| |
Boekbespreking
Godsdienst
Bussche, H. Van den, Het Evangelie volgens Johannes. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1964, 96 pp., F. 48.
Reeds vroeger had Schr. in zijn vierdelige commentaar op Johannes de vernieuwde interpretatie van het vierde Evangelie in het bereik van talloze lezers gebracht. Dit boekje wil de lezer nog iets meer tegemoet komen. Na een beknopte inleiding op het Evangelie volgen de verschillende pericopen elkaar op, telkens voorafgegaan door enkele regels toelichting (plaats in de algemene structuur van het Evangelie, zin van de pericope). De vertaling is die van de reeds vermelde commentaar, waarop dit boekje een zeer geschikte inleiding blijkt te zijn.
J.M. Tison
| |
Het Nieuwe Testament met commentaar. 3. J. Schmid, Het Evangelie volgens Lucas. - Patmos, Antwerpen, 1963, 443 pp., 1 krt., geb. de 11 dln.: 3.500 F.
In de inleiding op deze commentaar van het evangelie volgens Lucas handelt J. Schmid, helder en beknopt, over de persoonlijkheid van Lucas, de behandeling door Lucas van zijn bronnen, de literaire en theologische eigen aard van het Lucas-evangelie, de lezerskring en doel van het derde evangelie. De tekst zelf wordt, deel na deel, besproken vooral om het verband met de andere synoptici te belichten. Sommige kwesties worden langer besproken: eigen aard en historische waarde van de kindsheidgeschiedenis bij Lucas, de heilige Geest in de synoptische overlevering, de naastenliefde in het evangelie, Jezus en het gebed, Jezus en het lijden. Opvallend duidelijk, zonder van het essentiële af te wijken, wordt ieder van deze thema's behandeld. Treffend is de tegenstelling, die Schmid laat opmerken tussen de opvatting over het lijden bij de Joden, de Grieken en Jezus zelf. Vele teksten uit het evangelie, die op zichzelf niet onmiddellijk duidelijk zijn, worden belicht in functie der zeden en gebruiken van het Jodendom, hun historische achtergrond en de verwachtingen van het Oude Testament. - Dit is dan reeds het derde deel der vertaling van het ‘Regensburger Neues Testament’. Alhoewel deze uitgave typografisch zeer goed verzorgd is, toch moet worden aangestipt dat er nog steeds tamelijk veel zetfouten in de tekst voorkomen.
R. D'hont
| |
Dheilly, J., Dictionnaire biblique. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1964, 1300 pp., 4 tab., 9 krtn., geb. F. 350.
Bondig de talloze inlichtingen samenbrengen die voor een beter begrip van de Schrift dienstig kunnen zijn: dat is de bedoeling van dit werk, en dit lijkt op het eerste gezicht haast een uitdaging. De lezer zal er i.v.m. de Bijbel de gewenste informatie vinden omtrent geschiedenis en aardrijkskunde, mensen en instellingen, archeologie, literaire kritiek en geschriften (bij elk canonisch geschrift wordt de aanwending van de teksten in de liturgie vermeld). Bovendien behandelt S. een 250 bijbel-theologische termen, en gaat van een twintigtal thema's de ontwikkeling in de Bijbel na (b.v. kennis, woestijn, vuur, licht, Pasen, zonde). In een werd dat alomvattend wil zijn in zijn
| |
| |
opzet en toch gemakkelijk hanteerbaar moet blijven, is het fataal dat een aantal technische en theologische termen onvolledig worden uitgewerkt (zo b.v. Rédaction, Onction in het N.T.). Het boek is overigens niet voor specialisten geschreven: wie spoedige, en te gelijk heldere en betrouwbare informatie verlangt over om het even welk bijbels onderwerp, zal dit consultatiewerk dankbaar ter hand nemen. Bijzonder aanbevolen voor Bijbelgroepen.
J.M. Tison
| |
Donck, Kan. E. van der, In de dienst van het Woord. - Heideland, Hasselt, 1964, 32 pp., F. 40.
De gelovigen, vooral zij die de priester aan het altaar als lezer bijstaan, zuller Kan. Van der Donck, de secretaris van de Limburgse diocesane commissie voor liturgische zielzorg, erkentelijk zijn voor deze brochure. Zij zullen er behartigens-waardige richtlijnen vinden in verband met het eigenlijke voorlezen over het verschil tussen luid spreken en schreeuwen, over houding, ademhaling en gespierde zegging, over de rustpauzen, accenten, algemene toon en zelfs tot over de gelaatsuitdrukking toe. Niet minder welkom zullen de twee andere hoofdstukken zijn: het eerste over het belang van de schriftlezing tijdens de eucharistieviering, het tweede over het ontstaan van de woorddienst. Zij die bij het Duits nationaal liturgisch congres van Mainz geraakt zijn geworden door de heftige waarschuwing van de Weense zielzorger Mayer, om na wellicht ‘liefdeloze hostie-eters’ te zijn geweest toch ook geen ‘liefdeloze luisteraars van het Woord’ te worden, zullen deze brochure aanbevelen en verspreiden.
S. De Smet
| |
Deiss, Lucien, Aux sources de la liturgie. - Ed. de Fleurus, Paris, 1964, 232 pp., ing. NF. 13.
Na Les Pères apostoliques en Hymnes et prières des premiers siècles, verschijnt dit boek als derde in de reeks ‘Vivante Tradition’. Het bevat een verantwoorde keuze van liturgische teksten en bronnen van de aanvang af tot aan de 4e-5e eeuw: het Instellingsverhaal volgens de traditie der Synoptici en van de Eerste Korintiërbrief; het eucharistisch gebed van de ‘Apostel’ der Didachè die de viering nog kende in het kader van een joods-christelijke maaltijd; het getuigenis van Justinus, de eerste monografie over het christendom met o.m. inlichtingen over de wijze waarop de nieuwe godsdienst het doopsel toediende en op zondag liturgische bijeenkomsten hield waarvan de eucharistie het hoogtepunt vormde; de Traditio Apostolica van Hippolytus, een document van uitzonderlijke waarde die het liturgisch leven tekent in de kerk van Rome bij de aanvang van de derde eeuw; nog uit dezelfde periode: de Didascalia der Apostelen, afkomstig uit Syrië, en het Euchologion van Serapion, een bisschop van Neder-Egypte; de anaphora van Addeus en Mari (3e of 5e), de Papyrus van Straatsburg (4e eeuw) en de Constitutiones Apostolicae (4e eeuw), een der belangrijkste liturgische compilaties uit de vroege Kerk; en ten slotte het Euchologion van Der Balizeh, dat meer dan duizend jaar verloren lag in een klooster van Opper-Egypte. Al deze teksten zijn met zorg ingeleid en van de nodige noten voorzien. Verder bevat het aanhangsel, naast enkele epigrafische teksten met betrekking tot het doopsel, een tamelijk uitvoerige bronnenopgave met beredeneerde bibliografie, een lijst van bijbelreferenties en een kostbare analytische tafel.
S. De Smet
| |
Rynne, Xavier, Brieven uit Vaticaanstad. - (Ambo), De Fontein, Utrecht, 276 pp., f 9,75.
Het is toe te juichen, dat van het intussen reeds beroemd geworden boek Letters from the Vatican een Nederlandse vertaling is verschenen. Niemand kan met zekerheid zeggen, wie de auteur is, maar wel staat vast, dat hij met grote eerlijkheid en wijsheid de eerste sessie meebeleefd en overdacht heeft. Wanneer we nu op die periode terugzien, blijkt dat het Concilie intussen heel wat voortgang gemaakt heeft. Het zal ons daarom benieuwen, hoe schrijvers oordeel in zijn vervolgboeken zal zijn.
R.S.
| |
Congar, Y. e.a., Konzilsreden. - Benzinger-Verlag, Einsiedeln, 1964, 220 pp., ing. DM. 9.80.
Op het einde van de tweede zitting van het oecumenisch concilie publiceerden de theologen Y. Congar, H. Küng en D. O'Hanion een selectie uit de tussenkomsten van vooraanstaande concilievaders. De teksten werden gerangschikt rond vier hoofdthema's, door paus Paulus VI in zijn openingstoespraak aangegeven: het kerkbegrip, de vernieuwing van de Kerk, de eenheid van de christenen en tenslotte de dialoog met de wereld. Alleen de interventies van vertegenwoordigers van de meer open richting werden
| |
| |
opgenomen. Vele lezers zullen de uitgevers dankbaar zijn omdat ze nu over de haast volledige tekst van de tussenkomsten kunnen beschikken en zich zo een oordeel vermogen te vormen over de evolutie van het tweede Vaticaans Concilie.
