| |
Boekbespreking
Theologie
Schillebeeckx O.P., E., Het huwelijk. Aardse werkelijkheid en heilsmysterie. Eerste deel. - H. Nelissen, Bilthoven, 1964, 280 pp., f 14,90.
Bij de eindeloze stroom van literatuur over het huwelijk is nog altijd gewenst een theologische synthese die de psychologische, sociologische, historische en wijsgerige beschouwingen enerzijds in hun competentie laat en niet wil verdringen, maar ze anderzijds, vertrekkend vanuit Gods woord, werkelijk ontmoet. De ondertitel van dit boek en zijn auteur doen verwachten dat hier zulk een synthese gegeven zal worden. Het eerste deel beschrijft de heilsgeschiedenis van het huwelijk, zoals het zich toont in het Oude Testament, het Nieuwe Testament en de Kerkgeschiedenis, vooral wat betreft de huwelijkssluiting. Het binnen enkele maanden te verwachten tweede deel zal deze geschiedenis nog voortzetten (delen van boekwerken horen nu eenmaal een gelijke dikte te hebben) en wel met een belangrijk hoofdstuk over de waardering van huwelijksliefde en gezinsopbouw, waarna een eigen visie van de auteur zal volgen. Deze eigen visie begint zich overigens in dit eerste deel reeds af te tekenen, want Schillebeeckx schrijft niet geschiedenis enkel om te laten zien hoe het geweest is of ook om de huidige praxis of theologie alleen maar te rechtvaardigen: hij tast in het verleden naar mogelijkheden voor vandaag en morgen. Zijn hoofdgedachte daarbij is dat het huwelijk zich in de Schrift van beide Testamenten toont als een aardse werkelijkheid die in zichzelf, niet door bijkomende riten, tot christelijk heilsmysterie wordt. Het huwelijk wordt daarom gedurende de eerste tien eeuwen der kerkgeschiedenis, althans in het Westen, op familiale wijze gesloten. Slechts langzaam doet de pastorale zorg der Kerk een kerkelijk-liturgische huwelijkssluiting en een kerkrechtelijke regeling van het huwelijk ontstaan en worden deze exclusief. Het is duidelijk Schillebeeckx' bedoeling achter deze exclusiviteit een vraagteken te zetten. Zijn boek is voor wie er de concentratie voor opbrengt een levend stuk geschiedenis van de christelijke beleving der meest centrale aardse werkelijkheid.
P. Schoonenberg
| |
| |
| |
Marlé, René, Le problème théologique de l'herméneutique (Orientations). - Ed. de l'Orante, Paris, 1963, 143 pp.
Naast de vraag naar de historische Jezus houdt vooral het probleem van de hermeneutiek de belangstelling van de bijbeltheologen gaande: hoe moet de Boodschap van het Christendom, hoe moet meer bepaaldelijk de Schrift worden geinterpreteerd? R. Marlé, die naam verwierf door zijn studie over Bultmann et l'interprétation du Nouveau Testament, gaat bondig na hoe tal van theologen zich in de laatste jaren met deze brandende kwestie inlieten. Naast R. Bultmann en K. Barth wordt vooral aan G. Ebeling ruim aandacht geschonken. Tenslotte confronteert S. deze verschillende standpunten met de katholieke positie: slechts binnen de levende traditie van de Kerk kan een hermeneutiek bestaan die trouw is aan de totaliteit van haar object, kan de gelovige volgens het juiste perspectief in contact treden met het Woord Gods.
J.M. Tison
| |
Grelot, P., Sens chrétien de l'Ancien Testament. Esquisse d'un Traité dogmatique. (Bibliothèque de Théologie, Série I: Théologie dogmatique nr. 3). - Desclée & Cie, Doornik, 1963, 540 pp.
Te oordelen naar de lange inleiding (3-88) ‘schriftverklaring bij de eerste Kerk, Kerkvaders en theologen’ en de conclusies (407-499) is de eerste aanzet van deze rijk gestoffeerde studie een meer zuivere benadering van de schriftzinnen, met name van de letterlijke en volle zin. Deze laatste is volgens Schr. niets anders dan de letterlijke zin, doch ten volle uitgesproken tegenover hetzelfde voorwerp of dezelfde persoon, reeds globaal, ‘existentieel’ gekend door de letterlijke zin. Israël kent geen abstracte gaven, het beleeft de beloften, de verwachting, de tegenwoordigheid etc., welke in hun totaliteit door het geloof ervaren worden, ook al heeft men hiervan geen expliciete kennis. Het O.T. is daarom geen ‘volledige’ openbaring, bestaande op zich zelf, doch een dynamische, welke zich ontwikkelt naar de ‘voltooiing’, ‘vervulling’, d.i. van de letter naar de geest, (volle zin), van de voorafbeelding naar de werkelijkheid, van de opvoeding naar de volwassenheid. In deze zin heeft het O.T. andere teksten en gebeurtenissen ‘her-lezen’, de jonge Kerk het O.T. geïnterpreteerd. Dit is slechts mogelijk omdat het O.T. (boeken, instellingen, geschiedenis) als enig voorwerp het heilsmysterie heeft en daarmee ook noodzakelijk het mysterie van Christus. Dit Mysterie wordt dus in feite geopenbaard aan Israël en door hem op voorhand ervaren onder de sluier der gebeurtenissen en instellingen. Juist deze ervaring is voor Israël openbaring, steeds groeiend door het profetenwoord, Christus zelf en de getuigenis der jonge Kerk. In het licht van deze principiële aanzet waardeert men de plaats, welke deze studie inneemt in het nog steeds felle debat betreffende de waarde van het O.T. en zijn functie in het christelijk geloofsleven. Het O.T. wordt niet geminimaliseerd, noch het N.T. gemaximaliseerd, doch de harmonie tussen beide zuiver gehandhaafd.
Nog meer begrijpt men nu waarom het corpus van dit werk (91-403) uitvoerig ingaat op het theologisch probleem van het O.T. om zich zelf bestudeerd in het volle licht van het geheel der heilsgeschiedenis in betrekking tot Christus. Het is geen theologie van het O.T., doch een tractaat de Priore Testamento, waarin steeds teruggegrepen wordt op het feit dat Christus en de H. Geest, ofschoon nog niet gekend als onderscheiden Personen, met de Vader reeds werkzaam zijn in de heilseconomie (tegenwoordigheid Gods, verlossing), Wet, instellingen, geschiedenis, beloften, profetiëen. Aan de vervulling van deze laatste in de totale Christus (komst, Kerk, wederkomst) wordt bijzondere aandacht geschonken. Hier wordt aan ons een rijkdom van exegetische kennis geschonken gebaseerd op een degelijke bijbelse kritiek. Het is niet de bedoeling, nieuwe exegetische gezichtspunten naar voren te brengen, als exegeet wil schr. een dienst bewijzen aan de theologie, welke het Christus-mysterie moet ontdekken in de teksten die een of ander aspect daarvan belichten. Door de opzet zelf van zijn werk moest de schrijver in herhalingen vallen. Mocht de exegeet dit soms bezwaarlijk vinden, de theoloog heeft er voordeel bij, daar hij zijn ‘stof’, de leerstukken der christelijke openbaring, reeds in radice en groei werkelijk aanwezig ziet in alle geledingen van het O.T.
Olaf Hendriks
| |
Ringgren, Helmer, Israelitische Religion (Die Religionen der Menschheit, Band 26). - W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart (importeur Meulenhoff & Co., Amsterdam), 1963, XII + 326 pp., f 34.-.
