| |
Boekbespreking
Godsdienst
Aron, Robert. Het verborgen leven van Jezus. - Pax, Den Haag, 1964, 272 pp., f 12,50.
Het is zeker geen overdreven reclame van de uitgever te getuigen, ‘dat Schr. zijn taak met grote liefde, met diepe ernst en met uiterste zorg vervuld heeft.’ Immers, dit werk spreekt de jood en de christen in hun diepste overtuiging aan en stelt tevens vele problemen voor de ongelovige. Ofschoon de drie hoofdindelingen terug vallen op het verborgen leven van Jezus (vóór Jeruzalem, in Jeruzalem, na Jeruzalem), lopen door het gehele werk heen allerlei machtige beschouwingen harmonieus naast en door elkander. Zo is deze studie gegroeid tot een beschrijving van de geestelijke weg, welke Jezus is gegaan, van de historische en geestelijke invloeden die Jezus' lot mede hebben bepaald, doch ook van de wereld van het joodse geloof met haar zegeningen, gebed, feesten, vorming van het kind, invloed van synagoge en Talmoed, van de religieuze en politieke geschiedenis van het jodendom, van de stromingen uit het milieu, waarin Jezus zijn positie moet bepalen, en niet het minst van de bronnen waaruit vele uitdrukkingen en de methode der evangeliën en van de liturgie ontstaan. De kern van deze heldere en gedegen studie blijft tenslotte toch liggen in het verborgen leven van Jezus, dat staat in de wending der geschiedenis, op het snijpunt van veranderingen in het jodendom zelf als van de botsing tussen het jodendom en het hellenistisch-romeins heidendom. Steeds wordt Jezus voor verschillende keuzen gesteld. In zijn laatste hoofdstuk (Nieuw verborgen jaren) vecht schr. met een eigen persoonlijk probleem: het behoud van de geopenbaarde godsdienst (jodendom en christendom) tegenover het huidige heidendom, dat gelijk het grieks-romeinse heidendom een profane wereld stelt tegenover een joods religieus universum. Alleen een terugkeer naar de authentieke bronnen, waarin Jezus zelf geput heeft, kan volgens Schr. ons doen stand houden te midden van het heidendom. Schr. munt uit in het schetsen van een historische situatie of het geven van een inzicht
in de semietische geest door een schets van de aramese taal (45-64). Wellicht is Schr. te apodictisch wanneer hij bijv. de zin der herdenking uitlegt (pp. 88) of het bestaan van een heiligdom in het oorspronkelijk Jebous ontkent (166). Wij delen echter geenszins de mening dat de Septuaginta de Schrift zou vertekend of vervalst nebben (207-214); het gaat hier om een interpretatie van de geschiedenis van Israël, zoals de deuteronomistische geschiedschrijving en die der Kronieken een interpretatie is. Uitstekend werk.
Olaf Hendriks
| |
| |
| |
Ploeg, Drs. J.G. van der, Geestelijke stromingen in Nederland. - W.P. van Stockum & Zoon, 's-Gravenhage, 1963, 116 pp., f 7.50.
Dit werk is in eerste instantie bedoeld om maatschappelijke werkers hulp te bieden voor het begrijpen van de verschillende godsdienstige overtuigingen, die zij bij hun ‘cliënten’ aantreffen. Aan een kort en helder, maar zeer betrouwbaar overzicht, waarin het eigene der in Nederland voorkomende godsdienstige gezindten geschetst wordt, gaan enkele hoofdstukken vooraf, die het verband tussen levensovertuiging en maatschappelijk werk bespreken. Dit boek verdient echter een bredere verspreiding. Het kan zeer nuttige diensten bewijzen voor ieder die op maatschappelijk of politiek terrein met mensen van verschillende godsdienst in contact komt. Het kan hem niet alleen helpen begrip op te brengen voor de andersdenkende, maar ook om de problemen van de verhouding tussen het profane en het godsdienstige realistisch te bekijken. Men vindt hier een gedachtengang die in de allerbeste zin oecumenisch is: zonder dat aan de eisen van de waarheid wordt afgedaan en zonder dat het belang der verschillen gebagatelliseerd wordt, treedt de schrijver alle godsdienstige overtuigingen met eerbied en begrip tegemoet.
H. Hoefnagels
| |
Verheul, Ambrosius, Inleiding tot de Liturgie; haar theologische achtergrond, tweede herziene en bijgewerkte druk. - Romen, Roermond, 1964, 236 pp., f 11,-.
Aan dit overal zo gunstig ontvangen en ook door Streven zeer aanbevolen boek (1962, XV, II, 874) is een twintigtal bladzijden toegevoegd die de Liturgische Constitutie van de op gang zijnde Kerkvergadering verwerken.
Cl. Beukers
| |
Schlatmann, Imelda M., Uw Rijk kome. - Desclée De Brouwer, Brugge-Utrecht, 1964, 109 pp.
Een inleiding op de bijbel: dit is er een, maar dan geen studie over historische of andere problemen, evenmin over de theologie van de H. Schrift, maar een ‘Bijbelse geschiedenis’ waarin de mens zichzelf gaat begrijpen. Domna Schlatmann schrijft zoals de mens van nu spreekt en denkt. Discrete aanduidingen verwijzen naar Schriftuurplaatsen. Het boek verscheen in de serie ‘Katechetisch Perspektief’. Daar hoort het helemaal thuis. Het is een katechese voor volwassenen en voor jongeren, een hulp bij het lezen van de bijbel, en een rijke bron van gebed. Bladspiegel en illustratie zijn verzorgd, al hadden we wel een rijkere uitgave gewenst.
J. van Nuland
| |
Initiation des enfants à la liturgie dominicale. 1: Avent-Sexagésime; 3: 14e-24e dimanche après Pentecôte (Notre Catéchese 11, 13). - Biblica, Brugge, 1964, ing. 120, 129 F.
Dit handboek kwam tot stand in samenwerking met de priorij ‘de la Roseraie’ te Ukkel, onder de leiding van D.Th. Maertens (deel 2 in voorbereiding). Voor het geloofsonderricht van kinderen tussen 11 à 13 jaar vindt men hier alle nuttige gegevens bijeen. Uitgaande van de meegevierde liturgie op zon- en feestdagen wordt de schriftlezing toegelicht, liturgisch verklaard, thematisch aangegeven. Daarbij sluit de eigenlijke catechese aan, goed en duidelijk gestructureerd, bedacht op de verwerkelijking in het dagelijks leven van wat in de liturgie beleefd wordt. Een beproefde methode toegepast op het liturgisch mysterie waaraan actief wcrdt deelgenomen. Een meesterlijke inleiding van M.P. Schermans OSB.
S. de Smet
| |
Goffinet, J., Morale de situation et morale chrétienne (Etudes Religieuses, 763). - La Pensée Catholique, Brussel, 1964, 82 pp.
De meeste publikaties over situatie-moraal zijn praktisch alleen toegankelijk voor vaktheologen. Deze brochure zal dan ook velen in staat stellen te vernemen wat situatiemoraal inhoudt en hoe deze de christelijke moraal, die dikwijls al te rationeel wordt voorgesteld, mee kan helpen vernieuwen.
L. Braeckmans
| |
Smallzried, Kay, Litanies for Living. Spilled Milk. Oxford University Press, New York, 1964, 84 pp., $2.95.
Schr. zegt in haar voorwoord, dat de litanieën in dit boekje gedurende een periode van drie jaar werden geschreven en zowel individueel als in groepen werden gebruikt. De titel geeft reeds aan, dat het gebed hier midden in de realiteit geplaatst wordt en daaruit ontstaat. Bijzonder origineel op sommige punten is dit boekje een verfrissing voor gebedsmoede naar Gods-ervaring verlangende mensen.
G.J. Adriaansen
| |
| |
| |
Assemblées du Seigneur No. 68 - Quatorzième Dimanche après la Pentecôte, 91 pp., 60 fr.; No. 69 - Quinzième Dimanche après la Pentecôte, 101 pp., 60 fr.; No. 9 - Temps de Noël, 103 pp., 60 fr.; No. 72 - Quatre-Temps de septembre, 112 pp., 60 fr.; No. 76 - Vingt et unième Dimanche après la Pentecôte, 112 pp., 60 fr.; No. 91 - Commun de la Dédicace des églises, 112 pp., 60 fr. - Collection pastorale liturgique; Paroisse et Liturgie No. 15, 1963, 180 pp., 135 fr. - Les oraisons du Missel de l'assemblée chrétienne, par Th. Maertens et M. Herbecq, ibidem, 254 pp., 156 fr. - L'assemblée chrétienne, ib. No. 64, par. Th. Maertens, 156 pp., 108 fr. - Conseils aux lecteurs liturgiques, ib. No. 60, par Robert Baguet, 80 pp., 60 fr. - La pastorale du dimanche dans le monde moderne, En collaboration ib. No. 61, 88 pp., 60 fr. - Ed. Biblica, Brugge, 1964.
Assemblées du Seigneur. Zes nieuwe deeltjes zijn alweer verschenen in deze reeks die we niet genoeg kunnen aanbevelen: voor de 14e, 15e en 21e zondag na Pinksteren, voor de quatertemperdagen van september, voor de kersttijd en voor het ‘commune’ van de kerkwijding. Over dit laatste onderwerp verscheen in de zustercollectie een tweede herwerkte uitgave van Construire, consacrer et vivre une église. Na een inleidende studie van Dom Maertens over de liturgie van de kerkwijding komen pastorale bedenkingen van L. Heuschen. Merkwaardig is het wel de huiszegen als een verlenging van de kerkwijdingsplechtigheid te beschouwen. Wellicht zal de suggestie om een gedeelte van bestaande kerkvloeren te ontmantelen om een fragment daarvan in de nieuwe huizen van de parochie te laten inmetselen, niet altijd kunnen ingevolgd worden. Gebruikers van het Missel de l'assemblée chrétienne die belangstelling mochten hebben voor het probleem der vertaling uit het latijn van de presidentiële gebeden kunnen hun voordeel doen met Les oraisons du Missel de l'assemblée chrétienne, Textes du Temporal et concordances. Hier is o.m. belangrijk wat gezegd wordt over het gebed als de meest priesterlijke taak in de Woord-dienst der eucharistieviering. In verband daarmede wordt terecht gewezen op de manier waarop binnen de thans geldende normen toch een zekere vrijheid kan gebruikt worden om als leider van een gebedsgemeenschap een eigen euchologische taal te verwerven. In de publikatie L'assemblée chrétienne, de la théologie biblique à la pastorale du XXe siècle wordt een van de belangwekkendste cursussen verwerkt die in het centrum gedoceerd werden tijdens het voorbije jaar. Van een rijke inhoud zijn vooral het hoofdstuk over de normen der christelijke gemeenschap (pp. 125-147) en dat over Christus als diegene
die gemeenschap verzamelt (pp. 37-57). De brochure Conseils aux lecteurs liturgiques richt zich tot de lezer als een ‘bedienaar van de eredienst’. Uitermate praktisch zet zij uiteen hoe het Woord dient verkondigd en beluisterd te worden, hoe lezing objectief en toch persoonlijk kan zijn, alnaargelang het letterkundig genre van de pericope. De model-les voor dictie die dit eerste gedeelte besluit is van het beste gehalte. De referaten en carrefours van het diocesaan Congres van Metz over de viering van de zondag zijn gebundeld in La pastorale du dimanche dans le monde moderne. De Dag des Heren wordt belicht vanuit het standpunt van de zielzorger, de leken en de religieuzen. Kerk, liturgie en zending hangen nauw samen. De zondag is niet slechts een feest van het verloste Godsvolk maar ook een dag waarop in gemeenschap de opdracht wordt ontvangen om de mensen uit te nodigen tot het Rijk van de Heer. Eerst in een dergelijk perspectief komen de begrippen van vrijheid, rust, sociale ontmoeting en contact-met-God op een onvermoede en weldoende wijze aan hun trekken.
S. de Smet
| |
Laloux, J., Mettre l'Eglise en état de mission. - Editions du CEP, Brussel, 1964, 302 pp., F. 180.
Reeds vele jaren is de directeur van het centrum voor socio-religieus onderzoek van het bisdom Namen bekommerd om door betere kennis van toestanden en tendensen de zielzorg aan te passen aan de werkelijke behoeften. Uitgaande van een grondige studie over Seraing (Luik) en van een theologie der pastoraal ontwerpt hij een vernieuwde kerkelijke strategie, die vooral beoogt de hele Kerkgemeenschap van haar missionaire verantwoordelijkheid tegenover het grotendeels ontkerstende milieu (nog 3 volwassen arbeiders op 100 praktizeren) bewust te maken. Tevens toont de auteur wegen waarlangs de geloofsgemeenschap door kan dringen in de mentaliteit en de structuren van de werkelijke samenleving. Het hele boek is een treffende illustratie van de nood aan meer apostolische doelmatig- | |
| |
heid in het kerkelijk apostolaat. Vooral de bladzijden over het ‘tweesnijdend zwaard’ van vele christelijke instellingen zijn lezenswaard.
J. Kerkhofs
| |
Walsh S.J. James, Spirituality through the centimes. - Burns and Oates, London, 1964, 342 pp., 25 sh.