L. Braeckmans
| |
Beirnaert, L., Expérience chrétienne et psychologie. - Edit. de l'Epi, Paris, 1964, 440 pp., ing. NF. 24.
Pater Beirnaert heeft zich als het ware gespecialiseerd in de studie van de verhouding tussen psychologie - dieptepsy-chologie vooral - en religieuze ervaring. Een twintigtal van zijn voornaamste artikelen, her en edr over tijdschriften verspreid, heeft hij in deze bundel rond vier hoofdthema's gegroepeerd: psychologie als pastoraal contactmiddel; psychologie als onderscheidingstoets van het authentieke en onauthentieke in geestelijk leven en volmaaktheidsbestreving; verhouding tussen dieptepsychologische theorieën en christelijke wereldbeschouwing; de psychologische component tenslotte van de godsontmoeting in gebed en sacrament. Verschillende van deze artikelen behoren tot het beste wat over het onderwerp geschreven werd. Beirnaert verstaat de moeilijke kunst te vulgariseren zonder neer te halen. En vooral: nergens gaat de psycholoog zijn bevoegdheid te buiten; steeds maakt hij eerbiedig halt voor de drempel van mysterie en begenadiging, zonder ooit de eerlijkheid van zijn psychologisch vorsen geweld aan te doen. Dit zeldzaam evenwicht maakt zijn boek tot een kostbare wegwijzer voor opvoeders en zieleleiders.
L. Monden
| |
Marxer, Fr., Die inneren geistlichen Sinne. - Herder, Freiburg, 1964, 208 pp., ing. DM. 19.80.
Het kan moeilijk anders dat de 19e eeuwse spiritualiteit afwijzend stond tegenover de ‘applicatio sensuum’ in de Geestelijke Oefeningen van Ignatius. Deze aangelegenheid was veel meer een bron van discussie en debat dan een inleiding tot hoger gebed. De vijfde annotatie van Ignatius ‘gustare ac sentire res interne’ alsook de oefening over de hel zijn de aanleiding geweest tot deze exhaustieve studie van Fridolin Marxer. In plaats van eindeloos te boren op een paar gegevens, onderzoekt hij het hele oeuvre van Ignatius: Geestelijke Oefeningen, Constituties, Geestelijk Dagboek, Lotgevallen van de Zwerver en Brieven. Wat aan geestelijke doctrine daarin vervat ligt, laat de auteur verder belichten door de voorafgaande traditie, die bij de Alexandrijnen Clemens en Origenes een aanvang neemt, bij Bonaventura vooral een rijke ontwikkeling kent, en verder in de ‘Devotio moderna’ uitmondt. Met een diepgaande analyse der ‘sentidos espirituales’ poogt de auteur een theologische duiding te doen in het licht van een christelijke antropologie. Hier heeft hij duidelijk de theologische inzichten van Karl Rahner gevolgd en komt hij tot een actueel inzicht in de ignatiaanse spiritualiteit. Een voortreffelijk vocabularium met griekse, latijnse en Spaanse trefwoorden besluit deze studie.
J. Vanneste
| |
Lekeux, Martial, La dure montée. Vie héroïque de l'abbé Edouard Poppe. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1964, 304 pp., geïlL, F. 135.
De schrijver van dit boek overleed in oktober 1962; dit is zijn laatste groot werk, over de priester die hij al vroeger behandelde, met wie hij zich verwant voelde, over wie hij nu postuum getuigt. Martial Lekeux schrijft een eerlijke, getrouwe, levendige biografie: stap voor stap volgen we zijn held, zijn heilige die ook voor ons heilig is en ‘wonderen’ doet. En diens omgeving en werk staan met veel schakeringen aangegeven... Wij sluiten het boek; wij zoeken Gods wil bij deze zachte en zieke, durvende en ondernemende priester, tegelijk hostie en offeraar. En graag ontvingen we van iemand een synthetisch werk, dat in één beeld de mens en de priester Poppe zou weten te tekenen, de dichter en de stichter, de opvoeder en de leider, de Vlaamse heilige in de jaren na de eerste wereldoorlog.
Em. Janssen
| |
Emery, P.Y., Frère de Taizé, Het Bidden van Gods Woord. Vertaald door R. Schilling, nawoord van F. van Haaren, cisterciënzer monniken, Pax, 's Gravenhage, 1964, 83 pp., f 3,90.
‘La Méditation de l'Eglise’ was de titel die Eméry zelf koos. Dat was minder welluidend en minder affectief, maar duidelijk en recht op de man af. Wat Eméry geeft en wil geven, zijn eenvoudigweg raadgevingen voor de meditatie.
Zij zijn degelijk en goed. Een korte inleiding; dan 21 bladzijden over de strekking van de meditatie, voornamelijk over haar gerichtheid op de beschouwing; daarna nog eens 21 pagina's met praktische goede raad. De rest zijn nawoorden van anderen en noten. Het laatste nawoord
| |
| |
geeft een historische kennismaking met Taizé en een niet oppervlakkige theologische situering.
‘Méditation de l'Ecriture’ en ‘Introduction à la Retraite spirituelle’ (een vroegere studie van Eméry) met in beide een ignatiaanse klank die niet tot de titels beperkt bleef, de vertaling door katholieke nederlandse monniken en de overvloedige aanhalingen uit de heilige Schrift alsook uit Calvijn en Augustinus illustreren hoezeer Eméry's gedachten algemeen in de Kerk aanvaard zijn. Blijkbaar is het meditatiegebed een gebied waar de eenheid tussen de uiteenlopende spiritualiteiten en de uiteengelopen confessies bewaard bleef. Daarom rekent Eméry deze vertaling terecht tot de ‘tekens van de meer zichtbare en volle eenheid waartoe Hij ons roept’ (8).
Penning de Vries
| |
Leclercq, Prof. Jacques, Ecrits spirituels de Mère Marie-Gabrielle. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1964, 137 pp., F. 75.
Leclercq, Prof. Jacques, Uw wil geschiede. Getuigenis van Moeder Marie-Gabriel, Karmelites. - Desclée De Brouwer, Brugge-Utrecht, 1964, 200 pp., F. 96.
Het Nederlandse boek is de vertaling van het Franse (vertaling van een Moniale uit de Karmel te Drachten); beide brengen ons de geestelijke nota's van de Antwerpse Gabrielle de Ridder (1884-1960), die in 1906 Karmelites werd te Aalst. In 1921 stichtte ze de Karmel te Herentals; in 1934 reisde ze naar Portugal waar drie Karmels tot stand kwamen (Fatima, Porto, Crato); in 1954 kwam ze naar Herentals terug, waar ze in 1960 overleed. Haar geestelijke getuigenis moet bijna ‘jaarboek’ heten: met uitzondering van de laatste levensjaren behelst het weinig méér dan de aantekeningen bij de jaarlijkse retraite. Nergens blijft het bij de concrete levensomstandigheden stilstaan. Zuiver berust daarin het geheim van een uitverkoren ziel, die zich alleen toelegde op liefde, die zich aan God opdroeg en weer opdroeg, die beproefd en gezegend werd, van wie de genaden versluierd bleven en toch glansden... Met zo weinig mogelijk commentaar biedt Kanunnik Leclercq ons die teksten aan; persoonlijk zijn wij er van overtuigd dat veel vrouwelijke religieuzen, contemplatieve en andere, een soortgelijk verborgen en gezegend leven leiden. Deze herkennen zich, als ze deze bladzijden lezen; anderen ontdekken met vreugde een zieleleven dat zich, in soortgelijke maar gewijzigde omstandigheden, stellig heel dikwijls herhaalt. Waarin en waardoor de wereld diep wordt geraakt, wonderbaar gezegend.
E. Janssen
| |
Graef, Hilda, Mystieken van onze tijd. - Standaardboekerij, De Spaarnestad, Haarlem, 1964, 271 pp., f 10.50.
Dit boek bevat in 10 hoofdstukken de levensbeschrijvingen van 10 begenadigde mannen en vrouwen uit de laatste anderhalve eeuw; een korte inleiding over de titel van het boek gaat vooraf. De keus van de onderwerpen is prettig: naast zeer bekende figuren als Teilhard de Chardin en Charles de Foucauld maken we ook kennis met vrij onbekende personen; naast 6 religieuzen vinden we 4 leken; het zijn allemaal mensen, die volop ‘in het leven’ hebben gestaan. De verschillende levensschetsen zijn door een eenheid van stijl en aanpak verbonden, die men het best kan karakteriseren als bescheiden en pretentieloos; niet briljant of sprankelend, maar wel evenwichtig en verstandig. Soms doet een enkele zinsnede nog even denken aan heiligenlevens uit een voorbije tijd, maar over het algemeen vormt dit boek een geslaagd voorbeeld van moderne hagiografie.
