| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
HOEVEEL er in de communistische wereld en speciaal in Rusland veranderd is sedert de dood van Stalin op 5 maart 1953 bleek weer eens duidelijk op 14 en 15 oktober 1.1. bij de voor de gehele wereld onverwachte verwijdering van Chroesjtsjow van het politieke toneel in de Sovjet-Unie en in de wereld. Het absolute leiderschap, zoals Stalin dit vanaf 1927 had bezeten, is na zijn dood nimmer meer hersteld. Wel slaagde Chroesjtsjow erin geleidelijk naar de top door te dringen; in september 1953 werd hij eerste secretaris van het Centraal Comité van de communistische partij en in de volgende jaren wist hij zijn verschillende tegenstanders - eerst Beria, die in december 1953 werd geëxecuteerd, daarna Malenkow, Molotow en Kaganowitsj, die op een zijspoor werden gerangeerd, en vervolgens maarschalk Zjoekow, die als minister van defensie werd ontslagen en uit het presidium van het Centraal Comité werd verwijderd - op zij te zetten en nam hij in maart 1957 de post van president van de ministerraad over van Boelganin, waardoor hij de functies van president en eerste secretaris der partij weer verenigde, maar dit gaf hem geenszins een positie zoals Stalin deze had bezeten. Chroesjtsjow heeft ook daarna rekening moeten houden met de opvattingen van zijn medeleden van het presidium; binnenskamers werd hij herhaaldelijk becritiseerd; hij heeft geprobeerd zich hieraan te onttrekken en dit heeft misschien geleid tot een vroegere poging om hem ten val te brengen, maar al met al vond de meerderheid blijkbaar zijn fouten niet ernstig genoeg om hem af te zetten.
Dit laatste is nu toch gebeurd en van officiële Russische zijde werd verklaard, dat het geschiedde op eigen verzoek van Chroesjtsjow wegens zijn vergevorderde leeftijd - hij is dit jaar 70 jaar geworden - en wegens het slechter worden van zijn gezondheid. Er is eigenlijk niemand die dit gelooft; de nieuwe Sovjetmachthebbers - Kosygin als premier en de onlangs als president afgetreden Brezjnew als partijleider, beiden tot heden beschouwd als beschermelingen van Chroesjtsjow, - hebben ook nauwelijks moeite gedaan de anderen te overtuigen. Wel werd er op 17 oktober in de Prawda verklaart, dat de communistische partij afkerig was van subjectivisme, nepotisme, onbesuisde plannenmakerij, onrijpe conclusies, overhaaste en persoonlijke beslissingen en bluf. Hierin menen wij een verzameling te vinden van alle grieven, die in de loop der jaren tegen Chroesjstjows optreden waren ontstaan.
Zijn optreden in binnen- en buitenlandse kwesties is niet altijd even gelukkig geweest. Zijn campagne voor de exploitatie van maagdelijke gebieden in februari 1954 gelanceerd, waartegen toen al binnen de Sovjet-Unie ernstig werd gewaarschuwd, is op een totale mislukking uitgelopen en hij moest dit erkennen in september 1963 toen hij gedwongen was op grote schaal graan te importeren uit de Verenigde Staten en Canada. Toen in 1953 Malenkow pleitte voor een aanzienlijke toename van de produktie van consumptie-artikelen werd hij hevig
| |
| |
aangevallen door Chroesjtsjow, die prioriteit voor de zware industrie eiste, maar begin oktober van dit jaar sprak hij zelf zich uit voor de bevordering van de produktie van verbruiksgoederen, waarmee hij de tegenwoordige voorstanders van prioriteit voor de zware industrie tegen zich in het harnas joeg. Men vermoedde tevens, dat hij akkoord ging met de economische opvattingen van Liberman en Trapeznikow, die gepleit hadden voor invoering van het begrip winst in de economische leiding en die zowel in de leiding als in de planning de ondernemingen een grotere autonomie wilden verlenen, hetgeen in strijd is met het collectivisme, zoals Lenin en vooral Stalin dit hadden doorgevoerd.