De titel van dit boek is enigszins misleidend, en de ondertitel ‘Ascetics and Mystics of the Western Church’ is weinig verhelderend. Ruim twintig essays die enkele jaren geleden in The Month verschenen, zijn hier bijeengebracht; de verschillende auteurs hebben hun eigen keuze gemaakt en deze beweegt zich van Origines tot Surin en de Caussade. De essays zijn van hoge kwaliteit, waarbij het opvalt hoe de synthese van persoon en spiritualiteit steeds in het middelpunt stond van hun belangstelling. Het is een leerzaam boek en voortreffelijke geestelijke lezing.
W.P.
| |
Theologie
Fries, Prof. Dr. H., Aspecten van de Kerk. - Brand, Hilversum/Antwerpen, 1964, 140 pp., f 8,90, F. 145.
Hoogleraar te München, is professor Fries een der toonaangevende progressieve theologen uit het Duitse taalgebied, bijzonder gevoelig voor het oecumenische gesprek omtrent de nieuwe kerktheologie. De bijdragen in dit boekje verzameld kwamen door verschillende aanleidingen tot stand en werden in het licht van de huidige conciliaire dynamiek ten dele opnieuw bewerkt. De vier hoofdthema's zijn: de spanning eenheid-pluraliteit in de Kerk, de eucharistie en de eenheid, de ecclesiologische status van de evangelische Kerk volgens de katholieke visie en de positieve gevolgen van de coëxistentie der confessies in Duitsland voor theologie en godsdienstig leven. Flet geheel vormt een korte, doch vrij volledige inleiding op de centrale Kerkproblemen zoals het denkend en gelovig Duitsland deze nu beleeft.
J. Kerkhofs
| |
Küng, Hans, Kerk in Concilie. II. Resultaten van de tweede zitting. - P. Brand, Hilversum/Antwerpen, 1964, 58 pp., F. 65.
Deze korte schets van de hoofdmomenten uit de tweede sessie dient vooral om de thematiek die in de derde sessie zal doorklinken duidelijk naar voren te brengen. Ook hier ervaren wij Küngs typisch luisteren naar het evangelisch christendom, met zijn vragen aan Rome.
J. Kerkhofs
| |
Wildiers, N.M., Teilhard de Chardin. Een inleiding in zijn denken. - Antwerpen-Amsterdam, Standaard-Boekhandel, 1964, 182 pp., geb. F. 140.
In het oktobernummer 1961 van dit tijdschrift hebben we de Franse uitgave besproken van Teilhard de Chardin door N.W. Wildiers. De Nederlandse bewerking bevat het reeds vroeger in het Nederlands verschenen werk: Het wereldbeeld van Pierre Teilhard de Chardin, en daarna een antwoord op de vraag die Teilhard heel zijn leven bezig gehouden heeft, hoe de verzoening mogelijk is tussen de kosmische liefde tot de wereld en de hemelse liefde tot God. We hoeven hier slechts te herhalen wat we in onze vroegere bespreking schreven: hier heeft de lezer een veilige gids waarop hij kan vertrouwen om Teilhard te leren kennen en beoordelen. (Op pp. 141 en 142 staat eenzelfde storende zetfout: ‘statisch’ moet ‘statistisch’ gelezen worden).
M. De Tollenaere
| |
Trigt, F. van, Het epos van Israël (Woord en Beleving, 18). - Lannoo, Tielt, 1964, 256 pp., ing. F. 95.
Op een zeer aantrekkelijke wijze wil deze hoog-vulgariserende monografie een inzicht brengen in de Schriftboeken Exodus, Numeri en Deuteronomium. Met vermijding van alle discussies tussen vakgeleerden over historische of literaire problemen, wil de auteur alleen ‘de globale uitkomsten’ bieden, de ‘historische kern’ van de gebeurtenissen van Uittocht, Sinaï-openbaring en woestijntocht, zowel als de ‘religieuze bedoelingen’ van de gewijde schrijvers. Met de titel ‘Het epos van Israël’ wordt bedoeld dat de nadruk van deze Schriftboeken meer valt op de latere interpretatie van de feiten dan op het oude gebeuren zelf; in deze interpretatie wordt ‘de betekenis van een historisch gebeuren scheppend gekend’ vanuit Israëis gerijpt geloofsbeleven of vanuit de ‘vervulling’ der verdere geschiedenis. Er is dus sprake van een ‘epische’ transformatie, die de oude feiten ‘vereenvoudigt, overdrijft en vervormt’. S gebruikt graag het beeld van de muzikale ‘orkestratie’: de eigenlijke gebeurtenissen zijn als ‘oude volksmelo- | |
| |
dieën’, die in de ‘muzikale taal van een latere tijd’ worden voorgesteld. De ‘plagen’ van Egypte b.v. zijn ‘natuurlijke gebeurtenissen’ waarin, gelovig, Jahwehs tussenkomst wordt gezien; in hun huidige redactie zijn ze meer leer dan historie (S. verwijst naar de theologische interpretatie der plagen in het Boek der Wijsheid, die nog veel verder reikt.) Ongetwijfeld heeft S. gelijk, wanneer hij meent dat ‘de bijbelse geschiedenis van achteren naar voor geschreven werd’, of dat ‘de Israëlitische geschiedschrijving de gebeurtenissen telkens “tegenwoordig stelt” in de eigen tijd’. Maar men kan zich afvragen of het geraden is de
‘betekenis’ zo scherp te stellen tegenover het ‘gebeuren’. Ofschoon S. zelf zegt dat ‘epificatie’ niet noodzakelijk ‘fictie’ is, zal zijn betoog toch af en toe die indruk wekken. Dit bezwaar doet echter niets af van de solide informatie, die aan de grond van deze studie ligt: ook daar waar vakmensen het niet altijd eens zullen zijn, ervaren ze voortdurend degelijke bekendheid met de vakkundige opinies. Het is jammer dat hier en daar storende drukfouten zijn blijven staan (p. 137 tweemaal: afkondiging van de tien geboden; 167: moet zijn Ex 32, 7-14 i.p.v. Ex 20, 7-14).
J. de Fraine
| |
Filosofie
Marcel, Gabriel, Philosophie der Hoffnung. Die Überwindung des Nihilismus. Mit einem Nachwort von Friedrich Heer (vert. door W. Rüttenauer en E. Behler). - List Taschenbücher 84, List Verlag, München, 1964, 140 pp.
Blijkens en door de vredesprijs van de Duitse boekhandel die Marcel in 1964 kreeg, zal er voor deze vertaling belangstelling bestaan. Zij bevat vier verhandelingen: fenomenologie van het hebben, fenomenologie en metafysica van de hoop, mysterie van het gezin, vaderschap als creatieve verplichting. Het tweede stuk lost de belofte van de titel het meest thematisch in. De andere bevatten motieven die door zijn visie, ook op de hoop, van groot belang zijn: dualistische onderscheidingen als hebben-zijn, probleemmysterie, en de afkeer of reserve jegens objectiviteit, oorzakelijkheid, techniek, empirische wetenschap. Lezers die van een filosoof terecht strenge bewijsvoering en systematiek eisen, zullen zich nogal onbevredigd voelen. Toch is het te hopen, dat hen bepaalde fijngevoelige observaties en de soms zeer religieuze inspiratie niet ontgaan.
P. den Ottolander
| |
Spaemann, Robert, Reflexion und Spontaneität Studien über Fénelon. - W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart, 1963, 304 pp.
Dit proefschrift, van de wijsgerige faculteit te Munster in Westfalen, heeft zijn stipendium van de Deutsche Forschungs-gemeinschaft volkomen verdiend. Het probleem van de geoorloofdheid, cq. noodzakelijkheid, der zelfliefde raakten we in de vorige jaargang van Streven reeds aan (pp. 577, 595). Schrijver geeft veel historische informaties over de disputen rond Fénelon en Bossuet in de 17e eeuw, maar bovendien laat hij talloze samenhangen zien van deze kwestie met de verdere geschiedenis en met de systematiek van de filosofie, trouwens ook van de theologie, de opvoedkunde etc. Wie de vragen inzake de ‘amour pur’ wil bestuderen, kan dit werk niet meer overslaan. Binnen de wijsbegeerte is het niet alleen belangrijk voor de ethica en de geschiedenis, maar ook voor antropologie, metafysiek en kenkringen. Wat Spaemanns standpunt betreft, vermoeden wij sympathie voor Fénelon, die we dan beslist niet kunnen delen. Wellicht was het beter geweest, wanneer hij geprobeerd had te onderscheiden tussen drang naar zelfvernietiging en indifferente weigering, te reflecteren over het loon dat men in de morele orde zou kunnen verdienen. De veroordeling van de ‘amour desinteresse’ isoleert hij wel te veel van de hele kerkleer (bijv. Trente in Denz. 804, 818, 835, 841). Zo kunnen we uiteraard meer noemen. Het is hier helaas echter niet de plaats voor een benaderende samenvatting, laat staan voor een gedetailleerde kritiek. Bijna iedere vakfilosoof vindt iets dat voor hem van groot belang is in deze goed gecomponeerde, uitbundig gedocumenteerde dissertatie.
P. den Ottolander
| |
Letterkunde
Rinser, Luise, Ga weg als je kunt - H.P. Leopold, Den Haag, 1964, 138 pp., f 6,90.
Een boeiende novelle, spelend in de tweede wereldoorlog. Een Duitse studente, een vurig communiste, gaat na de
| |
| |
gevangenneming van haar vader naar Italië, waar ze zich samen met haar Italiaanse vriendin aansluit bij de Partisanen. Na vele belevenissen belandt het Duitse meisje in de ruïne van een pas verwoest klooster. Hier vindt een proces van inkeer en bezinning een voorlopige afsluiting. Het meisje voelt zich gedrongen haar idealen als communiste op een wel heel andere, nooit vermoede wijze te verwezenlijken. Ze blijft totdat de inwoners van het klooster weer terugkomen. Samen met haar vriendin treedt ze in. Die vriendin, die haar in alles volgt en daardoor wel een wat slappe indruk maakt, schrijft over alles wat ze samen beleefd hebben een uitvoerige brief aan de vader van de Duitse studente. Deze was na de oorlog onverwachts weer op komen duiken en eist zijn dochter terug. Dit is dan de literaire inkleding: één grote brief. Misschien een beetje geforceerd, maar tegelijk interessante mogelijkheden biedend. Een beschouwing achteraf, het geheel van de gebeurtenissen belichtend vanuit de afloop. Het verschaft een zekere distantie, objectiviteit ten opzichte van de hoofdpersoon. Van de andere kant is het de schrijfster nu niet mogelijk zo diep in het zieleleven van de Duitse studente door te dringen als de toch wel uitzonderlijke ommezwaai van verbeten communiste tot contemplatieve kloosterzuster zou vragen. De vertaling is uitstekend.
J. Brinkhoff
| |
Stahl, Hermann, Strand. - J.P. Bachem, Köln, 1963, 335 pp., DM. 19.80.
Herman Stahl is geen nieuweling in de Duitse literatuur al is hij ook - althans in ons land - niet zo bekend. Hij kreeg reeds in 1937 de ‘Immermannpreis der Stadt Düsseldorf’. Hij was toen 29 jaar. De roman Strand is ingewikkeld van structuur. De schrijver-verteller verdwijnt achter de overpeinzingen en herinneringen van de hoofdpersoon of soms ook van de tegenspeler. De lezer heeft de tijdsaanduidingen die als titel van de hoofdstukken fungeren, hard nodig om het spoor niet bijster te worden. Het weinige dat in het eerste deel gebeurt speelt zich af in 1960. Stefan Kusten, een goochelaar, die, ofschoon geen partijganger, de frontsoldaten met zijn kunststukjes moest opmonteren, wordt aan de Zonegrens vrijgelaten - uit wat voor gevangenschap is niet duidelijk - en komt met een transport in München terecht, alwaar hij een vroegere kennis uit de oorlogstijd opzoekt, een verpleegster. Ze is doodziek en sterft enkele dagen later. Wat hij bij haar zoekt is niet duidelijk. Misschien wil hij, als iemand die een angstdroom gehad heeft, aan een concreet object de werkelijkheid van zijn gedroomde of werkelijke belevenissen verifiëren. Het tweede deel verplaatst de lezer naar de centrale belevenis van Stefan, het verblijf van enkele dagen bij de vrouw van een Nazi-bonze, die zelf ergens ver weg aan het front is. 1943, Berlin. Het derde deel beschrijft 3 dagen in Frankrijk (1961) Stefan op zoek naar zijn Berlijnse geliefde - meent in een meisje haar dochter te herkennen, of wordt er door haar sterk aan herinnerd. Het symbool dat de roman bepaalt, is een vluchtige jeugdherinnering van Stefan aan 'n voetspoor in het zand van het strand, één enkele duidelijke afdruk van een voet, geen enkel ander spoor in de omgeving. De uitleg die hij er als kind aan gaf was, dat er een engel even met één voet de aarde geraakt had en toen weer verdwenen was. Zo ook die Berlijnse belevenis. Heel het verder leven
een vergeefs zoeken, de herinnering aan die korte tijd van geluk en leed door een concrete getuige als iets werkelijks te verifiëren. Het verleden is niet meer te grijpen of terug te veroveren; het blijft vluchtig. Er gebeurt heel weinig in deze roman. Alles is reflexie, 335 bladzijden lang. En toch geen langademigheid, rusteloos opereren van de geest, vaak in telegramstijl, om het bij te kunnen houden. Men staat verbaasd over de virtuositeit.
J. Brinkhoff
| |
Versteylen, Luc., Doodgewoon een mensenkind. - Lannoo, Tielt, 1964, 128 pp., geïll., geb. 62 Fr.