De geschiedenis van de Israëlitische godsdienst vanaf de aartsvaders tot en met het rabbijns Jodendom, zoals zij hier
| |
| |
door de bekende Zweedse godsdiensthistoricus ragfijn wordt ontleed en duidelijk beschreven, is geen theologie van het O.T., geen heilsgeschiedkundige samenvatting, geen systematische opbouw, waarin de groei van de algemene godsdienstige elementen en instellingen door de verschillende tijdperken heen wordt aangeduid. Daar het bijzondere, het eigene van ieder tijdperk juist het belangrijkste is, zoekt deze studie door een zuiver wetenschappelijk, kritisch onderzoek naar de primitieve gegevens van elk tijdperk. De goddelijke Inspiratie wordt geenszins ontkend, doch Schr. grijpt radicaal terug naar de menselijke, historische gegevens, naar hetgeen nog te ‘achterhalen’ is. Als zodanig is deze studie te vergelijken met het werk van Pater R. de Vaux (hoe het Oude Israël leefde). Alleen worden nog meer de godsdienstige elementen naar voren gebracht (God, zijn eigenschappen, verhouding van de mens tot God): ook wordt niet één gedachte of instelling in de achteropeenvolgende periodes beschouwd, maar elk tijdperk apart met al zijn specifieke gegevens. Zonder de Pattern-theorie aan te nemen laat Schr. voornamelijk zien, dat Israël bijna alle elementen aan andere volkeren en beschavingen heeft ontleend, doch die ook in zijn eigen geloof geleidelijk heeft kunnen verwerken. Ofschoon zelf van de School van Uppsala geef Schr. de meest uiteenlopende opinies omtrent een probleem. Nooit dringt hij een richting op, doch weet ook duidelijk zijn oordeel te geven, dat meestal traditioneel is, zeer genuanceerd en nederig genoeg om dikwijls te erkennen, dat vele problemen niet meer achterhaald kunnen worden. De kritische lezer kan zelf en moet soms zelf zijn keuze doen. Trouwens een overvloedige bibliographie, waarvan, helaas, de uitgevers nooit worden aangegeven, wordt hem voorgelegd. Zoals Schr. zelf zegt, brengt dit werk geen nieuwe stellingen naar voren. Het is eerder een oriëntering: doch het geeft een
duidelijk inzicht in de godsdienstige, culturele en cultuële ontwikkeling van Israël. Schrijvers voorliefde gaat uit naar de Psalmen als geschiedenis-bron van de officiële cultus en de persoonlijke vroomheid in Israël. De eigenschappen van deze studie zijn niet alleen de helderheid van uiteenzetting, de eenvoud van stijl, doch ook de diepere benadering van de belangrijkste begrippen. (rechtvaardigheid, heiligheid, zonde, offer, cultus, etc.). Vandaar is dit werk niet alleen gegroeid tot een kritische studie, maar ook tot een theologie, waarachter de heilsgeschiedenis ligt. Zeer aanbevolen voor gevormde lezers.
Olaf Hendriks
| |
Anciaux, P., L'épiscopat dans l'Eglise (Présence Chrétienne). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1964, 112 pp., ing. F. 69.
Anciaux, P., Het ambt in de Kerk (Kernen en Facetten, 1). - Lannoo, Tielt, 1963, 80 pp., ing. F. 45.
De theologie van de Kerk en van het ambt in de Kerk werden in de laatste jaren geheel vernieuwd vanuit het perspectief van het mysterie van onze Verlossing in Christus en van de sacramentele dimensies waarmede zich dit heilsgebeuren verwezenlijkt. Prof. Anciaux wil ons hier alleen een inleiding geven tot een theologische bezinning over de verschillende functies in Christus' Kerk en tevens een schets van een studie over het sacrament van de wijdingen en over het apostolisch ambt van de bisschop. Reeds deze inleiding getuigt van de rijkdom en complexiteit van het onderwerp en van de deskundigheid waarmede het benaderd wordt. In de verdere uitwerking zouden we gaarne een uitvoerige studie gewijd zien aan de priesterlijke bediening in de Kerk van Christus. Tenslotte zijn ook de bisschop en de paus op de eerste plaats priesters en middelaars tussen God en de mensen.
F. Bossuyt
| |
Dijk, M.P. van, De mens in het gebeuren van de Godsopenbaring. Plaats en betekenis van de mens in de Kirchliche Dogmatik van Karl Barth, J.H. Kok, Kampen, 1963, 248 pp.
De bekende gereformeerde Barth-specialist levert ons weer een gedegen werkstuk. Hierin onderzocht hij opnieuw, of de verloste mens bij genoemde theoloog genoeg tot zijn recht komt. Zowel de wedergeboorte als de openbaringskennis wordt z.i. onderschat. Het boek beperkt zich niet tot de prolegomena en de soteriologie maar beoordeelt ook de antropologie. Uiteraard heeft een katholiek zowel op Van Dijk als op Barth kritiek, dus eveneens op Van Dijks studie over Barth. Vooral de barthiaanse soteriologie moeten wij strenger afwijzen dan deze auteur kan doen. Van Dijk erkent de wedergeboorte, de heiliging expliciet en nominaal als wezenlijke verandering, maar die veranderde mensen hebben geen verdiensten, geen intrinsieke waardigheid voor God - dit is voor hen evenzeer
| |
| |
wezenlijk als voor de niet-herborenen. Het is overigens typerend, zowel voor ons beider eigen standpunt als voor onze Barth-interpretaties, dat schrijver m.i. de katholiek Küng te zeer, en de gereformeerden Trimp en Zuidema niet genoeg waardeert. Dit komt o.a., doordat ik meer waarde hecht aan een wijsgerige confrontatie met Barth (vgl. het artikel in dit nummer). - Alleen wie volkomen thuis is in de gereformeerde en barthiaanse theologie, zal de fijne schakeringen van dit werk kunnen vatten en kritiseren Dit is ook nodig, wil men de eenheid van het boek zien, ondanks de zeer genuanceerde en voorzichtige pogingen om Barth recht te doen.
P. den Ottolander
| |
Diemer, Dr. J.H., Natuur en wonder (serie Christelijk Perspectief, deel VI). - Buijten en Schipperheijn, Amsterdam, 1963, 173 pp., f 6,30.
De neocalvinistische wijsbegeerte der wetsidee eert een der werkers van haar eerste uur door deze herdruk van zijn scherpzinnige en invloedrijke artikelen uit 1943-44. De auteur is bioloog en wijsgeer met een zeer theologische inslag. Hij kant zich voortdurend tegen de mogelijkheid van een bovennatuurlijke verheffing, omdat hij meent, dat de geschapen natuur ‘in zich zelf niets’ is (53, 152). Haar absolute afhankelijkheid t.o.v. God sluit z.i. substantialiteit en intrinsieke waarde uit. Deze naar mijn mening niet houdbare thesis en de afkeer van metafysica (48, 74, 146) lijken mij fundamenteler dan het beroep op nog onbekende natuurkrachten waarmee hij de apologetische waarde van het mirakel (44-54, 90 sq.), b.v. ook van Lourdes (47 sq., 50, 59, 105, 127), meent te kunnen ontzenuwen. Alles wordt in deze visie een wonder: het openbloeien van een bloem verdient die naam evenzeer als een dodenopwekking (48, 51, 55, 82, 91, 123). Zijn weergave van denkers als St. Augustinus, St. Thomas, Spinoza, Leibnitz en Kant doet wat secundair en beperkt aan. Voor interconfessionele gesprekken tussen gereformeerde en katholieke deskundigen over het wonder is dit werk samen met het boek van Monden het aangewezen uitgangspunt. Daar kunnen dan ook die katholieke gezichtspunten ter sprake komen die Diemer niet vermeldt. Om filologische redenen betreur ik het, dat men de spelling van de auteur niet ongerept heeft gelaten, maar verder is de herdruk een felicitatie waard, gezien het doel van deze protestantse reeks.
P. den Ottolander
| |
Stellingwerff, J., Mensen en boeken. - Oosterbaan en Le Cointre, Goes, 1963, 221 pp., f 5,50.
De bibliothecaris van de Vrije Universiteit te Amsterdam bundelt in dit aantrekkelijke boekje enkele studies op het gebied van de culturele, kerkelijke en politieke geschiedenis. Hij vertelt ons over de voorgeschiedenis en de jeugdjaren van het gedrukte boek, over de minder bekende Abr. Steketee, over de persoon, de entourage en de historische weerklanken van zeer bekende figuren als: Bernardus, Maria Magdalena, Marnix, Groen van Prinsterer, Broere, Schaepman, Van Gogh, Kuyper, Marsman en Brom. Alles geeft blijk van brede belangstelling en eruditie, van bezielde protestantse overtuiging. Vanwege zijn geestelijke omgeving, de Vereniging voor Calvinistische Wijsbegeerte en de Vrijgemaakte Geref. Kerken, moet hij de Katholieke Kerk wel zien als vermenging van christendom en heidendom (10, 27), maar zijn beschrijving van catholica is zeker niet hinderlijk partijdig, al kan en wil ze uiteraard evenmin partijloos wezen. Hoofdstuk 8 en 9 zijn interessant voor het gereformeerde leven rond 1900, maar wie daar onbegrijpend tegenover mocht staan, vindt verder nog meer dan voldoende om van te genieten.