Zijn bluf over het bezit van voldoende lange-afstandsraketten om de Verenigde Staten te vernietigen nam men hem niet kwalijk; dit deed men pas toen hij door zijn poging om op Cuba raketbases te vestigen toegaf gebluft te hebben en dit werd nog erger toen hij inzag terug te moeten tegenover de krachtige houding, die president Kennedy in oktober '62 aannam. Hierdoor werd het prestige der Sovjet Unie ernstig geschaad, zoals dit geschiedde door de ‘operatie-schoen’ tijdens de V.N.-vergadering in 1960 en door het ultimatum inzake Berlijn in 1958; het feit, dat dit ultimatum geleidelijk werd ingeslikt vergat men in Russische regeringskringen niet. Als men in het Westen Chroesjtsjow prees omdat hij geen gevolg gaf aan zijn eigen ultimatum, dan was dit voor talrijke leidende Russen juist een argument tegen hem; hij had het niet zover moeten laten komen.
Zijn eigengereid optreden in de buitenlandse politiek wordt nu geïllustreerd met het feit, dat hij tijdens zijn jongste bezoek aan de VAR in mei '64 president Nasser benoemde tot Held van de Sovjet Unie zonder daarover met het presidium te hebben overlegd en met de verwijzing naar de semi-diplomatieke reizen van zijn schoonzoon, Adzjoebei o.a. naar Bonn, waar hij voorbereidingen trof voor het bezoek aan Chroesjtsjow aan de W.-Duitse Bondsrepubliek in 1965; hiermee wordt dan tevens een geval van nepotisme aangeduid. Al deze grieven waren aanwezig, maar blijkbaar nog niet voldoende om maatregelen te nemen.
Het Chinees-Russisch conflict heeft waarschijnlijk de doorslag gegeven. Men heeft hier vooral kritiek uitgeoefend op de tactische aanpak door Chroesjtsjow; of de nieuwe leiders streven naar een betere verstandhouding met Peking en zelfs naar een volledige verzoening is nog steeds onzeker, maar de wijze waarop Chroesjtsjow de kwestie wilde oplossen n.l. door te blijven streven naar een voorbereidende conferentie in december a.s. ondanks talrijke waarschuwingen en het daarbij geleden échec, daar slechts 12 uitgenodigden verklaarden te komen en 4 uitdrukkelijk weigerden, terwijl anderen zich tot nu toe niet uitspraken, dreef de zaak langzaam op de spits. Toen daarna en in verband hiermee de voor Moskou erg onaangename publikatie van het z.g. testament van de overleden Italiaanse communistenleider Togliatti volgde, besloot men in Moskou de partijleiding te wijzigen met het bovenvermelde resultaat.
Men verwacht niet, dat Brezjnew en Kosygin het lang zullen uithouden; men meent, dat andere figuren op de achtergrond zijn gebleven en men noemt dan de partij-ideoloog, Soeslov, en de huidige president, Mikoyan, maar wij zullen moeten afwachten of deze speculaties juist zijn. Voorlopig verwacht men geen grote wijzigingen in de buitenlandse politiek der Sovjet Unie; haar ambassadeurs in de Westerse hoofdsteden hebben overal de verzekering gegeven, dat de politiek van vreedzame coëxistentie zou worden voortgezet. Opmerkelijk is, dat in Westerse kringen de gebeurtenissen in Moskou kalmer zijn ontvangen
| |
| |
dan in communistische kringen. In de laatste ontstond er onmiddellijk grote deining, zowel in Joego-Slavië, Polen en Hongarije als in de communistische partijen in Italië en Frankrijk. Men vreesde kennelijk een poging van Moskou om de partij-discipline te versterken, d.w.z. om het gezag van de Russische leiding over de gehele communistische wereld te herstellen. Wij geloven, dat de reacties in deze landen op het gebeuren in Moskou alleen al bewijzen, dat zoiets onmogelijk is; het was toch in 1953 totaal ondenkbaar geweest dat de Italiaanse communisten een delegatie naar Moskou zouden hebben gezonden om nadere inlichtingen over de gebeurtenissen rond de dood van Stalin of in 1957 rond de uitstoting van de anti-partij-groep Malenkow, Molotow en Kaganowitsj; nu eist men in Italië zelfs, dat Chroesjtsjow zijn visie