De auteur van Kartouchke laat hier een aantal verhalen verschijnen die hij voor het grootste gedeelte in De Nieuwe Boodschap gepubliceerd heeft. Ze vormen een geheel, dat naar het einde toe een zeer sterke eenheid krijgt in de mate dat de ik-persoon de auteur zelf wordt. Opvallend is de evolutie in taal en ritme. Versteylen wordt van langs om meer bekoord door het ‘woord’. Over de inhoud van dit boek zullen wel uiteenlopende meningen ontstaan. Men moet er echter niets ‘achter’ gaan zoeken, maar uitsluitend lezen wat er staat. Het vertelt over de glans van de tekens die verschijnen in een mensenleven, in de groei van kind tot man: het huis, het boek, het kind, de oude, de stad, de vader, de dood... De weemoed waarmee het boek eindigt is die van het teken dat reeds openbaring is maar altijd nog verhulling blijft. Sugges- | |
| |
tieve lijntekeningen van A. Van Laere en een uitstekende typografische verzorging verhogen nog de waarde van deze bundel.
S. Wellekens
| |
Buijnsters, Dr. P.J.A.M., Tussen twee werelden. Rhijnvis Feith als de dichter van ‘Het Graf’. - Van Gorcum en Comp. N.V., Assen 1963, 330 pp., f 22,90. - Rhijnvis Feith: Het Graf. Met inleiding en aantekeningen uitgegeven door Dr. P.J.A.M. Buijnsters. - Tjeenk Willink, Zwolle 1964, 133 pp., f 4,50.
Kernregels van Feiths leerdicht Het Graf zijn: ‘O heilloos jammerdal, o beuzelachtig leven, / Ware ons geen uitzicht op de onsterfelijkheid gegeven!’ (editie Buijnsters p. 90). Tussen aarde en hemel, tussen tijd en eeuwigheid is het graf de overgang, het doorgangshuis. Aan zijn ‘bovenzinnelijk verdriet’ (de term is van Van Duinkerken) geeft Feith in dit gedicht uiting in een stijl die het midden houdt tussen classicisme en romantiek. Ook binnen het geheel van Feiths literaire werk vormt Het Graf een overgang: naar Buijnsters uiteenzetting, moet het gelezen worden in het licht van een crisis in het leven van Feith, welke zijn steeds aanwezige levensangst, nog latent in de periodes van verlicht optimisme en van modieuze sentimentaliteit, nu verdiepte tot existentiële bestaansnood en doodsverlangen. Ook in de Nijmeegse dissertatie van Buijnsters neemt Het Graf een centrale plaats in. Aan de strikte behandeling van dit leerdicht zijn de drie midden-hoofdstukken van het proefschrift gewijd, voorafgegaan door een minutieuze beschrijving van Feiths leven tot aan het verschijningsjaar van Het Graf (1792) en een plaatsbepaling daarvan binnen de mortuaire literatuur van die tijd, terwijl de twee laatste capita worden besteed aan resp. de tekening van het comparatistisch perspectief en de waarderingsgeschiedenis van het gedicht. Dit rijke boek wordt op gelukkige wijze aangevuld door een grondig geannoteerde en fraai geïllustreerde uitgave van de tekst van Het Graf in de bekende reeks Klassieken uit de Nederlandse Letterkunde. Leerling van Prof. Asselbergs, wetenschappelijk medewerker van Prof. Meeuwesse slaagt Buijnsters erin literatuurhistorie en literatuur-wetenschap hand in hand te laten gaan; zijn grote belezenheid en wetenschappelijke creativiteit stelden deze promovendus in staat tot het leveren van een proefstuk dat meteen zijn
meesterschap bewijst. Men ervaart wellicht het verband tussen bepaalde biografische data en Het Graf minder dwingend dan Buijnsters; de vormanalyse zou misschien nog rijker vruchten hebben opgeleverd bij een ruimer uitgangspunt dan het dualisme ‘classicisme óf romantiek’; het een noch het ander doet iets af aan het feit, dat Rhijnvis Feith door dit boek weer volop uit Het Graf ten leven is gewekt.
F. van Tartwijk
| |
Barrett, William, De grote verleiding. - De Fontein, Utrecht, 229 pp., f 5,50.
Dit boek is het bewijs, dat een goed ideetje alleen nog geen roman maakt. De uitvinding van een verjongingsserum is de stunt, waaruit allerlei politieke verwikkelingen volgen. De Amerikaanse journalist die achter deze Russische vinding komt, raakt zo in de risico's verzeild, dat hij niet voldoende oog heeft voor de problemen van zijn eigen dochter, die dan ook in moeilijkheden raakt. Barrett heeft hier teveel vertrouwd op zijn vakkundig schrijven, maar niet voldoende inspiratie gehad.
R.S.
| |
Zwolse Drukken en Herdrukken
Steffens, Dr. G.A. Pieter Nieuwland en het evenwicht. - W.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1964, 328 pp., f 35,-.
De wereld van de kunst en van 't exacte weten zijn bij de geniale mens Nieuwland geen gescheiden grootheden geweest. Er lopen verbindingslijnen tussen de geesteswetenschappen en de exacte vakken. In het onderhavige proefschrift heeft de heer Steffens de wijze en het resultaat van zijn onderzoek naar de verhouding tussen genoemde grootheden neergelegd. Na Pieter Nieuwlands leven, karakter en persoonlijkheid bespreekt de schrijver onder meer: de aard en ontwikkeling van Nieuwlands dichterschap, de verhouding tussen wiskunde en andere wetenschappen en vestigt - bizonder in het laatste hoofdstuk - de aandacht op Nieuwlands dichttrant, geconfronteerd met zijn wiskundige denkmethode. Voorzeker een der meest interessante hoofdstukken van dit boek. Steffens' werk legt getuigenis af van een uiterst minutieuze en zorgvuldige bestudering der stof zodat een gedegen boekwerk ontstaan is. De vraag is echter of dit werk niet wat beknopter had kunnen zijn. Over sommige bij-figuren (o.a. Jeronimo Bosch) wordt wel wat al te breedvoerig gehandeld. Aan de weten- | |
| |
schappelijke waarde van dit boek wordt hiermede niet te kort gedaan; het getuigt van een diepe en omvangrijke studie van schrijvers onderwerp.
Joh. Heesterbeek
| |
Wijngaards, Dr. N., Jan Harmens Krul. Zijn leven, zijn werk en zijn betekenis. - Zwolle 1964, 338 pp., f 18,50.
Aan de dichter Jan Harmens Krul is door de geschiedschrijvers onzer letterkunde zeer weinig aandacht geschonken. Kalff o.a. maakt er zich met amper twee bladzijden van af; Jan te Winkel besteedt meer papier aan Krul doch spreekt hoofd-zakelijk over hem als oprichter en leider der Muziekkamer; bij latere schrijvers van letterkundige geschiedenissen is het niet veel beter. Krul behoort niet onder de ‘groten’ der 17e eeuw, doch mag zeker tot de dichters ‘van het tweede plan’ gerekend worden, en met name door zijn lyrische poëzie - niet het omvangrijkste deel van zijn litterair oeuvre - verdient hij met ere genoemd te worden. Dr. N. Wijngaards heeft aan deze eigenaardige Amsterdamse schrijver een degelijke studie gewijd die in de bekende Zwolse reeks is verschenen. Het boek legt getuigenis af van een ernstige en consciëntieuze bestudering van de tijd, de omstandigheden en het werk van Krul. Achtereenvolgens behandelt dr. Wijngaards Kruis leven, zijn werk; didactisch, dramatisch en lyrisch, en bespreekt ten slotte de betekenis van Kruis werk. Uit het ganse boek blijkt hoe de schrijver zich terdege verdiept heeft in de tijd en omgeving waarin Krul leefde. Duidelijk komt aldus de ietwat uitzonderlijke figuur van Krul voor ons te staan en een beter begrip én waardering wordt de lezer aldus bijgebracht. Na de uitvoerige bespreking van Kruis letterkundige arbeid volgt een voortreffelijk hoofdstuk over de betekenis van Krul; vooral hetgeen de auteur uiteenzet over Kruis innerlijke tweeslachtigheid, verruimt en verheldert onze kijk op deze Amsterdamse litterator. Kruis litteraire loopbaan is niet over rozen gegaan; met name de te-genwerking in zake opvoeringen van Kruis dramatisch werk van de kant van Willem Dirckz. Hooft, moet voor de toneelschrijver een bitter leed geweest zijn; temeer daar Krul wist dat zijn spelen bij het publiek in de smaak vielen. (Dr. Wijngaards geeft hier een aardig bewijs van door de recettes van
Kruis spelen te vermelden.) Hetgeen over de stijl en de waardering van Kruis werk wordt gezegd, lijkt mij tot het meestgeslaagde deel van dit boek te behoren. Het kleinste, maar niet het minste deel van Kruis werk dat een twintigste-eeuwer nog vermag te boeien, is zijn lyrische poëzie. Met een overzicht van Kruis werken, te weten van de oudste uitgaven, wordt deze studie besloten. Een degelijk en ‘levendig-geschreven’ boek.
Joh. Heesterbeek
| |
Geerars, Dr. C., Minnezangen van Hubert Korneliszoon Poot. - W. Tjeenk Willink, Zwolle, 1964.
Mak, J.J., Floris ende Blancefloer van Diederic van Assenede. - Zwolle 1964, 2e dr., f 3,30 en f 6,-.
De twee hier vermelde uitgaven zijn resp. no. 31 en 13 in de serie: Klassieken uit de Nederlandse letterkunde. Van de dichter Poot behoren de minnezangen zeker tot zijn bestgeslaagde gedichten. Dr. Geerars, in 1954 gepromoveerd op een proefschrift over Poot, was wel de aangewezen persoon deze minnezangen van een korte doch instructieve inleiding en van verklarende tekstnoten te voorzien; hetgeen zeer goed gedaan is. Het middeleeuwse geliefde gedicht der twee gelieven, méér gelezen dan welke riddersroman ook, heeft in dr. Mak een deskundige inleider gevonden die niet karig is geweest met tekstverklarende noten, in het onderhavige gedicht zeer noodzakelijk. Er komen in Floris ende Blancefloer versregels voor welke voor de lezer die geen of weinig middelnederlands kent, moeilijk te begrijpen, om niet te zeggen onverstaanbaar zijn. Met enkel woordverklaringen is de zin soms nog moeilijk te achterhalen. De heer Mak heeft er m.i. goed aan gedaan dergelijke regels in modern Nederlands weer te geven.
Joh. Heesterbeek
| |
Vries, Dr. K.Chr.J.W. de, De Mariaklachten. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1964, 414 pp., f 39,50.
‘Een genre als de Mariaklacht is van internationale aard,’ zegt de schrijver in zijn ‘Woord vooraf’. Zijn aandacht is uitgegaan naar de Mariaklachten in de Westeuropese landen, doch evenzeer naar ‘latijnse’ klachten. Daar echter ‘het Westen schatplichtig is geweest aan het Oosten, moesten ook Syrië, Jerusalem en Byzantium in het onderzoek betrokken worden’. Of er verband zou bestaan tussen de profane dodenklacht en de Mariaklacht diende onderzocht te worden. De Nederlandse Mariaklachten moesten in dit algemeen verband bestudeerd worden. Een zeer omvangrijke stof heeft de schrij- | |
| |
ver dus te verwerken gehad. De inleiding van De Vries' boek brengt de lezer vervolgens op de hoogte van de stand van het onderzoek in het buitenland en constateert dat de studie van de Mariaklacht in ons land vrijwel aan het begin staat. Wat Dr. de Vries in bovenvermeld werk biedt, is een vergelijkende studie over de Mariaklacht. Na een overzicht der Nederlandse Mariaklachten beschouwt de auteur de Mariaklacht in het Oosten (Efrem, e.a.), vervolgens de Latijnse Mariaklachten en ten slotte de Nederlandse. Hoe de Mariaklacht ontstaan is, wordt alsdan nauwkeurig nagegaan, waarna een reeks Latijnse (vier) en Nederlandse teksten, gevolgd door een lijst van buitenlandse Mariaklachten, volgt. Met een bibliografisch overzicht en een lijst van afbeeldingen besluit de auteur zijn werk. Een aantrekkelijk maar zeer omvangrijk gebied heeft De Vries in deze studie betreden. Een rijk en gedegen werkstuk mag deze dissertatie genoemd worden. Een expresselijk woord van dankbaarheid aan de schrijver voor zijn wetenschappelijke prestatie is alleszins verdiend.
Joh. Heesterbeek
| |
Zeeus, Jakob, De wolf in 't schaepsvel. Met inleiding en aantekeningen uitgegeven door C.W. van de Watering. - Tjeenk Willink, Zwolle 1963, 136 pp., f 5,40. Klassieken uit de Nederlandse Letterkunde Nr. 26.
Het is een niet geringe verdienste van C.W. van de Watering, dat hij, op initiatief van Prof. Asselbergs (p. 27), metterdaad de ‘daad van eenvoudige rechtvaardigheid’ heeft gesteld, waarvoor Kloos reeds in 1909 opteerde: een heruitgave van het grote hekeldicht van de Zevenbergse dichter Jakob Zeeus (1686-1718). In de zakelijk gestelde inleiding bericht ons Van de Watering, dat Zeeus zijn anticlericale (of minstens antipapistische) hekeldicht in 1711 heeft geschreven onder de verse indruk van een ernstig conflict met zijn kerkelijke autoriteiten een jaar tevoren; hetgeen we vooralsnog op gezag moeten aannemen (‘Ik hoop daarover binnenkort elders te publiceren’. Voetnoot p. 15). Intussen kan de nieuwsgierig geworden lezer voorlopig terecht bij een belangwekkende bespreking van deze uitgave in De Nieuwe Taalgids, jrg. 57 (1964), pp. 398402. Daar geeft W. J.C. Buitendijk een boeiende karakteristiek van Jakob Zeeus als dichter (‘geen Vondel meer en nog geen Feith’) en als mens (‘een typische angry young man’). We hopen, dat Van de Watering zijn belofte tot nadere publikatie over Zeeus inlost met een uitvoerige studie over de jonggestorven dichter in het door Buitendijk geschetste perspectief.