P. den Ottolander
| |
In de reeks ‘Christelijk Perspectief’ bij uitgeverij Buijten en Schipperheijn te Amsterdam verschenen o.a. de volgende delen: I Dooyeweerd, H., Verkenningen in de wijsbegeerte, de sociologie en de rechtsgeschiedenis (1962), 215 pp. III/IV Popma, K.J., Wijsbegeerte en antropologie (1963), 313 pp. II Riessen, H. van, Mens en werk (1962) 158 pp.
De hier genoemde reeks is vooral geinspireerd op de neocalvinistische wijsbegeerte der wetsidee. Dooyeweerd zet in zijn deel eerst de prolegomena van deze filosofie uiteen, en confronteert deze kritisch-historisch met andere richtingen. Dit opstel, overgenomen uit de laatste druk van Scientia I, is geschikt voor een eerste oriëntatie. Daarna geeft hij een verhandeling over empirische en wijsgerige sociologie, benevens een essay over individualisme en universalisme in de gemeenschapsleer, vooral m.b.t. de eigendom. Het boek van Popma geeft meer en andere dingen dan de titel belooft. De helft ervan gaat over antieke denkers en schrijvers, de rest over twintigste-eeuwse figuren en enkele systematische onder- | |
| |
werpen. De schrijver onderbreekt zijn historische betogen wat vaak voor schelle, springerige polemieken op theologisch gebied, al is hij een groot vijand van de speculatieve theologie. Van Riessen bundelt losse artikelen en redevoeringen. Zijn boekje is meer appellerend dan systematisch. Uiteraard is hij bezorgd over het terreinverlies van de gereformeerde beginselen; hij bindt de strijd aan tegen neutralisme en indifferentisme. - Het eerste en het derde werk samen geven outsiders een treffende indruk van de denkstijl, de terminologie en de religieuze inspiratie die aan de wijsbegeerte der wetsidee eigen zijn. Elders in dit nummer vindt men een heel artikel, gewijd aan S.U. Zuidema's Konfrontatie met Karl Barth, en een bespreking van Diemers Natuur en wonder, die beide in dezelfde serie verschenen.
P. den Ottolander
| |
Godsdienst
Fortmann, Prof. Dr. H.M., Opdat zij gezond zijn in het geloof. Variaties op het thema: geesteshygiëne en katholicisme. - (Serie Geestelijke Volksgezondheid nr. 25) - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1963, 34 pp. f 1,25.
In dit boekje wordt het thema hernomen, dat in de eerste brochure van deze reeks werd behandeld. De vele aspecten van de behandelde kwesties worden aangeraakt, associërend naar de eigen mening van de auteur, en volgens zijn ondertitel op de enigszins speelse wijze van de variaties. In zo'n kort bestek kan men ook geen indringend betoog verwachten, maar vooral doet dit boekje duidelijk de behoefte uitkomen om in de zielzorg rekening te houden met de werkelijke mens.
J. Kijm
| |
Westow, T.L., Katholieke grondhoudingen. Een kritisch-historisch onderzoek (vertaald naar Engels ms. door H. Koppen O.P.). - H. Nelissen, Bilthoven, 1963, 179 pp.
Schrijver verlangt naar een spiritualiteit, speciaal ook voor leken, die beter geïncarneerd is in de gemeenschap en in de stoffelijke wereld. Hij ontwerpt een eigen theologie en filosofie van de menselijke persoon. Uit de opzet, de bewoordingen en de literatuuropgaven blijkt hier en in het hele boek, dat hij meer belangstellende dan vakman is. Aan de hand van zijn particuliere vondsten, wensen etc. beschrijft en kritiseert hij niet minder dan de hele geschiedenis van de christelijke geesteshouding. Zijn reconstructies moeten wel vaak minder solide aandoen, bijv. wanneer hij onvolledigheden aanziet voor dwalingen. Wij zouden soms zijn kritiek willen bijvallen, soms niet, en een andere keer verder willen gaan. Maar alles bij elkaar genomen zijn wellicht de geneesmiddelen die hij voorschrijft, erger dan de werkelijke en vermeende kwalen die hij signaleert. Er bestaan o.i. ook medicijnen, en symptomen van katholieke vitaliteit, die hij niet kent.
P. den Ottolander
| |
Gielen, H., Bijbelwaken. - Patmos, Antwerpen, 1964, 107 pp., f 5,90.
Schrijver zelf zegt: ‘Deze bijbelwaken ontstonden uit de levende behoefte om in een bijbelse sfeer de liturgische feesten voor te bereiden of na te vieren’. De schriftlezingen en gebeden zijn zeer goed en met zorg gekozen. De lezingen uit het oude testament zijn misschien een beetje te lang. De zang krijgt haar eigen en juiste plaats; het nieuwe kerklied in de volkstaal; psalmliederen, hymne, schriftgezangen. ‘Al te lang werd het lied in de kerkelijke dienst beschouwd als een pauze in de plechtigheid, als tijdvulling, als bijkomstigheid, - en niet als gebed, als ademhaling, als levensbehoefte.’ De Bijbelwaken zijn naar volgend schema samengesteld: 1. Openingsritus: intredelied, groet, schuldbelijdenis, kleine litanie, openingsgebed. 2. Lezingen met zang en gebed: Lezing O.T.-zang-gebed. Lezing N.T.-zang-gebed. Lezing Evangelie (zang)-homilie - gemeenschapsgebed - priesterlijk gebed. 3. Zegen en slotzang. Het boek bevat acht bijbelwaken. Voor de advent, de kersttijd, de vastentijd, de paastijd, de pinkstertijd, over Maria, over de Kerk en over de christelijke eenheid. Dus een ware schat om uit te putten. Twee kleine opmerkingen. De derde en vierde regel van de tweede en derde strofe van psalm 140 op bladzijde 12 zijn ritmisch niet geheel verantwoord. Daar wordt het natuurlijk accent der woorden geweld aangedaan. Zouden wij Kyrie eleison niet liever vertalen met Heer, ontferm u over ons i.p.v. ontferm U onzer? En zou in de lezing uit het boek Samuel op blz. 75 het vers: De Allerhoogste.... bij een eventuele herdruk niet een andere redactie kunnen krijgen? Psalm 95 op blz. 16 is wel erg groot van omvang. De opmerkingen die wij plaatsen doen geen afbreuk aan onze grote
| |
| |
waardering voor de hier geboden bijbelwaken. En we raden ieder die zijn grote en/of kleine gelovigen deelachtig wil maken aan de rijkdom der Kerk en hen vanuit bijbel en liturgie wil leren bidden, aan dit boek spoedig aan te schaffen.
M. Priscus
| |
Veuillot, Mgr. e.a., L'athéisme, tentation du monde, réveil des chrétiens? (Coll. Parole et mission, 6). - Ed. du Cerf, Paris, 1963, 256 pp., ing. NF. 8.40.
Informations Catholiques Internationales organiseerde vorig jaar te Parijs een congres over het ateïsme (vormen, oorzaken en mogelijkheden tot dialoog). Dit boek brengt ons de verslagen en de verschillende interventies. En met recht: zeer vooraanstaande persoonlijkheden kwamen aan het woord zoals A.H. Henry, E. Borne, Friedrich Heer voor de verslagen; A. Diop, F. Houang, M.E. Leger, Ch. Moeller, A. Dondeyne, Chanoine Colomb, D. Dubarle en anderen voor de interventies. Vooral deze laatsten zijn als zovele getuigenissen uit alle delen der wereld. De vraag naar de zin van het ateïsme blijkt daardoor verre van eenvoudig. Overal gesteld, wordt ze telkens anders beantwoord naar de aard van volk en milieu. Een Chinees of een boedhist geven aan het woord een andere inhoud dan een Europeaan of een Amerikaan, en wat in Frankrijk een schreeuwende kwestie is dringt nauwelijks door tot het bewustzijn van religieus Afrika. Ieder die met andersdenkenden in contact komt kan uit dit boek leren hen te verstaan, te achten en te steunen in hun zoekend werken aan de vooruitgang. Wie opgesloten leefde in een ivoren toren, kan open komen te staan voor werkelijke problemen van deze tijd.