op het gebeuren voor de televisie zal kunnen geven, een eis, die overigens ook door de Secretaris-Generaal van de VN, Thant, werd gesteld. Zouden wij dan werkelijk volledige opening van zaken krijgen? Niet alleen de Italiaanse, ook de Franse, Oostenrijkse en Deense partijen stuurden delegaties naar Moskou om inlichtingen en de verontrusting in de communistische wereld was ook voor Moskou blijkbaar zo ernstig, dat de nieuwe B. en K. haastig naar de Russisch-Poolse grens reisden om in een onderhoud met Gomulka te verzekeren, dat alles bij het oude zou blijven. Zij kunnen zich de weelde van een weg terug niet meer veroorloven; van Tito wisten zij allang, dat hij niets voelde voor de leiband van Moskou, maar ook Roemenië en Hongarije voelden zich vrijer onder Chroesjtsjow en wensen deze vrijheid niet meer af te staan; verschillende Oostelijke staten vragen nu zelfs om verder te gaan op deze weg naar vrijheid; Togliatti's polycentrisme heeft meer aanhangers dan de vroegere monolithische eenheid. En wat hier nationaal plaats heeft: drang naar grotere nationale vrijheid, schijnt in Rusland zelf steeds meer vertaald te
worden in drang naar grotere persoonlijke vrijheid.
Geeft men de nieuwe Russische leiding geen erg lange levensduur, dat is ook het geval met de nieuwe Engelse regering. Op dezelfde dag waarop het grote nieuws uit Moskou kwam, koos Engeland een nieuw Lager Huis. Na 13 jaren conservatief bewind bleven de kiezers wel afkerig van een conservatieve regering, maar spraken zij zich niet uit voor een labour-bewind. De laatsten haalden wel een meerderheid in het Lager Huis, maar deze is de kleinste die ooit is voorgekomen, n.l. 4 zetels op de gezamelijke conservatieven en liberalen, resp. 317 tegen 304 plus 9. Als enkele labour-ministers naar een internationale conferentie moeten of een klein griep-epidemietje Wilsons partij treft, lijdt het kabinet een nederlaag. De eigenlijke winnaars zijn de liberalen, die hun stemmen-aantal bijna verdubbelden, maar tengevolge van het heersende districtstelsel slechts 4 zetels wonnen; bij het in ons land vigerende stelsel van evenredige vertegenwoordiging zouden zij 65 zetels hebben gehad en waren zij op de wip komen te zitten, daar procentsgewijze labour slechts 44,2% verkreeg tegen de conservatieven 43,4%, hierbij natuurlijk uitgaande van de veronderstelling, dat er slechts drie partijen zouden zijn, hetgeen overigens wel niet het geval zou zijn geweest.
Wilson heeft onmiddellijk een regering gevormd, maar hij kan zich slechts staande houden - en dan nog met veel moeite - als permanent alle ziekenauto's klaar staan om zijn partijgenoten naar het Lager Huis te vervoeren. Bij de samenstelling heeft hij er voor gezorgd, dat alle ‘vleugels binnen zijn partij
| |
| |
aan hun trek kwamen, zodat zij niet in staat zijn te rebelleren tegen de partijleiding. Toch zal hij uiterst behoedzaam moeten optreden; labour heeft het herhaaldelijk gehad over de hernationalisatie van de staalindustrie en men heeft zich afgevraagd of Wilson deze knuppel onmiddellijk in het hoenderhok zou durven gooien, daar hij hiermee de zaken terstond al uiterst scherp zou stellen. In de troonrede van vandaag heeft hij het inderdaad aangedurfd en daarmee meteen de voltallige oppositie tegen zich opgeroepen, misschien omdat hij meent te kunnen profiteren van de moeheid bij de conservatieven. In elk geval kan men in Engeland nu al weddenschappen afsluiten op de levensduur van het kabinet; optimisten geven het hoogstens twee jaren, andere optimisten nog geen half jaar. De conservatieven zullen echter enige tijd nodig hebben om uit te rusten en vooral om interne moeilijkheden tot een oplossing te brengen, bv. wie de toekomstige leider van de partij zal worden, want men acht Home toch niet de geschikte man om de partij te vernieuwen of te verjongen.