F. van Tartwijk
| |
Huydecoper, Balthazar, Achilles. Treurspel. Met inleiding en aantekeningen door Dr. C.J.J. van Schaik. - Zwolle, 1964. Serie-Klassieken uit de Ndl. letterkunde no. 29, f 4,40.
Het oordeel over Huydecopers toneelwerk heeft nimmer erg gunstig geklonken. In het vijfde deel zijner Geschiedenis der Ndl. Letterkunde spreekt Kalff er kort over; vindt in de toneelspelen van Huydecoper en tijdgenoten weinig oorspronkelijks en karakteristieks en acht het niet nodig erover uit te weiden. Knuvelder vindt de Achilles van H. ‘zo droog als een turf uit de Peel’. In Stromingen en Gestalten geven de auteurs over de toneelspelen van Huydecoper e.a. als eindvonnis: ‘Hun werk is dood; het ruste in vrede’. In deze trant zou nog langer - doch overbodig - doorgegaan kunnen worden. De aankondiging van een nieuwe uitgave van een van Huydecopers' spelen zou de lezer er misschien toe brengen, iets van ‘moed’ te mompelen, nu het geval zich voordoet dat een Neerlandicus desondanks een doodverklaard werk weer in 't licht laat verschijnen: ‘Tot leven brengt’, zou te veel gezegd zijn; want hoe men de zaak wendt of keert, de Achilles is en blijft een stuk rijk aan opgewonden gedoe en straatarm aan echte ontroering; voor de huidige lezer: morsdood. Dat het uitgeven van dit ‘heroïsch’ drama daarom nutteloos zou zijn, is hiermede niet gezegd. Voor hen die vakshalve kennis moeten nemen van het achttiende-eeuwse toneelwerk en een - voor die periode - goed en tekenend specimen willen bestuderen, is de Achilles het beste wat zij kunnen verlangen. De inleiding en aantekeningen van dr. Van Schaik zullen daarbij zeer nuttig zijn.
Joh. Heesterbeek
| |
Stuiveling, Dr. G., De wording van Perks Iris. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1964.
In opdracht van de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen heeft professor dR.G. Stuiveling bovengenoemd werkje uitgegeven in de serie: Zwolse drukken en herdrukken. Met een voorbeeldige nauwkeurigheid en onver- | |
| |
zwakte ijver heeft de hoogleraar de ‘zeven staten met daarbij nog talrijke tussenstadia’ van de Iris beschouwd; ze gewikt en gewogen; met facsimile's van alle handschriften verlucht; zich afgevraagd of woorden van opdracht wel of niet hoorden bij een ingezonden kopij e.d. al deze wetenswaardige zaken worden de geduldige lezer voorgehouden, opdat hij toch een juist en diep inzicht moge verkrijgen in Perks dichterschap ‘Overziet men de wordingsgeschiedenis van Perks Iris, dan treffen allereerst de snelheid en de zekerheid waarmee hij dit gedicht... heeft geschreven’, zegt de auteur. Gezien de voorafgaande bladzijden, lijkt het mij verantwoord, een groot vraagteken achter deze bewering te plaatsen. Zoals men achter deze gehele brochure, ondanks ministeriële opdracht, een vraagteken zou willen plaatsen. Waartoe deze uitpluizerij? Zal iemand Perks Iris na deze wordingsgeschiedenis hoger waarderen, dieper beleven?
Joh. Heesterbeek
| |
Santerre, Maximilien de, Hun naam is legioen. Twaalf jaar tussen Russische gangsters in Sovjet-kampen. - Uitgeverij de Goudvink, Antwerpen, Bigot en Van Rossum, Blaricum, 1964, 316 pp., geïl, f 12,90.
Wanneer men dit boeiend geschreven boek heeft doorgelezen, weet men nog niet waarom Max de Santerre twaalf jaar in verschillende Russische kampen heeft doorgebracht. Wel staat men verbaasd, dat hij het zo'n lange tijd heeft uitgehouden. In de bewogen jaren, onmiddellijk na de 2de wereldoorlog, werd de Santerre gevangen genomen en tijdens het ‘dooiweer’, na de dood van Stalin, in vrijheid gesteld. Dit was overigens pas in 1958. Men kan moeilijk nagaan of alle feiten, hier verhaald, werkelijk zo gebeurd zijn. Daar het boek zonder enig rancune schijnt geschreven te zijn, maakt het een zeer geloofwaardige indruk, ofschoon natuurlijk wel een subjectieve interpretatie van de feiten naar voren treedt. Maar dat kan ook moeilijk anders. De schrijver behoudt doorgaans zijn humoristische kijk op de zeer moeilijke situaties en zijn respect voor de goede zijden van verschillende mensen, waarmede hij in contact kwam.
C. de Groot
| |
Cronin, A.J., A Song of Sixpence. - Heinemann, London, 1964, 279 pp., 21 sh.
De titel van deze roman is de beginregel van een bekend kinderrijmpje en suggereert dat het onderwerp wel zal zijn de kinderlijkheden, zo niet de ongerijmdheden van het leven van de jonge mens; wie enigszins bekend is met de andere romans van deze bekeerling-arts-romanschrijver (waarvan de bekendste zijn The Citadel, The Keys of the Kingdom en Shannon's Way) kan nauwelijks hopen of verwachten dat hij een sprookje zal gaan lezen. Hij wordt in zijn vermoedens niet teleurgesteld, hetgeen al duidelijk wordt wanneer een wijsneus van een jongen van zes over zichzelf begint te vertellen. Met opzet drukken we ons aldus uit: de zwakte van deze roman in de ikvorm geschreven is dat reflecties van een volwassen mens veel te veel in hart, hoofd en op de lippen gelegd worden van het kind, de opgroeiende knaap, enz. enz. Er gebeurt betrekkelijk weinig in het jonge leven dat weergegeven wordt van het zesde jaar totdat het artsexamen gehaald is. Dit is op zich niet erg, maar dan dient de lezer geboeid te worden door de mensen die steeds belangrijker zijn dan gebeurtenissen. Maar met uitzondering van de ouders van deze mens zijn de overige personen te vlak en te stereotype. Dit geldt ook van de taal: de gemeenplaats tiert wel erg welig, stijl en dictie zijn weinig sprankelend of verrassend.
W. Peters
| |
Church, Richard, The voyage home. - Heinemann, London, 1964, 223 pp., 30 sh.
Het ongewoon langwerpig formaat van dit boek geeft het onmiddellijk een zekere distinctie; deze kenmerkt ook de inhoud. De dichter, criticus en romanschrijver Church is nu een en zeventig jaar, en hij staat hoog aangeschreven onder literatoren, ook al is zijn populariteit betrekkelijk gering. In het nu verschenen stuk autobiografie verhaalt hij ons zijn levenstocht van een dakloos bestaan naar een eigen home: beide in de figuurlijke zin van het woord te verstaan, zijn home zijnde de vervulling van een levensbehoefte in het scheppen van literaire kunst. Dit jongste boek is een diep, mooi en erg menselijk boek. Voor de anglist is het bizonder boeiend, omdat vele overbekende namen uit het verleden en het heden door middel van korte schetsen of prachtig beschreven ontmoetingen de gestalte oproepen van grote literatoren: Middleton Murry, Richard Aldington, Desmond MacCarth, de Gollancz familie, Garnett, Eliot, Priestley, Dylan Thomas en vele anderen.
W. Peters
| |
| |
| |
Manning, Frederick, Her Privates we. - Peter Davies, London, 1964, 274 pp., 21 sh.
We hebben hier te doen met een klassiek werk. Het verscheen in 1930, en de auteur was ‘private 19022’. Het werd vele malen herdrukt en tijdens de tweede wereldoorlog maakte Jan Soldaat 19022 plaats voor Frederick Manning, Australiër van geboorte, dichter, classicus, fijngevoelig intellectueel, die acht jaren tevoren was gestorven, ruim zestig jaren oud. Wanneer we zijn onopgesmukt verhaal, met zeer sterk autobiografische inslag, lezen waant men zich voortdurend te zijn opgenomen in een prachtig geschreven epos. Het epos betreft echter niet heldendaden van de gewone Engelse tommies in de eerste wereldoorlog, maar de moed en de bangheid, de eerlijkheid en onbaatzuchtigheid, de verveling en klein-menselijk geruzie enz. enz. van de soldaat in de modder der loopgraven en onder het vuur van een verbeten vijand.
W. Peters
| |
Schaper, Edzard, Die Legende vom vierten König. Mit 21 ganzseitigen Zeichnungen von Celestino Piatti. - Jakob Hegner Verlag, Köln, 1964, 100 pp., DM 9.80.
Deze legende is genomen uit Schaper's roman ‘Der vierte König’, die in 1961 ook bij Hegner verscheen. Een meesterwerk, zo simpel geschreven, zo diep van zin. Kan zo iets nog in onze gecompliceerde tijd? Een kleine koning uit Rusland die de ster achterna gaat, alleen op z'n ruig, Russisch paardje met heel veel geschenken, om de pas geboren Koning te huldigen. Maar op zijn lange tocht geeft hij al zijn schatten de een na de ander aan de lijdende mensen die hij ontmoet. Toen hij niets meer had gaf hij zichzelf als galeislaaf in ruil voor een ander. Alleen zijn hart kon hij ten slotte na dertig jaar aanbieden aan zijn gekruisigde Heer, maar hij heeft geleerd, dat dit zeer veel is, meer dan welk ander geschenk ook. De originele tekeningen waarmee het boekje verlucht is maken het tot een bibliophile kostbaarheid.
J. Brinkhoff
| |
Schnurre, Wolfdietrich, Schreibtisch unter freiem Himmel. - Walter-Verlag, Olten, 1964, 268 pp., Zw.F. 9.80.
Als politicus-zonder-partij legt S. een serie essays en opstellen voor die wellicht van weinig zin voor het beroeps-politieke spelletje getuigen maar beslist oprecht, hevig en ongenuanceerd opkomen voor ‘Polemik und Bekenntnis’. De Jodenmoord door Hitler en de Berlijnse muur van Ulbricht houden hem constant bezig. Hij vecht tegen het gevaar, te wennen aan schande en onrecht; hij weigert, zijn persoonlijke onmacht toe te geven, al heeft hij er besef van, welke Sisyphos-taak hem wacht. Hij is geen marxist, maar extreem-links. Zijn motieven hebben hem thans in literaire ongenade gebracht. Precies hierom, om dat onbekende Duitsland dat nagenoeg niet naar buiten doordringt en dat S. (helaas) bijna alleen vertegenwoordigt, dient de lectuur zonder reserve aangeprezen. Niet om de dosis naieveteit, niet om de weigering zich neer te leggen bij de al te historische feiten, maar om het persoonlijke engagement van een auteur die weet dat de esthetica altijd secundair moet blijven.
C. Tindemans
| |
Lukacs, Georg, Deutsche Literatur in zwei Jahrhunderten. - H. Luchterhand Verlag, Neuwied (Band 7 der Gesamtausgabe), 626 pp., DM 58.
Ingeleid door een interpretatie van G.E. Lessings Minna von Barnhelm, bestaat dit belangrijke boek dat geschreven is tussen 1930 en 1955, uit drie grote delen: ‘Goethe und seine Zeit’, ‘Deutsche Realisten des 19. Jahrhunderts’ (essays over Kleist tot Fontane) en ‘Thomas Mann’. Chronologisch vertoont het dus grote leemten, maar ideologisch steunt het op een constante methode. De vaste draad, die de uiteenlopende periodes en auteurs verbindt, is S.'s overtuiging dat onze eigen literaire tijd een resultaat is van een breuk met de 19e eeuw, die uitgelopen is op onvruchtbaarheid en chaos in gevoel en idee. Daarmee zit deze literair-historicus stevig in zijn marxistische maximes, omdat die gewoonlijk het begrip van het kulturele erfgoed plaatsen in het centrum van een oordeel over de burgerlijke kunst. In zijn voorwoord vindt S. wel harde waarheden over het stalinisme (dat hem persoonlijk zo zwaar heeft getroffen) maar dat belet niet dat hij van de ideologische kortzichtigheid van die tijd toch ook wel iets heeft overgehouden. Zo kan hij zijn dogmatische positie moeilijk afwerpen, die nu eens gunstig revelerende aspecten haalt uit de briefwisseling Goethe-Schiller of uit Hölderlins ‘Hyperion’, maar dan weer heel sectair het Duitse romantisme niet weet te situeren of Kleist volkomen onrechtvaardig terechtwijst. Het kwaad schuilt
| |
| |
hierin dat S. als alleenzaligmakende literatuur het realisme aanvaardt, wat hij trouwens in zijn sociologische analyse der literatuurgeschiedenis heel knap verantwoordt, maar waardoor er geen plaats meer overblijft voor de individualistische kunstenaar die toch wel iets anders vertegenwoordigt dan alleen maar ‘Deka-denz’. Precies om deze dualiteit is dit boek uiterst stimulerend en belangrijk. De germanistiek kan er overal op reageren of repliceren en uit zijn principiële vergissingen valt veel te leren over hemzelf en de wereld waarin hij denkt.
