PARAGRAAF 22 (over Kerk en Cultuur) vormt als het ware het knooppunt van het hele Schema 13 (over de Kerk en de moderne wereld). Hier wordt een heel belangrijk punt aan de orde gesteld dat, als in een synthese, vrij duidelijk aan het licht brengt hoe de Kerk en de wereld zich tot elkaar verhouden: hoe ze van elkaar onderscheiden zijn en toch heel innig met elkaar verbonden.
Voortdurend wordt hier immers de fundamentele en moeilijke vraag voorondersteld: op welke wijze en in welke zin vergt de Openbaring van de mens dat hij steeds vooruitgaat in kennis, zodat de wetenschap (in haar verschillende objecten en disciplines) steeds menswaardiger wordt? En van de andere kant, op welke wijze en in welke zin draagt de menselijke vooruitgang - ook in de profane wetenschap - bij tot de ontplooiing en de homogene ontwikkeling van wat ons in de Openbaring is gegeven?
Ik heb alle waardering voor de inspanningen geleverd door de commissie welke dit Schema en de bijlagen heeft opgesteld. Maar de tekst zelf bevredigt me niet helemaal. Hij blijft staan op het punt waar hij eigenlijk moest beginnen.
Wie zegt - zoals we in het Schema lezen - dat de cultuur tegenwoordig van enorm belang is voor de Kerk, dat de Kerk groot voordeel behaalt uit de cultuur, dat de Kerk bijgevolg open en met vertrouwen de vooruitgang van wetenschap, techniek en kunst volgt, heeft daarmee, dunkt me, nog niet veel gezegd. Ook is het niet genoeg daar nog aan toe te voegen: de Kerk heeft er alle belang bij dat de culturele vooruitgang op de juiste wijze verloopt, dat er een harmonisch evenwicht bewaard blijft tussen de verschillende disciplines, dat de vooruitgang niet in tegenspraak komt met wat men het spiritualistisch humanisme pleegt te noemen of met een goed begrepen cultureel pluralisme.
Dat weten we natuurlijk allemaal, dat is gemeengoed. Maar daarmee brengen we nog geen vruchtbare dialoog tot stand tussen Kerk en cultuur, en dan bedoel ik niet de cultuur van het verleden, maar die van vandaag en morgen. Willen wij van de ontmoeting tussen Kerk en cultuur een reële ontmoeting maken, een die in de realiteit staat en daarin groeit, dan moeten wij er ons eerst duidelijk van bewust worden dat er enkele wezenlijke veranderingen moeten komen in de hele culturele sfeer binnen de Kerk zelf, veranderingen die een onmiskenbare eis zijn van de culturele situatie in deze tijd.
1. Eerst en vooral moet de Kerk haar eigen culturele armoede erkennen en, consequent, steeds naar grotere armoede streven.