Labour is zijn politiek op economisch terrein begonnen met een verhoging van de invoerrechten met 15%; de regering kondigde deze maatregel aan als tijdelijk, later verduidelijkt als voor hoogstens een jaar, en bedoeld om de betalingsbalans weer in evenwicht te brengen. Er is haar voor de voeten geworpen, dat in deze tijd, waarin zowel de Kennedy-ronde als de politiek van de EEG er op is gericht de tarefiefmuren te slechten, Engeland zich isoleert en er beter aan had gedaan om de eigen produktie op te voeren en de uitvoer te stimuleren. Als Wilson hiermee de invoer uit de EEG-landen wilde afremmen, moet hij toch bedacht hebben, dat door deze maatregel ook de partners van de EVA worden getroffen, zodat hij zich ook van die club distancieerde. Dit alles klopt ook niet helemaal met de mededeling, dat Wilson de deur naar Europa niet heelmaal had dichtgegooid, zoals eerder door de minister van buitenlandse zaken, Walker, was verklaard. Voor de laatste moet overigens nog een zetel in het Lager Huis worden georganiseerd, daar hij in zijn kiesdistrict is verslagen.
Op 16 oktober bracht Peking zijn eerste atoombom tot ontploffing. Deze gebeurtenis was verwacht en betekent natuurlijk niet, dat China nu reeds een volwaardige atoommacht is; het zal nog jaren duren voordat een enigszins belangrijk aantal bommen is geproduceerd en men beschikt over de middelen om deze te vervoeren. De ontploffing is eerder van politieke betekenis en Mao heeft dan ook terstond een oproep gericht tot alle landen voor een ontwapeningsconferentie om te spreken over een algeheel verbod en vernietiging van alle kernwapens; de Verenigde Staten hebben bereids langs een omweg duidelijk gemaakt geen interesse te hebben. Het zal voor Washington echter moeilijker worden om Peking uit de V.N. te weren; de Gaulle heeft al opgemerkt, dat de vijf mogendheden die nu over de atoombom beschikken, dezelfde zijn die oor-spronkelijk waren genoemd als permanente leden van de Veiligheidsraad; en al vinden de niet-gebonden landen de ontwikkeling van China tot atoommacht misschien geen reden tot juichen, hun aandrang om het toe te laten tot de V.N. zal zeker sterker worden.
Zal een volkomen nieuwe regering onder Goldwater dan hebben te beslissen, of blijft Johnson? Alle nieuwe opinie-peilingen geven Goldwater geen schijn van kans; laten wij hopen, dat zij op 3 november gelijk krijgen.
2-11-'64
J. Oomes
| |
| |
| |
België
De gemeenteverkiezingen van 11 oktober zijn voor de binnenlandse politiek in haar geheel veel belangrijker geweest dan voorzien was. De achteruitgang van de twee regeringspartijen was zo afgetekend, dat de regering en de partijleidingen gedwongen zijn ernstig rekening te houden met de mogelijke oorzaken van hun nederlaag. In Vlaanderen viel vooral de verrassend snelle vooruitgang van de Volksunie te noteren; in de hoofdstad grote winst voor de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang; in Wallonië eveneens ruime liberale successen, en een gevoelige vooruitgang van de communisten, al dan niet verbonden met Wallingantische pressiegroepen. De politieke kaart van België werd er door gewijzigd. Wel bewaren de twee grootste partijen een ruime rekenkundige meerderheid, maar de uitslagen van de gemeenteverkiezingen zullen hen tot wijzigingen in hun politieke strategie en tot een herziening van hun actieprogramma's dwingen.
