| |
| |
| |
Boekbespreking
Theologie
Schelkle, Karl Hermann, Meditaties over de Brief aan de Romeinen, vert. J. Krol. - Brand, Hilversum/Antwerpen, 1964, 273 pp., f 8,90, F. 145.
Het werkje wil de reeks voortreffelijke meditatieboeken van R. Gutzwiller (Meditaties over Mattheus, over Lukas, over Johannes, De Gelijkenissen van Onze Heer) voortzetten. De onderneming leek wel een uitdaging: hoe nl. voor het gelovige volk als onderwerp van meditatie een brief voorhouden die theologisch zo rijk is, en tegelijk in zijn doctrinele complexiteit zo moeilijk om op genuanceerde wijze te verklaren. Alleen een groot exegeet als S. mocht het wagen om deze boodschap onverminderd, hoewel ongecompliceerd, voor biddende mensen voor te houden. Het boekje doet zich eerder voor als een religieuze commentaar dan als een echte overweging, en zijn inspiratie is eerder schriftuurlijk-theologisch dan uitgesproken ascetisch.
J.M. Tison
| |
Journet, Charles, Le message révélé (Textes et Etudes théologiques). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1964, 200 pp., ing. F. 150.
In de reeks van theologische teksten en studies komt dit werkje tot zijn recht als een verzameling van artikelen over traditie en dogma-ontwikkeling. Een schematische inhoudsopgave sluit elk hoofdstuk af, terwijl aanvullende nota's en excerpten uit andere auteurs over hetzelfde onderwerp de bewijsvoering kracht bijzetten. Om schr. te begrijpen in een leer, die overigens klassiek en traditioneel is, moet men zich inwerken in een terminologie, die soms artificieel of spitsvondig aandoet. Toch loont het de moeite wegens het verhelderend inzicht op actuele problemen.
F. Bossuyt
| |
Bars, H., Introduction à la foi (Collection Beauchesne, 1). - Beauchesne, Paris, 1963, 200 pp., ing. NF. 9.
Schr., die reeds vroeger een studie over het geloof publiceerde, wil ons hier ‘binnenleiden’ in het geloof, d.w.z. wil ons gevoelig maken voor het nooit-aflatende dynamisme dat het christelijk geloof kenmerkt, zowel als daad als (in de geloofsbelijdenis vervatte) inhoud. De daad van het geloven - vrije menselijke beslissing door Gods genade gedragen -, de inhoud van dat geloven - Gods openbaring die zich eerst in Christus concentreert om vervolgens in de Kerk voort te ieven - worden om de beurt in drie hoofdstukken uiteengezet, onder de vorm van handig gecomponeerde gesprekken tussen vijf personages die in hun replieken geregeld komen tot voortreffelijke samenvattingen van de door hen besproken kwesties. Een zekere theologische vertrouwdheid wordt wel van de lezer verwacht. Om reden van zijn rijke inhoud zouden we dit boekje graag in handen zien ook van leken, en speciaal van gespreksgroepen die de vele geloofsaspecten ervan verder kunnen uitdiepen, en, waar het nodig is, eigen stelling nemen.
C. Traets
| |
Bouillard, H., Logigue de la foi (Théologie, 60). - Aubier, Paris, 1964, 200 pp.
De lezer vindt hier een aantal artikelen gegroepeerd die elders reeds door de schrijver werden gepubliceerd, en die, ondanks hun uiteenlopende titels, toch één inspiratie gemeen hebben, de verhouding nl. tussen menselijk denken en geloven. Na enige studies over de apologetica en over de christelijke vrijheid, maakt de lezer kennis, steeds volgens een eigen problematiek, met het denken en geloven bij S. Kierkegaard, K. Barth, R. Bultmann, G, Marcel en M. Blondel. De naam van de schrijver, die op het ogenblik de beste Franse Barthkenner is en eveneens een merkwaardige studie over Maurice Blondel publiceerde, betekent een waarborg.
C. Traets
| |
Dunas, Nic, Connaissance de la foi (Cogitatio Fidei, 8). - Ed. du Cerf, Paris, 1963, 228 pp., NF. 12.
In dit nogal technische werk over het geloof moeten drie delen onderscheiden worden: de eerste vier hoofdstukken ontleden op een hoofdzakelijk fenomenologische en speculatieve wijze de geloofsact; een vijfde hoofdstuk wil aan de hand van korte inleidingen en bibliografische gegevens inleiden op de studie van verscheidene aspecten in het geloofsleven (o.m. geloof en bekering; geloofsgroei; geloof en sacramenten; geloof en hedendaagse wereld); een zesde en laatste uitvoerig hoofdstuk wil de lezer wegwijs maken in de speculatieve en historische
| |
| |
studie van het geloofsprobleem, aan de hand niet enkel van bibliografische notities (die, zoals in het vorige hoofdstuk, op enige Franse vertalingen na, uitsluitend uit het Franse taalgebied stammen), maar tevens van een voorstelling van de problematiek en van de verschillende theologische oplossingen in dit verband. Hierdoor beschikt de lezer over een waardevolle oriëntatie in zijn studie over het geloofsmysterie, zoals dit neerligt in de Schrift en uitgewerkt werd door het kerkelijk leergezag, de patristiek, de scholastiek met vooral de H. Thomas, en eindelijk door Pascal, Newman en Kierkegaard.
C. Traets
| |
Godsdienst
Rahner, Karl, Grenzen van de Kerk. - Drukkerij M.S.C., Tilburg, 1964, 36 pp.
Dit pleidooi ‘tegen clericale triomfalisten en laïcale defaitisten’ is helaas (nog?) niet in de handel. De drukkerij heeft het zijn vrienden aangeboden bij de vernieuwing. Het boekje is magnifiek uitgegeven. De drukkerij zou m.i. het publiek een grote dienst bewijzen, wanneer ze deze voordracht, reeds verschenen in ‘Wort und Wahrheit’, breder toegankelijk maakte. Rahner neemt er immers stelling tegen extremisme aan weerskanten: moeizaam menselijk zoeken en met vallen en opstaan voortgaan is ook de weg van het kerkelijk ambt. Er zullen dus een aantal problemen moeten zijn, waarop de Kerk van nu geen pasklaar antwoord heeft en ook niet hebben kan. Iets anders is, dat we in vele kwesties reeds een richting kunnen aanwijzen, waarin de gedachten gaan.
G. Adriaansen
| |
Metz, J.B., Armoede van geest, vertaald door Hans Wagemans. - Paul Brand, Hilversum/Antwerpen, 1964, 56 pp.
Tegenover de zelfgenoegzaamheid van de mens stelt S. de ontlediging van Gods Zoon in de menswording. Zo bezien betekent mens-worden arm worden, niets hebben, waarop men ten opzichte van God kan pochen, geen andere steun hebben, geen andere macht en beveiliging dan de inzet en de overgave van het eigen hart Deze armoede is geen willekeurige deugd maar een noodzakelijk bestanddeel van elke ware christelijke levenshouding. Deze armoede van geest openbaart zich in vele vormen: de armoede van het kleine leven, de armoede van de armoedigheid, de armoede van de onaantastbare uniekheid en grootheid, de armoede van de eindigheid en van die van de dood. Aan de nederlandse vertaling van het werkje werden twee meditaties toegevoegd: over de armoede van de menselijke vrijheid en de armoede van het priesterleven in deze tijd. ‘Aanbidding is de hoogste wezensvoltrekking van de mens, zijn meest omvattende representatie en verwerkelijking. Alles prijsgevend, ook zijn armoede, wordt hij rijk en groot.’ Op p. 8 ontgaat mij de betekenis van twee zinnen: 1. de mens is iemand ‘die als het ware zelf nog beslist, als wat hij existeert’. 2. De vrijheid ‘beaamt en aanvaardt, dat ze zich dus innerlijk eigen maakt, als wat wij ongevraagd ontworpen zijn.’
P. Grootens
| |
Dankelman C.SS.R., J.L.F., De Christen nu, levensvisie van de katholiek in deze tijd, II, Het menselijk timbre. - J.J. Romen & Zonen, Roermond/Maaseik, 1964, 435 pp., f 19,50.