P. v. Breemen
| |
Vidler, A.R., Traditional virtues reassessed. - S.F.P.C.K., London, 1964, 86 pp., 6 s. 6 d.
Vele benamingen van de traditionele deugden zijn uit de mode of uit de gunst geraakt. Zo o.a. het woord ‘stichting’. Maar het biedt veel stichting en verkwikking om op die zo schijnbaar verouderde traditionele deugden te reflecteren. Willen zij echter hun aantrekkingskracht herwinnen, dan moeten zij hergewaardeerd en opnieuw fris geschilderd worden en wel met een blik, die op het heden als op het verleden is gericht. Dit boekje bevat van elf anglicaanse auteurs bijdragen over onschuld, zachtmoedigheid, kuisheid, zedigheid, gematigdheid, vroomheid, gehoorzaamheid, voorzichtigheid, vaderlandsliefde, rechtvaardigheid en geluk. Deze opstellen verschenen reeds eerder als artikelen in het tijdschrift Theology van november 1961 tot augustus 1963. De bundel is een zeer lezenswaard en leesbaar boekje, dat niet alleen een vals beeld van de deugden corrigeert, maar aantoont, dat ware deugd, vrucht van de H. Geest, zichzelf aanbeveelt en dat de deugd uit zich aantrekkelijk is en daarom de mensen voor zich weet in te nemen.
P. Grootens
| |
| |
| |
Telder, B., Sterven.... waarom? (Over sterfelijkheid en onsterfelijkheid in Bijbels licht). - J.H. Kok N.V., Kampen, 1963, 174 pp.
Dit boek beoogt de vraag te beantwoorden: Is de dood met het stoffelijk organisme van de mens zelf gegeven? De wetenschap omtrent de mens biedt geen oplossing die bevredigt, de Bijbel zal ons het antwoord moeten geven, stelt de auteur. Na een kritische bloemlezing van schriftuurlijke beschouwingen concludeert dominee Telder, dat er geen bijbelse doodsproblematiek hoeft te bestaan, als we maar niet meer willen weten dan de Schrift ons zegt. Zulk een problematiek ontstaat alleen bij een onbijbelse antropologie. Tot zulk een antropologie behoort niet slechts het aannemen van een substantiële dichotomie maar ook het poneren van een dubbele bestaanswijze van een gestorven mens tot de dag van het laatste oordeel. De tussentoestand is Gods geheim! De auteur voegt hier nog aan toe, dat er in onze dagen op grond van een nieuw lezen en verstaan van de Bijbel een einde komt aan het dualistisch denken over de mens. Dat dit laatste ook omgekeerd zou kunnen zijn, m.a.w. dat het adualistisch denken in een (christelijke) antropologie het verstaan van de Bijbel beïnvloedt, neemt Telder niet in zijn overwegingen op. Deze reformatorische studie is stellig ook voor katholieke lezers belangwekkend, ook al zal het pastorale oogmerk van vertroosting in katholieke kring niet geheel tot zijn recht komen.
J.J.C. Marlet
| |
Godin, A., La relation humaine dans le dialogue pastoral (Bibl. d'études psycho-religieuses). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1963, 196 pp., ing. F. 120.
Godin, A., De menselijke relatie in de pastorale dialoog (Bibliotheek voor moraalpsychologie en moraaltheologie). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1964, 218 pp., ing. F. 96, geb. F. 130.
Reeds vanaf 1958 liet de auteur zeer gewaardeerde studies verschijnen in Nouveile Revue Théologique over de psychologische facetten van de dialoog tussen priester en gelovige. Deze artikelen werden, na herwerking, samengebundeld tot dit boek. Het wordt voorgesteld als een werkinstrument, waardoor de lezer zich kan bekwamen in luisterbereidheid en gepaste raadgeving. Daarom worden enkele belangrijke elementen van de gespreksrelatie, zoals overdracht, tegenoverdracht en verwerking van de overdracht met systematisch uitgewerkte voorbeelden geïllustreerd. Daarom werd er ook een hoofdstuk aan toegevoegd over de trainings- en supervisiegroepen. Tenslotte vormt dit boek door zijn uitgebreide kritische noten en literatuuropgave, waarin allerlei verwijzingen, inlichtingen en studieschema's worden verwerkt, een ware leidraad voor ieder die zich verder in de pastoraalpsychologie wil oriënteren. De auteur houdt het hierbij niet louter bij de Rogeriaanse niet-directieve methode, maar integreert ook, hoewel met veel nuancering, sommige meer directieve houdingen, en snijdt zelfs het probleem aan van de vermiddelende verwijzing naar Christus. Vooral de priester in de spreekkamer, maar ook al wie de menselijke ontmoeting in dialoog ter harte gaat, wete dat hem hier het beste werkinstrument geboden wordt dat momenteel verkrijgbaar is. - De Nederlandse vertaling door D.J. Hageman is keurig.
F. Cuvelier
| |
Siedl, O.C.D., Suitbert H., Qumran, Eine Mönchsgemeinde im Alten Bund. Studie über Serek Ha-Yahad. - Desclée & Co. 1963, (Teresianum, Roma, Piazza S. Pancrazio 5 A), 372 pp., D.M. 29.
Naast de vele wetenschappelijke werken over de Qoemraan-rollen is deze kritische studie van de Regel der Gemeenschap geenszins een overbodig werk. Integendeel, dit zuiver filologisch en ‘theologisch’ onderzoek van het handschrift I.Q.S. is een model in zijn soort door zijn wetenschappelijke nauwkeurigheid, systematische opbouw en volledige behandeling van het juist omschreven onderwerp. Het doet ons, meer dan andere onderzoekingen, doordringen tot het eigenlijke wezen van de Qoemraan-gemeente, zoals dit uit de overvloedige getuigenis van de tekst zelf naar voren komt. Daarom verklaart Schr. niet de achtergrond van de secte, doch houdt zich strict aan de tekst van de Regel met hier en daar een korte toespeling op het Damaskus-schrift. Persoonlijk hadden wij meer verwijzingen gewenst naar het syrisch monniksdom. Vanuit de ziel der Qoemraan-gemeente, nl. vanuit het totaal toegekeerd zijn tot God opent Schr. de weg naar het volledig en juist begrip van de middelen, vormen en geesteshouding dezer Gemeenschap, welke zich als enig doel gesteld had het zoeken van God in de Schrift, het gebed en de deugdbeoefening. Reeds door zijn indringende filologische methode om eerst de definitio nominalis van de verschillen- | |
| |
de benamingen en elementen van deze Gemeenschap diepgaand te ontleden geeft Schr. ons een duidelijk inzicht in het geheel, zodat wij grote verschillen met de huidige vertalingen kunnen beoordelen. In hun zelfstandig gebruik en met voorzetsels beduiden de woorden: raad, verbond, kring, muur, huis, orde, Israël, enz. de gemeenschap zelf met al zijn verschillende leden. Hier toont Schr. een volledig meesterschap van taalkennis, ontleding en beschrijving (overvloedig voer voor vakgeleerden). Als geestelijk doel komt uit de teksten naar voren het zoeken van God door de bron der Openbaring, bijbelse kennis van Gods normen (recht) en het spreken met God in gemeenschappelijk en privé-gebed. Deze middelen
voor gemeenschap en enkeling worden verder uitgebouwd in een zuivere analyse van de voornaamste deugden, waarbij God steeds als bron en voorwerp wordt belicht (kennis, liefde, rechtvaardigheid, sterkte, ootmoed, zachtzinnigheid). In deze ontleding bereikt Schr. een grotere zekerheid dan in de beschrijving der uitwendige structuur, waarin wij een gedegen ontleding zien van de grondprincipes (gehoorzaamheid, armoede, zuiverheid), van het bestuur en de tucht (priester-leken, ambten, graden, aanneming, straffen) en van de riten en gebruiken. Bij de onzekerheid van de tekst haalt Schr. de verschillende meningen aan, doch is zelf altijd zeer voorzichtig in zijn oordeel. Zo beslist hij niet in de kwestie van het celibaat en beschouwt hij het zogenaamde avondmaal als niets anders dan de maaltijd, waarbij de priester de zegen uitspreekt. In het licht van deze doorwrochte studie, welke veel tijd en geduld heeft gevraagd, zien wij b.v. de zwakheid van vele vertalingen. Het spijt ons daarom, dat Schr. geen aparte vertaling van de Regel heeft gegeven. Doch men kan het zelf doen, want ook de verschillende registers van bibliografie, zaken en namen en van elke verwijzing naar de Regel zelf zijn uitstekend bewerkt. Een zeldzaam goed werk, waarvan alleen degenen die het Hebreeuws machtig zijn, een volledig profijt kunnen trekken.