Er zijn gemeenten in Vlaanderen waar de C.V.P. ineens ⅓ van haar kiezers verloren heeft ten voordele van de Volksunie. Deze verschuiving deed zich vooral voor in gemeenten waar de C.V.P. in het schepencollege vertegenwoordigd was, maar elders was het verlies vaak al even groot; slechts daar waar ze een kartel gesloten had met de Volksunie kon ze haar stellingen integraal behouden of nog verstevigen. Het is dan ook nutteloos de oorzaken van de C.V.P.-nederlaag in Vlaanderen te willen verdoezelen: het is wel degelijk het Vlaamse beleid van de C.V.P. dat door vele Vlaamse kiezers veroordeeld werd. Een deel van het kiezerskorps dat zijn vertrouwen tot nog toe aan de Volksunie en vroeger aan de Vlaamse Concentratie onthield, heeft zich deze keer duidelijk afgewend van de C.V.P.
In Brussel en in Wallonië liggen de verhoudingen weer anders. Daar werd de rush van de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang veroorzaakt door het sociaal-economisch beleid van de regering. Vele katholieke burgers achten dit beleid te syndicalistisch, te zeer gericht tegen de materiële belangen van de handel, de middenstand en de vrije beroepen.
De C.V.P. werd daarenboven verlaten door vele Franssprekende Brusselaars die menen dat de taalwetgeving van de regering Lefèvre te gunstig is voor de Vlamingen. En omgekeerd, precies uit de tegenovergestelde overweging, door een aantal Vlaamsbewuste Brusselaars. Vóór de oorlog is zelfs een zo geacht Vlaamsnationaal politicus als Borginon er nooit in geslaagd een gemeentelijk mandaat te veroveren, nu echter behaalde een Vlaamsnationale lijst 5,02% van de stemmen en een zetel in de gemeenteraad. Als het waar is dat Brussel voor ¾ door Franssprekenden bewoond wordt, benadert het door de Vlaamsnationale lijst bereikte percentage gemakkelijk de 12 tot 13% van de voor haar bereikbare stemmen, en dat is dan hetzelfde (of nog meer) als wat in het Antwerpse behaald werd.
Nadat de eerste verrassing voorbij was, begon elke partij de uitslagen te analyseren. In Vlaanderen schijnt de Vlaamsnationale politieke factor voor het eerst sedert twintig jaar opnieuw een afzonderlijke rol te spelen. Het is moeilijk uit de resultaten van de gemeenteverkiezingen algemeen geldende conclusies te trekken. De Volksunie heeft bij voorkeur in plaatsen waar ze zich het sterkst
| |
| |
voelde, aan de verkiezingen deelgenomen. Daarom is het wetenschappelijk-statistisch niet juist, de door haar behaalde percentages te veralgemenen tot het hele Vlaamse kiezerskorps. De uitslagen van de komende verkiezingen voor Kamer en Senaat kunnen niet berekend worden door extrapolatie van de gemeentelijke uitslagen. Voorlopig schijnt het Vlaamsnationalisme zich het gemakkelijkst te ontplooien in de grotere centra van het Vlaamse land. Op het platteland, waar het tussen de twee wereldoorlogen zijn stevigste en bestendigste voedingsbodem had gevonden, gaat thans minder om dan te Antwerpen, te Gent of te Brussel. In West-Vlaanderen en Limburg vindt de Volksunie in ieder geval de stemmen en de leidende figuren niet die de Frontpartij of het V.N.V. er destijds vonden. Vermoedelijk voltrekt er zich een bewustzijnsver-schuiving in de dichter bevolkte Vlaamse centra. Maar dit is slechts een hypothese.