E. Dirven
| |
Anne de Saint-Barthélemy, Lettres et écrits spirituels présentés par P. Serouet (Présence du Carmel, Textes et Documents). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1964, 200 + 144o pp., ing. F. 270.
De zalige Anna van Sint-Bartolomeus, een der trouwste en wonderbaarste medezusters van Teresia van Avila, kwam als medestichteres en stichteres uit Spanje naar Frankrijk, later naar België, en overleed te Antwerpen waar zij bijna veertien jaar had verbleven. Een geruime tijd was ze werkzuster, later pas droeg ze de zwarte sluier: God heeft die ongeletterde méér ontwikkeld dan de mensen; en haar kenmerk werd dan: een eenvoudig-totale overgave, met een haast avontuurlijk godsvertrouwen. Ademen en bewegen in een tegelijk realistische en mystieke sfeer. Deze uitgave behelst (Spaanse tekst en Franse vertaling) achtenveertig brieven en teksten uit haar Franse tijd (behalve de allerlaatste 1605-1615), - zeven voordrachten aan novicen, - enkele verspreide brieven (1605-1626). Alles wordt voor de eerste keer uitgegeven, - en deze uitgave is tegelijk een verzameling van historische bijzonderheden en een leerschool voor intens-vertrouwend geloof.
Em. Janssen
| |
Surin, J.J., Guide spirituel, présenté par M. de Certeau (Coll. Christus, 12, Textes). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1963, 332 pp., F. 225.
Aan het boek, dat pater M. de Certeau ons aanbiedt, heeft P. Surin gewerkt in de laatste jaren van zijn leven (1600-1665). Maar de censoren hielden zijn ‘Guide spirituel pour la perfection’ tegen, en het manuscript werd nooit in zijn volledige vorm gepubliceerd. De minst mystieke hoofdstukken ervan (b.v. die over de deugden, over de dagelijkse handelingen) werden eerst bij andere werken van Surin gevoegd; later in de 19e eeuw kwamen ook de andere delen, los van het geheel, aan het licht. Het verschijnt nu, voorafgegaan door een bondige en leerrijke inleiding over Surins leven en geestelijk leer, voor de eerste maal in zijn geheel, naar een manuscript bewaard in het Archief van de Sociëteit van Jezus te Chantilly, onder de gemoderniseerde en mannelijk geworden titel: Guide Spirituel. Zo kan het werk best vergeleken worden met de introducties en inwijdingen tot het geestelijke leven, die ook in de 20e eeuw worden geschreven. Maar de vergelijking zou dan des te meer in het licht stellen, hoezeer P. Surin, hoe actueel zijn boodschap ook voor onze tijd blijft, een tijdgenoot is geweest van Boileau en van Pascal, en vooral hoezeer hij Surin blijft: nl. een mysticus, die heel zijn geestesluciditeit gebruikt om van het geestelijke een ware experimentele kennis te geven. Geestelijke lectuur dus van hoge kwaliteit, die ook de moderne mens zal aanspreken en verrijken.
G. Neefs.
| |
Ingle, G., The Lords Creed. - Collins, London, 1964, 224 pp., 18 sh.
De Anglicaanse bisschop van Willesdon neemt de zeven beden van het Onze
| |
| |
Vader als uitgangspunt om tot een Credo, een geloofsbelijdenis van de Heer te komen, maar meer nog om de lezers te brengen tot een zuivere geloofsvisie op tal van hedendaagse problemen. Het gezonde uitgewogen oordeel van de bisschop is verhelderend en bemoedigend, en dit in niet geringe mate omdat hij in het geloven geworteld blijft zowel bij de benadering als ook bij de uiteenzetting van talrijke kwesties; met ‘in het geloof geworteld blijven’ bedoelen we hier in het bizonder dat het nieuwe zowel als het oude hun rechtmatige plaats vinden. Het pretentieloze boek is het lezen zeker waard.
W. Peters
| |
Deiss, Lucien, Synopse de Matthieu, Marc et Luc avec les parallèles de Jean. 2: Texte (Coll. Connaître la Bible). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1963, 240 p., geb. F. 270 (2 dln. F. 480).
Pas de publikatie van deel 1 (Inleiding en Noten) zal het ons mogelijk maken een definitieve bespreking te wijden aan dit nuttig werkinstrument, dat in zijn grote lijnen nagenoeg overeenkomt met de Griekse synopse van Huck-Lietzmann. De drie parallelle kolommen met de tekst van de Synoptici zijn zo geschikt, dat de lezer onmiddellijk attent wordt gemaakt op de overeenkomsten en verschillen tussen de drie Evangelisten. Onderaan in noot zijn de doubletten (vaker dan in H.L.) in hun geheel afgedrukt, en verwante teksten uit Johannes en uit de brieven worden meermalen ter vergelijking geciteerd. De Franse vertaling geeft de Griekse grondtekst vlot weer; ze streeft er bovendien naar, de nuances van het Griekse vocabularium zo getrouw en zo consequent mogelijk tot hun recht te laten komen: een niet geringe verdienste in deze tijd van literair onderzoek en vocabulariumstudie in het domein van de Schrift.
J. de Gendt
| |
Lord Fisher of Lambeth, The Anglican-Methodist Conversations and Problems of Church Unity. - Oxford Un. Press, London, 1964, 44 pp., 4 sh.
Kemp, Eric Waldram, The Anglican-Methodist Conversations. A Comment from Within. - Oxford Un. Press, London, 1964, 44 p., 4 sh.
Kanunnik Kemp geeft ons in grote lijnen de wordingsgeschiedenis van het onlangs verschenen rapport over de tussen Anglicanen en Methodisten gevoerde gesprekken (zie Streven, februari 1964). De vroegere aartsbisschop van Canterbury die in 1946 zijn beruchte preek gehouden heeft met de uitnodiging tot de Methodisten ‘to take episcopacy into their system’ wijst op enkele dubbelzinnigheiden en zelfs tegenspraak in genoemd rapport. De twee uitgaven zijn identiek van formaat, omvang en prijs; op de inhoud hopen we t.z.t. nader in te gaan.
W. Peters
| |
Farrer, Austin, Saving Belief. A discussion of essentials. - Hodder and Stoughton, London, 1964, 157 pp., 16 sh.
Nu een hyper-critische mentaliteit geen enkel leerpunt ongemoeid laat, is het van het grootste belang dat geen pseudo-problemen aan de orde gesteld worden. Dit geschiedt gemakkelijk wanneer vragen onjuist worden gesteld en zelfs geheel onjuiste vragen worden gesteld, wanneer gebruikte termen niet rustig en met grote zorg worden afgebakend en wanneer de bewijsvoering zelf niet zuiver is. De bekende Anglicaanse geestelijke Farrer stelt in zes opstellen aan de orde: geloof en evidentie, de Voorzienigheid en het kwaad, geloofsbelijdenis en geschiedenis, zonde en verlossing, wet en geest, en tot slot hemel en hel. Leerzaam is de wijze waarop hij deze problemen benadert en bespreekt, stimulerend en animerend de toon waarop hij schrijft, en hetgeen hij zegt is steeds verhelderend.
W. Peters
| |
Braun, Heinrich Suso, Und Gott schuf. - Tyrolia (Geschenktaschenbücher), Innsbruck, Wien, München, 1964, 127 pp. O.S. 36,-, D.M. 5,80.
Een bekend Oostenrijks radiospreker geeft een serie voordrachten over de vraagstukken die samenhangen met de eerste hoofdstuken van Genesis: schepping, zonde, paradijs, enz. In eenvoudige taal weet hij veel moderne opvattingen te verwerken.
