschenk, speciaal voor buitenlandse vrienden of relaties. De talrijke
medewerkers aan dit foto-album en vooral de uitgeverij feliciteren wij van harte voor deze mooie prestatie.
M. Dierickx
| |
Internationale spectator - Chroesjtsjow-nummer. Jaargang XIX, Nr. 2.
Het Amsterdamse Oosteuropa-instituut is aan de tweede jaargang begonnen van haar regelmatige publikaties in speciale afleveringen van de Internationale spectator. Reeds het vorige jaar heeft de redactie met deze afleveringen grote eer ingelegd. Het eerste nummer van de
| |
| |
tweede jaargang is geheel aan de val van Chroesjtsjow gewijd en aan de problemen welke daarmee nauw verband houden. De verhouding Rusland-China, de kwestie van het leiderschap in de Sowjet-Unie, 't huidige Rusland zonder Chroesjtsjow, dezelfde Chroesjtsjow als volkstribuun, en nogmaals Chroesjtsjow, maar dan als jeugdige, zijn interessante onderwerpen, welke op niet minder interessante wijze en bovenal zeer deskundig worden behandeld. Het Oosteuropa-instituut heeft ook met deze aflevering bewezen, dat zij een hiaat vult in de Nederlandse publiciteit: een objectief-wetenschappelijke beoordeling van situaties in Oosteuropa.
J.P. Schuyf
| |
Brand, W., e.a., De problematiek van de ontwikkelingslanden (Nederl. Universitaire week, 19-23 nov. 1962-. - Leuven, Nauwelaerts, 1964, 148 pp., F. 150.
Deze publikatie bundelt een serie voordrachten van uitstekende kwaliteit, gehouden tijdens de Nederlandse Universitaire Week 1962 aan de katholieke universiteit Leuven. Opzet was o.m. belangstelling te wekken voor het nieuw opgerichte Instituut voor de Studie van de Ontwikkelingslanden. Achtereenvolgens werden door Nederlandse gastprofessoren behandeld de problematiek der ontwikkelingslanden (W. Brand), de religie en de ontwikkelingsproblematiek (J. Bavinck), wijsgerige meditatie over de ontwikkelingsproblematiek (A. van Melsen), de historische dimensie van de ontwikkelingsproblematiek (H. Baudet), geneeskunde en de ontwikkelingsgebieden (T. Stahlie), de betekenis van de landbouw in de wereldeconomie (E. de Vries), sociale verandering en politieke structuur (A. Köbben) en evenwichtige en onevenwichtige groei (J. Janssen). De hele bundel bewijst opnieuw de blijvende taak van de Europese universiteiten t.o.v. de Derde Wereld, ook en vooral op 'n ogenblik dat in ruime kringen tekenen van ‘ontwikkelingsmoeiheid’ zichtbaar worden.
J. Kerkhofs
| |
Christoffels, Hildegard, Das unverhüllte Gesicht. Begegnung mit afrikanischen Studenten und Bericht über eine Reise zu ihren Müttern. - Verlag J. Knecht, Frankfurt a.M., 1964, 160 pp., DM 16.80.
De auteur is sinds geruime tijd studiemoderator van studenten uit ontwikkelingslanden aan het Anthropos-instituut in Freiburg. Om tot een reëlere ontmoeting te komen met haar Afrikaanse studenten kwam zij op het idee een reis naar Afrika te ondernemen om de eigen thuis van haar studenten te leren kennen. Haar persoonlijk contact met vele Afrikanen uit verscheidene landen wordt hier beschreven met een open en eenvoudig hart, dat vooral de mens in zijn oorspronkelijke eigenheid en met de hem eigen levenszorgen wil ontmoeten. Het ligt natuurlijk niet in de bedoeling van dit reisverhaal een diepgaande analyse te maken van de vele problemen die de auteur in het wordende Afrika van vandaag heeft opgemerkt. De diepmenselijke eerbied echter en de ontmoeting met de andere mens en de hem eigen wereld, moet ten grondslag liggen aan iedere christelijke ontmoeting tussen de verschillende cultuurwerelden.
R. de Haes
| |
Möhres, Franz Peter, Kevers in kleur. - De Haan, Zeist; van Loghum Slaterus, Arnhem; Standaard boekhandel, Antwerpen, 1963, 256 pp., f 7,90.
Dit fraai uitgevoerde boekje is in staat bij iemand de liefde tot kevers te wekken. Een 200-tal keversoorten worden in kleuren afgebeeld en beschreven. Daar tussendoor een tekst, waarin allerlei wetenswaardigheden en leefgewoonten op een prettige wijze worden verteld. Wie determineren wil, moet het doen door plaatsjes te kijken, want het boekje is klaarblijkelijk niet bedoeld als een determinatietabel. Het is eerder een kennismaking met de kleurenen vormenrijkdom in de keverwereld. Een zakenregister en registers van de Latijnse en Nederlandse kevernamen completeren het geheel. Voor natuurliefhebbers een waardevol present.
M. Jeuken
| |
Aula boeken
Massey, Prof. Sir Harrie, Het nieuwe tijdperk der Fysica. - 1964, f 4,90.
Een uiterst deskundig auteur behandelt in dit boek (waarvan de oorspronkelijke engelse editie verscheen in 1960) de meest op de voorgrond tredende onderwerpen uit de fysica van deze eeuw: atoom- en kernfysica, relativiteitstheorie en ruimte-onderzoek. In ruim 350 bladzijden wordt een indrukwekkende hoeveelheid stof doorgenomen; ook vele praktische toepassingen worden besproken. De wijze van behandelen is serieus en eenvoudig. Voorkennis van wis- en natuurkunde wordt nauwelijks verondersteld; wel een echte belangstelling die de inspanning niet schuwt.
P.v.Br.
|
|