Olaf Hendriks
| |
Bro O.P., Bernard, Contemplative nuns speak. - Chapman, London, 1964, 286 pp., 30 sh.
Deze uitgave is een vertaling van een speciaal nummer van La vie Spirituelle (juli 1962). De resultaten van een enquête over het religieuze leven onder contemplatieve zusters worden hier verzameld en verwerkt. Zoals het gewoonlijk gaat bij enquêtes hangt de waarde ervan grotendeels af van de geformuleerde vragen en van degenen die ter beantwoording hiervan worden uitgenodigd. De hier voorgelegde vragen raken menigmaal het hart van het religieus leven als een mysterie; geen wonder dat de antwoorden heel vaak beneden de maat blijven bij gebrek aan voldoende theologische scholing.
W. Peters
| |
Moorman, John R.H., The Path to Glory. Studies in the Gospel According to Saint Luke. - S.P.C.K., London, 1963, 300 pp., 15 s.
Dit boek van de Anglicaanse bisschop van Ripon is, ondanks de ondertitel, niet als een studieboek bedoeld. We zouden het eerder een meditatieboek noemen. Het Evangelie van Lucas (in de ‘Revised Version’) wordt afgedrukt in 89 perikopen; elk daarvan wordt gevolgd door een korte toelichting en overdenking. Bijzonder diep of oorspronkelijk zijn deze commentaartjes niet; evenmin kan men zeggen dat Lucas' eigen visie en spiritualiteit goed tot hun recht komen. Het is eerder zo, dat het Evangelie van Lucas, vaak aangevuld met gegevens uit andere Evangeliën en uit de rest van het Nieuwe Testament, als een kapstok dient voor een aantal overwegingen over de persoon en het leven van Christus en over het christelijke leven. Dat gebeurt overigens in een sobere, beknopte en voor iedereen goed verstaanbare taal.
P. Ahsmann
| |
Ringgren, Helmer, Faith of the Psalmists. - Fortress Press, Philadelphia, 1963, XXII, 138 pp., $4.00.
Deze studie is een Engelse vertaling door de schrijver zelf van zijn oorspronkelijk Zweedse werk Psaltarens Fromhet (1957), aangevuld met zijn aantekeningen van voordrachten in het Engels uit 1955. Ook in de huidige titel moet Faith vertaald worden door vroomheid. Daar in 10 jaar tijd ook de psalmenstudie grote vorderingen heeft gemaakt brengt deze vertaling nu geen nieuws meer over de theorieën van Gunkel en Mowinckel. Dit werk heeft dan ook lang niet de waarde van zijn Israelitische Religion (1963) (cfr. Streven, juni 1964, p. 905). Schr. beschouwt de psalmen te uitsluitend als een vroomheid gevoed door de cultus en uitgedrukt in cultische handelingen. Voor alle psalmen is dit cultisch element niet te handhaven. Trouwens schr. geeft zelf toe,
| |
| |
dat de waarde der psalmen ligt in het feit dat zij het klankbord zijn van elke persoonlijke, diepmenselijke en godsdienstige ervaring (p. 114). Buiten deze polemiek om, welke in deze studie toch niet volledig wordt uitgesproken, geeft schrijvers verklaring der psalmen als zodanig ons een rijk inzicht in de piëteit der psalmisten, vooral wat betreft hun theocentrische vroomheid en hun begrip van God.
Olaf Hendriks
| |
Biografie
Jozef Muls herdacht (Keurreeks, 93). - Davidsfonds, Leuven, 1964, 274 pp., 27 ill, ing. F. 94, geb. F. 124.
Dit boek sluit aan bij het gedenkboek Jozef Muls (Diest 1942). Na een inleiding door Mgr. Van Waeyenbergh en een schets door Albert Westerlinck, laat het tal van medewerkers aan het woord, die de jeugdjaren oproepen, de veelzijdige activiteit, bepaalde vriendschapsbetrekkingen. Daar komen brieven van Léon Bloy bij, een schets door Anton van Duinkerken, de grafrede door Burgemeester Craeybeckx. Dan de bijgewerkte bibliografie, de voornaamste data uit het leven en zevenentwintig platen. Met vreugde begroeten wij deze publikatie. De generatie waartoe Muls behoorde (1882-1961), is groot geweest, en is nu voorbij. Veel moet worden opgetekend, of het gaat onherstelbaar verloren. Dit boek weet heel wat te bewaren.
Em. Janssen
| |
Lazzarini, Andrea, Paus Paulus VI, Leven en Persoon. - Paul Brand, Hilversum, Antwerpen, 1964, 182 pp.
Wanneer zo kort nadat iemand tot Paus gekozen wordt, een levensbeschrijving van hem verschijnt, is men een beetje huiverig, dat hier prijzende algemeenheden bij elkaar gezet werden die niet zo bijster karakteristiek zijn. Het boek van Lazzarini, red. van de Osservatore Romano, reeds eerder levensbeschrijver van Johannes XXIII, maakt aan die angst een einde door de zorgvuldige analyse waaraan het leven en de carrière van Montini worden onderworpen. Juist nu wij zo gemakkelijk, ten gevolge van de snelheid der communicatiemogelijkheden, er toe gebracht kunnen worden om een te haastig oordeel over uitspraken of handelingen van de Paus te vormen, kan deze schets van Paulus VI er toe bijdragen om zijn arbeid met begrip en vertrouwen tegemoet te treden. Het is een voordeel van deze Nederlandse uitgave, dat er een hoofdstuk aan toegevoegd is, dat de eerste maanden van het pontificaat behandelt en met name de programmatische rede die Paulus VI uitsprak bij het begin van de tweede sessie van het Concilie. Wat hij daar aankondigde, was een ware hervorming. Het is tekenend voor de man die in dit boek geschetst wordt, dat menigeen die na afloop van de tweede sessie teleurgesteld was, nu gaat zien, dat deze Paus geen draufgänger is die bruskeert, maar, met alle eerbied voor ieders mening, zijn gedachten en zijn wil weet door te zetten. Ons dit reeds in de loopbaan van Montini te hebben laten zien, is de verdienste van Lazzarini.
G. Adriaansen
| |
Krämer-Badoni, Rudolf, Ignatius von Loyola oder die grossere Ehre Gottes. - J.P. Bachem, Köln, 1964, 268 pp., D.M. 17.80.
De bekende Duitse letterkundige schrijver Krämer-Badoni is duidelijk getroffen geweest, toen hij zich in de H. Ignatius van Loyola ging inleven. Hij vroeg zich daarbij af, hoe het mogelijk is geweest, dat een man die uiterlijk zo gewoon deed, erin geslaagd is om aan de wereldgeschiedenis een andere wending te geven. En daarbij stootte hij op de uitzonderlijke gaven van geest en hart en tevens op de rijke begenadiging, waarmee Ignatius een volmaakt man Gods geworden is en tevens een hoogstbegaafd zielenkenner en zielenleider. Hierdoor heeft hij die ongehoorde invloed op zijn tijd en op de wereldgeschiedenis uitgeoefend. Men verwachte van dit boek geen levensbeschrijving in de gewone zin van het woord. Voor de opzet van de S. was het niet nodig dat hij alles tot in bijzonderheden verhaalde. Om de man Ignatius te leren kennen, laat hij hem aan de hand van zijn gedicteerde autobiografie zijn eigen leven vertellen: zo zien we Ignatius als de ontdekker van zichzelf en daarna als de mensenvisser. Voor de periode van het generalaat gebruikt de S. documenten die Ignatius in die functie heeft uitgevaardigd. Belangrijke passages worden door zeer treffende beschouwingen van de S. toegelicht. Voortdurend beklemtoont hij, dat Ignatius nog steeds hoogst modern is en de mensen van deze tijd nog immer aanspreekt en altijd nog leert hoe de tegenwoordige wereld uit haar dwalingen te redden is. De vertaling van de autobiografie is hier en daar zo vrij, dat men
| |
| |
bepaalde zaken niet in het origineel terugvindt. De behandeling van de Geestelijke Oefeningen kon mijns inziens nog wat meer ter zake zijn. Maar alles te zamen geeft deze levensbeschrijving een zeer boeiende kijk op de heilige, die het met zijn christendom ernstig nam en zich voor zijn Kerk volledig heeft ingezet.