Met dit tweedelig werk beoogt de auteur een kleine summa van het godsdienstig leven voor de katholiek van deze tijd beschikbaar te stellen. Hij plaatst het wezenlijke van het christelijk leven in de persoonlijke ontmoeting van de levende God in een wederkerige liefde. In het eerste deel, dat meer leerstellig was, toonde hij aan, hoe God ons in Christus naderbij is gekomen. Daarop moet vanzelf het antwoord zijn van de gelovige lezer, dat hij de Heer graag in zijn leven wil opnemen. In het tweede deel behandelt de S. meer de daadwerkelijke ontmoeting van God en de mens. Als de mens oprecht buiten zichzelf wil treden, zal hij een natuurlijke groei naar een ‘bekering’ in zich ondervinden. De verwezenlijking van de bekering tot de ontmoeting met God is een diep mysterie van Gods verlossende liefde. Deze ontmoeting voltrekt zich in Christus en dus in de Kerk. Christus is in zijn Kerk werkzaam door de sacramenten die het heil in ons voltrekken. De inkeer in God veroorzaakt vanzelf een uitkeer als Christus-drager in de wereld mee, vooral door de beoefening van zijn grootste gebod: de liefde. Doordat de S. zich de moderne literatuur van de theologie en van de verschillende aspecten van het menselijk leven zich eigen heeft gemaakt, is hij erin geslaagd, de oude leer voor de mensen van onze
| |
| |
tijd weer geheel ontvankelijk te maken. Mij trof b.v. bijzonder zijn uiteenzettingen over de eenzaamheid zonder God en de rijkdommen van de gemeenschap met God, en die over de sacramenten, inzonderheid over de Eucharistie. De S. is zijn kritiek op bepaalde tijdgebonden verschijnselen van de Kerk voorzichtig en in nieuwklinkende voorstellingen evenwichtig. Toch onderging ik het hinderlijk gevoel, dat de S. te gewild modern heeft willen zijn. Dit openbaart zich doordal hij het verleden voortdurend in het zwart tekent tegen de nieuwere denkbeelden en opvattingen en in zijn woordkeuze en gekozen voorbereidende arbeid beslist niet ouderwets wil lijken. Er heerst ook een zekere onevenwichtigheid in het werk, naar gelang de voorstudies die de auteur voor zijn werk maakte. Lezers, die een ernstig boek aandurven, zullen opnieuw de prille bewondering ervaren voor het mysterie van Gods liefde, die ons in Christus zo na is gekomen. Voortreffelijke illustraties maken bepaalde uitspraken van de auteur zeer beeldrijk.
P. Grootens
| |
Baumann, Richard, Aux portes de Vatican, II. Réflexions d'un Luthérien; vert. G. Daubié (Coll. Concordances). - Mame, Paris, 1964, 272 pp., NF. 12.
In dit boek verhaalt ons een luthers theoloog de geschiedenis van zijn jarenlange ontmoeting met het Vaticaan. Sinds 1942 heeft R. Baumann in het Nieuwe Testament de zending van het primaatschap van Petrus ontdekt. Het publiek belijden van deze overtuiging kostte hem heel wat moeilijkheden in de protestantse wereld. Het relaas van de talrijke reizen die hem de laatste jaren naar Rome voerden, en van de vele gesprekken die hij er meemaakte, is getekend door deze diep religieuze bekommernis van iemand die te Rome een antwoord zoekt op de vraag van zovele gescheiden broeders: zijn wij werkelijk buiten de Kerk, wij die toch gedoopt zijn in Christus?
R. De Haes
| |
Borgert C.ss.R., Dr. H.Fr.Th., De Kerk en haar mogelijkheden, Een bezinning en een uitnodiging. - Nelissen, Bilthoven, 1964, 4e druk, 432 pp., f 9,75.
Dit boek, dat vanuit een pastorele bezorgdheid is geschreven, blijkt nogal gebruikt te worden als gezinslezing en daarom zal deze goedkopere uitgave, waarbij in de tekst geen enkele wijziging is aangebracht, welkom zijn.
R.S.
| |
Filosofie
Petter, D.M. de, o.p., Begrip en Werkelijkheid: Aan de overzijde van het conceptualisme. - Paul Brand, Hilversum/Antwerpen, 1964, 252 pp., f 12,90, F. 200.
Als een redactieleider het allerbeste van zijn inspiratie aan een constant hooggehouden Tijdschrift voor filosofie heeft geschonken, vond hij allicht de tijd niet om zelf lijvige boeken te publiceren. Daarom waarderen wij ten zeerste de zorg, waarmee deze elf artikelen en lezingen werden samengebracht. Zij getuigen van de klare wijsgerige overtuiging, de eenheid van visie, de traditionele openheid en de levendige zin voor vernieuwing die aan de geest van hun auteur eigen zijn. Misschien zegt de titel waaronder de opstellen werden samengebracht, nog wat te weinig. Dank zij haar impliciete zijnsintuïtie en haar zin voor dialoog was De Petter's gedachte steeds even ver verwijderd van de con-ceptualistische verstarring als van een heilloze antibegrippelijkheid.
A. Poncelet
| |
Metz, J.B., Christelijke Mensbetrokkenheid (Christliche Anthropozentrik, vert. Drs. A.F. Wyers). - Brand, Hilversum/Antwerpen, 1964, 165 pp., f 7,90, F. 130.
Onder deze alleszins paradoxale titel verschijnt een zeer opmerkelijke studie over de denkvorm van Thomas van Aquino. Het gaat om de denkvorm zelf, de horizon, de geesteshouding en het perspectief van waaruit Thomas zijn geniale denkarbeid heeft verricht. Dan blijkt uit de thesis dat de grootste denker van de middeleeuwen de bemiddelaar is geweest, de initiator van het moderne denken in zover dit niet meer, zoals het Griekse, kosmocentrisch maar resoluut antropocentrisch gericht is. Als de hedendaagse wijsbegeerte niet meer van uit de wereld maar primair van uit de mens denkt, dan ligt de aanvang van deze copernicaanse revolutie bij Thomas van Aquine. Zijn mentaliteit moeten wij nu categoriaal verder uitbouwen, en van hier uit de Waarheid tegemoet treden. Wij vrezen wel dat niet iedereen de juiste, diepe, maar ietwat wanordelijke visie van dit vernieuwend boek in detail zal kunnen volgen. Aan de bevoegden zal het nog veel vragen stellen, o.a.
| |
| |
nopens de verhouding tussen antropocentrisme en theocentrisme. Maar men vindt er een uitstekende verantwoording van het progressief, open dialogerend christendom, dat thans opnieuw in zijn grandioos verleden de weg naar de toekomst heeft leren zien.
A. Poncelet
| |
Gusdorf, G., Mythe en metafysica, Een inleiding tot de wijsbegeerte. Met een voorwoord van prof. dr. C.A. van Peursen, vert. door S. Schilstra en drs. J.A. Duyntjer. - Erven J. Bijleveld, Utrecht 1963, 240 pp., f 12,90.
De oorspronkelijke editie van dit uiterst waardevolle werk verscheen in 1953 en werd in Nederland veel te weinig bekend onder filosofen, psychologen, historici, theologen, die hiermee bijzonder gebaat zouden zijn. Gusdorf breekt met Comtes drie stadia: theologie, metafysiek, positivisme, omdat hij de mythe als een wezenlijk aspect van het menselijk bestaan beschouwt. Daarom deelt hij zijn boek in op deze wijze: Het mythisch bewustzijn. Het verstandelijk bewustzijn, Het existentiële bewustzijn. Een enkele maal vergist S. zich bij het weergeven van de verhouding tussen geloof en rede in het katholicisme, maar voor de rest zegt men van harte ‘ja’ op de rijke inhoud en is men uiterst dankbaar aan de vertalers voor het verblijdende resultaat van hun moeilijke werk.
J.H. Nota
| |
Radecki, Sigismund von, Gesichtspunkte. - Jakob Hegner, Köln und Olten, 1964, 283 pp., D.M. 16.80.
De essays van deze bundel vallen uiteen in drie typen, die overigens door elkaar heen staan: kunstkritiek, godsdienst en wereldbeschouwing, luchtige mijmering. Von Radecki is als Duitser in Riga opgegroeid. Zijn literaire en andere artistieke contacten met Rusland blijken in de eerste afdeling telkens. De filosofische, theologische en exegetische uitstapjes lijken het minst geslaagde onderdeel van dit boek. Doorgaans verdedigt hij aanvaardbare opvattingen, maar de argumentatie is zeer vaak zwak (bijv. tegen Kant, tegen het atheïsme), Het best is de schrijver op dreef, wanneer hij speels humoristisch over van alles en nog wat hardop denkt: spoorboekjes, dolfijnen, opschepperij, uitvluchten, glimlachen, merels etc. Deze fijn gestileerde humor en de inside-information uit de kunstenaarswereld vormen een waardevol boek.
P. den Ottolander
| |
Herdenking van het vijfentwintigjarig bestaan van het Tijdschrift voor Filosofie. 1939-1963. - De Redactie, Leuven, 1964, 94 pp.