R.S.
| |
Panneton, Georges, Himmel oder Hölle, Bd. II: Die Hölle. - Tyrolia (Geschenktaschenbücher), Innsbruck, Wien, München, 1963, 200 pp., O.S. 36,-, D.M. 5,80.
Het eerste deeltje, over de hemel, verscheen al in 1961 (cf. Streven, XV, dl. I, p. 182). Evenals in dat deel wordt hier, maar dan met betrekking tot het zo moeilijke en vaak omstreden onderwerp van de hel, een uitvoerige documentatie bijeengebracht. Als uitgangspunt voor een discussie zeer waardevol.
R.S.
| |
| |
| |
Psychologie
Beer, U., Verborgen medeopvoeders van de jeugd. - Pax, 's-Gravenhage, 1963, 111 pp. f 5,90.
In dit uit het Duits vertaalde boekje wordt de aandacht gevestigd op de nadelige invloed die kam uitgaan van moderne publiciteitsmiddelen en van hedendaagse vormen van ontspanning. De gesignaleerde gebreken worden nogal eenzijdig beschouwd als gevolg van het beleid der publicisten en anderen die deze media verzorgen. Men mist een bezinning op het hedendaagse leven, welke zou doen blijken in hoeverre de opgemerkte gevaren door dit leven worden opgeroepen en in hoeverre deze tekorten de keerzijde vormen van hetgeen als waardevolle eigentijdse verworvenheid kan beschouwd worden.
J. Kijm
| |
Wit, Dr. J. de, Problemen rond de moeder-kind relatie. (Serie Psychologische Monografieën.) - Van Loghum Slaterus, Arnhem; W. de Haan, Zeist, 1963, 210 pp. f 8,90 en f 10,90.
Een zeer deskundig betoog over de moeder-kind relatie, welke vooral door het werk van Bowlby en Spitz zo sterk onder de aandacht is gekomen. Aan de hand van een uitvoerig overzicht van de litteratuur rond deze kwestie wordt de ontwikkeling van de inzichten hieromtrent weergegeven. Terecht brengt de schrijver het gehele vraagstuk in verband met het hedendaagse opvoedingsklimaat, waarbij hij duidelijk waarschuwt voor te emotionele opvattingen over de verhouding tussen moeder en kind.
J. Kijm
| |
Lepp, Ignace: Psychoanalyse van het moderne atheïsme. (Aula reeks). - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1964.
De schrijver Ignace Lepp, die zelf eertijds atheïst was, gebruikt zijn dieptepsychologische kennis om in de levensgeschiedenis van enkele notoire atheïsten emotionele wortels en conditioneringen van hun stellingname te ontbloten. Deze poging levert een pendant op van de allengs ingeburgerde opvatting dat de godsdienst gebaseerd zou zijn op een naar buiten geprojecteerd, geïdealiseerd vaderbeeld, zij het dan ook een minder schematisch en meer individueel pendant. Lepp staat namelijk niet stil bij een simpele oplossing die wordt gegeneraliseerd; hij onderneemt een psychologische studie teneinde tot een verklaring te komen voor de diepgaande realiteit van het hedendaagse atheïsme. Achtereenvolgens bespreekt hij ‘De atheïst die ik was’, neurotisch atheïsme, marxistisch atheïsme, rationalistisch atheïsme (Jean Rostand), existentialistisch atheïsme (J.P. Sartre), atheïsten uit hoofde van de menselijke waardigheid (Nietzsche, Malraux, Camus) en tenslotte het ongeloof van de gelovigen. De auteur doet dit vergelijkenderwijs, met respect voor de personages, erudiet en zeer verhelderend. Ook voor niet psychologisch en filosofisch geschoolden is dit boek aan te bevelen.
J.J.C. Marlet
| |
Bally, G. De psychoanalyse van Sigmund Freud.
- Deze uit het Duits vertaalde tekst werd oorspronkelijk samengesteld voor het Handbuch der Neurosenlehre und Psychotherapie, dat uitkwam onder redactie van Frankl, v. Gebsattel en Schultz. In deze tekst wordt een gedetailleerd overzicht gegeven van de vele publicaties van Freud, toegelicht met talrijke citaten. Door deze uiteenzetting is een uitstekende kritische bezinning gevlochten. Op het eind van het boek komen enkele uitvoerige passages uit het werk van Freud voor. Het boek vormt een waardevol hulpmiddel bij de bestudering van de psychoanalyse.
J. Kijm
| |
Cruchon S.J., G., Initiation à la Psychologie dynamique. Mame, Tours, 1963, 360 pp.
In een zeer bevattelijke stijl brengt S. ons een inzicht bij in de meest waardevolle verworvenheden van de psychologie. Zonder in eenzijdigheid te vervallen structureert hij zijn hele uiteenzetting op een dergelijke manier dat overal het dynamische aspect (d.w.z. de groei van de mens) wordt beklemtoond. Daar hij in de twee delen van zijn werk (1e structuur en dynamismen van de menselijke persoon, 2e dynamische verhoudingen van de persoon en zijn omgeving) zowat alle hoofdrichtingen bespreekt, is het begrijpelijk dat de gegeven toelichtingen erg bondig uitvallen, niettegenstaande de omvang van het werk (360 pp.). Toch is de korte, kernachtige weergave één der beste die wij in dit gebied kennen. Iedere lezer die op de hoogte wil komen van de hedendaagse situatie in de psychologie zal er over de behandelde onderwerpen een interessante oriëntering vinden. De overvloedige, kritisch besproken bibliografische
| |
| |
gegevens verhogen de waarde en de bruikbaarheid van deze inleiding die we ten zeerste aanbevelen als eerste leidraad in het erg complexe gebied der psychologie.
R. Hostie
| |
Fournier, Dr. E., Kinderen van gescheiden ouders. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1963, 195 pp., f 8,90.
De auteur gaat uit van het feit, dat zeer vaak kinderen betrokken worden in de problemen van echtscheiding. Op eenvoudige wijze bespreekt hij de moeilijkheden welke zich hierbij voor ouders en kinderen voordoen. De auteur pleit sterk voor oprechtheid tegenover de kinderen. Hij wenst slechts op de psychische problemen in te gaan, zonder stelling te nemen in morele vragen aangaande echtscheiding. Wel blijkt, dat hij echtscheiding voor de kinderen gunstiger acht dan het voortzetten van ‘mislukte’ huwelijken, en dat hij het argument om een huwelijk ondanks alles voort te zetten om wille van de kinderen onjuist acht. De beperking tot een zogenaamd psychologisch standpunt blijkt hiermee illusoir te zijn. Het boek geeft een uitvoerig overzicht van de vraagstukken die zich met betrekking tot de kinderen kunnen voordoen en de auteur heeft hierin onopvallend veel literatuur verwerkt. Het optimisme over de mogelijkheid om de gescheiden ouders en de nieuwe ouder-figuren tot een verantwoord pedagogisch beleid te brengen doet bemoedigend aan, maar het is in deze tekst niet geheel overtuigend. Door de geringe waardering voor de poging om een huwelijk in het belang der kinderen voort te zetten, wordt ook weinig aandacht geschonken aan de betekenis die het kind voor de volwassene kan hebben om hem op te roepen tot de verantwoordelijkheden van een volwassen bestaan.
J. Kijm
| |
Pedagogie
Zeyde, Dr. N. van der, Opvoedingsnood in pedagogische spelbehandeling. Theoretische achtergronden en methode. Bijleveld, Utrecht, 1963, 279 pp. f 14,90.
Een zeer indringende studie, waarbij storingen in het kinderlijk bestaan in verband worden gebracht met de opvoeding en wordt nagegaan hoe een spelbehandeling tot herstel kan leiden. Een belangrijk deel van het boek is gewijd aan de beschrijving van een geval, waaraan de theoretische beschouwingen worden toegelicht. Prof. Langeveld schreef een woord ten geleide, waardoor de verbinding van deze studie met zijn werk duidelijk wordt beklemtoond.
J. Kijm
| |
Klinkhamer-Steketee, H. Individuele speltherapie. (Serie Psychologische Monografieën.) - Van Loghum Slaterus, Arnhem; W. de Haan, Zeist, 1962, 147 pp. f 10,90.