Wat er ook van zij, het feit dat tienduizenden Vlamingen niet meer op de C.V.P. maar op de Volksunie gestemd hebben - ofschoon deze jonge partij over weinig communicatie- en propagandamiddelen beschikt en organisatorisch slechts een rudimentaire vorm heeft - moet de leiding van de C.V.P. tot nadenken stemmen. De oorzaken van haar nederlaag zijn in Vlaanderen totaal anders dan te Brussel en in Wallonië. Indien de C.V.P.-leiding tegenmaatregelen gaat nemen, dan zullen die dus anders moeten zijn in het Vlaamse en in het Waalse landsgedeelte. Naast nationaal-volkse motieven zijn er ook andere politieke en sociaal-economische spanningen in het spel. De partijleiding staat dus voor een moeilijke taak. Ze lijkt tot nog toe gevoeliger te zijn voor haar nederlaag te Brussel, en dat maakt haar dan weer minder toegankelijk voor de alarmkreten die haar vanuit haar Vlaamse vleugel allicht bereikt hebben.
Vooralsnog hebben de twee verliezende partijen de rangen gesloten en hun solidariteit op regeringsvlak sterker beklemtoond dan ooit tevoren. Misschien hebben de C.V.P. en de B.S.P. zelfs de neiging om te veel waarde te hechten aan het louter rekenkundige aspect van hun meerderheid. Zelfs indien de komende verkiezingen voor Kamer en Senaat een electoraal Waterlo worden, zijn ze numeriek nog altijd in staat samen verder te regeren. Dit zijn concrete aspecten waarvoor beroepspolitici steeds gevoelig zijn. In ieder geval heeft de C.V.P.-leiding aan haar Vlaamse leden het wachtwoord gegeven op gemeentelijk vlak om het even met welke andere partij samen te gaan als het maar niet de Volksunie is. Deze weigering van de C.V.P.-leiding om de Vlaamsnationale psychologisch-politieke factor als een werkelijkheid te aanvaarden is misschien maar voorlopig en te verklaren door een eerste ontmoediging en verbittering.
Er werden echter ook andere reacties opgevangen. Indien de C.V.P. in Vlaanderen het verloren terrein wil heroveren, dan moet ze vóór de komende verkiezingen minstens de zetelaanpassing door het parlement halen. En dan een zetelaanpassing zonder discriminerende voorwaarden tegen Vlaanderen. Indien de drie traditionele partijen een project van grondwetsherziening aan het Vlaamse publiek opdringen dat volstrekt niet strookt met sommige duidelijk uitgedrukte Vlaamse desiderata, dan zal een Vlaamsnationale partij in de komende verkiezingen minstens de thans veroverde stellingen behouden - hoe gering de samenhang in de Volksunie, en meer bepaald bij haar leiding, wellicht ook is. Dit zijn prognoses die men uit de Vlaamse pers kon distilleren.
Naast de wenselijkheid van een standvastiger Vlaams beleid op regerings- en parlementair vlak, hoorde men in de C.V.P. ook de vooralsnog schuchter gefor- | |
| |
muieerde wens naar meer autonomie van de Vlaamse vleugel. Door de geleden nederlaag zijn de federaliserende tendensen in de Vlaamse C.V.P. sterker geworden. Er zijn C.V.P.-ers die alvast de innerlijke structuur van de partij willen omzetten in twee autonome vleugels, zodat de Vlaamse politieke wil en het Vlaamse actievermogen zich met meer vrijheid zouden kunnen uiten binnen de partij. Dit zijn symptomen die men reeds enkele dagen na de gemeenteverkiezingen heeft kunnen waarnemen.
Voor de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang is vooral de te Brussel behaalde uitslag van groot belang voor haar invloed op de nationale politiek. Zelfs indien de P.V.V. in andere gewesten geen verdere vooruitgang zou boeken, is haar meesterschap in het Brusselse reeds voldoende om bij de uitwerking van een globale Belgische politiek een invloed uit te oefenen die door de C.V.P. en de B.S.P. niet kan genegeerd worden. Dit aspect van het nieuwe politieke profiel is voor de Vlamingen niet voordelig. Maar er is ook een wisselwerking waarmee Brussel rekening zal moeten houden. Nu de hoofdstad zo massaal een begin van gematigde taalwetgeving heeft afgewezen, moet niet te veel gerekend worden op een voortduren van enige Vlaamse goodwill tegenover Brussel. Brussel kan zijn ontplooiing als hoofdstad en zijn ambities als Europese stad niet doelmatig verzekeren indien de Vlamingen het daarmee niet eens zijn. Wat dit betreft is het laatste woord nog lang niet gezegd.