Wie de toekomst van de Nederlandse cultuur ter harte gaat zal met grote belangstelling de toespraken lezen die door de Feestredenaren De Petter, De Raeymaeker, Buytendijk, Kwant en De Brie op even veelzijdige als leerrijke wijze aan het vijfentwintigjarig filosofisch pionierswerk gewijd werden. Men vindt er niet enkel gelegenheid tot bewondering en felicitatie, maar evenzeer een realistische uitnodiging tot een nog grotere wedergeboorte van de wijsbegeerte in ons land.
A.P.
| |
Snoeck, André, Confession et psychanalyse, vert. Roger Tandonnet (Bibl, d'Etudes Psycho-religieuses dirigée par R. Hostie). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1964, 128 pp., ing. F. 75.
Dat vijf jaar na de verschijning van dit boek in het Nederlands, een Franse vertaling verschijnt, bewijst dat dit werk ook buiten ons taalgebied is opgemerkt. Het boek presenteert goed en werd vlot vertaald. Voor de inhoud verwijzen we naar Streven XI (1958) p. 501-502.
L. Benma
| |
Sociologie
Wintermans, Drs. G.A.M., Gezin en Maatschappij, Reeks Mens en Medemens, Aspecten der sociale werkelijkheid. - Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 196 pp., f 5,25.
Voor leken biedt dit werk een zeer bruikbare inleiding in de gezins-sociologie. Wat de sociale wetenschap over het gezin te leren heeft, wordt hier in prettig leesbare vorm gevulgariseerd. Bovendien kan de lezer hier een wegwijzer vinden voor de organisaties en instituten die het gezin bij de vervulling van zijn taak trachten bij te staan. Ofschoon in het algemeen datgene wat de schrijfster naar voren brengt sociologisch verantwoord is, moet de opmerking gemaakt worden, dat zij te zeer door het in Nederland zo populaire ‘personalistische’ denken beïnvloed is en mede daardoor te weinig gevoel heeft voor de spontane sociale krachten die bij de in-stand-houding en de ontwikkeling van een gezond gezinsleven een zeer grote rol spelen.
H. Hoefnagels
| |
| |
| |
Bremer, Drs. B., e.a., De zorg voor de kleuter. Voordrachten over psychisch hygiënische, sociaal hygiënische en pastorale kleuterzorg. (Serie Geestelijke Volksgezondheid No. 26). - Uitg. Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1964, 69 pp.., f 2,25.
Deze brochure bevat inleidingen van Drs. B. Bremer, B. Hengeveld en Dr. A. Meyknecht, welke vooral handelen over de zorg van het M.O.B. voor de kleuter en de relatie tussen M.O.B. en kleuterbureau. Het laatste hoofdstuk is een uiteenzetting van Drs. J. Huijts over ‘Geloof en ongeloof bij de kleuter’. De vele vragen die in dit boekje worden opgeworpen, doen duidelijk blijken hoezeer de bezinning op de zorg voor de kleuter als urgent wordt ervaren.
J. Kijm
| |
Lederer, J., Problèmes sociaux de l'alimentation. - Nauwelaerts, Leuven, 1964, 150 pp., ing. F. 150.
Na een korte schets over de manier waarop de mens in de loop van de geschiedenis er toe gekomen is zich steeds op meer menselijke en verantwoorde wijze te voeden, wijdt de auteur o.a. enkele hoofdstukken aan de eisen van een gezonde voeding, de invloed van het inkomen op de voeding, de sociale gevolgen van de ondervoeding, het voedselprobleem in de ontwikkelingslanden enz. Dit werk laat ons het probleem zien in al zijn aspecten en illustreert de stelling van de schrijver, dat om een waarachtige maatschappelijke orde op te bouwen, in eerste instantie de honger en de onwetendheid bij de massa moeten worden weggenomen.
M. van Gijsegem
| |
Geschiedenis
Beekelaar, G.A.M., Rond Grondwetsherziening en Herstel der Hiërarchie. De Hollandse Katholieke Jongeren 1847-1852. Nijmeegse dissertatie. - Uitgeverij Paul Brand, Hilversum-Antwerpen; 291 pp., f 12,90.
Zich baserend op een grote hoeveelheid, reeds goeddeels bewerkt bronnenmateriaal en een voor de binnenlandse verhoudingen breed opgezette literatuurlijst heeft Dr. Beekelaar met zijn proefschrift een reeks aanvullingen en correcties gegeven op de bestaande, vrije uitvoerige literatuur over de door hem behandelde onderwerpen. Hij deed dit op een prettige, bescheiden wijze, zonder schoolmeesterachtige betweterij of zucht naar iets wetenschappelijk geruchtmakends. Zo ontstond een goed leesbaar verhaal, dat ook voor de niet-kenners van deze tijd een begrijpelijk overzicht geeft van de faits et gestes van de katholieke jongeren rond 1850 en van de problemen waarmee zij worstelden. De compositie van het belangwekkende boek laat in zoverre te wensen over, dat de lezer te vaak verwezen wordt naar wat reeds is behandeld of nog gaat komen, en dat ongemerkt dan weer de hoofd-, dan weer de ondertitel wordt uitgewerkt. Overigens heeft de auteur het zich door zijn toe-te-juichen behoefte aan achtergrondschildering niet gemakkelijk gemaakt. Beekelaar behoort kennelijk tot die historici, voor wie het verleden boeiend is door zijn actualiteit. Men proeft het in termen als ‘doorbraakpolitiek’ en ‘rooms-rode coalitie’, in harde opmerkingen over de Curie en de internuntii, in zijn wrevel over het behartigen van zuiver katholieke belangen, maar ook in zijn soms kostelijke persoonsbeschrijvingen, die ons met mensen van vlees en bloed confronteren. Bij alle voordelen die dit engagement met zich meebrengt, voegen zich in het onderhavige geval toch ook de dubia omtrent een juiste beoordeling. Soms is de auteur meer één der idealistische katholieke jongeren van 1964 dan de wetenschapsbeoefenaar, die nog altijd ‘liebevoll’ moet kunnen ‘hinneigen’. Naar mijn gevoelen plakt Beekelaar iets te vlug de etiketten, die vervolgens niet meer los te weken blijken. Men kan zich afvragen
of een aanvullende detailstudie als deze althans in haar bronnengebruik niet uitputtend dient te zijn. De schrijver, die deze vraag blijkens zijn inleiding negatief zal beantwoorden, deelt ons helaas niet mee, waarom hij zich tot de binnenlandse archieven heeft beperkt, terwijl toch een succesvol beroep op b.v. Romeinse instellingen niet alleen zijn gegevens zou hebben verrijkt, maar waarschijnlijk ook zijn oordelen zou hebben gemitigeerd. Met deze opmerking komen we echter op het terrein van de vakkritiek, waarvoor het hier niet de plaats is, maar die de schrijver, gezien het afgelegde getuigenis van zijn vakmanschap, niet behoeft te vrezen.
J.A. Bornewasser
| |
Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden, Deel XVIII, 1963-1964, 354 pp. - Nijhoff, 's-Gravenhage; De Sikkel, Antwerpen, per jaarg. f 19,-, 300 F.
De laatste jaargang van dit uitgespro- | |
| |
ken Lagelands georiënteerd driemaandelijks historisch tijdschrift publiceert enkele oorspronkelijke studiën die vaak het vertrouwde beeld van een historische gebeurtenis merkelijk wijzigen. R. de Schrijver schreef over de eerste barrière in de Zuidelijke Nederlanden (1697-1701), L. van Buyten over de grondwaarde en het grondbezit in Brabant en Mechelen in de 18e eeuw, en L. Heidendal over de houding van de regering der Nederlanden ten overstaan van de Griekse vrijheidsoorlog (1821-1830); H.A. van Foreest toont aan dat voor Albrecht van Beieren, graaf van Holland-Zeeland-Henegouwen (1358-1404) het traditionele beeld en de werkelijkheid niet overeenstemmen, terwijl M. Dierickx uiteenzet hoe talrijke studiën sinds de laatste oorlog de hertog van Alva als een meer humane hertog, een knappere gouverneur en een min wrede generaal voorstellen; J.G. Stork-Penning wijdt uitvoerig uit over het gedrag der Staten in 1711, terwijl J.J. Brugmans 1813 met 1963 vergelijkt voor de geschiedenis van Nederland. Verder vermelden we nog verscheidene geleerde Aantekeningen, een kleine twintig besprekingen van wetenschappelijke historische werkers, en vooral de lange Kroniek (pp. 253-354) die een nagenoeg volledig beoordelend overzicht geeft van de voor de Nederlanden historische boeken en artikels van waarde in het afgelopen jaar. Hieruit blijkt dat dit tijdschrift voor elke historicus onmisbaar is.