C. Tindemans
| |
Kunst
Die Welt der Camera. - Verlag C.J. Bucher, Luzern, 256 pp., 192 afb. waarvan 51 in kleur, 22,5 × 29 cm, geb. DM 44.
De titel Die Welt der Camera heeft hier een dubbele betekenis: de wereld van het fototoestel én die van het tijdschrift Camera. Het boek is immers op de eerste plaats een samenvatting van de meer dan veertigjarige activiteit van dit gezaghebbend maandblad voor foto en film, officieel orgaan van Europhot en een van de best gedrukte tijdschriften ter wereld. Het boek verschijnt gelijktijdig met de internationale fototentoonstelling waarover we het in Streven hadden (dec 1964, p. 290). En dat is vermoedelijk niet toevallig. Ook in dit boek heeft Pawek immers de hand. We kunnen het verschil in opzet tussen de tentoonstellingscatalogus en onderhavig werk - afgezien dan van de beslist onvergelijkelijke druktechnische kwaliteit - niet beter aanduiden dan Pawek het zelf deed in de inleiding: ‘In de opgezweepte vloed van de fotografie moeten er ook nog mensen zijn die aan de fotografie zelf denken.’ In Die Welt der Camera gaat het inderdaad om de fotografie en haar beeld-mogelijkheden die reiken van het atoom tot de sterrennevels, geen van beide voor het menselijk oog nog waarneembaar; van het realistische document van het door-de-weekse leven tot het autonome spel met vorm en kleur; van het wetenschappelijk hulpmiddel - wat zou de wetenschap zonder fotografie zijn? - tot de publicitaire blikvanger. Daarmee is ook gezegd dat dit boek ver af komt te staan van de catalogus Weltausstellung der Pkotographie en Paweks visie enigszins relativeert. Het zou boeiend zijn aan de hand ervan na te gaan welke fotografen Pawek bewust of onbewust uit de tentoonstelling geweerd heeft. We denken aan een Weston, een Penn. De mens is maar een klein gedeelte van de wereld van de camera die hier in een tweehonderd prachtige foto's wordt getoond. Om het beeld af te ronden betrekt het boek tenslotte ook de historische ontwikkeling van de fotografie in zijn overzicht. De teksten
werden geschreven door de staf van het tijdschrift Camera.
G. Bekaert
| |
Faber, Tobias, Arne Jacobsen. - Verlag Gerd Hatje, Stuttgart, 1964, 176 pp., 300 afb., geb. D.M. 48.
In het internationale landschap van de moderne architectuur staat de naam van Arne Jacobsen als een vertegenwoordiging van de Deense bouwkunst. Jacobsen is sterk betrokken op de internationale stijl, maar bezit, althans in zijn beste werken, ook iets persoonlijks dat ergens verband houdt met het vlakke Deense landschap en met de bouwkunstige en vormelijke tradities van dit land. Deze dubbele verbondenheid zet Tobias Faber in een opvallend zakelijke inleiding uiteen. Nergens overtrekt hij het beeld van Jacobsen maar hij ontleedt gewetensvol zijn nationale en internationale betekenis. Misschien omdat hij zelf een Deen is, heeft de auteur niet gemerkt hoezeer hij met dit boek, reeds door de presentatie, de indruk bevestigt dat Jacobsen in de eerste plaats een vormgever is. De voortreffelijke illustraties zijn in groepen verdeeld, hetgeen ongetwijfeld zekere voordelen biedt, maar wanneer het op de voorstelling van een persoonlijk oeuvre aankomt, wegen deze toch niet op tegen een chronologische rangschikking. De verdeling van de groepen toont heel de veelzijdigheid van Jacobsens talent. Zijn werk gaat van het ontwerp van uitgebreide woonwijken en enorme hotels tot dat van een tuin, een gordijnstof, een stoel en een vork.
G. Bekaert
| |
Onimus, Jean, Réflexions sur l'art actuel. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1964, 215 pp., 96 F.
Na Face au monde actuel een nieuw boek van Jean Onimus over het onderwerp: plaats, betekenis en noodzakelijkheid van de kunst, vooral dan de plastische kunst, in onze technische tijd. De thesis van het boek vat de auteur zelf als volgt samen: ‘Face à l'homme sécularisé, Tart fait revivre l'homme poétique qui n'est pas si loin du contemplatif, c'est-à- | |
| |
dire de l'homme religieux’. In een technische en geseculariseerde wereld weet alleen de kunst het menselijke in de mens te vrijwaren. Hoe lezenswaard ook, dit nieuwe boek van Onimus bezit niet de densiteit van zijn analyses in Face au monde actuel. Hij schrijft zich hier zelfs een beetje gemakkelijk uit en is nogal royaal met affirmaties die niet zo voor de hand liggen als hij het wil voorstellen. Dit brengt echter het voordeel met zich van een vlottere leesbaarheid. En wij zouden ook voor dit nieuwe boek vele (kritische) lezers wensen omdat Onimus opnieuw en op een boeiende wijze een van de centrale problemen van onze tijd stelt.
G. Bekaert
| |
Geschiedenis
Postillen over kerk en maatschappij in de vijftiende en zestiende eeuw. Aangeboden aan Prof. Dr. Post bij zijn afscheid als Hoogleraar aan de katholieke Universiteit te Nijmegen. - Nijmegen-Utrecht, Dekker & Van de Vegt, 1964, 384 pp., f 32,50.
Wij haasten ons deze bundel, door ambtgenoten, vrienden en oud-leerlingen aan Prof. Post aangeboden bij zijn afscheid als hoogleraar aan de Nijmeegse Universiteit, alsnog aan de lezers van Streven voor te stellen. Het is een waardig en sympathiek huldeblijk geworden voor een sympathieke professor, aan wie zijn universiteit nog heel wat meer te danken heeft dan alleen al het feit - en dit mocht al ruim genoeg zijn - dat hij in de jaren van zijn professoraat een grote wetenschappelijke traditie in de Middeleeuwse geschiedenis te Nijmegen heeft gevestigd. De meeste van de studies zijn weliswaar detailstudies, slechts geheel te waarderen voor de vaklieden. Ze bestrijken voornamelijk het terrein van de levenslange voorkeur van de jubilaris zelf: de vijftiende en zestiende eeuw. Maar alleen reeds de levensschets van Post van de hand van zijn eveneens aftredende collega Rogier - ten voeten uit staat de Groninger daarin voor ons getekend - maakt het de moeite waard deze Postillen te kopen. Bovendien geeft Rogier ons daarin nog in het voorbijgaan een schets van de geschiedenis der beoefening der Middeleeuwse historie in Nederland in de laatste halve eeuw. De verzorging der uitgave staat op hetzelfde academisch niveau als de inhoud der bijdragen.
J. Rupert
| |
Polman O.F.M., Mag. Dr. P., Romeinse bescheiden voor de geschiedenis der rooms-katholieke kerk in Nederland 1727-1853. Deel II: 1754-1795. - Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote Serie 110. 's-Gravenhage 1963, verkrijgbaar bij Martinus Nijhoff, 927 pp.
Ook het tweede deel der Romeinse Bescheiden biedt overstelpend rijk materiaal. Is de beginterm 1754 tamelijk willekeurig (persoonswisseling in de nuntiatuur te Brussel), 1795 is een zeer markant jaartal. 1754-1795, van Ancien Régime naar Revolutie, dat betekende voor de priesters in de Hollandse Zending toenemende tolerantie, bij velen van hen ook groeiende sympathie voor het democratisch patriottisme. Dat betekende ook verbreding van de kloof tussen de katholieke Hollanders en de Italianen die hun directe superieuren waren: de Brusselse nuntii, als vice-superiores over de Hollandse Zending verlengstukken van de behoudende Propaganda Fide te Rome, een Ancien Régime op zich. Behalve aanknopingspunten voor een belangrijk stuk ideeëngeschiedenis bevat dit deel kostbare gegevens voor de beschrijving van o.a. verdere verzoeningspogingen Utrecht-Rome (de Nijmeegse dissertatie van Harkx over dit onderwerp gaat niet verder dan 1749), voor de (pas tot 1616 degelijk beschreven) geschiedenis van het Haarlemse Kapittel, taai restant der oude hiërarchie in de missiekerk en als zodanig een teken van vaak felle tegen-spraak ook binnen de clerus. In deze bronnenpublikatie vindt de dankbare gebruiker onontbeerlijk materiaal voor wat door Anton van Duinkerken is genoemd de ‘verrijzenis van een tijdperk’. De voltooiing van dit deel betekende tevens pater Polmans afscheid van Rome, zoals de te Utrecht ondertekende Inleiding laat weten. Het vormt de bekroning van het ‘Romeinse’ werk van de schrijver, die, begonnen in 1952 met de publikatie van Romeinse Bronnen III 1686-1705, niet minder dan vier dikke delen voor zijn rekening heeft genomen, bij elkaar meer dan een eeuw bestrijkend. Hij heeft zich hiermee onschatbare verdiensten verworven voor de wetenschappelijke beoefening van de kerkgeschiedenis in Nederland. Pater Pontianus Polman heeft voor zijn patroonheilige de keus uit een
Romeinse paus en een in het Utrechtse zeer vereerde martelaar (cfr. Rom. Besch. I p. 568-570). Hij heeft steeds gepleit voor aanvulling der Romeinse bronnen met gegevens uit vaderlandse archieven en hij
| |
| |
heeft dienovereenkomstig na jarenlang verblijf te Rome nu te Utrecht domicilie gekozen. Een der laatste artikelen van zijn hand handelt over vredespogingen Utrecht-Rome. In het kerkhistorische werk van pater Polman hebben de Romeinse en de Utrechtse Pontianus elkaar in volle vrede gevonden.
F. van Tartwijk
| |
Sociologie
Bevolking en gezin. Population et familie. Publikaties van het Centrum voor bevolkings- en gezinsstudiën, Brussel, Koningsplein, 2. 1964, nr. 2-3. F. 100 (per nummer); F. 225 (abonn. 3 nrs).
De toenemende socialisatie van het moderne leven doordringt ook steeds meer het gezin, die kleinste, doch belangrijkste maatschappijkern. Meteen groeide de behoefte aan wetenschappelijke studies om de wetgever te helpen werkelijkheidsge-richte en sociaal verantwoorde maatre-gelen te treffen. Met het oog daarop organiseerde de Belgische regering een Centrum voor bevolkings- en gezinsstudiën. Driemaal per jaar publiceert deze studiegroep degelijke geschriften die de ruimste belangstelling verdienen bij allen die verantwoordelijkheid dragen voor de res publica. Nummer 2 bevat studies over de mortaliteit en de vruchtbaarheid (J. Morsa, L. van Dierdonck, H. Damas, e.a.); nummer 3 is geheel gewijd aan de veroudering van de bevolking en het bejaardenprobleem (J. van Houtte), met een uitvoerige bibliografie.
J. Kerkhofs
| |
Vranckx, L., Sociologie van de zielzorg. - (Reeks Randgebieden 11), Lannoo, Tielt/Den Haag, 1964, 192 pp., ing. F. 92, geb. F. 118.
Dit essay is een theoretische benadering van de zielzorg door middel van de sociologische categorieën functie en structuur. ‘Het functionele gaat uit van de rijkdom van het bestaan zelf in zijn oneindig rijke dimensionale noodzakelijkheid’, terwijl doorheen het institutionalisatiemoment de functie ‘tot structuur van de gemeenschap wordt verheven’ (p. 19 en 28). S. behandelt eerst de functie en de structuur in de levende gemeen-schap en analyseert de grondslag en de inhoud van de menselijke verhoudingen met hun structureel-functionele tegenstelling. Vervolgens onderzoekt hij de kerkelijke inplanting in onze tijd. Tenslotte pleit hij voor een herwaardering van het functionele in het zielzorgbeleid, waarbij hij zijn sociologische categorieën toepast op diverse domeinen van de pastorele activiteit: het gezin, de jeugdgemeenschap, de onmaatschappelijken, de buurt- en de parochiegemeenschap. ‘Onze tijd heeft immers het té sterk uitgesproken organisatorische achter zich gelaten en streeft naar meer spontaan-menselijke contacten’ (p. 170). Afgezien van het feit dat het werk hier en daar moeilijk geschreven is en dat de vooropgestelde functie-structuur-hypothese haar beperkingen met zich meebrengt, ontwerpt S. een originele en vruchtbare analyse van de zielzorg van onze tijd. De gemeenschapszielzorg zal in de toekomst ‘een betere kennis van het gegeven en een sterkere methodische scholing vragen, die beter tot een resultaat kan komen.’ (p. 191)
M. van Gijsegem
| |
Tillard, J.M.R., Notre pastorale mise en question. (Cahiers de communauté chrétienne, 2) - Montréal, 1964, 159 pp.
Dit kleine geschrift van de Canadese theologieprofessor getuigt van een uitzonderlijk aanvoelen van het huidige kerkgebeuren. Uitgaande van het Godsvolk in diaspora en van de plaats van de ‘gewone’ gelovige daarin wordt een hele pastoraal opgebouwd waarbij de kerkelijke structuren volledig herleid worden tot hun rol van diakonie voor het levende Godsvolk, dat primair gesteld wordt. Het is een boek dat de priesters en religieuzen uitnodigt tot meer eerlijkheid tegenover de gelovige leken.