P. Grootens
| |
Psychologie
Isambert, A., De opvoeding der ouders. - (Serie Mens en Medemens no. 53). Uitg. Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1964, 175 pp., f 4,20.
De oorspronkelijke tekst van dit werk verscheen in 1960 in Parijs. De uiteenzetting is een vrucht van ervaringen opgedaan op de school voor ouders en opvoeders aldaar, verrijkt met een uitgebreide studie van hetgeen elders over deze kwestie gedaan wordt en gepubliceerd is. Het grote belang dat er gemoeid is met steun aan de ouders om door een harmonisch gezinsleven en een verantwoorde opvoedingsmethode hun kinderen goede ontwikkelingskansen te bieden, behoeft weinig argumentatie, maar het wordt zeker geaccentueerd door de grote zorg welke er blijkens dit boek reeds aan besteed wordt. Van bijzondere betekenis achten wij de beschouwing over de psychologische problemen door de vorming der ouders gesteld, welke de kern vormt van het betoog van Isambert. Opmerkelijk is de grote evenwichtigheid, waarmee hij de verschillende kanten van de kwestie belicht. In een nawoord heeft M. Knoop de wel erg gebrekkige weergave van hetgeen in Nederland op dit gebied gebeurt, aangevuld. Dit boek verdient ruime belangstelling. Wij denken hierbij aan de pogingen om de samenwerking tussen school en gezin te bevorderen, aan het werk van de verenigingen voor ouders van gehandicapte kinderen. Misschien zou hier ook een kader gevonden kunnen worden voor de katechese van volwassenen, waarnaar in onze tijd gestreefd wordt.
J. Kijm
| |
Berg, Prof. Dr. J.H. van den, Leven in meervoud (Een metabletisch onderzoek). - Uitg. C.F. Callenbach N.V., Nijkerk, 1963, 319 pp., f 17,90.
In strijd met de gewoonte eerst een samenvatting te geven van de inhoud van het boek en daarna een instemmend of afwijzend commentaar, worde hier primair een lezersindruk geboden.
Recensents verwachtingen waren hoog gespannen, op grond waarvan hij met grote aandacht begon te lezen. De tekst boeide hem aanvankelijk zeer sterk, enerzijds door de meeslepende schrijftrant van de auteur, anderzijds door de rijkdom aan historische details welke typerend zijn voor de wijze waarop Van den Berg zijn gedachtengang stoffeert. Allengs wordt het procedé duidelijk: de schrijver heeft een vooropgezette idee en vindt argumenten daarvoor in de literatuur. Het vermoeden rijst dat deze literatuur - schier teveel voor één man om allemaal te lezen - selectief en tendentieus wordt gebruikt; het ‘negatieve’ materiaal wordt niet aan de orde gesteld. Dan verflauwt de aandacht en treedt leesmoeheid op; gecompliceerde constructies worden minder toegankelijk; het slot komt niet als verrassing maar als verlossing: ‘Wie vrij is is niet gelijk. Want wij zijn niet gelijk’. De conclusie is wat bewezen moest worden: Gelijkheid is een zaak van moeten. Ongelijkheid van vrijheid. Het leven in meervoud begon onder de leuze vrijheidgelijkheid, en kan - met alle (rampzalige) consequenties - verdwijnen als de ongelijkheid wordt erkend en aanvaard. Schrijvend langs metabletische lijnen nam Van den Berg allerlei fenomenen en gebeurtenissen onder de loupe, van de 18e eeuw tot nu. Ten tijde van de Franse Revolutie viel het bestaan van de enkele persoon uiteen, werd een gedeeld bestaan: het leven in meervoud was begonnen. De samenleving desintegreerde, deling van subject en object, van hand en arbeid, ontregeling, vervreemding, neurotisering. Ter illustratie van dit proces worden o.m. aan de orde gesteld: theorieën omtrent bewust-onbewust, het dualisme, het dubbelgangstersmotief in de literatuur, het mesmerisme, de arbeidsdeling, het
paratactische contact, de non-directieve gespreksmethodiek, de grotere pijngevoeligheid, het meervoudige gezicht in de fotografie, het voetbalspel als verzetsuiting tegen de industriële revolutie. Op waarlijk dwingende wijze wordt in dit alles een logische ordening aangebracht. De gerangschikte feiten gaan als-van-zelf spreken in aangewezen betekenissen.
Een grootse visie? Accoord. Een overweldigend boek? Dat is het zeker. Het geweld van de knap bespeelde veelheid van uiteenlopende zaken, waar tegenover zich een vermoeid wantrouwen stelt, drijft de lezer in een twijfel: moest dit allemaal worden opgedolven en op- | |
| |
getekend om mij te overtuigen van een simpele waarheid of doe ik de schrijver onrecht die zoveel moeite deed om een metabletisch onderzoek briljant te verrichten?
Wie deze twijfel zelf wil ervaren resp. riskeren, kope dit boek waar men niet licht onverschillig tegenover blijft.
J.J.C. Marlet
| |
Wetenschappen
Melsen Van, Prof. Dr A.G.M., Evolutie en wijsbegeerte. (Aulaboek). - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1964, 236 pp.
De schrijver geeft in dit aulaboek een synthese van zijn ideeën betreffende het vraagstuk van de evolutie en de wijsbegerige implicaties. Het gaat niet alleen over de strikt biologische evolutie, die komt in het vijfde en zesde hoofdstuk naar voren, maar over een veel groter gebied, waarbij het denken over de materie en de geestesontwikkeling (hoofdstuk 8: geschiedenis als evolutie) eveneens hun plaats krijgen. Zo vinden ook beschouwingen over ethiek en vooruitgang, over culturen en over volwassenheid hun deel in het totale evolutionistische beeld. Zeer waardevol lijkt mij het derde hoofdstuk, waarin van Melsen uitwerkt, hoe het impliciete materiebegrip veel rijker is dan het doorgaans geëxpliciteerde, b.v. in de zelfactiviteit van de materie, in de radicale veranderlijkheid en in de herleidbaarheidsidee. Juist dit impliciete materiebegrip maakt het mogelijk de lijn door te trekken van materie naar leven en naar geest. Als synthetische visie acht ik het boek betrouwbaarder dan de visie van Teilhard, omdat van Melsen rustig wikt en weegt wat hij wel en wat hij niet kan zeggen. Natuurlijk is het waar, dat boeken als die van Teilhard de stoot hebben gegeven, maar van Melsens boek is verder en evenwichtiger, en ook wetenschappelijk meer verantwoord. Het voor en tegen, b.v. in de kwestie van het al of niet opnemen van de innerlijkheid in een biologische definitie van leven, wordt eerlijk naar voren gebracht, ook al laat hij zijn voorkeur duidelijk blijken. Mij doet enigszins vreemd aan, dat van Melsen de causaliteit van de moderne natuurwetenschap eerder in verband brengt met de Aristotelische causa formalis dan met de causa efficiens (p. 146), ook al wordt het dan een causa formalis ‘nieuwe stijl’, nl. een functioneel verband tussen aspecten van dingen, zoals dat in een wet neergelegd wordt. Hiermee houdt het op een Aristotelisch begrip te zijn. Het komt mij voor, dat causaliteit als causa formalis alleen slaat op de beschrijvende
natuurwetenschap of op het zoeken van wiskundige formuleringen voor de wetmatigheden in de fysica. Met name de biologie acht dit niet voldoende. Hier vooral komt ook de causaliteit als de Aristotelische causa efficiens naar voren. Als geheel is het een uitstekend en betrouwbaar boek, dat de lezer rijker en ook optimistischer maakt. Van harte aanbevolen.
M. Jeuken
| |
Van Melsen, Prof. Dr. A.G.M., Theoria en praxis. Rede voor de verenigde vergadering van de beide afdelingen der Kon. Ned. Akad. van Wetenschappen. - Noord-Holl. Uitg. Mij. Amsterdam, 1964, 17 pp., f 1,50.