M. Dierickx
| |
Caenegem, R.C. van, De plaats van de middeleeuwen in de universele geschiedenis (Rijksuniv. te Gent. Werken uitgeg. door de fac. lett. en wijsb. Inaugurale Redes, I). - ‘De Tempel’, Brugge, 1964, 24 pp.
Prof. van Caenegem hield deze inaugurale rede naar aanleiding van de aanvang van zijn colleges over maatschappij en instellingen van de middeleeuwen, een cursus vroeger gegeven door de grote mediëvist, professor emeritus F.L. Ganshof. Na een inleiding over het belang van het historisch onderzoek in het algemeen en van de studie der middeleeuwen in het bijzonder, behandelt de auteur meer uitvoerig de bijdrage van de middeleeuwen, de late middeleeuwen dan, tot de moderne wetenschap en tot de constitutionele, parlementaire staatsvorm, die ons op onze dagen de vooruitgang en de vrijheid hebben gebracht.
M. Dierickx
| |
Isacker, K. van, De internationale te Antwerpen, 1867-1877. - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1964, 145 pp., ing. F. 90.
De jezuïet Karei van Isacker is goed op weg om dé historiograaf van het socialisme in België en vooral te Antwerpen te worden. Opvallend was dat zijn De Antwerpse dokwerker 1830-1940 onlangs bekroond werd met de driejaarlijkse prijs ‘Stichting Camille Huysmans’. Dit boek geeft eigenlijk veel meer dan de titel laat vermoeden. Het is de geschiedenis geworden van de eerste werkliedengroeperingen en weerstandsmaatschappijen van arbeiders te Antwerpen. Het Volksverbond, dat verscheidene groeperingen verenigde, ontstond in 1867, kende een hoogtepunt in 1868 met de aansluiting van de schrijnwerkers en de sigarenmakers, verviel dan, bloeide weer op in 1871, maar ging dan weer te loor. Begin 1868 sloot het Volksverbond bij de Internationale aan. De Eerste Internationale telde gedurende haar tienjarig bestaan (1867-1877) nooit meer dan 50 à 60.000 aangeslotenen, maar oefende niettemin een grote invloed op miljoenen arbeiders uit. Evenzo heeft het Volksverbond nooit meer dan een duizendtal leden gekend, maar het heeft de leiders helpen vormen die weldra de Belgische Arbeiderspartij naar triomfen zouden leiden. Gezien de zeldzaam bewaarde archiefstukken, heeft de auteur zich aan een moeizaam samengaren van gegevens uit tal van kranten, artikels en boeken moeten zetten, zoals de zestien bladzijden noten en bibliografie aantonen. Dit boek is een kostbare bijdrage geworden tot een ruimere geschiedenis van de Eerste Internationale.
M. Dierickx
| |
Literatuur
Holland Smith, J., De dood van de aartsbisschop. - De Fontein, Utrecht z.j. (1964), 239 pp., f 5,50.
Het verhaal draait om twee polen: een aartsbisschop en een rebellenleider. De aartsbisschop, gevangen genomen door de communistische dictator, zit in zijn cel de laatste negen dagen uit voor zijn berechting, bij voorbaat zijn doodvonnis; het verzet van de vroegere bendeleider groeit tot een guerilla tegen het regime en loopt uit op de bevrijding van de aartsbisschop. Beide polen, voordien veel- | |
| |
al in afzonderlijke hoofdstukken aan de orde, raken elkaar definitief tijdens het schijnproces: de aartsbisschop wordt bevrijd, de dictator gedood en de rebellenleider trekt zich weer terug in de bergen. De dood van de aartsbisschop, uitgeput tijdens zijn gevangenschap, is voor het volk het begin van de onsterfelijke legende (vgl. de oorspronkelijke titel: Nine days to eternity). De voortgang van het drama, dat zich binnen nejgen dagen voltrekt, komt beter tot zijn recht dan de dramatis personae: een handig gecomponeerde avonturenroman die peilt naar meer diepgang dan het loutere avontuur.
F. van Tartwijk
| |
Heurn, Anton en Elly van, ...En de maan werd als bloed. - Pax, 's-Gravenhage, z.j., 398 pp., f 12,90.
Dit boek van het echtpaar Van Heurn kan men aanduiden als een psychologische, historische bijbelse roman. Dat is niet weinig, in dit geval is het zelfs iets te veel. Men moet bewondering hebben voor de grondige documentatie die de schrijvers zich getroosten ter schildering van de brede taferelen, die in hun boek de historische achtergrond vormen waartegen het leven van de hoofdpersoon, de apostel Judas, geplaatst wordt; men moet nog meer bewondering hebben voor hun indringende en genuanceerde tekening van de mens die Judas was; men moet echter vooral ook veel geduld hebben: de degelijkheid van voorbereiding en uitwerking staat een vlotte leesbaarheid in de weg.
F. van Tartwijk
| |
Ooms-Vinckers, C.J., Het huis met de twee lampen. - La Rivière en Voorhoeve, Zwolle, 1964, 218 pp., f 8,90.
Twee negerkinderen uit één familieclan zoeken hun weg in de nieuwe wereld van West-Afrika, waar vrijwel tevergeefs getracht wordt de negers tot eens menswaardiger bestaan te brengen. Angst, bijgeloof, vooroordeel en vooral een volkomen andere waardering van menselijke activiteit doen de Afrikaan met argwaan staan tegenover de Westerling en maken hem als werkkracht onbetrouwbaar. Materiële hulp kan in deze situatie slechts baten, aldus de strekking van het boek, indien in de geestelijke ontreddering hulp geboden wordt en daar juist ligt een grote taak voor missie en zending. Het is de verdienste van de schrijfster deze inzichten te hebben vertaald in de directe aansprekelijkheid van haar verhaal.
E. van Tartwijk-Smals
| |
Holthusen, Hans Egon, Avantgardismus und die Zukunft der modernen Kunst. - Piper Verlag, München, 1964, 60 pp., DM. 3.
S.'s allures als essayist en cultuurcriticus worden momenteel niet betwist, maar precies daarom mochten we over dit probleem ernstiger woorden verwachten dan hij hier geeft. Vanzelfsprekend heeft het verschijnsel ‘avant-garde’ recht op een sceptisch onderzoek, maar S. dringt niet door in het sociologische zowel als artistieke aspect en ruilt al te graag het oppervlakkige pop-art-effect voor de essenties omdat de spot langs die zijde nu eenmaal makkelijker voor de hand ligt. Zo lijkt S.'s verweer zelf een achterhoedegevecht waarin schermen met het begrip ‘Freiheit’ zich zowel voor als tegen hem keert, vooral omdat hij te weinig inziet dat het (terecht) ophemelen van wat enkele generaties terug toch ook tot de avant-garde behoorde, niet in verhouding staat met het bijna principiële weigeren van wat daar nu allemaal (terecht en een boel inderdaad ook niet) voor gehouden wordt. Dit perspectief ontbreekt en S. bekent daardoor dat hij meer polemiek dan analyse heeft geleverd. Tenzij alles begonnen was om de uitdaging...
C. Tindemans
| |
Toneel
Poppe, A., Tweede deur rechts. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1964, 58 pp., 48 F.
Dit hoorspel van een al vaak bekroonde Vlaming is in zoverre voor ons taalgebied nieuw en baanbrekend dat het principieel breekt met de brave verhaaltjes, die al of niet sterk gedialogeerd de luisteraar trachten te boeien. Dit spel van de eenzaamheid (drie stemmen als gesplitste zelfstandigheid) vraagt blijvende aandacht en radiofonisch begrip voor het mengelen van bewustzijnsfasen en geluidsvlakken. Nog iets te opzettelijk, maar al stukken degelijker dan de doordeweekse montages.
C. Tindemans
| |
Kerr, Alfred, Die Welt im Drama. - Kiepenheuer und Witsch, Köln, 19642, 627 pp., DM. 24.80.