J. Kerkhofs
| |
Mens en Medemens Serie
SIMON, Herbert A., Besluitvorming, een moderne bedrijfswetenschap. - ‘Een nieuw type industriële revolutie verschijnt aan de horizon’. Met deze triomfantelijke uitroep opent de deken van de School of Commerce, Accounts and Finance te New York dit boekje dat de neerslag vormt van een drietal gastcolleges die Simon in 1960 aan genoemd instituut gaf. De titel doet meer verwachten dan de lezer aan werkelijk grondige analyse in dit werkje zal aantreffen. S. behandelt enkele resultaten in het onderzoek naar nieuwe technieken voor ‘geprogrammeerde’ en ‘niet-geprogrammeerde’ typen van besluitvorming en vergelijkt deze nieuwe procedé's met de vroeger of vandaag de dag nog steeds in zwang zijn- | |
| |
de ‘klassieke besluitvormingsprocessen’. Hier voegt hij nogal haastig en met een niet direct bevredigende argumentatie aan toe dat de grootheid van de mens door de verworvenheden van de computer geenszins aangetast hoeft te worden. Bij deze en soortgelijke passages in het boekje heb ik het gevoel dat het de auteur niet in de eerste plaats begonnen is om een objectieve nuchtere presentatie te geven van onderzoekresultaten die op dit terrein geboekt zijn. Hij wekt de indruk bepaalde verdere bedoelingen te hebben, n.l. een ‘open’ instelling te willen aankweken bij de mensen tegenover wat hierboven ‘een nieuw type industrieële revolutie’ werd genoemd. Dat is overigens zijn onbetwist goed recht; maar het is minder rechtmatig, uit wetenschappelijk oogpunt, als hij dat impliciet, min of meer verholen tussen de regels door vlecht. Het kan nooit kwaad èn voor de auteur èn voor de lezers als ethische of pedagogische apriorismen duidelijk en expressis verbis op de voorgrond geplaatst worden. Er is hier slechts sprake van de resultaten van een soort verkenning.
Maar voor wie is dit boekje dan geschreven? De specialisten hebben de beschikking over een veel uitgebreider en gedetailleerder litteratuur, (waarin ze de naam van Simon trouwens telkens ontmoeten zullen). Bedrijfsleiders en andere mensen ‘uit de praktijk’ kunnen hoogstens geïnteresseerd voor deze materie raken als zij een (nog alleszins speculatieve) indruk willen krijgen over het hoe en wat van de bedrijfswereld van hun kleinkinderen. Concrete richtlijnen of suggesties voor het huidige beleid zullen ze in dit boek niet vinden. Dan rest ons de zg. ‘geïnteresseerde leek’. Deze figuur tenslotte zal, - als hij goed zekerheden van speculaties weet te scheiden - zich een indruk kunnen vormen van de vorderingen die men met behulp van computers (schaakmachines o.a.) met het analyseren en imiteren van menselijke denkprocessen in hun meest algemene gedaante, op het ogenblik maakt. Verder zal hij hier tot het inzicht komen dat niet alleen produktie- en distributieprocessen in belangrijke mate geautomatiseerd gaan worden, maar dat er eventueel ook dergelijke mogelijkheden in de toekomst zullen ontstaan voor wat betreft de processen die iets met besluitvorming uitstaande hebben. Het lijkt me echter gevaarlijk om op basis van de huidige kennis en ervaring met de ‘eerste industriële revolutie’ hetzij een pessimistische hetzij (gelijk onze auteur dat doet) een onverdeeld optimistische prognose te stellen.
G. Wassenberg
| |
PEN, Prof. Dr. J. e.a., Wij en de welvaart (Serie Mens en Medemens, No. 55). - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1964, 77 pp.
Verslag van een congres der Sociale Interacademiale Ned. Federatie van Universitaire Studieverenigingen in de sociale wetenschappen. Prof. Pen spreekt vanuit economisch standpunt over ‘Verleden, heden en toekomst van de welvaart’, waarbij de aandacht wordt gevestigd op een serie welvaartstekorten en de noodzaak wordt aangegeven om de ontplooiing van de mens te zien als doel van welvaartsbevordering. Prof. Zahn bespreekt in zijn inleiding ‘Welvaart als sociale uitdaging’ vooral problemen rond de consumptie. Prof. Baudet wijst als historicus op de culturele implicaties van de welvaart, in een betoog dat getiteld is ‘Historisch perspectief’. G. Isbary geeft tenslotte als planoloog een uiteenzetting over ‘Gevolgen van de welvaartstoename van grote bevolkingsgroepen in de ruimtelijke ordening’. Zowel het thema als de veelzijdige belichting ervan maken dit boekje tot een zeer nuttige publikatie.
J. Kijm
| |
Toneel
Ripellino, Angelo Maria, Majakowski und das russische Theater der Avantgarde. - Kiepenheuer und Witsch, Köln, 1964, 351 pp.
De Italiaanse Slavist R. wil de dichter en toneelauteur Majakowskij (1893-1930) en de Russische avantgarde van voor en na de le wereldoorlog verdedigen. Wie echter zijn analyses van deze vernieuwingsbeweging met haar pleiade van futuristische acteurs, regisseurs (van Meyerhold tot Eisenstein) en plastische kunstenaars doorneemt, krijgt de indruk dat nu de Westeuropese avantgarde behoefte heeft aan verdediging. De explosieve periode waaraan deze monografie (de eerste in het Westen) gewijd is, heeft weinig te benijden gehad. Geen wonder dat de partij formalisten, na Majakowskij eerst in de zelfmoord te hebben gejaagd, thans de boel liever gehistoriseerd bekijken.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Brown, Ivort What Is A Play? - Macdonald, London, 1964, 159 pp., 12/6.
In tien simpele hoofdstukjes wandelt S. hand in hand met de doorsneetoeschouwer door toneel en theater. Hij gaat daarbij uit van recente (Britse) TV-opvoeringen en leert, wat precies de waarde uitmaakt van een stuk, een rol, een auteur, een acteur, een regisseur. Aan het eind heeft hij aldus het hele complex verklaard. Gemoedelijk, rustig, bevattelijk en helder is het een dankbare gids.
C. Tindemans
| |
Clunes, Alec, The British Theatre. - Cassell, London, 1964, 188 pp., 36/-.
De bekende Britse acteur en directeur (elf jaren Arts Theatre te Londen) legt een geschiedenis van het Britse theater voor, vanaf de Romeinse schouwburgen tot nu. Vulgariserend werkt ze door de beknoptheid, de al te uitsluitende aandacht voor historische groten en de, overigens voortreffelijke, beelddocumentatie (veel uit S.'s bezit), en anderzijds is ze voldoende wetenschappelijk omdat het beslissende detail wordt aangeduid, de stijlschakels gereleveerd en de wisselwerking theater-toneelletterkunde nergens geloochend. Instructief en prettig te lezen.
C. Tindemans
| |
Strindberg, August, Okkultes Tagebuch. Die Ehe mit Harriet Bosse. - Claassen Verlag, Hamburg, 1964, 207 pp., DM 14.80.
‘Dagboek’ omdat het de data en feiten uit S.'s derde huwelijk optekent, ‘occult’ omdat hij tijdens deze periode sterk gelooft in telepathie. Dit vreemde boek vormt een raadselachtig mengsel van eenvoudige notities en geëxalteerde voorstellingen. Belangrijker is het dat het in staat stelt vele facetten van de auteur terug te vinden is zijn menselijke persoonlijkheid (droomwereld, irrealiteit, obsessie van de dood).
C. Tindemans
| |
Wetenschap
Schaar, P.J. van der, Dynamik der Pseudologie (Der pseudologische Betrüger versus den grossen Tauscher Thomas Mann). - Ernst Reinhardt Verlag, München/Basel, 1964, 100 pp., D.M. 7.80.
De opzet van deze studie is eigenlijk al in de titel gegeven. De auteur-psychiater beschrijft het psychodynamisme van de pseudologie na eerst de ontwikkelingsgang van een hieraan lijdende 32-jarige man te hebben gerefereerd; daarna confronteert hij de lezer met persoon en werk van Thomas Mann, waarbij hij uitgaat van diens geesteskind Felix Krull, en formuleert enkele verschillen tussen Krull en geëxternaliseerde bedriegers; tenslotte onderscheidt hij enkele typen van bedriegers met pseudologische en niet-pseudo-logische psychodynamismen. Zonder een pathobiografie van Thomas Mann te willen schrijven, zet Van der Schaar uiteen dat bij Felix Krull, d.i. bij Thomas Mann, het pseudologische dynamisme in een existentiële modus is opgenomen terwijl dit bij typische pseudologen in een deficiënte modus aanwezig is. Dit boek, dat de gestelde problematiek wezenlijk verheldert, is zowel voor psychologen en psychiaters belangwekkend als voor geinteresseerden in de literator Thomas Mann.
J.J.C. Marlet
| |
Kriminalbiologische Gegenwartsfragen, heft 6; Vorträge bei der XII. Tagung der Kriminalbiologischen Gesellschaft von 3. bis 6. Oktober 1963 in Heidelberg. Herausgegeben von Thomas Würtenberger und Johannes Hirschmann. - Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart, 1964, 100 pp., D.M. 21.
Het congres in oktober 1963 was gewijd aan alcoholisme en criminaliteit. De gehouden voordrachten, welke in het onderhavige boekje zijn gebundeld, betroffen de volgende onderwerpen.: Kriminologie und Strafrecht (Dr. K. Lackner), Die Alkoholfrage in soziologischer Sicht (Prof. Dr. G. Wurzbacher), Die Persönlichkeit des Alkoholtaters (Prof. Dr. St. Wieser), Zur Kriminologie der akuten Alkoholpsychosen (Prof. Dr. J. Hirschmann), Die strafrechtliche Verantwortlichkeit des Rauschtaters (Prof. Dr. A. Derwort), Die Behandlung des Alkoholtaters in kriminalpolitischer Sicht (Prof. Dr. L. van der Horst), Alkohol und Sexualdelikte (Prof. Dr. K. Wagner). Elk dezer bijdragen getuigt van grote deskundigheid. Belangstellenden in de hier behandelde criminologische aspecten van het alcoholisme zullen erkentelijk zijn voor de realisering van deze bundel. Een bijzonder woord van dank moge worden uitgesproken tot de redacteuren van Heft 6 i.v.m. het inleidende artikel waarin hulde wordt gebracht aan Prof. Dr. Ernst Kretschmer die 8 februari 1964 op 75-jarige leeftijd overleed.
J.J.C. Marlet
| |
| |
| |
Hentig, Prof. Dr. Hans von, Der nekrotope Mensch (Vom Totenglauben zur morbiden Totennähe). - Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart, 1964, 129 pp., D.M. 28.
In dit 30ste deel van de reeks Beiträge zur Sexualforschung wordt de nekrophilie beschouwd als een extreme uiting van de nekrotropie. Het begrip nekrotropie is door de auteur gecreëerd naar analogie van bestaande begrippen zoals chemotropie, phototropie e.d. Het eerste deel van deze boeiende en diepgaande studie omvat een en ander over de wisselwerking tussen levenden en doden, voorvaderverering, kerkhof taboes en tenslotte doorbreking van de rust der gestorvenen (vloeiende overgang van liefdesuitingen naar sexuele en agressieve delicten). In het tweede deel worden nekrophile manifestaties behandeld: graf breuk, lijkschending en nekrophagie als perverse uitingen. Speciaal de verwerking en ordening van gegevens uit de desbetreffende literatuur is bijzonder indrukwekkend. Aan het slot van het boek wordt nader ingegaan op de dubbelzelfmoord en haar achtergronden. Een fraaie studie van hoog wetenschappelijk gehalte.
J.J.C. Marlet
| |
Varia
Timm, Albrecht, Kleine Geschichte der Technologie. - Urban Bücher 78, W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart, (imp. J. Meulenhoff, Amsterdam), 1964, 219 pp., D.M. 4,80, f 5,45.
Deze pocket geeft vooral veel feitenmateriaal uit de geschiedenis van de technologie, d.i. de wetenschap over de omvorming van grondstoffen tot gebruiksvoorwerpen. De duitse bronnen zijn duidelijk meer gebruikt dan bijv. de engelse. In de tweede helft van het boek wordt de stof enigszins gegroepeerd onder het hoofd communicatiemiddelen (in de ruime zin van het woord), maar ook hier blijft het in hoofdzaak een bonte presentatie van feiten.
P. van Breemen
| |
Stern, Carola, Ulbricht. - Kiepenheuer & Witsch, Köln/Berlin, 1963, 357 pp.
De schrijfster is niet aan haar proefstuk op het gebied van de kennis van de D.D.R. Tot 1951 was ze belast met een leeropdracht aan de partij hogeschool van de S.E.D. Na haar vlucht heeft ze zich helemaal gewijd aan de studie van de partij en van de personen die ermee verbonden zijn, eerst als assistente aan de Vrije Universiteit in West-Berlijn, later als lector in een uitgeverij. In 1957 verscheen van haar hand S.E.D., Porträt einer bolschewistischen Partei, dat onmiddellijk als een standaardwerk geprezen werd. Onderhavig boek draagt een titel die niet helemaal de lading dekt. Het is rijker dan wat alleen een biografie kan bieden. Want het is wel zo dat het leven van een figuur als Ulbricht tamelijk eentonig en volgens strakke lijnen verlopen is: het leven van een partijlid, dat zich langs het partij-apparaat heeft opgewerkt tot de hoogste top: de secretaris-generaal. Nooit kan men hem een initiatief toeschrijven. Hij is slechts de uitvoerder van het bevel van Moskou. Carola Stern geeft echter veel meer. Aan de hand van een levensschets van Ulbricht is ze erin geslaagd een sterk gedocumenteerde geschiedenis te schrijven van de Duitse Communistische Partij, die trouwens een van de hoofdpilaren was van de internationale communistische beweging. Vandaar dat dit boek zeer belangrijk moet genoemd worden. Temeer daar het aangevuld werd door een aantal documenten, een chronologische tabel en een degelijk uitgewerkte bibliografie.