Eenvoudige uiteenzetting over speltherapie, toegelicht aan enkele voorbeelden uit de praktijk. De schrijfster steunt op een langdurige ervaring, welke aan haar uiteenzetting een bijzondere waarde geeft, waardoor dit boek een eigen plaats verdient naast meer theoretische publikaties.
J. Kijm
| |
Wiegersma, Dr. S., M. Swiebel, Drs. M. Groen, I. Dommerholt, School en toekomst. Beelden van de ontwikkelingsgang van kinderen gedurende de puberteit. - De Toorts, Haarlem, z.j. 250 pp. f 14,50.
Dit boek bevat de gegevens die verkregen werden door bestudering van een grote groep kinderen die gevolgd werden van hun twaalfde tot hun achttiende jaar. Deze longitudinale studie geeft een mogelijkheid om na te gaan, in hoeverre het werkelijke verloop der ontwikkeling in overeenstemming is geweest met de verwachtingen. Hierbij is vooral aandacht geschonken aan school- en beroepskeuze. Het aldus verkregen materiaal zal nog verder bewerkt worden, maar in dit boek is het reeds voor een belangrijk deel gepubliceerd. Van 130 kinderen is hier een beschrijving gegeven. Er is alle reden om de onderzoekers dankbaar te zijn voor dit uiterst moeizame werk. Het onderzoek is uitgegaan van het Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde.
J. Kijm
| |
Christiaens, X., School- en klasorganisatie. - Plantijn, Antwerpen, 1963, 127 pp., ing. F. 75.
Een beknopt maar kostbaar vade-mecum voor wie wegwijs wil worden in het schoolwezen van ons land. Ook de concrete taken van de leraar worden kort maar duidelijk uiteengezet. Al is de taal helaas wat stroef, toch warm aanbevolen aan iedereen die van nabij bij het onderwijs betrokken is.
R. Lenaers
| |
| |
| |
Cavanagh, John R., Fundamental Marriage Couseling. A Catholic Viewpoint. Bruce, Milwaukee, 1963, 680 pp., 8 Doll.
In dit lijvige werk brengt S., in samenwerking met een tiental specialisten voor bepaalde deelvraagstukken, een overzicht van alle domeinen die betrekking hebben op huwelijksaangelegenheden: voorbereiding, uitbouw, problemen, moeilijkheden enz. op medisch, psychologisch, sociaal, juridisch, ethisch en godsdienstig gebied. In vele opzichten is dit boek een zeer waardevol naslagwerk, waar men naast een verantwoorde uiteenzetting ook een overvloedige bibliografie aantreft (zij het dan ook overwegend van in Amerika gepubliceerde werken). Toch is er één aspect dat onvoldoende tot zijn recht komt: de eigen situatie van degene die raad verstrekt en van degene die om raad vraagt. Dit is wel een ernstig tekort aangezien de benaderingswijze meer nog dan de grondige kennis van alle domeinen die ter sprake kunnen komen, uiterst belangrijk is om juist en aangepast te reageren. Om dus in de praktijk werkelijk nut te halen uit dit werk, zal de lezer een aanvulling nodig hebben die hem bewust maakt van de wederzijdse verhouding tussen counselor en raadvragende.
R. Hostie
| |
Chauchard, Paul, Vices des vertus, vertus des vices, la passion de l'optimum. Mame, Tours, 1963, 272 pp., N.F. 11.
S. houdt een pleidooi voor de zeven hoofddeugden en de zeven hoofdeigenschappen van de mens die hij situeert in een optimaal evenwicht tussen twee extremen (die telkens door hun karakter van uiterste houding - of ze zich nu als deugd of als ondeugd aandienen - meer kwaad dan goed aanrichten). Tegen deze algemene strekking, die uitgesproken opwekkend en aanmoedigend is, valt natuurlijk niets in te brengen. Wel doet het wat ongewoon aan dat S., om zijn stellingen kracht bij te zetten, steeds weer herhaalt dat zijn zienswijze gestaafd wordt door de psycho-fysiologie van het hogere zenuwstelsel. Misschien is dit waar, doch nergens wordt dit duidelijk en overtuigend aangegeven. Hier lijkt dan ook het zwakke punt te liggen van een werk dat, naar de inleiding affirmeert, geheel steunt op een juist inzicht in de neuro-fysiologie van de menselijke hersenen, in het bijzonder van de voorhoofdskwab.
R. Hostie
| |
Literatuur
Salamander pocket
Bernlef, J.: Onder de bomen. - Querido, Amsterdam 1963, 214 pp.
De dichter Bernlef schrijft ook korte verhalen. In deze paperback zijn er 12 gebundeld, waarvan alleen het meerdelige begin- en slotverhaal het bestek van 20 pp. druks te buiten gaan. Het eerste, Een huis om niet in te wonen, beschrijft het kind dat in zijn droomkasteel van het ouderhuis vervreemdt, het laatste, Onder de bomen, de soldaat die in het Militair Neurose-Hospitaal zich geen weg weet onder de hoge bomen. Daartussen staan 10 kortere verhalen, waarvan Onderweg niet alleen om zijn titel het meest karakteristieke is. Het merkwaardigst aan deze verhalen is hun slot: ze houden wel op, maar ze eindigen niet. Een kort verhaal van Bernlef is een gedicht in 't lang: het etst een stemming, een psychisch klimaat. Door de soberheid van stijl en de afwezigheid van pathos zijn de meeste van deze verhalen in hun bescheidenheid indrukwekkend. Daar toont zich de dichter Bernlef een meesterlijk prozaïst op de korte baan.
F. van Tartwijk
| |
Daisne, Johan, De trap van steen en wolken, Manteau, Brussel/Den Haag, 1963, 280 pp., f 5,90.
Door de herdruk in de grote Marnixpockets is deze wonderlijke roman van Daisne toegankelijker geworden. Een nogal moeilijk, en in het begin zeer moeizaam, dooreenstrengelen van droom en realiteit, waarbij voortdurend de vraag en de suggestie blijft klinken: is voor de mens de droom niet werkelijker dan de realiteit, omdat ze meer van leven vervuld is? In een Narede analyseert Daisne zelf dit probleem en dit boek.
R.S.
| |
Wolkers, Jan, Wegens sterfgeval gesloten. Commedia della morte. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1963, 45 pp.
Dit korte toneelstuk, eigenlijk niet meer dan een schets, behandeld één van Wolkers' voorkeurthema's: de dood. En wel op een typische manier: op de dag van het laatste oordeel. De wraakengelen adviseren God de opstanding maar niet door te laten gaan, omdat de mensen er niet rijp voor zijn. Het doet denken aan een lugubere, cynisch-intellectualistische studentenhumor, maar blijkt zo ernstig te
| |
| |
zijn, dat de naam ‘Commedia’ wat wrang aandoet. Ook uit dit werkje spreekt schrijvers afkeer van het gewone gedoe der mensen, dat opnieuw laag bij de gronds of niet echt en niet eerlijk blijkt te zijn. Het ligt dan ook helemaal in de lijn van de auteur dat hij het stuk laat eindigen in het opnieuw-scheppen van een apenpaar, waardoor de ellende - ‘Hij heeft nog geen leergeld genoeg betaald.’ - op lager niveau, maar niet wezenlijk verschillend, ‘weer helemaal van voren af aan begint’. In Wolkers' gedachtengang heeft het ‘shockerende’ optreden van God een functie, wat men niet altijd zeggen kan van bepaalde min of meer blasfemische kreten in andere moderne literatuur.
G.J. Adriaansen S.J.
| |
Ridder, Jozef de, Pensioenhuis: In de Galg. Kosmos, Amsterdam-Antwerpen, 1963, 163 pp., f 9,75.
Bovengenoemde roman is door de jury van de Kosmos Eerstelingen prijsvraag met de eerste prijs bekroond. De jury gaf o.m. als redenen op: de oorspronkelijkheid van het thema, fris en soepel taalgebruik, onderhoudend karakter. Het verhaal trof de jury om zijn echte menselijke bewogenheid, zijn ondertoon van waarachtigheid en mededogen.