Naast een versteviging van traditioneel-Belgisch gezinde krachten is er trouwens ook een vooruitgang van het federalistische denken merkbaar. De B.S.P. in Wallonië zal nog dikwijls het federalistisch-communistische tweespan op haar wegen ontmoeten. Trouwens ook in Vlaanderen zijn de uitslagen van de B.S.P. over het algemeen niet schitterend. De ontwikkeling van de tertiaire sector, de bediendenwereld en de zone der geschoolde arbeiders gaat in Vlaanderen gepaard met een verhoogd intellectueel peil van de socialistisch georganiseerden of socialistisch-voelenden. Om geestelijk contact te houden met de nieuwe structuur van het socialisme in Vlaanderen, zal de B.S.P., net zo goed als de C.V.P., programma en methodes dienen te herzien, ook al is de invloed van de Volksunie veel groter in de richting van de C.V.P. dan van de B.S.P. Het is tenslotte ook gebleken dat vele leden van vakbonden die hetzij tot de C.V.P., hetzij tot de B.S.P. behoren, hun stem niet automatisch uitbrengen op de C.V.P. of de B.S.P. Ook hier lijkt er in de wereld van bedienden en beambten een Vlaamsnationale gisting te bestaan.
Afgezien van elke prognose schuilt er in de uitslagen van de gemeentelijke verkiezingen een bemoedigend aspect. Indien de twee grootste partijen aansturen op een soort eenheidspartij-met-twee-vleugels, die samen alle politieke macht tot zich trekken, dan zullen zij daar niet gemakkelijk in slagen. Ook de grote partijen die alle communicatiemiddelen beheersen - de radio, de T.V. en de dagbladpers zijn werkelijk niet in handen van de groepen die in Vlaanderen veel terrein veroverd hebben op 11 oktober - en die de leiding hebben van sociaal-economische organisaties met een feitelijk monopolie-karakter, ontsnappen niet aan het oordeel van het kiezerskorps, en weten niet bij voorbaat of zij gevolgd worden. Zelfs het prestige dat de grote partijen menen te kunnen monopoliseren dank zij ministeriële en andere belangrijke mandaten en invloeden, is niet onaanvechtbaar.
| |
| |
De fundamenten van de macht der twee grote partijen en van hun nevenorganisaties zijn door de gemeenteverkiezingen niet geschokt. Zonder hen kan geen politiek gemaakt worden, ook niet in Vlaanderen. Maar hun evolutie zal voortaan niet meer bepaald worden door wat ze zelf willen of wensen. Ze worden voortaan meer beïnvloed door sterker geworden oppositionele factoren waarvan er sommige in de eerste plaats gevoed worden door een verhoogd volks-Vlaams bewustzijn.
Tenslotte dient nog de vraag gesteld te worden in welke mate de gemeentelijke factoren ‘in se’ invloed gehad hebben op de verkiezingsuitslagen.
In een stad als Antwerpen, waar de C.V.P. zich jarenlang in het schepencollege had laten vertegenwoordigen door mandatarissen waarvan er enkele klaarblijkelijk niet voor hun taak berekend waren en die afbreuk deden aan het prestige van een grote partij, werden vele stemmen verloren. Maar in andere steden waar de C.V.P. met bekwamere personen had bestuurd of waar niet met Antwerpse nonchalance de algemeen-zedelijke quotering genegeerd werd, werden eveneens verliezen geleden.
De wisselwerking tussen factoren van de algemene landspolitiek, het gemeentelijke beleid en de persoonlijke waarde van de mandatarissen blijft ook in deze tijd van ‘political science’, en van sociologische en statistische enquêtes een moeilijk te ontcijferen complex.
2-11-1964.
H. De Bruyne
|
|