A. Van Peteghem
| |
Rodger, P.C. en L. Vischer, The fourth World Conference on Faith and Order. Montreal 1963. - SCM-Press, London, 1964.
Blz. 9-38 geeft een overzicht over de dagorde van de twee weken durende Conferentie van Montreal. Blz. 39-90 geven de hoofdinhoud der rapporten op zeer vakkundige en suggestieve wijze: het beste zijn die over de Stichting der Kerk en over de Traditie. Geschikt voor eerste kennismaking en gespreksgroepen.
W. Boelens
| |
Cazaux, A.-M., Pour la liberté scolaire (1944-60). - J. David, Evêché de Luçon (Vendée), 1964, 160 pp., NF. 15.
De bisschop van Lugon, een der meest vitale christelijke gebieden in Frankrijk, publiceert een verzameling documenten (toespraken, brieven, artikelen) die betrekking hebben op het schoolprobleem in Frankrijk tijdens de periode 1944-'60. Bedoeling is noch geschiedschrijving, noch polemiek, doch een bijdrage tot de verduidelijking van de kerkelijke leer terzake.
J. Kerkhofs
| |
| |
| |
Driberg, Tom, The mystery of Moral Re-Armament. - Secker and Warburg, London, 1964, 317 pp., 35 sh.
De auteur, die een zeer bekend Labour party leider is, geeft dit boek de ondertitel: a study of Frank Buchman and his movement. Maar dit wat geforceerd wetenschappelijk aandoend geschrijf is weinig meer dan het omgooien van een vuilnisbak. Wanneer men alles wat tegen Buchman en de morele herbewapening kan worden ingebracht verzamelt, kan het uiteindelijk effect weinig meer zijn dan een bekentenis dat het geen beweging is van heiligen, maar van doodgewone zwakke mensen. Ook al werken deze mensen zelf misschien wat al te vlot met absolutisme (de vier bekende ‘absolutes’), gaat ieder weldenkend mens er van uit dat het vele fouten en feilen moet hebben. Bij het ophalen van het vuil gaat Driburg zo ver dat een verdachtmaking of beschuldiging in de krant, die door de beweging niet werd tegengesproken of weerlegd, bijgevolg waar moet zijn. Het merkwaardige is dat de zwaarste beschuldigingen tegen de morele herbewapening, te weten het kweken van indifferentisme en het opgeven van het typisch christelijk karakter, slechts vluchtig ter sprake komen. Het enig waardevolle van het boek lijkt ons een historisch overzicht van ontstaan en ontwikkeling van de beweging.
W. Peters
| |
Vos, Dr. F., en Dr. E. Zürchner, Spel zonder Snaren. - Kluwer, Deventer, 1964, 285 pp.
Twee mensen, die het Oosten goed kennen, schrijven een boek over Zen, een sinoloog en een japanoloog. Ze staan beide met de voeten op de grond en ieder kent zijn eigen gebied uitstekend en dus kan men wat verwachten. Men is dan ook inderdaad geenszins teleurgesteld. Integendeel, Zen, dit exotisch voortbrengsel van de Chinese cultuur, dat later gejapaniseerd een grote invloed heeft uitgeoefend op een zekere levenshouding in Japan, wordt ons door beide schrijvers met een zekere helderheid voorgehouden, een inderdaad grote prestatie. Dank zij de Westerse radar, waarover beide auteurs beschikken en dank zij de bakens, die ze zelf hebben uitgezet, zijn ze door de dikke Zen-mist, ondanks alles, veilig geland. Onder die bakens mag ik noemen het feit, dat ze niet gepoogd hebben Zen naar het Westen te exporteren, maar slechts getracht hebben de Westerse lezers voor enige tijd en als een soort verpozing binnen te leiden in een geheel andere cultuursfeer. Verder spreekt prof. Vos zeer juist van ‘een fad of rage voor Zen in het Westen en van het dwepen met het onbekende’; verder zijn beide schrijvers ‘wars van een geëxalteerd dwepen met z.g. Oosterse wijsheid’. Het is vooral aan deze bakens te danken, dat de beide auteurs - ondanks het feit dat ze over Zen schrijven - toch nog gebalanceerd blijven. Aldus maken ze deel uit van die 5% die over Zen schrijven en toch de moeite waard zijn om gelezen te worden. Ik wijk wel enigszins af van Dr. Zürchners mening, dat Zen ondenkbaar is zonder de impuls van het boeddhisme. Ch'an is door en door Chinees en Zen is door en door Japans, misschien wel enigszins producten van acculturatie, maar dan zo dat de boeddhistische invloeden minimaal zijn en waar de inheemse (resp. Chinese en Japanse) inventaris overheersend is. Men moet dit voortreffelijke boek gaan lezen. Maar men moet niet verwachten, dat men daarna een boek zonder letters kan lezen of een luit kan bespelen zonder snaren; dit was ook
niet wat de auteurs voor ogen stond, toen ze dit Spel zonder Snaren de wereld instuurden.
H. van Straelen
| |
Todd, John M., Martin Luther. A biographical study. - Burns and Oates, London, 1964, 290 pp., 30 sh.
De naam van de wat bellicose bekeerling Todd betekent dat de lezer zich voorbereiden moet op een zeker anti-traditionalisme. Op zich is dit niet erg; wanneer men echter, vooral in de aanvang van het boek, herhaaldelijk perhaps, probably en equivalente woorden of uitdrukkingen tegenkomt, gaat men vermoeden dat à tout prix Luther anders getekend moet worden dan tot nu is gedaan. Men begint dan onwillekeurig wat skeptisch te staan tegenover de poging, en zulk skepucisme gaat geleidelijk aan hand in hand lopen met geïrriteerd worden; schr. steunt doorgaans zijn beweringen op secundaire of tertiaire bronnen, wier waarde en betrouwbaarheid de lezer niet kan beoordelen, maar die schr. eenvoudig als vaststaand aanneemt. Hier komt nog bij dat theologische onderwerpen vaak ter sprake komen, waarbij schr. de zaken al te dikwijls niet zuiver stelt, maar steeds zo dat de weegschaal iets naar Luther's kant doorslaat. Zodoende maakt deze studie geen overtuigende indruk; men heeft schr.'s eigen perhaps, possibly, zo in het hoofd, dat men het bijna instinctief op
| |
| |
dit portret gaat toepassen. Het grootste tekort is echter dat schr. vrij kritiekloos Luthers visie op de Kerk van de late middeleeuwen en het begin der zestiende eeuw als juist aanneemt. En blijkbaar is het allemaal legalisme dat de klok slaat. Tijdgenoten als Thomas More en Fisher zagen ook nog heel andere kanten van de Kerk, en deze visie was voldoende om van hen martelaren te maken. Merkwaardig dat Todd hier heel erg blind voor is; het ondermijnt de waarde van zijn studie in niet geringe mate.
W. Peters
| |
Klerk, Dr. L. de. Beginnende volwassenheid. De psychologie van de jonge man en de jonge vrouw van eenentwintig tot dertig jaar. - Uitg. De Toorts, Haarlem, z.j., 172 pp., f 14,50.
In dit boek wordt op betrekkelijk eenvoudige wijze een beeld geschetst van het bestaan der jonge volwassenen in onze samenleving. Na enkele meer algemene, inleidende hoofdstukken komen arbeid, huwelijk en gezinsleven ter sprake. De auteur kon niet steunen op voorbeelden van een dergelijke opzet, zodat hij zich voor een zware opgave geplaatst zag. Het resultaat van zijn studie verdient onze volle waardering, al vraagt het thema eigenlijk om bredere en meer gedetailleerde behandeling.
J. Kijm
| |
Verhülsdonk, Eduard, Das Kosmische Abenteuer, Der Mensch zwischen Sterne und Atomen. - Josef Knecht, Frankfurt am Main, 1964, 360 pp., 4 pl., DM. 19.80.
Wetenschap moet men in dit uitstekend geschreven en mooi uitgegeven werk eigenlijk niet zoeken. Men kan er nochtans veel uit halen, vooral begrip voor dat facet van ons wereldbeeld, dat door de enorme ontwikkeling van de fysica gedurende de laatste halve eeuw bepaald wordt. De ietwat romantische aanhef van het eerste deel (Makrokosmos) houdt S. natuurlijk niet vol wanneer het erop aankomt exacte wetenschappelijke gegevens mee te delen; toch blijft hij boeien, ook in zijn tweede deel (Mikrokosmos), dat ons de geheimen van de stof in zekere - binnen de perken van een niet-technische uiteenzetting ruime - mate ontsluiert. Een niet geringe verdienste van het werk is de afdoende, hoewel terloopse, wijze waarop schrijver afrekent met enkele ongegronde speculaties en misvattingen over ruimtevaart, relativiteitstheorie e.d., die door de science-fiction in de geest van velen, ook intellectuelen binnengebracht werden. Het derde deel, dat de enigszins misleidende titel ‘Menschenwelt’ draagt, is eerder een wijsgerige bezinning op het vorige, en zal uiteraard niet eenieders instemming krijgen op alle punten. Ook hier geen vakfilosofie, wel bedenkingen, die door de soliede wetenschappelijke basis en de belezenheid waarop ze steunen, zonder uitzondering lezens- en overwegenswaard zijn. Een boek dat de moderne intellectueel, die ‘bij’ wil zijn, graag en met vrucht lezen zal.
E. De Graeve
| |
Kasser, Hans, Panorama Suisse, publié par l'Office National Suisse du Tourisme aux Editions Artemis, Zürich, 1963, 80 pp., 156 pl., 40 kl.pl., geb. DM. 68.
Bij gelegenheid van de Nationale Zwitserse Tentoonstelling te Lausanne in de zomer 1964 verscheen een prachtig boek over Zwitserland dat de toeristische schema's waarachter het werkelijke Zwitserland wel eens verdwijnt niet uit de weg gaat, maar ze op een handige manier weet aan te wenden, ze openlegt, en verdiept. Handig is het in elk geval de Zwitserse realiteit deels door Zwitsers, deels door buitenlanders te laten voorstellen. Vier Zwitsers nemen meer regionale aspecten voor hun rekening. Vijf buitenlanders hebben het over de Zwitserse regeringsvorm, over Zwitserland als gebuur, over de ‘schone Möglichkeit Schweiz’, over Zwitserland in de Italiaanse literatuur, over de ‘jardin ferme, ouvert sur le monde’. De illustratie staat niet rechtstreeks in verband met de tekst. Beide spelen door elkaar. Maar de illustratie houdt de bovenhand. Het is duidelijk de bedoeling van dit boek te laten aanvoelen hoe in Zwitserland verleden en heden, natuur en stad, mens en techniek, individu en gemeenschap in een harmonische verhouding samenleven, als in een soort aards paradijs. En met dit laatste hebben we dan ook de grens aangeduid waarover dit inderdaad prachtige boek dat de Zwitserse werkelijkheid wil weergeven, weer in de onwerkelijkheid tuimelt. Het is hier alles zo volmaakt. Zelfs een ruïne. Werner Kampfen krijgt in het boek zelf dat hij inleidt een antwoord op zijn retorische vraag of een Zwitser - ‘eingespielte Diener der Sachlichkeit’ - nog in staat is tot een pathetisch woord. Het boek is niet zoals hij het misschien had gewild: ‘überschwenglich, kühn, rhapsodisch, ja masslos’, maar ‘trocken, nüchtern, sachlich und veris-tisch’. Maar dat op een volmaakte wijze.
S. Heester
| |
| |
| |
Langner, L., Vom Sinn und Unsinn der Kleidung. - Ullstein Verlag, Darmstadt, 240 pp., 142 afb., geb. DM 19,80.
Lawrence Langner, stichter van het American Shakespeare Theatre en van de Theatre Guild van New York, vond in zijn toneelervaring het geschikte uitgangspunt om te gaan nadenken over zin en onzin van de kleding. Op het toneel liggen de verhoudingen tussen personage en kledij, en tussen personage, kledij en speler duidelijker dan elders. Maar zijn de verhoudingen hier minder verborgen dan in het door-de-dagse leven, zij verschillen er niet wezenlijk van. Of we het ons bewust zijn of niet, ieder van ons speelt zijn personage en in dat spel vervult de kleding een primordiale rol. De verhouding van de mens tot zijn kledij ligt in twee spreekwoorden paradoksaal maar volkomen uitgedrukt: ‘de kleren maken de man’ en ‘de kleren maken de monnik niet’. Op boeiende wijze beschrijft Langner de rol die de kleding in de evolutie van de beschaving heeft gespeeld. Hij heeft het over de kledij van onze prehistorische voorvaderen, over de kledij in religie en maatschappelijke omgang, over de verhouding van mode tot kledij en zoveel andere dingen meer die een of ander verband hebben met het streven van de mens om zich door verhulling, toevoeging of ontbloting meer te laten gelden. Na het boek van Langner gelezen te hebben is er maar één conclusie: de kledij is de tweede natuur van de mens. Het boek is goed geïllustreerd.