Als de lezer de Ridders boek beëindigd heeft, zal hij het met bovenstaande oordeelvelling eens zijn, op één bijkomstigheid na. Tenminste zo ondervond het ondergetekende. Er worden m.i. wel erg veel tranen vergoten in dit boek. Wat minder tranenvocht had Pensioenhuis geen schade gedaan. Hiervan afgezien is de lectuur van Pensioenhuis inderdaad een aangename; humor is er rijkelijk aanwezig en de auteur beschikt over een niet alledaagse begaafdheid van vertellen.
J. Heesterbeek
| |
Breedveld, Walter, De open stad. - Fontein-boekerij no. 91, Utrecht, 1963, 229 pp., f 4,90.
Een kleine honderd jaar historie van de familie Van Meeuwen en - hetgeen er onverbrekelijk mee verbonden is - van de stad 's-Hertogenbosch. Het is een tijd van overgang: van de negentiende naar de twintigste eeuw; een tijd van steeds sneller, gejaagder levensritme; van de reiskoets tot het vliegtuig. Een jongen die tot man, tot grijsaard wordt, beleeft deze ingrijpende veranderingen op velerlei gebied - en hij beleeft ze met interesse en ingenomenheid; zoals hij de uitleg en vergroting van de nabije stad met vreugdevolle belangstelling volgt en, in zijn ouderdom, de wijziging in de vormelijke sfeer van het familieleven en in de sociale verhoudingen constateert die zijn leven zo ingrijpend hebben beïnvloed. Dat de lezer in ‘de open stad’ met genoegen zal verwijlen, daarvoor staat hem borg de goede verteltrant van Breedveld.
Joh. Heesterbeek
| |
Doorn, Jacqueline, Grote mensen dromen niet, Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1963, 138 pp., f 7,90.
De herinneringen van een jong meisje, een kind nog, dat, zelf christen, opgroeit in een joodse omgeving in de voor-oorlogse jaren te Praag. Het meisje kent door deze omgeving en vooral door de verhalen van haar joodse vriend, mijnheer Nathan, vele joodse gebruiken en godsdienstige opvattingen en niet het minst vele fantastische verhalen die alle in verband staan met joodse rituelen of geschiedenis. Het verhaal is als een kinderlijke idylle waarover donkere wolken van naderend onheil zich reeds samenpakken. In een zeer eenvoudige en innige taal is dit ‘dromen van een klein meisje’ weergegeven. Een verzorgd, ietswat broos kunstwerk is zo ontstaan dat in 1963 door de jury van de Kosmos Eerstelingen prijsvraag bekroond is. De waarde van dit simpele werk is gelegen in de verrassende gaafheid van innerlijk en uiterlijk.
J. Heesterbeek
| |
Benedetti, Lucia. Maria Isabel. Vertaling van P. van Antwerpen. - Nelissen, Bilthoven, 1963, 304 pp., f 11,90.
De roman van bovengenoemde Braziliaanse schrijfster openbaart, voor wie het nog niet weten, de grote tegenstellingen die in dit land aanwezig zijn: moderne steden met al wat er aan genoegen, luxe en corruptie denkbaar is en het platteland waarvan de bewoners, straatarm, analphabeet, bijgelovig, moeten zwoegen en zweten, en... arm blijven. Het onderhavige boek behelst een stuk levensgeschiedenis van zulk een arme, onwetende; een jonge vrouw die vanuit het binnenland eensklaps komt te staan voor een haar totaal onbekende, ja, beangstigende wereld: de stad Rio de Janeiro. Deze Maria Isabel staat vrijwel weerloos in deze wereldstad. Wat haar aldaar overkomt, verhaalt dit boek. Duidelijk wordt in deze roman beschreven de mentaliteit der inheemse bevolking, die leeft in onwetendheid en gruwelijke armoede, met de meest primitieve opvattingen en in feodale verhoudingen van
| |
| |
enige eeuwen terug. Gewild of ongewild is Maria Isabel een aanklacht geworden tegen een staatsbestuur dat deze mensonterende toestanden laat voortduren.
Joh. Heesterbeek
| |
Vidal, Nicole, Scheherazade, Manteau, Brussel/Den Haag, 1963, 172 pp., f 4,50.
Het wonderlijke verhaal van de 1001 nacht wordt hier dermate gaaf en met een vrouwelijk aanvoelen verteld, dat dit boek iets heel bijzonders is van sfeer. Het is sprookjesachtig en tegelijk van een diep inzicht in de gangen der menselijke genegenheid.
R.S.
| |
Massip, Renée, Leven van leugen, Manteau, Brussel/Den Haag, 1963, 192 pp., f 4,50.
Het merkwaardige milieu van een exclusieve gymnastiekclub voor deftige dames in Parijs geeft schrijfster de kans om in haar rol van gossip-column-writer van een damesblad alle leden te observeren, en geleidelijk aan in hun leven door te dringen. Haar man zegt, dat er drie soorten vrouwen bestaan ‘leeghoofden, zeurkousen en haaibaaien’. Men zou dit boek de problematiek van de leeghoofden kunnen noemen. Knap geschreven.
R.S.
| |
Matti, Anny en Wim Spekking, De executie (gevolgd door) De late brief. - Nederland's Boekhuis, Tilburg 1963. 185 pp., f 7,90.
Beide verhalen van het schrijversechtpaar Spekking-Matti zijn geschreven als een alternerende reeks. Er is een voortdurende wisseling van gezichtspunt tussen de even en oneven hoofdstukjes. In de novelle De executie met één hoofdpersoon krijgt die de 5 even capita toebedeeld, terwijl de 6 resterende eerlijk worden verdeeld over drie van diens tegenspelers. In de korte roman De late brief met twee hoofdfiguren is elk daarvan om de beurt een hoofdstuk in 't beeld, waarbij de alternatie wordt versterkt, doordat bij toerbeurt heden en verleden, man en vrouw aan bod komen. Laat het uit technisch oogpunt boeiend zijn om te zien wat een schrijversechtpaar met dit compositie-principe doet, hoofdzaak is wat de minder ambachtelijk geïnteresseerde lezer als resultaat van deze techniek krijgt voorgeschoteld. In de novelle is het procédé overbodig, dus storend; het gaat om de psychische ommekeer van de hoofdpersoon. In De late brief sorteert deze techniek meer effect, omdat hier het verhaal domineert. Thematisch draaien beide verhalen om het behoud van de menselijke waardigheid in kritieke situaties. De echtgenoten lijken in staat tot het schrijven van een echt genietelijk verhaal, als ze het niet zoeken in een diepgang die de hunne niet is.
F. van Tartwijk
| |
Vansina, Dirk, Essays: Pascal. Dostojewski. - De Zilverberk, Gooreind; Standaard-Bh., Antwerpen, 1964, 531 pp., geb. F. 385; Dostojewski afzonderlijk F. 165.
Twee boeken, een oud en een nieuw: Pascal, dat voor een twaalftal jaren verscheen, - Dostojewski, een breed bijgewerkte biografie, bijna veertig jaar na het eerste essay van de schrijver over de grote Rus. Elk van de twee werken mag ‘biografisch essay’ heten: telkens, op het stramien van het vorderend leven, tracht Vansina zijn helden en hun werk dieper te peilen. Hij koos twee van de allergrootste religieuze genieën; niets liet hij ongedaan om ze voor zich zelf en voor ons toegankelijk te maken; had hij niets anders dan dit geschreven, dan zou hij reeds onze dankbaarheid tenzeerste verdienen. Vlijtig en getrouw ging hij bij Pascal en bij Dostojewski alles na. Zo zorgvuldig mogelijk weerde hij elke romantiek, elk hineininterpretieren; alles gaf hij sober weer. Met dit nadeel alleen, dat de analyse het haalde op de synthese: we vernemen véél; tweemaal zoeken we vergeefs het totaal-beeld. Het boek Pascal mist een hoofdstuk-als-besluit; het nawoord van Dostojewski blijft te bondig. Het maakt de indruk als zou de schrijver, eerlijk boven alles, het laatste portret niet aangedurfd hebben. Maar ook die oprechtheid is verdienstelijk: we blijven hem dankbaar. Zijn edel-heroisch temperament, zijn veelzijdige begaafdheid brachten, zover wij weten, niets beters voort.