Naast O. Brahm en P. Schlenther is Kerr (1867-1948) de Berlijnse theatercriticus geweest die de revolutionaire betekenis van het naturalisme heeft begrepen en
| |
| |
van de basis af én theater én toneelliteratuur én kritiek heeft georiënteerd, gefundeerd en een functie gegeven. Deze bundel (de eerste uitgave van 1954 wordt hier aangevuld met pas nu vrijgekomen archiefstukken) vat S. in zijn vele aspecten: als een meedogenloos analist van stuk en speler, als een methodisch kijker die nieuwe tendensen begrijpt en blootlegt, als een genadeloos smaakpedagoog die de traditie afwijst en alles beoordeelt vanuit hier en nu. Dat zijn tegelijk verdiensten en tekorten. Daarbovenuit is zijn prestatie er tevens een van een bewust stilist: in de theaterkritiek zag hij zijn creatieve opdracht. Thans unaniem aanvaard als een zeer grote figuur, leren we uit deze bundel wat visie en vermaak, spel en ernst in de cultuur te betekenen hebben. Zijn nuanceloze decreteermanier kan nu niet meer geduld worden, maar zijn beroepstakt, zijn dramatisch onderscheidingsvermogen en zijn kwaliteitscriterium zijn ook vandaag nog de voorop te stellen eisen van elk theatercriticus.
C. Tindemans
| |
Shakespeare in His Own Age. - Cambridge University Press, 1964, 277 pp., 50/-.
Het jaarboek van de Shakespeare-studie wijkt dit keer af van het trouwe schema, waarin één bepaald thema grondig uitgediept werd, en brengt een voortreffelijke show van het leven rond de auteur. Dat gaat van het dagelijkse beeld (hof, Londen, provincie, zee, onderwijs, wetgeving) en filosofie (van geneeskunde tot symboliek) tot de kunsten (van theater tot taal). Voor tekstanalyse onmisbaar.
C. Tindemans
| |
Kott, Jan, Shakespeare heute. - Langen-Müller Verlag, München, 1964, 301 pp., DM. 19.80.
De Poolse literairhistoricus J. Kott heeft een Shakespeareboek geschreven dat niet onder de druk staat van de 400e geboortedag. De bij deze gelegenheid vlijtig samengebrachte vergelijkingen tussen toen en nu blijven bij hem afwezig omdat de zin voor traditie wordt afgewezen, tenzij die samenvalt met eigen ideologie. Het resultaat is een uiterst boeiend zij het eenzijdig geschrift, waarin schoolse voetnootwijsheid uitgebannen blijft en de eeuwige betekenis en expressie-inhoud primeren. Met deze opzettelijke associatiewijsheid gaat K. zeer ver; Shakespeare wordt hem slechts verteerbaar en dus waardevol in het teken van onze eigentijdse ervaringen met Warschau, Auschwitz en Hiroshima. Het wordt geen compact Shakespearebeeld maar een verzameling van essays rond trefpunten die Shakespeare en ons bezig houden: de macht in de wereld (de koningdrama's, maar ook Hamlet en King Lear), de erotiek (Midsummernightsdream), de dialectiek van de wereld (vooral Coriolanus). De overeenkomst met Brecht en Beckett komt op natuurlijke wijze over. Toch zit er een dosis opzettelijkheid in zijn marxistische kijk; we krijgen de indruk dat eerst K.'s ideologie wordt geformuleerd en dat pas daarna Shakespeare aandachtig wordt afgespeurd naar documenteerplaatsen. Maar ook dat gebeurt met gezag, met verrassende actualiteit, met diep inzicht in mens en drama.
C. Tindemans
| |
Kunst
Zahn L., Geschichte der Kunst. - C. Bertelsmann Verlag, Gütersloh, 607 pp., 313 afb., geb. DM. 18.
Nog geen vijf jaar na de Weltgeschichte der Kunst van Heinrich Lützeler (cfr. Streven, juli 1960, no. 998) geeft dezelfde uitgeverij C. Bertelsmann een nieuwe wereldgeschiedenis van de kunst uit die, minder uitvoerig en minder rijk gepresenteerd, toch dezelfde kenmerken vertoont: één auteur bekijkt in een omvattende synthese heel het kunstpatrimonium van de wereld, van de prehistorische grottenschildering tot de kunst van vandaag. Het is wel een teken dat dergelijke overzichten ergens beantwoorden aan een trend van onze tijd. Daarbij komt nog het feit dat Leopold Zahn, een geboren Wener, geen professorentitel draagt maar zich naam heeft verworven als publicist en kunstcriticus, na de eerste wereldoorlog in de redactie van het kunsttijdschrift Ararat na de tweede wereldoorlog in de redactie van Das Kunstwerk. Het is dan ook niet te verwonderen dat Zahn in zijn voorwoord verklaart en in zijn vlotte tekst voortdurend laat blijken dat hem de geschiedenis slechts interesseert in zover zij een levend element is van onze actuele geesteswereld en dat kunst begrijpen voor hem een middel is om een inzicht te krijgen in leven en wereld. Het vele geschiedkundige en zelfs anecdotische materiaal dat hij in zijn overzicht van de universele kunstgeschiedenis betrekt, bekijkt en beoordeelt hij als een vertegen- | |
| |
woordiger van de hedendaagse artistieke revolutie. Dat maakt de oorspronkelijkheid en de levendigheid van zijn boek uit. Tekenend is bijvoorbeeld de manier waarop hij de primitieve kunst behandelt of de houding die hij tegenover de klassieke Griekse kunst aanneemt. Voor zijn kunstgeschiedenis heeft Zahn ook een bijzondere methode uitgewerkt. Zij is als het ware, zonder de overzichtelijke samenhang al te zeer te schaden, uit kleine monografieën samengesteld. Een methode die de auteur tot in de illustratie doortrekt. Geregeld voegt hij een paar afbeeldingen
onder een titel tezamen en voorziet ze van een commentaar.
G. Bekaert
| |
Jantzen, Hans, Die Gotik des Abendlandes. - DuMont Dokumente, Verlag M. DuMont Schauberg, Köln, 1962, 263 pp., 91 afb., 75 tek.
Ongeveer tegelijkertijd verschenen van Paul Frankl en Hans Jantzen, twee grootmeesters van de westerse architectuurgeschiedenis, nieuwe synthesen van hun opvattingen over de gotiek, zodat de discussie hieromtrent over twee belangrijke nieuwe bijdragen beschikt. Die van Frankl verscheen postuum in The Pelican History of Art, die van Jantzen, waar we het hier over hebben, in de serie DuMont Dokumente. In tegenstelling tot dat van Frankl lijkt het boek van Jantzen wel een beetje vlug in elkaar gestoken en grotendeels polemisch geïnspireerd te zijn. Maar het is toch een goede samenvatting van ideeën die hij vroeger in zijn Ueber den gotischen Kirchenraum en in zijn Kunst der Gotik heeft uiteengezet, maar die hier enigszins geëvolueerd onder invloed van Frankls kritiek worden weergegeven. Zoals Frankl, zo is ook Jantzen op zoek naar een geldige bepaling van het verschijnsel gotiek. Hij ziet het in de opvatting van het antiponderose (uitgedrukt in de diafane wandbehandeling, het immateriële licht en in het verticalisme), waardoor de gotiek zich als stijl uit het Noorden tegen die van het bekken van de Middellandse Zee afzet. Het boek van Jantzen bevat uitstekende analysen en ideeën. Maar het bevredigt toch niet helemaal meer. En als we zoeken naar een verklaring daarvoor dan is het niet omdat Jantzens ideeën niet coherent zouden zijn of zijn analysen onvoldoende gefundeerd, maar omdat zijn filosofie van de kunstgeschiedenis, het uitgangspunt van waaruit hij alles bekijkt, te eng is opgevat. Het boek bevat een rijke documentatie aan plattegronden, opstanden (die in de opvattingen van Jantzen van het hoogste belang zijn), foto's en teksten. Deze laatste zijn in een afzonderlijk gedeelte achteraan het boek samengebracht. In de discussie over de gotiek zal het boek van Jantzen ongetwijfeld een plaats blijven innemen.
| |
Kultermann, Udo, Der Schlüssel zur Architektur von Heute. - Econ-Verlag, Düsseldorf, 292 pp., geïll., geb. DM. 24.80.