S. Heester
| |
Serafian, M., De Pelgrim. De Kerk, paus Paulus VI en het concilie op een keerpunt van de geschiedenis. - Ambo, De Fontein, Utrecht, 1964, 309 pp.
Dit is geen verslag van de tweede zitting van het Vatikaans concilie, dit is geen historisch boek waaruit wij feiten kunnen leren. Lees slechts de spannendste pagina's om u hiervan te overtuigen: 212-219. ‘Die avond werden Ottaviani, Antoniutti en Siri bij de paus geroepen’; volgt van die zeer geheime bijeenkomst en van wat in de volgende dagen door allerlei personen in de pauselijke werkkamer besproken werd een ‘verslag’ als zelfs een stiekum aangebrachte mikrofoon niet had kunnen vastleggen. Wij hebben hier kennelijk te doen met een draaiboek voor een film, die zeker wel naar aanleiding van De Pelgrim gemaakt zal worden. Hiermee is tevens gezegd, dat het boek zijn verdiensten heett, spannend is. Schrijver wil aantonen, dat de nieuwe paus begonnen is met trouw het programma van zijn voorganger uit te voeren; dat hij tijdens de tweede zitting tot de overtuiging kwam, dat een Concilie zijn weg niet was; en dat hij tijdens die zitting meer en meer onder de bekoring kwam van wat hij als zijn eigen weg zag en waarvan trouwens niemand de waarde zal ontkennen; een ontmoeting met patriarch Athenagoras in het Heilige Land. Het is natuurlijk mogelijk, dat Serafian met de geniale intuïtie van een kunstenaar het zieleproces van paus Paulus naar de werkelijkheid getroffen heeft, en dat aldus in een hogere zin zijn boek toch ‘historisch’ te noemen is. Ook dan echter moeten wij bedenken, dat De Pelgrim afsluit eind januari 1964, en dat de door hem geschetste figuur nog lang niet aan het eind van zijn ontwikkeling is.
Cl. Beukers
| |
Hurd, D.L., and J.J. Kipling editors, The Origins and growth of Physical Science. - Pelican Book A 534 & 535, 1964, Volume 1 343 pp., Volume 2 427 pp., 6 S. per deeltje.
Deze twee pockets bieden een verzameling van oorspronkelijke teksten uit de werken van 55 grote wetenschapsmensen, van Aristoteles tot Max Planck. De bedoeling is, hun ontdekkingen weer te geven, niet zoals wij ze nu begrijpen, maar zoals zij ze zelf zagen. Aan elke tekst gaat een korte inleiding vooraf, waarin vooral enkele historische feiten worden aangestipt die de tekst toelichten.
P. van Breemen
| |
De oudere mens en zijn lectuur. - Katholiek Bibliotheekcentrum, z.j. (1964), 94 pp., geïll.
De katholieke nationale federatie voor bejaardenzorg heeft een boekje uitgegeven over lectuur en leesbelangstelling van oude mensen. Het werkje begint met een boeiende inleiding van Prof. K. van der Loo over het leven van de oudere mens en de lectuur daarin. Vervolgens lezen wij het verslag van een forum, dat naar aanleiding van dit onderwerp is gehouden. Bovendien is er een zeer uitvoerige boekenlijst aan toegevoegd, die een veelzijdige oriëntatie geeft over boeken die oudere mensen doorgaans graag lezen. Voor allen die bejaarden willen helpen om ook door middel van lectuur hun leven te veraangenamen, is dit een praktisch boekje.
C. de Groot
| |
| |
| |
Dechanet, J.M., Yoga chrétien en dix leçons. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1964, 212 pp., F. 75.
Deze lessen komen het bekende boekje La voie du silence aanvullen. De auteur geeft hier een meer gedetailleerde beschrijving van de yoga-oefeningen, met aanduidingen over hun therapeutische waarde en met meer tekeningen van de lichaamshoudingen. In de laatste les en een paar appendices geeft de auteur ook enkele wijze raadgevingen van meer algemene aard, hoe men zijn leven kan inrichten om het lichamelijk en psychisch gezond te houden.
M. De Tollenaere
| |
Meer, Prof. Dr. F. van der en Drs. G. Lemmens, Kleine atlas van de Westerse beschaving. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1964, 224 pp., geïl. f 9,75.
Nu is ook verschenen in deze reeks de Kleine Atlas van de westerse beschaving, die alle goede eigenschappen heeft van zijn voorgangers. De boeiende, suggestieve tekst en de instructieve kaarten zijn van Prof. F. v.d. Meer, die binnen het bestek van betrekkelijk weinig pagina's zeer veel en ook zeer belangrijke dingen weet te zeggen. De afbeeldingen werden verzorgd door G. Lemmens. Men kan hier terecht de uitdrukking: verzorgd, gebruiken, want uit alles spreekt een grote toewijding om een gaaf en nuttig boek te leveren.
C. de Groot
| |
Pockets
Urban-bücher
Rud, Einar, Giorgio Vasari, Vater der europäischen Kunstgeschichte. - W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart, 1964, 147 pp., geïll. f 5,45.
De naam van Vasari is bij velen welbekend. Men zal u vertellen, dat hij als voorbeeld heeft gediend, door zijn werk over Italiaanse kunstenaars, voor het Grote Schilders-boek van Karel van Mander. Maar daarmede is waarschijnlijk de actuele kennis over deze schrijver en kunstenaar uitgeput. Einar Rud geeft ons een degelijke, pittig geschreven levensbeschrijving van deze vermaarde figuur uit de Italiaanse renaissance. Bovendien belicht het op interessante wijze de periode uit de kunstgeschiedenis, die wij kennen onder de naam van Manierisme. Wij bevelen dit werkje zeer gaarne aan.
C. de Groot
| |
Aula-boeken
EPSTEIN, Isidore, Geschiedenis van het jodendom. - De oorspronkelijke titel van dit werk luidt: ‘Judaism, a Historical Presentation’, en in het voorwoord zegt de auteur, rector van het Jews College te London en bekend om zijn vele publikaties over judaica, dat zijn boek geenszins een geschiedenis van de joden bedoelt te zijn. Wel wil het zich bezighouden met: ‘het jodendom als een godsdienstige levenswijze met een eigen karakter, en het probeert deze te beschrijven tegen de achtergrond van vierduizend jaar joodse geschiedenis’. De Nederlandse titel is dus enigszins misleidend en schijnt te speculeren op het overigens zo gelukkige besef, dat wij christenen een achterstand hebben in te halen in onze kennis van de geschiedenis van het Joodse volk. S. gaat uit van het traditionele standpunt waarbij we soms wel met verwondering kennisnemen van zijn opvatting der bijbelverhalen. Het wezenlijke is echter, dat de auteur een goede inwijding geeft in zijn joodse wereld. Talloze wetenswaardigheden worden hiertoe opgesomd en een personen- en zakenregister, met een door de vertaalster, mej. dr. H. Boas, voor Nederland bewerkte bibliografie, maken het boek voor dit doel nog meer bruikbaar. Wel is het te betreuren, dat de informatie soms wat droog is en het karakter heeft van een loutere documentatie. Gelukkig breekt echter de bezieling soms door, bv. bij de enthousiaste beschrijving van het Chassidisme. Helaas niet bij andere grote figuren als een Maimonides. Uit de vertaling krijgt men de indruk, dat Epstein een wat slordige stijl heeft, waarbij dezelfde woorden of zinswendingen steeds worden herhaald. Uitdrukkingen als ‘aristotelianisme’ (p. 234) worden in een Nederlands filosofisch Lexicon niet licht aangetroffen. Maar ondanks de bezwaren, welke vooral de titel betreffen, een nuttige informatiebron over ‘het jodendom als godsdienstige levenswijze’.
J.H. Nota
GEYL, P., Van Bilderdijk tot Huizinga. Historische toetsingen. - Prof. Dr. P. Geyl, over wie de kaft van het boek ons meedeelt dat hij in zijn jonge jaren gelijkelijk is bekoord door de muze der geschiedschrijving en die der schone letteren, beweegt zich met de hier bijeengebrachte studies in een gebied waar geschiedenis en letterkunde elkaar raken. Tussen de twee in de titel van het boek reeds aangeduide hoofd-kopstukken figureren: Mul- | |
| |
tatuli en Van Lennep, Busken Huet als geschiedschrijver, het duo Ter Braak - Du Perron. Alleen al de laatste twee van de vijf verzamelde opstellen rechtvaardigen de aanschaf van dit boekje ten volle vanwege hun actualiteit (ik denk aan de verschijnende briefwisseling Ter Braak - Du Perron en aan Leonhard Huizinga's ‘Herinneringen aan mijn vader’, rechtstreekse reactie op de hier herdrukte Akademielezing van Geyl). Bovendien, eerst her en der verspreid, zijn deze vijf ‘hooggeleerde essays’ nu bijeen te koop voor een appel en een ei.
F. van Tartwijk
GENICOT, Leopold, Cultuurgeschiedenis der middeleeuwen. - Deze geschiedenis van de middeleeuwen, samengevat in één deel van de Aula-reeks, is een uitstekende synthese van een belangrijk en boeiend tijdperk. Hij verdeelt zijn studie in drie delen: de dageraad, de middaghoogte en de avondstond. In zekere zin een voor de hand liggende indeling, maar zij wordt in zijn visie zeer zinvol. Verschillende illustraties en kaarten geven een goede toelichting bij de tekst. Voor degenen die minder gemakkelijk uitvoerige beschouwingen over de middeleeuwen zullen lezen, is dit boek een bruikbare samenvatting van deze periode uit de geschiedenis.
C. de Groot
KWANT, R.C., Fenomenologie van de taal. - Prof. Kwant noemt de taal het ontmoetingsmiddel bij uitstek; het hoeft daarom niet te verwonderen, dat de zeer produktieve auteur zich in het voetspoor van Merleau-Ponty ook heeft gezet aan het schrijven van een fenomenologie van de taal. Een filosofie kan alleen door een filosoof adequaat beoordeeld worden, doch de schrijver vergeeft ons bij voorbaat en bij Voorwoord onze incompetentie: hij beoogt ‘een niet al te lijvig boekwerk waarin de problemen van de taalfilosofie gesteld worden op een ook voor de niet-vakfilosoof toegankelijke wijze’ (p. 9). Wie als taalstudent en/of -docent dit boek leest, heeft het gevoel op vakantie te zijn: hij verlaat zijn vakgebied voor een avontuur in den vreemde. Het verheugt hem daarbij natuurlijk, dat de filosoof aan de taal als scheppende kracht een centrale plaats toekent binnen de menselijke existentie. Desondanks bekruipt de linguïst al tijdens zijn uitstap het heimwee naar huis, want hier wordt voor zijn gevoel de taal onder de fenomenologie bedolven. Na lezing van deze fenomenologie van de taal zet hij zich met de vreugde van het weerzien aan de ‘taalkunde van de taal’.
F. van Tartwijk
| |
Phoenix-Bijbelpockets
Zoals gezegd is over Koningen en Kronieken. - W. de Haan, Standaard Boekhandel, Zeist, Antwerpen, 1964, 138 pp., no. 9.
De redactie, bestaande uit een Rabbijn, een Katholieke en een Protestantse Hoogleraar in de Bijbelwetenschap streeft in deze reeks naar het bevorderen van een gesprek tussen allen die zich rekenschap willen geven van de betekenis van de Bijbel voor individu en samenleving. We mogen constateren, dat zij daar bij het groeien van deze reeks beter in slaagt. Leerrijk is in dit nummer de opvallende overeenkomst tussen de diverse openbaringsreligies, al zijn er duidelijke nuances. De betekenis van de tempel van Prof. Dr. Rijk en Drs. Kater; de typering van Elias door de rabbijn en Prof. de Boer; evenals van Samuel, David en Salomon geven stof tot overdenking en van gesprek.
C. Minderop
| |
Zoals er gezegd is over Jesaja (Isaias). - W. de Haan, Standaard Boekhandel, Zeist, Antwerpen, 1964, 136 pp., no. 10.
Dit deeltje van de Bijbelpockets is zeer belangrijk. De verschillende redactieleden benaderen de profetie op hun eigen wijze van hun verschillende standpunten. Treffend is de karakteristiek van Isaias, Osee, Amos en Mikeas. Men wordt er door geholpen om de profetieën beter te verstaan.
C. Minderop
| |
Prisma-boeken
Het tweede tiental van de tweede duizend der Prisma's biedt gevarieerde mogelijkheden: Voor liefhebbers van geschiedenis het bekende werk van LYTTON STRACHEY, Victoria, dat niet alleen de koningin maar haar hele tijd oproept; Robert MERLE beschrijft in De oorlog in 'n weekend Duinkerken 1940. M.M. van PRAAG gidst op wandelingen door oud en nieuw Parijs. Voor science-fictionverhalen van kwaliteit staan borg Isaac ASIMOV met Science-fictionverhalen 3 en Arthur CLARKE met Tasten in de toekomst. H. BOUWMEESTER beschrijft in Prisma-schaakboek 5 de topprestaties van vijftig grote meesters. In het lichtere genre zijn er P.G. WODE-HOUSE, Een heer op vrijersvoeten, Edgar WALLACE, De drie rechtvaardige mannen, Rex HARRIS, Diamantkoorts en Sir Ronald HOWE, Interpol, dit laatste de memoires van een van de oprichters en voormalig hoofd van Scotland Yard.
R.S.
|
|