Met als uitgangspunt een gedachte van Pos, dat in de moderne tijd in tegenstelling tot de Griekse, de praxis of toegepaste wetenschap prioriteit heeft verkregen boven de theoria of zuivere wetenschap, onderzoekt van Melsen in een knap betoog de verhouding tussen zuivere en toegepaste wetenschap. In een geschiedkundig overzicht vanaf de Grieken tot nu toe wordt deze relatie besproken. In de moderne tijd zien wij vooral hun wederzijdse beïnvloeding, hun onderling op elkaar betrokken zijn. En deze stelling geldt niet alleen voor de natuurwetenschap, maar is door te trekken naar andere gebieden van menselijk weten, tot geschiedenis en wijsbegeerte toe. Het wordt dan betrekkelijk om van een prioriteit van een van beide te spreken, temeer daar ook bij de Grieken een zekere ethische praxis steeds in de theoria was geïmpliceerd. Van Melsen suggereert, dat de theoria meer voortvloeit uit het geestzijn van de mens en de praxis meer uit diens lichamelijkheid. In de moderne monistische mens-opvatting moeten dan ook inderdaad theoria en praxis ineenvloeien. Toch is er bij de lezing van deze rede bij ons een vraag opgekomen: in de eenheid van stof en geest is er ook een hiërarchie, die geest hoger stelt dan de materie. In de zijns-ontplooiing ontvouwt zich de materie naar het hogere geestzijn. Zou hieruit toch niet een zekere meer-waarde van de theoria boven de praxis volgen, een meer-waarde, die o.i. niet geheel uit de doeken is gekomen?
M. Jeuken
| |
| |
| |
Schrödinger, Planck, Einstein, Lorentz, Briefe zur Wellenmechanik. - Springer-Verlag, Wien, 1963, 68 pp., D.M. 10.-.
De quanten-mechanica is in twee gedaanten ontstaan, nl. de matrix-mechanica en de golf-mechanica. Deze laatste vorm is door Erwin Schrödinger gevonden rond het jaar 1926. In het hier besproken boek vindt men 21 brieven van en aan Schrödinger verzameld, die voor het merendeel uit het jaar 1926 stammen en die allen op de golf-mechanica betrekking hebben. Zij zijn in opdracht van de Oostenrijkse Academie van Wetenschappen uitgegeven door de senior van de Oostenrijkse fysici K. Przibram. Het boek bestaat uit drie delen: eerst 4 paar korte brieven van en aan Max Planck. Deze brieven zijn zeer hartelijk, gewoonlijk kort en er wordt maar weinig fysica in besproken. Het voornaamste onderwerp is eigenlijk om te komen tot een afspraak voor een lezing en een colloquium van Schrödinger in Berlijn over zijn nieuwe theorie. Lezing en colloquium vonden plaats op 16 en 17 juli 1926 in tegenwoordigheid van o.a. Planck, Einstein, von Laue en Nernst. Het tweede deel bevat 5 paar brieven met Einstein (2 uit 1926, 1 uit 1928, 1939 en 1950). Hier komt meer fysica aan de orde. Sommige moeilijkheden, die hier worden besproken, zijn voor ons nu triviaal. Maar het is interessant om mee te beleven, hoe een grootse theorie moeizaam ontstaat. Einstein schrijft fel en bloemrijk, en engageert zich veel meer dan Planck. Tenslotte komen er twee brieven van Lorentz en 1 antwoord daarop van Schrödinger. Het zijn alle drie zeer lange brieven uit 1926. Lorentz is superieur. Zijn brieven zijn rustig, uitvoerig, ontzaglijk erudiet en diep indringend. Het is duidelijk, dat Schrödinger hier zeer effectief geholpen wordt in het uitbouwen van de golf-mechanica, en het is een vreugde om te lezen, hoe sympathiek en van welk een hoog niveau deze correspondentie is. Het boek is bijzonder fraai uitgegeven en bevat 4 grote foto's van de betrokken fysici.
P. v. Breemen
| |
Kunst
Huelsenbeck, Richard, Dada, eine literarische Dokumentation. - Rowohlt Verlag, 1964, 300 pp., D.M. 12,80.
Een vrij belangrijk deel van recente uitgaven bestaat uit documenten daterend uit de heroïsche jaren van de moderne avant-garde. De heruitgave hiervan is zelfs nog voor een goed deel te danken aan de oud en mild geworden revolutionairen van die dagen voor, onder en onmiddellijk na de eerste wereldoorlog, die ons hun teksten van veertig jaar en meer geleden opnieuw ter overweging geven. Niet zonder reden. Wij staan in een tijd van bezinning met een zeker heimwee naar het leven uit die wilde jaren, met een zeker schuldbewustzijn ook dat wij de boodschap die het inhield hebben laten verschralen, met een zekere moedeloosheid vooral ten overstaan van de toekomst. Was alles tevergeefs? Kunnen wij nogmaals opnieuw beginnen? Zijn wij niet immuun geworden voor revolutionaire ideeën? Zijn wij nog in staat tot de eeuwig-noodzakelijke dada, die er voor moet instaan dat ons contact met de werkelijkheid authentiek blijft? Richard Huelsenbeck zorgde voor de zoveelste confrontatie-mogelijkheid met zijn nieuw boek over Dada. Hij schreef een bondige inleiding Dada odet der Sinn im Chaos en presenteert daarop in een viertal hoofdstukken de essentie van de literaire dadaproduktie: 1. manifesten, pamfletten, protesten, 2. prozateksten, 3. lyriek, 4. portretten, zelfportretten, antiportretten. Het boek van Huelsenbeck sluit aan bij dat van Tzara Sept manifestes dada, dat we onlangs hebben besproken, en bij Das war Dada, uitgegeven door de dada-specialist Peter Schifferli.
G. Bekaert
| |
Ullstein Kunstgeschichte. - 7. W. Saszaloziecky, Die Altchristliche Kunst, 160 pp., 8 klpl., 44 pl, 30 tek. - 8. id., Byzantinische Kunst. 160 pp., 8 klpl., 41 pl., 29 tek. - Per deel 70 F., Ullstein Verlag, Frankfurt-Berlin.
In de Ullstein Kunstgeschichte, een pocketuitgave van de Zwitserse Illustrierte Welt-Kunstgeschichte, is het de in 1959 overleden professor Sas-Zaloziecky die de vroeg-christelijke en de byzantijnse kunst behandelt. Hij doet het op een vlotte, bevattelijke én oorspronkelijke manier, zo dat zijn overzicht niet alleen voor niet-ingewijden gemakkelijk te volgen is, maar ook voor geïnteresseerden boeiend blijft. In het deel over de vroegchristelijke kunst heeft hij het achtereenvolgens over de architectuur, de sculptuur, de schilderkunst. Als besluit geeft hij een hoofdstuk over Ravenna en over de overgang van de vroeg-christelijke
| |
| |
naar de middeleeuwse kunst in het westen. In het deel over de byzantijnse kunst volgt hij een meer chronologische volgorde en behandelt achtereenvolgens de vroeg-, de middel- en de laat-byzantijnse kunst. Daarna heeft hij het afzonderlijk over de kunstnijverheid, over de byzantijnse kunst in Oost-Europa en in de Balkanlanden. Prof. W. Sas-Zaloziecky was altijd bijzonder geïnteresseerd in de verhouding van oost en west binnen de europese grenzen. In 1936 publiceerde hij zijn Byzanz und Abendland. Hij gelooft in de eenheid van beide delen van Europa en in die geest is het dat hij ook de beide hier besproken werken heeft geschreven. De serie is goed geïllusteerd.
G. Bekaert
| |
1. Ullstein Bauwelt Fundamente. - 2. Le Corbusier, Ausblick auf eine Architektur, 215 pp., 231 afb., DM. 10,80. - 3. Werner Hegemann, Das steinerne Berlin. 344 pp., 100 afb., D.M. 12,80. - 4. Jane Jacobs, Tod und Leben grosser amerikanischer Städte, 220 pp., D.M. 8,80. - 8. Bruno Taut, Frühlicht 1920-1922. 224 pp., 240 afb., D.M. 9,80. - Ullstein Verlag, Berlin, 1963.