Zoals Michel Ragon in Frankrijk, zo beijvert zich Udo Kultermann, uiteraard met grotere zorgvuldigheid, in Duitsland om een ruime lezersgroep met de problematiek van de hedendaagse architectuur vertrouwd te maken. Men herinnere zich zijn eerste boek Baukunst der Gegenwart, dat op de internationale boekenmarkt een goede beurt maakte, en zijn recentere monografieën over de hedendaagse bouwkunst in Japan en in Afrika. Deze drie werken waren in hoofdzaak platen-albums. Dit nieuwe boek bestaat integendeel hoofdzakelijk uit tekst, al willen wij er onmiddellijk aan toevoegen dat de illustratie ook hier bijzonder goed verzorgd is. Kultermann wil geen geschiedenis schrijven van de moderne architectuur, maar de problematiek waarmede zij op het ogenblik zit, zo bevattelijk mogelijk voorstellen en op die wijze de evolutietendenzen aanwijzen. Dergelijke opvatting maakt de auteur vrij van een vast schema, maar stelt hem ook bloot aan het gevaar alles een beetje losjes bij en naast elkaar te passen. Erg diep gaat het niet. Kultermann begint met een schets van de architectuur van de XlXe eeuw en haar uitlopers in de XXe, beschrijft daarna de vormgeving van een technische beschaving, tracht de klassieke bouwkunst van onze eeuw te bepalen en de gravitatiepunten aan te duiden waarrond de evolutie zich concentreert. Tenslotte besteedt hij veel aandacht aan het nieuwe dynamisme, de nieuwe opgaven, de nieuwe projecten voor het bouwen op water of in de kosmos. Dit alles brengt hij ter sprake aan de hand van realisaties of projecten, zodat men met dit boek wel een goed overzicht krijgt van wat sinds 1950 in de wereld van het bouwen aan bod is gekomen. Voor kenners is het goed hier alle componenten van de architectonische situatie van vandaag bij elkaar te hebben; voor wie niet met het onderwerp vertrouwd is, kan het boek van Kultermann een boeiende ontdekking worden.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Friedlaender, Max. J., Lucas van Leyden. - Walter de Gruyter, Berlin, 1963, 97 pp., 77 ill, geb. DM. 92.
In zijn Altniederländische Malerei had M.J. Friedländer, de grote kenner van de Nederlandse schilderkunst in de XVe en XVIe eeuw, een deel voorbehouden aan de belangrijke, maar moeilijk te vatten schilder van het begin van de XVIe eeuw, Lucas van Leyden. Meer dan dertig jaar later verschijnt postuum van dezelfde auteur een nieuwe studie over deze meester. ‘Tientallen jaren ben ik met Lucas van Leyden bezig geweest, bekoord door een geheim, geprikkeld door een raadsel, waarvan de opheldering de moeite waard was’, bekent Friedländer in de inleiding op dit nieuwe boek. Zijn eerste boek over Lucas van Leyden had hem onbevredigd gelaten. We weten niet in hoever Friedländer tevreden was over het nieuwe, toen hij op 91-jarige leeftijd stierf. Heel veel nieuwe gegevens heeft hij niet meer samengebracht, geen nieuwe hypothesen meer opgebouwd, maar hij is in een voortdurende bezinning dieper doorgedrongen in de figuur zelf en dat gerijpte inzicht doortrekt de gehele tekst. Men leest dit boek als een synthese van Friedländers oeuvre, zelfs als een soort bekroning. Zijn uitgebreide kennis van en zijn grote liefde voor de Nederlandse schilderkunst (het is niet voor niets dat hij zijn laatste hoofdstuk betitelt: Lucas der Holländer), zijn overtuigde aandacht voor het feitelijke object van de kunstgeschiedenis: het kunstwerk (zijn studie bestaat voor een deel uit de analyse, één voor één van de voornaamste werken) komen hier tot uiting in een rustige, bezadigde en toch levendige tekst. De verzorgde uitgave verwijst in haar opmaak naar de delen van de Altniederländische Malerei.
G. Bekaert
| |
Gosebruch, Martin, Giotto und die Entwicklung des neuzeitlichen Kunstbewusstseins. - DuMont Dokumente, Verlag DuMont Schauberg, Köln 1962, 235 pp., 64 pl., DM. 12.80.
Martin Gosebruch heeft zich in zijn Giottoboek streng gehouden aan de richtlijnen van de serie waarin het verschijnt, samengevat in twee begrippen: Deutung en Dokumente. Het eerste (dubbele) deel - Deutung - bevat vooreerst de evolutie van de Giotto-interpretatie van Dante tot U. Schlegel en geeft daarna de eigen interpretatie van de auteur die reeds sinds enkele jaren door verschillende Giotto-studies de aandacht had getrokken. Het tweede deel - Dokumente - bestaat uit uitvoerige citaten van de in het kunsthistorische overzicht aangehaalde auteurs. Gosebruch toont concreet aan hoezeer de ‘wetenschappelijke’ benadering en beoordeling van een schilder als Giotto afhankelijk is van de (altijd min of meer vooropgezette) visie die de geleerde zich over kunst in het algemeen en over de kunst van Giotto in het bijzonder heeft gevormd. De uiterst schaarse documenten worden nog omwille van de zuiverheid van deze visie van de hand gewezen. Gosebruch's sympathie gaat uit naar de eerste interpretatoren van Giotto die schreven vanuit een naieve, waarderende bewondering voor de meester. Na het boeiend overzicht van de historische kijk op Giotto ontgoochelt de eigen interpretatie van Gosebruch wel een beetje. Hij gedraagt zich alsof door zijn overzicht voldoende was aangetoond dat alle kunsthistorische criteria relatief zijn en dat men er dus licht over heen kan stappen. In tegenstelling tot de willekeurig kritische instelling van zijn voorgangers neemt Gosebruch dan het werk van Giotto zeer ruim, maar gaat niet in op de redenen die hij hiervoor heeft. Verder houdt Gosebruch zich in zijn analyse bij een paar inderdaad belangrijke en omvattende componenten als de Raumbildung, waar men gaarne had gezien dat hij deze analyse verder doortrok en daardoor zijn esthetica en zijn kunsthistorische opvattingen verhelderde. Maar dat alles neemt niet weg dat Gosebruchs
Giotto een uitstekende inleiding vormt tot de studie van de meester en een belangrijke bijdrage is in de kunsthistorische literatuur van vandaag.
G. Bekaert
| |
Malewitsch, Kasimir, Suprematismus - Die gegenstandslose Welt. - DuMont Dokumente, Verlag DuMont Schauberg, Köln, 1962, 288 pp., 18 pl., 9 afb.
Naast cubisme, futurisme en zovele andere ismen is suprematisme geen onbekende in de geschiedenis van de moderne schilderkunst evenmin als zijn ontwerper Kasimir Malewitsch. Maar over beide was de kennis, zoals het nu blijkt, niet slechts vaag, maar ook onvolledig en tot op zekere hoogte zelfs onjuist. Nu immers beschikken we voor het eerst over een groot deel van de geschriften van Malewitsch waarin hij zijn ideeën over kunst, mens en samenleving uiteenzet. Hij had ze in 1927 te Berlijn achtergelaten toen hij ijlings naar Rusland terugging
| |
| |
waar de reactie tegen hem en zijn avant-garde zich scherper en scherper toespitste. In 1945 werden de geschriften onder puin bedolven. Ze werden pas in 1953 teruggevonden en zijn nu, gedeeltelijk, in vertaling verschenen. We beweren niet dat het begrip ‘suprematisme’ door het lezen van deze geschriften duidelijk is geworden, maar het heeft toch een specifieke inhoud en geladenheid gekregen die door de duisterheid, tegenspraak, gratuïteit en incoherentie van vele affirmaties heen bewust wordt en deze geschriften tot gewichtige documenten maakt voor de kennis én van een bepaalde geestesstrekking binnen de moderne kunst én van de mentaliteit van een bepaalde groep kunstenaars in Rusland onmiddellijk na de revolutie van 1917. Suprematisme of ‘gegenstandslose Welt’ wil een nieuwe verhouding benoemen van het bewustzijn tot de werkelijkheid die volgens Malewitsch niet langer kan omschreven worden door de toevallige verschijning in de direct-waarneembare, toevallige objecten. In de DuMont-Dokumentatie is dit deel, ingeleid door een studie van W. Hartmann, een van de belangrijkste.
G. Bekaert
| |
Kunst heute. - Verlag G. Hatje, Stuttgart, per deel geb. 16 DM.
