nen, trachtten door eindeloos lange redevoeringen afhandeling gedurende deze zitting te verhinderen. Een dergelijke taktiek kan volgens een wet daterend uit 1917 slechts onmogelijk gemaakt worden door een besluit aangenomen door een twee-derde meerderheid der aanwezige leden. Dit was nog nooit gelukt bij een debat over de rechten van de negers en het leek er aanvankelijk niet op, dat het deze keer wel zou gebeuren. Toen echter het wetsontwerp met instemming van de regering op enkele punten tijdens de behandeling in de Senaat geamendeerd werd, waardoor de oppositie kon worden verzwakt, bleek dat op 10 juni de vereiste meerderheid voor de ‘cloture’ zelfs ruim kon worden gehaald. Met 71 tegen 29 stemmen werden de verdere debatten beperkt en daarmee was de voornaamste hindernis genomen. Kort daarop keurde de Senaat het wetsontwerp goed en einde van de maand hechtte opnieuw het Huis van Afgevaardigden zijn goedkeuring aan de voorstellen, zodat president Johnson op 2 juli zijn sanctie kon verlenen aan de wet, die onmiddellijk van kracht werd. Hiermee werd wettelijk een einde gemaakt aan discriminatie in openbare gelegenheden en bij het te werk stellen en wordt het toepassen van verschillende criteria bij de registratie van kiezers verboden. Negerleiders hebben aangekondigd onmiddellijk van hun rechten gebruik te zullen maken en men verwacht bij de praktische toepassing nog talloze moeilijkheden, maar dit neemt niet weg, dat
een belangrijke stap vooruit is gezet.
Ditzelfde kan niet gezegd worden in de Zuid-Afrikaanse Republiek. Een zestal personen onder wie de advocaat Nelson Mandela werden schuldig verklaard aan samenzwering tegen de regering en veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. Mandela c.s. waren tot de slotsom gekomen, dat geweldloos optreden om voor de Bantoe's verbeteringen van hun toestanden te verkrijgen gedurende vijftig jaren niets had bereikt, integendeel de Zuid-Afrikaanse overheid er toe had gebracht scherper op te treden tegen de negers; daarom was een nieuwe organisatie gevormd, ‘Speer van de Natie’, die gewelddadig verzet tegen de apartheidspolitiek wilde voeren. Premier Verwoerd blijft echter aan deze politiek vasthouden en van integratie is dus geen sprake. Het lijkt er op, alsof hij blijft vragen om een woede-uitbarsting van de grote zwarte meerderheid en het is welhaast zeker, dat hij deze niet kan blijven onderdrukken.
De Verenigde Staten bijten zich steeds meer vast in Indo-China; zij achten het gevaar voor het opdringen van communistisch China in deze streken zo ernstig, dat zij op 23 juni hun ambassadeur in Saigon, Cabot Lodge, vervingen door generaal Maxwell Taylor, voordien voorzitter van de commissie van stafchefs, m.a.w. de bijna hoogste militaire gezagsdrager in de Verenigde Staten. Wijst deze benoeming alleen al op de ernst van de toestand, deze wordt nog duidelijker door de door verschillende vooraanstaande personen o.a. ook door de minister van buitenlandse zaken, Dean Rusk, uitgesproken waarschuwing, dat de Verenigde Staten bereid zijn een oorlog in dit gebied te riskeren. Deze woorden zijn natuurlijk allereerst bedoeld als waarschuwing aan Peking; men wil duidelijk maken, dat men zich daar niet moet vergissen in de ‘Papieren Tijger’ en men hoopt zo een onberaden actie van communistische zijde te voorkomen. Daarnaast zijn zij echter ook bestemd voor binnenlands gebruik; de kritiek van Goldwater op het z.i. te weinig krachtig optreden van de regering te Washington in verschillende kwesties van het buitenlands beleid en de gebleken grote aanhang van deze kandidaat voor het presidentsschap dwongen Johnson ook zelf een krachtiger geluid te laten horen. Dit werd echter ook in Moskou