Ulrich Conrads, de actieve Duitse architect-criticus, heeft met de serie Bauwelt-Fundamente een uiterst verdienstelijk initiatief genomen, dat niet alleen historische verkenningen in de architectuur van deze eeuw vergemakkelijkt, maar ook een actuele bezinning op de architectuur van het ogenblik stimuleert. Hij voorziet in zijn serie een vijftigtal delen waarin moeilijk of helemaal niet meer te bereiken teksten die belangrijk zijn voor de architectuurgeschiedenis van onze eeuw, heruitgegeven worden. Principieel is de serie niet tot Duitse teksten beperkt - daarvan getuigen delen als bijv. die van Le Corbusier en Jacobs en die over Sullivan en de Stijl - maar in hoofdzaak bevat ze toch documenten van Duitse oorsprong. Dat is overigens niet erg verwonderlijk. Want de theoretische bezinning omtrent de evolutie van de moderne architectuur heeft voor een goed deel in het Duitsland van de Weimar-republiek plaats gevonden. In de eerste vier delen die we hier voorstellen horen hiertoe de heruitgave van de periodiek Frühlicht (1920-1922) dat oorspronkelijk verscheen als bijlage van Stadtbaukunst alter und neuer Zeit en later, na een principiële breuk met dat tijdschrift, in losse afleveringen ‘eine Folge für die Verwirklichung des neuen Baugedankens’ De voornaamste medewerkers aan Frühlicht waren behalve de hoofdredacteur Bruno Taut, Paul Scheerbart, Carl Krayl, Paul Gösch, Hans Scharoun, Hermann Finsterlin, Kurt Schwitters, Adolf Behne. De lectuur van deze gelegenheidsteksten van meer dan veertig jaar geleden is aanbevolen omdat wij nu langzamerhand in het licht van de verdere evolutie van de moderne architectuur verkeerde ideeën zijn gaan vormen over die avant-garde en de veelheid van haar aanzetten waarvan er nu pas sommige opnieuw aan het licht komen. Het boek van Werner Hegemann Das steinerne Berlin, Geschichte der
grössten Mietskasernenstadt der Welt (1930) kan men hierbij laten aansluiten. Het is een uitgebreid en scherp pamflet op de geestloze steenhoop van de toenmalige Duitse hoofdstad, aan wie vele Duitsers het nu nog niet vergeven hebben van hun land ‘ein Provinz ohne Metropole’ en van hen allen ‘Provinzler’ te hebben gemaakt. Ook het boek van Le Corbusier Vers une architecture kan men als een stukje Duitse geschiedenis beschouwen. Het verscheen immers als eerste vertaling uit het frans onder de titel Kommenden Baukunst in 1926. Voor de heruitgave werd de oorspronkelijke vertaling van prof. Hans Hildebrandt herzien. Het gaat om een verzameling artikelen die in 1920-1921 in het door Le Corbusier geredigeerde tijdschrift Esprit nouveau waren verschenen en waarin vooral trois appels à mm. les architectes destijds fel was ingeslagen. Deze artikelen vormen nog altijd een van de meest pregnante expressies van Le Corbusiers opvattingen. Jane Jacobs geeft ons met haar The Death and Life of Great American Cities (1961) eveneens geen rustig werk te lezen. Zij heeft het terecht tegen de bekrompen bureaucratische toepassing van urbanistische slogans die in plaats van de steden meer bewoonbaar, ze volslagen onbewoonbaar aan het maken zijn. Met veel temperament verzet ze zich tegen een urbanistische orthodoxie die het leven haar kortzichtige wetten wil opleggen en een stad in elkaar wil steken als een stukje speelgoed. Dit boek hoort misschien niet helemaal bij de opzet van de serie, maar het releveert wel scherp haar tendens om een dikke kei te gooien in de architectonische kikkerpoel van het ogenblik. Ook een blik op de werken van dertig veertig jaar geleden is ervoor dienstig. Wij hebben met de jaren wel veel aan positieve strijdkracht ingeboet.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Varia
Joosten, L.M.H., Katholieken en facisme in Nederland 1920-1940. - Paul Brand, Hilversum-Antwerpen, 1964, 457 pp., f 14,90.
Het is een bekend feit, dat in de periode tussen de twee wereldoorlogen menig overtuigend katholiek partij koos voor fascistische bewegingen. Ook in Nederland, waar de parlementaire democratie in een sociaal-economisch ontredderde maatschappij weinig inspirerend werkte, hebben vooral katholieke jongeren door een dergelijk rechtsomkeert kerk en vaderland menen te moeten dienen. Aan de huidige generatie van katholieke jongeren, die - voor zover zij een idealistisch non-conformisme belijdt - doorgaans links georiënteerd is, komt dit thans historisch geworden verschijnsel niet alleen betreurenswaardig, maar ook onbegrijpelijk voor.
Daarom heeft Dr. Joosten met zijn hierboven genoemde dissertatie niet alleen een belangrijke wetenschappelijke prestatie geleverd, maar ook aan iedere politiek-geïnteresseerde lezer de kans geboden, zijn inzicht in een recent verleden te verdiepen en zijn hedendaags standpunt beter te funderen. Het boek is in hoofdzaak de vrucht van een uitgebreid onderzoek in het zo rijke Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam en van een grondige bestudering van een twintigtal contemporaine tijdschriften. Daarmee zijn talloze feiten en opvattingen bijeengezet en met elkaar in verband gebracht.
Dit interessante proefschrift biedt enerzijds veel meer dan de titel doet vermoeden. Zo vindt men er een zeer uitvoerige, uiteraard nogal aan de buitenkant gebleven geschiedenis van de katholieke letterkunde tijdens het interbellum (hfdst. III), alsmede een gedetailleerde ontwikkelingsgang van politieke bewegingen als Zwart Front (hfdst. IV) en Verdinaso (hfdst. V). Anderzijds krijgt het hoofdthema, de relatie tussen katholieke geloofsovertuiging en keuze voor het fascisme, temidden van de overstelpende hoeveelheid parafrases niet voldoende reliëf. Graag had men de door katholieke fascisten gegeven argumentaties door Joosten op hun merites beoordeeld en bovendien wat meer tegen de achtergrond van de toenmalige toestanden en katholieke communis opinio afgetekend gezien. Wellicht had dan met minder woorden over de kern van de zaak meer kunnen worden gezegd.
Niettemin weet Joosten de lezer van zijn boek, zoals het thans voor ons ligt, te boeien. Een blik in het personenregister is voldoende om te beseffen, dat hij ‘Zeitgeschichte’ schreef, hetgeen ta.v. een kleine nationale gemeenschap veel takt en reserve vraagt. Daarvoor beschikte de auteur rijkelijk en alleen daarom al verdient hij een met recht te verwachten uitgebreid lezerspubliek.
J.A. Bornewasser
| |
Geest van de tijd. - De redevoeringen van de Adelbert-landdagen. (Ambo), De Fontein, Utrecht, 1964, 265 pp., f 8,90.
Met de bundeling van de redevoeringen die op de landdagen vanaf 1958 werden gehouden, geeft Adelbert een belangrijk tijdsdocument. De onderwerpen betreffen namelijk alle de verantwoordelijkheid en de positie van de katholiek in de wereld van vandaag. We worden geholpen door wat hier wordt weergegeven om ons daarop te bezinnen. Het was waarschijnlijk praktisch onuitvoerbaar, maar het zou interessant geweest zijn, indien de voornaamste punten der gedachtewisseling ook waren opgenomen.
R.S.
| |
Raabe, Paul, Ich schneide die Zeit aus. - Deutscher Taschenbuch Verlag, München, 1964, 386 pp.
Franz Pfemfert de uitgever van het expressionistisch tijdschrift Aktion, schreef reeds in 1914, toen zijn blad drie jaar bestond: ‘Wat in de laatste drie jaar in mijn tijdschrift gedrukt werd is zo waardevol en zo rijk aan leven dat toekomstige historici op het terrein van de kunst, literatuur en politiek de geschiedenis van het hedendaagse Duitsland niet zullen kunnen schrijven zonder Aktion te hebben bestudeerd...’. Zijn voorspelling kwam uit. De auteurs die bij hem publiceerden waren inderdaad de voornaamste van de eerste twee decennia van onze eeuw, met name: Gottfried Benn, Theodor Däubler, Kasimir Edschmid, Georg Heym, Else Lasker-Schüler, René Schickele, Ernst Toller, Carl Zuckmayer en verscheidene andere nog. Alle hier genoemden zijn literatoren. Bij de keuze van teksten uit het tijdschrift nam Paul Raabe immers een literair standpunt in en liet de politieke betekenis van Aktion een beetje in de schaduw. Ook de actieve medewerking van plastische kunstenaars aan het blad komt hier slechts sporadisch tot uiting.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Hendrix, J., Levensscrum. Desclée de Brouwer, Brugge, 1963, 294 pp., ing. F. 120, geb. F. 150.