In een verzorgde presentatie brengt de serie Kunst Heute, waarvan we hier de eerste vier delen voorstellen, monografieën over schilders, grafici en beeldhouwers van vandaag. De keuze van de kunstenaars is internationaal en het lijkt slechts toeval te zijn dat tussen de eerste vier namen drie Duitse voorkomen. De prospectus vermeldt immers als volgende delen: Chillida, Michaux, Hundertwasser. Ook de keuze van de auteurs is internationaal. Binnen het kader van de serie en van de uiteraard gelijkaardige presentatie vertoont elk deel toch een specifieke behandeling.
| |
1. Cassou, J., Paul Jenkins; 68 pp., 32 pl., 16 kl.pl.
De inleiding van de Parijse Spanjaard Jean Cassou over de Parijse Amerikaan Paul Jenkins is gesteld in de vorm van een interview, een vorm die Cassou het best ligt en welke hij het liefst hanteert. Het interview geeft in woord en wederwoord een beeld van de moeilijk te analyseren schilderkunstige wereld van Jenkins. Maar het verwaarloost enigszins de informatie. Deze leemte wordt gedeeltelijk goedgemaakt door de biografische notities die achteraan elk deel zijn aangebracht. In het interview beschrijft Jenkins zelf de wezenheid van zijn kunst als een onderduiken in de natuur en het visueel bewustworden van de onzichtbare krachten die haar doorstromen. De natuur is niet om bekeken, maar om beleefd te worden.
| |
2. Schmalenbach, W., Julius Bissier; 84 pp., 15 pl., 16 kl.pl.
Schmalenbach schrijft over Bissier een retrospectieve studie die de geleidelijke, en eigenlijk onverwachte, ontwikkeling van deze nu meer dan zeventigjarige kunstenaar behandelt, die pas sinds 1958, toen hij voor het eerst zijn ‘miniaturen’ of ‘lieder’ toonde een internationale faam verwierf. Deze monografie met de goede reprodukties van de tekeningen in oostindische inkt en van de kleurrijke schilderijtjes die Bissier zelf zijn ‘miniaturen’ noemt is een echt meditatieboek. Men kan zich laten verrukken door Jenkins romantisch-expressionistische kleurenvisie. In de wereld van Bissier moet men stil intreden. Het is een wereld vol mysterie die hij met een superieure gewetensvolheid, volledig gedesaffecteerd, weergeeft. Bij Jenkins staat het temperament van de kunstenaar tussen ons en zijn werk. Bij Bissier is de toegang direct, ook al tekent Jenkins zijn doeken niet en speelt bij Bissier de handtekening een belangrijke rol in de compositie.
| |
3. Hahn, O., Kurt Sonderborg; 74 pp., 44 pl., 4 kl.pl.
Jenkins, Bissier, Sonderborg: geen enkele van deze namen is onmiddellijk in een groep te situeren waarvoor hij representatief zou zijn. Het werk van deze drie kunstenaars overtuigt op de eerste plaats door zijn lyrische, zijn beschouwende, zijn dynamische persoonlijkheid. De monografie over Sonderborg is volgens een eigen, aangepast ritme opgebouwd. Niet meer: een inleiding en daarna een aantal illustraties. Tekst en illustratie, kleur en zwartwit, tekening en schilderij wisselen elkaar af en vullen elkaar aan in een snel ritme. De tekst, even levendig gesteld als het boek is opgemaakt, beperkt zich niet tot het voorstellen van de figuur van Sonderborg, maar situeert deze figuur in een algemener studie over kunst en methode, een standpunt van waaruit de gehele evolutie van de moderne kunst goed overzien kan worden.
| |
| |
| |
4. Thwaites, J.A., Norbert Kricke; 68 pp., 52 pl.
De lectuur van deze vier monografieën, vooral dan van de laatste, bewijst eens te meer dat de kennismaking met een concrete kunstenaarspersoonlijkheid de beste toegang is om binnen te treden in de beweging van de moderne kunst. Men moet op het concrete werk afgaan, onbevooroordeeld, en vanuit de ontdekking van zijn rijkdom én beperktheid tot de wereld doordringen waarin het zich situeert. Zelfs een goed omschreven vor-menwereld als die van Kricke stelt ons daartoe in staat. De inleiding is, zoals ook in de overige deeltjes, meer dan ge-legenheidsproza. Zij vormt een ernstige studie die bij de presentatie niet ten achter blijft.
G. Bekaert
| |
Varia
Madaule, J., Teilhard de Chardin. Een eerste kennismaking met zijn leven en denken, vert. J. van Geloven. - Brepols, Turnhout-Brussel, 1964, 112 pp., F. 95.
In het juninummer 1964 van dit tijdschrift hebben we Initiation à Teilhard de Chardin besproken, waarvan dit werk de vertaling is. We maken van de gelegenheid gebruik om deze waardevolle initiatie op Teilhard nog eens aan te bevelen.
M. De Tollenaere
| |
Parrot, André, Abraham en zijn tijd. - G.F. Callenbach N.V., Nijkerk, 1964 (Deel 12, Serie Bijbel en Archaeologie), 165 pp., f 12,90.
Zoals bij al de nummers van deze serie is het ook nu weer moeilijk uit te maken wat men het meest moet bewonderen: de inhoud zelf met haar rustige opbouw of de prachtige uitgave met haar kaarten, afbeeldingen en platen, een ‘uitleg’ op zich zelf. Onderhavig werk is niet alleen de vrucht van een lang verblijf in het Midden-Oosten, doch vooral van de opgravingen te Mari, waaraan Schr. zelf heeft meegewerkt, en welke hem in het hartje van deze wereld der aartsvaders hebben geplaatst. Het werk laat zich gemakkelijk in twee indelen met als toegift een suggestieve samenvatting van de iconografie van Abraham, voornamelijk in de franse kunst (p. 149-158). In het eerste deel volgen wij de verschillende etappes van Abrahams reisroute vanuit het Genesis' verhaal en de gegevens der archaeologie. Dit verhaal kan zeer goed worden ingelast in wat men van elders weet over de politieke geschiedenis van die tijd; het klopt volledig met het begin van het tweede millennium, maar niet volledig met een recentere periode. Dikwijls verrast Schr. ons met interessante gegevens b.v. over de Benjaminieten (p. 49-57) of met vele ‘coïncidenties’, zonder echter meer uit de teksten te willen halen, dan zij inhouden. Het tweede deel (met een beschrijving van het graf van Abraham) bevat het leven en de godsdienst der aartsvaders. Vanuit het eenvoudig oosters milieu begint zich de Openbaring af te tekenen in een ontwikkelingsproces, welke gaat van het mesopotamische polytheïsme tot een ‘land, dat zij niet kennen’. Zonder veel de nadruk er op te leggen geeft Schr. vanuit de archaeologie genoegzaam uitleg om de bijbelse verhalen over Gods ingrijpen in de geschiedenis te verduidelijken of te bevestigen. Juist deze visie maakt de specifieke waarde van dit werk uit, waarvan de keurige nederlandse vertaling verzorgd werd door C. Golterman-van Dijk.
Olaf Hendriks
| |
Peut-on tuer? - Desclée de Brouwer, Brugge, 1964, 208 pp., ing. F. 135.
Het euthanasie-proces te Luik en enkele parallelle gevallen in Frankrijk en Zwitserland vormden de aanleiding tot de samenstelling van dit verzamelwerk. Het is het eerste deel van een nieuwe serie, die, onder leiding van Stanislas d'Otremont, op christelijke en humanistische grondslag de fundamentele rechten van de mens wil verdedigen. Vooraanstaande persoonlijkheden (juristen, moralisten, medici) uit alle milieus en denkrichtingen drukken hier de reactie van hun geweten uit tegenover de Luikse juryuitspraak. Tussen de vele goede bijdragen (o.m. van J. Leclercq, G. Marcel, P. de Boisdeffre, H. Brugmans, R. Charles, Dr. Brooks e.a.) mag die van prof. L. Mexlan (Laussanne) over La valeur sociale des handicapés niet onvermeld blijven. Voor geneesheren, verpleegsters en medisch-sociale werkers ligt hier rijk materiaal ter overweging.
J. Kerkhofs
| |
Pyle, L., The pill. Documentation of the cath. debate on The Pill and birth regulation. - Darton, Longman & Todd, London, 1964, X-226 pp., ing. sh. 5.
In Engeland en de Verenigde Staten nam het debat over de pil en de ge- | |
| |
boorteregeling in de voorbije maanden wel eens het uitzicht aan van een ware storm, waarvan men zich op het vasteland van Europa niet steeds rekenschap kon geven. In dit boek verzamelde de auteur allerlei bijdragen over het onderwerp: de stellingname van de Paus en die van de Engelse hiërarchie, beschouwingen van theologen, en zelfs brieven-aan-de-redactie. Uit de verbindende tekten blijkt dat de auteur stelling kiest voor de pil, en niet steeds de objectieve debatleider is die hij zou willen heten.
L. Braeckmans
| |
Frossard, André, Een onbekende wereld. Vertaald door Pieter van der Valk. - Pax, Den Haag, 1964, 127 pp., f 6,90.
In een lyrische, enthousiaste stijl beschrijft de auteur ‘wat u niet weet van monniken en Jezuïeten’ zoals de nederlandse ondertitel luidt Het is een beetje zwart-wit, erg enthousiast, maar, zoals de auteur zelf zegt: hij heeft de mislukte monniken geen aandacht willen schenken: ‘Om zich een juiste indruk te verwerven van een Technische Hogeschool is het beter hen te ondervragen die voor het examen zijn geslaagd dan hen die zijn afgewezen’. Als schets die even wijst op een aantal facetten die men soms vergeet, raak getekend, maar niet erg diepgaand. Aardig geïllustreerd, maar erbarmelijk vertaald. In Frankrijk beleefde dit boekje al zijn 65e druk.
G. Adriaansen
| |
Winkler Prins, Het Boek van het Jaar, uitgave 1964. Al wat zich heeft voorgedaan in 1963. - Amsterdam, Elsevier, 384 pp.
Gezellig boek om door te bladeren en zijn kennis te verfrissen over Kennedy, Paulus VI, Kunstmanen, Concertgebouw. Wonderlijk blijft het gesteld met het toerisme in België. Van de 18 miljoen overnachtingen van vreemdelingen in het gehele land (p. 331) werden er 1421 miljoen geteld te Brussel (p. 106)!
Cl. Beukers
| |
Pocket
Aula-Boeken
SCIAMA, D.W., De eenheid van het heelal. - Wanneer men op de omslag van het boek leest dat dit popularisatie is op uitstekend niveau en de schrijver op briljante wijze een beeld tekent van de kosmos, dan begint men met spanning aan het lezen van dit werk. Men zal evenwel spoedig ontnuchterd worden. Een niet-vakman zal grote moeite hebben er doorheen te worstelen en mocht hem dit gelukt zijn, dan blijven er heel wat passages waar hij niets van begrijpt. Kortom het beantwoordt niet aan het doel waarvoor het geschreven is.
L. Sweerts
BEHREND, Richard, De mens en zijn toekomst; een sociologische analyse. Uit het Duits vertaald door M. Mok. - De schrijver van dit werk is een scherpzinnig socioloog, die meer dan vele van zijn vakgenoten gevoel heeft voor de historische dimensie van het menselijk bestaan. Daardoor weet hij de huidige maatschappij te plaatsen tegen de achtergrond van het verleden, waaruit zij voortkwam. Juist omdat hij het eigene van onze maatschappelijke problemen plaatst in het perspectief van de eeuwig menselijke maatschappelijke problematiek, geeft hij telkens weer verrassend realistische inzichten. Allerlei leuzen en clichés, die nog steeds bij de beschrijving der moderne samenleving opgeld doen, worden ontmaskerd. Voor tal van discussies wordt de inspiratie voor een originele frisse aanpak gegeven. Een zwak punt in Behrendts sociologie is het haast naïeve vertrouwen, dat hij in de wetenschap stelt voor de oplossing der maatschappelijke vraagstukken. Zijn gedachtengang lijkt hier verdacht veel op die van Elton Mayo, die de maatschappelijke problemen door de toepassing van sociale technieken meent te kunnen oplossen. Dit hangt samen met het feit dat Behrendt uiteindelijk toch altijd weer blijk geeft in een soort natuurlijke harmonie der interessen te geloven: daarmee wordt het onmogelijk het conflict als een wezenlijk element van het menselijk samenleven te zien.
H. Hoefnagels
RUSH, J.H., De oorsprong van het leven. - Dit is wederom een boekje, dat betoogt hoe levenloze en levende materie alleen verschillen in de complexiteit van hun structuren, en dat zodoende de levende stof zich laat verklaren uit de eigenschappen van de niet-levende materie. De schrijver, fysicus en astronoom, bezit een benijdenswaardig gemak om ingewikkelde problemen op een eenvoudige en heldere wijze uiteen te zetten. Dit brengt natuurlijk wel enkele simplificaties met zich mee, maar over het algemeen zijn deze niet storend. Vooral de biochemische aspecten worden uitgewerkt. Het begin van het leven en de overgang op
| |
| |
het zuurstof-metabolisme, gegeven met de fotosynthese, krijgen een duidelijke en verhelderende uiteenzetting, evenals de bespreking van de mogelijkheid van leven op andere planeten. Het boek eindigt met enkele beschouwingen naar aanleiding van het feit dat de rede haar intrede heeft gedaan, waarbij een paar bespiegelingen over de toekomst worden gevoegd. Enkele opmerkingen: de behandeling van de entropie is onbevredigend, omdat niet gewezen wordt op het feit dat levende systemen open systemen zijn en niet gesloten. Vervolgens vertonen de structuurformules op pag. 168 verschillende onjuistheden.
M. Jeuken
| |
Prisma-Boeken
MEIJERS, J.A., Het woord. Ontstaan, gebruik en ontwikkeling. - Meijers, schrijver van verscheidene taai-boeken, heeft in deze pocket een aantal van zijn taalkundige bijdragen aan de Groene Amsterdammer geordend tot een samenhangend geheel. Verschijnselen als woordvorming en woordverandering, ontlening en purisme, etymologie en synonymiek worden op aansprekelijke wijze behandeld en met vele voorbeelden toegelicht. Het boekje, eerder verschenen onder de minder juiste titel Uit het leven der woorden, bevat wat de auteur al te bescheiden ‘taalkundige babbeltjes’ noemt (p. 10); de nieuwe titel zou overigens ongewild reminiscenties kunnen oproepen aan Het woord van Prof. Reichling, maar daartegenover staat de nadrukkelijke verzekering van de schrijver, dat hij afziet van elke wetenschappelijke pretentie. Met hem mogen we hopen, dat deze prettige combinatie van taalwaarneming en taalbeschouwing bij vele lezers aanleiding zal zijn tot beter taalgebruik.
F. van Tartwijk
AUREDEN, Lilo, Het andere kookboek. - Een uit heel Europa verzamelde reeks lekkere hapjes, om verandering te brengen in het recht-toe-recht-aan samengestelde dagelijkse menu.
BEDIER, Joseph, Tristan en Isolde. - Wie de oud-franse letterkunde wil leren kennen, moet o.a. te rade gaan bij Bédier. Dit is in pocketvorm de uitgave van een van de schoonste legenden.
R.S.
PYLE, E.H. en S.G. Williamson, Het christelijk geloof vandaag. - De engelse titel, Introducing christianity, geeft eerlijker weer, wat de beide schrijvers, vanuit hun ervaringen op het zendingsterrein, bedoeld hebben: te laten zien, hoe het Christendom de pretentie kan hebben voor iedereen te zijn. Heel simpel en in heel grote lijnen maken zij de lezer bekend met Jezus, zijn volk, zijn volgelingen en met de eerste expansie van het Christendom. De bibliografie achterin is met veel kennis van zaken voor de nederlandse lezer samengesteld.
G.J. Adriaansen
LANDGREBE, Erich, Misdaad in Frankrijk. - Dit is een bewerking van Friedrich Schillers bundeltje verhalen, dat hij op zijn beurt weer gehaald had uit een boek van een franse advocaat. Interessante, menselijke geschiedenissen, aardig geïllustreerd.
MACINNES, Helen, Spionage in Bretagne. - Detective en oorlogsboek door elkaar. Avonturen van een geheim agent, als boer vermomd, in Bretagne na de slag van Duinkerken.
BEKKERS, P.J.M., Prisma Puzzels 12. - Een originele variant op de vele puzzelboeken.
WODEHOUSE, P.G., Herberg de rustende hengelaar. - Negen vertellingen in de geheel eigen humor.
Drie detectives:
BEVERLEY NICHOLS, Moord op verzoek.
TEY, Josephine, De geduldige dode.
BLACKBURN, John, De dood heeft geen gezicht.
| |
Salamander
De Salamanderreeks van uitgeverij Querido te Amsterdam bevat veel herdrukken van wat oudere romans die om de combinatie van zekere literaire kwaliteiten met die van eenvoudiger ontspanningslectuur terecht wedden op de leeslust van een breed publiek. Zij verder volstaan met de vermelding van de volgende, in 1964 verschenen herdrukken:
FOURNIER, Alain, Het grote avontuur, vertaald door Max Nord.
FRIEDERICY, H.J., De laatste generaal (3de druk).
SCHMITZ, Marie, Zonder pardon (2de druk).
JONG, A.M. de, Flierefluiters tussenkomst (1ste druk 1929).
JONG, A.M. de, De schotel.
STEINBECK, John, Het beloofde land.
SCHNITZLER, Arthur, Démasqué.
TIMMERMANS, Felix, Het Kindeken Jesus in Vlaanderen. Zestiende druk.
BAUER, C. De groene boogschutter.
DE JONG-KEESING, E. Wennen aan de wereld.
|
|