Een arts uit Limburg schrijft voor z'n volwassenwordende dochter een inleiding op het leven. Gelukkig werd het niet het zoveelste-boek-over-voorlichting, al geeft S. overvloedige informatie over het voortplantingsgebeuren. Het werd veeleer, om in de terminologie van het werk te blijven, een zeer originele, zelfs uitbundige ouverture op de symfonie van het menselijk leven. S. kent dit onder z'n vele aspecten: Hij is immers medicus, conferencier, letterkundige, componist en koordirigent. In een boek toont hij zich daarbij als een veelbegrijpend man, die zowat alles over alles heeft gelezen. Zijn werk werd een loflied op de liefde, de kern van alle bestaan, die slechts volledig openkomt wanneer ze de drie componenten bevat: gave, overgave en vergiffenis. S. gebruikt wel eens het woord ‘levensgulzig’. Misschien typeert dit nog het best de hele sfeer van het boek, waarin allen vertrouwen vinden en moed om aan te schuiven rond de rijke tafels van het leven. Maar tegelijkertijd doet het werk o.i. wel wat overladen en overdadig aan. De lezer, zelfs hij die niet overal akkoord gaat met de uitspraken van S., zal dit echter graag nemen, in ruil voor het levensoptimisme dat hem uit elke bladzijde toespreekt.
L. Braeckmans
| |
Pockets
Marka-serie, Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1964, f 2,90 per deel.
APPLEY, Lawrence A., Praktisch bedrijfsbeleid. - De auteur, voorzitter van de American Management Association en commissaris van enkele grote bedrijven, levert met dit boek een sympathieke en levendig geschreven bijdrage tot de verbetering van de menselijke relaties in het bedrijfsleven. Appley gaat van de zeer juiste gedachte uit, dat het niet alleen materieel voordelig is om de mensen behoorlijk te behandelen en rechtvaardig te belonen, maar dat dit bovendien beantwoordt aan een morele verplichting. Ter sprake komen het belang van de sfeer en het karakter van een onderneming, de grondvoorwaarden voor een goede leiding, de interne communicatie en verschillende instrumenten en technieken om het leidinggeven in moderne zin te bevorderen. Een zeer lezenswaardige studie, die ons doet inzien dat de bedrijfsproblemen aan beide zijden van de Oceaan niet zo heel veel verschillen.
MAIER N., en HAYENS J., Creatief bedrijfsbeleid. - De auteurs, experts op het gebied van het management, stellen zich ten doel te laten zien hoe men conferenties kan gebruiken als een methode van bedrijfsbeleid. Als zodanig past het boek uitstekend in de moderne stroming die zoekt naar meer democratische vormen van leidinggeven in de bedrijven. De conferenties worden onderscheiden in probleem-oplossende conferenties, pseudo-democratische en informatieve conferenties. Elk van deze stelt aparte eisen aan de discussieleider en de deelnemers. De volledige weergave van een specimen van de verschillende conferenties met een uitvoerig commentaar op het gedrag van de leider en de deelnemers is verrassend instructief. Iedereen die veel aan conferenties en vergaderingen, binnen of buiten het bedrijf, moet deelnemen, kan met dit boek en daarin gegeven tips zijn voordeel doen.
W. Reynaerts
STRONG, Earl P., De efficiënte administratie. - Bij de produktie vervult het ‘kantoor’ een gewichtige taak, op die plaats dient de registratie van het bedrijf sgebeuren te geschieden. Ook voor het kantoor gelden bedrijfseconomische doelmatigheidsregels. Ook in de administratieve afdelingen moet de norm van de produktiviteit voortdurend in het oog worden gehouden. Op dit terrein beweegt zich het boek van Strong. Hij beziet de efficiency van de bureelarbeid in de eerste plaats onder het aspect van de inhoud van het kantoorwerk, in de tweede plaats onder het aspect van het niveau en de kwaliteit van het kantoorpersoneel. Op vaak intelligente wijze weet de schrijver aan te geven hoe men door middel van functie-analyses, verandering van procedures en opleiding van employés de produktiviteit aanzienlijk kan verbeteren.
THEIL, Prof. Dr. H., Boot en Kloek, Voorspellen en beslissen. - Drie vrij jonge auteurs, waarvan prof. Theil de bekendste is, hebben een knap boek geschreven over een jonge tak van wetenschap: de econometrie en de operationele research. Het komt zelden voor dat de samenwerking van meerdere hoofden en handen een werkstuk oplevert zonder breukvlakken. Dat is hier evenwel het
| |
| |
geval. De gepubliceerde studie vertoont een opmerkelijke eenheid van methodiek en stijl. De behandelde onderwerpen varieren van het lineaire programmeren en de aan- en afvoeranalyse tot de waarschijnlijkheidsleer en de speltheorie. Wij hebben zeer in het bijzonder genoten van de hoofdstukken over econometrische macro-modellen, de kunst van het prog-nosticeren en de statistische specificatie van economische relaties. Uit dit boek valt voor economen en wat meer theoretisch ingestelde ondernemers zeer veel op te diepen. Vruchtbaar graafwerk van de lezer veronderstelt echter de aanwezigheid van een voldoende mathematisch instrumentarium.
W. Reynaerts
| |
Aula boeken
Buitenlandse letterkunde na 1945 door Prof. Dr. J. Tans (Frankrijk), H. Wielek (Duitsland), R.L. Drain (Engeland), Prof. Dr. G.J. Geers (Spanje), Dr. Cath. Ypes (Italië). - Boekjes als dit hebben altijd een niet helemaal doorzichtige bruikbaarheid. Hier zijn vakmensen aan het woord en zij zijn ongetwijfeld in staat een indruk te geven van de diverse letterkunden. Maar ze worden gedwongen hun meningen zo kort te formuleren dat ze voor oningewijden vaak onvoldoende zullen zijn, terwijl kenners naar meer zouden verlangen. Wanneer men deze ‘gids’ neemt voor wat ze wil zijn: een summier, populair overzicht, zal men tot het lezen van bepaalde boeken aangespoord worden.
G.J. Adriaansen
FEARNSIDE, WARD, W., HOLTHER, W., Drogreden of argument. - Deze studie werd oorspronkelijk gepubliceerd in Amerika. Het is een zeer gedetailleerde uiteenzetting over de misleiding die door middel van de drogreden kan plaats vinden. De auteurs gaan in op strikt logische fouten in argumentaties, maar ook op psychologische drogredenen. De uiteenzettingen zijn met talrijke voorbeelden geïllustreerd, terwijl de laatste vijftig bladzijden oefeningen bevatten om de tekst beter te kunnen bestuderen. Een waardevol boek, dat echter alleen door gedegen studie verwerkt kan worden.
MURPHY, G., Parapsychologie. - Een overzicht van belangrijke probleemgebieden uit de parapsychologie aan de hand van uitvoerige weergave van oorspronkelijke verslagen. Wie dieper op de vraagstukken van de parapsychologie wil ingaan, bezit in deze publicatie een belangrijk bronnenboek.
J. Kijm
| |
Phoenix pockets
CLEBERT, JEAN-PAUL, De zigeuners. - De zigeuners vormen een volksgroep die veel gelijkenissen gaat vertonen met de reservaten-idianen in de Verenigde Staten. In onze overgetechniseerde en doelmatig uitgedachte samenleving is voor hen geen plaats meer tenzij als folkloristisch fotografie-object. Dat het niet altijd zo geweest is wordt in het werkje van Clébert aan de hand van veel feiten en kleurrijke beschrijvingen aangetoond. Vóór Wereldoorlog II waren ze numeriek nog sterk vertegenwoordigd in Europa, maar evenals andere minderheidsgroepen zijn ze na het Hitlerbewind zeer gehavend uit de strijd gekomen. Clébert beschrijft de zwerftocht van dit nomadenvolk door de loop der historie, hun fiere vasthoudendheid aan eigen groepszeden, de voor ons westerse stervelingen aantrekkelijke, maar onnavolgbare levenswijze en allerlei groepskenmerken van het zigeunerdom van vandaag. Een zekere nostalgie om vervlogen tijden komt uit het beschrevene naar voren. De romantiek van het zweversbestaan staat zo mijlenver af van het verzekerde en geborgen bestaan van onze samenleving.
De vertaling achten wij niet al te gelukkig. De vertaler heeft zichbaar moeite gehad om het zwierige franse proza in een aangepast hollands kleedje te steken. De menigvuldige drukfouten werken daarenboven bepaald storend. Niettemin, diegenen die hun aandacht van de huidige crisisgebeurtenissen in de wereldpolitiek eens een tijdje terzijde willen schuiven, kunnen we dit zigeunerepos zeker aanbevelen.
J. van Lierde
| |
Prisma Boeken
MORF, G., Inleiding tot de psychologie. - Een eenvoudige inleiding met traditionele opbouw. Men vindt er veel wetenswaardigheden op heldere wijze uiteengezet, maar de auteur blijft gevangen in een objectiverende beschouwing die de werkelijk bestaande mens slechts op eenzijdige manier kan beschrijven.
J. Kijm
|
|