Em. Janssen
| |
Tarr, Herbert, Rabbijn Cohen zoekt het hogerop. - De Fontein, Utrecht, 1964, 275 pp., f 5,50.
Een heel wonderlijk boek. In het begin denkt men met zeer oppervlakkige humor te doen te hebben, maar Schr. raakt zo terloops een aantal serieuze problemen aan, al graaft hij niet zo erg diep. Een rabbijn, met een dodelijke angst voor vliegen, wordt de luchtmacht in gemanoeuvreerd als luchtmachtrabbijn, waar hij als jood geconfronteerd wordt met antisemitisme, rassendiscriminatie, vrijzinnig jodendom, etc. Het loopt allemaal iets te vlot om helemaal aannemelijk te
| |
| |
zijn, maar het is bijzonder prettige lectuur.
R.S.
| |
Bourbon-Busset, J. de, Les Aveux infidèles, Gallimard, Paris, 1962, 233 pp., 8 NF.
In de stroom van fatalisme, waarmee de Franse literatuur ons overspoelt, - er blijft slechts: le privilège de mourir (Claude Simon) -, is dit boek een weldaad. J. de Bourbon-Busset heeft een briljante carrière gemaakt op het vlak van de buitenlandse betrekkingen. Veertig jaar oud, was hij kabinetschef van Robert Schuman. Opeens zegt hij deze loopbaan vaarwel, om zich volledig aan de letteren te wijden. De beschrijving van deze stap is de eerste ontwikkelingsgang, waar dit boek over spreekt: van de kermis der ijdelheid, die in zeker opzicht de Quai d'Orsay is, naar het leven in een voortdurend contact met de natuur. Een andere groei: hoe in zijn huwelijks-leven de ‘tweede liefde’ gekomen is, welke de eerste, dat strovuur, even hoog te boven gaat, als de evangelische kinderlijkheid de natuurlijke argeloosheid van het kind. En het derde thema: hij heeft lang ‘le Suspect’, zoals hij God pleegde te noemen, uit zijn leven gebannen. Totdat hij gaat inzien: geloven is gelijk aan willen geloven. Men moet de durf hebben om te erkennen: ‘la splendeur d'exister’. Het zijn belijdenissen aan zijn vrouw, ontrouwe belijdenissen, omdat er altijd een onderstroom van dialoog in ons aan de gang is, die wij niet kunnen verwoorden: hij glipt tussen de mazen van onze taal door. Door te schrijven meent J. de Bourbon-Busset het best ‘de schepping te kunnen voortzetten’. Hij ontving enkele jaren geleden de roman-prijs van de Académie francaise. Ook dit werk behoort tot de beste Franse traditie, bekommerd als het is om de innerlijke rijkdom van de mens, uitgesproken in een klare, doorzichtige, geladen taal, waarbij de lezer telkens stoot op ‘phrases-formules’, die zich spelenderwijs griffen in het geheugen. Het boek is opgedragen aan de nagedachtenis van P. Auguste Valensin, voornaam humanist, wiens Autour de ma foi hier een belangrijke rol speelt.
Jos Daniëls
| |
Lebesque, Morvan, Camus par lui-même, (Ecrivains de toujours), éditions du Seuil, Paris, 1963, 188 pp.
Elke lezer, die zich met Camus meer vertrouwd wil maken, zal grijpen naar dit vier en zestigste nummer van de serie: Ecrivains de toujours. Hij zal er geen opvallend-nieuwe dingen vinden, wèl een boeiend overzicht over het leven en een klare samenvatting van heel het werk van Camus, verlucht met bijzonder suggestief foto-materiaal. In de bibliographie worden gelukkig óók wat niet-Franse titels genoemd. Helaas blijft ons eigen taalgebied nog een gesloten domein; anders zou L.W. Nauta, De mens als vreemdeling, G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1960, er een plaats hebben verdiend. De vraag, die telkens weer bij lezing van L'Etranger oprijst: door welke deus ex machina wordt dit onderproduct van de menselijke staat opeens tot een soort super-essence, vindt bij de Nederlandse essayist een veel diepgaander bespreking dan bij M. Lebesque. Een belangrijke suggestie, die de Schrijver geeft naar aanleiding van La Peste lijkt me, dat Camus zich reflecteert in vier spiegels: Rieux, Tarrou, Grand, Rambert en niet alleen in de eerste. Camus, eeuwige twijfelaar, eeuwige zoeker, heeft elk christelijk perspectief afgewezen, niet uit minachting, maar uit innerlijke verharding tegenover het probleem van het leed, wellicht ook omdat hij niet genoeg authentieke religie bij ons, christenen, priesters en leken, ontmoette. Afwijzing dus van God, maar een diepe zin voor het ‘heilige’. In dat verband mogen hier aangehaald worden de tien meest geliefkoosde woorden van Camus: wereld, smart, aarde, moeder, mensen, woestijn, eer, ellende, zomer, zee (p. 165). M. Lebesque heeft gelijk, wanneer hij protesteert tegen een al te haastige inlijving van Camus door de christenen. Daarmee blijft toch staan, dat hij, ànders dan zij, maar naast hen, worstelt met de oer-vragen van het menselijk bestaan.
Jos Daniëls
| |
Price, Victor, The Other Kingdom. - Heinemann, London, 1964, 231 pp., 18 sh.
Deze tweede roman van Victor Price is een dooreenstrengeling van drie gegevens: de verhouding van een universiteitsstudent van Belfast tot een zijner professoren; de liefdesgeschiedenis van dezelfde student met een mede-studente, en de ambitie van de student als loper van de mijl. De fascinerende beschrijving van de wereld van een hardloper overschaduwt de twee andere gegevens totaal. De roman is dan ook alles behalve een gaaf geheel. Hier moet aan toegevoegd dat stijl en dictie vol gemeenplaatsen zitten en weinig distinctie vertonen.
W. Peters
| |
| |
| |
Millgate, Michael, American social fiction, James to Cozzens. - Oliver and Boyd, Edinburgh, 217 pp., 35 sh.
Dit boek is een goed boek ‘as far as it goes’. Maar het gaat niet ver genoeg. Dit slaat niet op de periode die hier besproken wordt (1877 toen ‘The American’ van Henry James verscheen tot 1957 waarin James Gould Cozzens' roman ‘By love possessed’ gepubliceerd werd), maar op de afbakening van het begrip social fiction. De sociale roman laat zich nooit netjes naast de streekroman of de oorlogsroman plaatsen, en het komt ons wat willekeurig voor om romans die Hollywood of de universiteit tot onderwerp hebben wel te bespreken en de romans van Faulkner die het leven in de ‘Deep South’ behandelen geen plaats te geven, en de werken van James Farrall geheel onbesproken te laten. De Amerikaanse samenleving is zo ontstellend geschakeerd dat het ons bijna ondoenlijk lijkt om de talloze aspecten van het maatschappelijk leven, en dus van de sociale roman, in een overzicht bijeen te brengen. We willen het boek dan ook liever beschouwen als een serie verdienstelijke essays die zich in niet al te straf verband rangschikken om het thema van de sociale roman. Veel nieuwe gezichtspunten bevatten overigens de essays niet: er is de laatste jaren veel geschreven over James, Norris, Wharton, Dreiser, Scott Fitzgerald en andere kopstukken uit de Amerikaanse literatuur, en de detailstudies hier gegeven dragen weinig bij tot het voor handen liggend materiaal.
W. Peters
| |
Schaper, Edzard, Der Aufruhr des Gerechten. Eine Chronik, Jacob Hegner Verlag, Köln, 1963, 188 pp. D.M. 13,80.
De schrijver, die een aanzienlijk aantal belangrijke romans en novellen op zijn naam heeft staan, karakteriseert het verhaal dat bovengenoemde titel draagt, als een ‘Chronik’. Het wil geen roman, geen novelle en ook geen gewone vertelling zijn. Onder kroniek stellen we ons toch eigenlijk ook iets anders voor, want hier krijgen we geen geschreven document, dat hij b.v. veronderstelt ergens gevonden te hebben, maar meer een ‘Rahmenerzählung’. Het is een klein stukje missiegeschiedenis uit de jaren vlak voor en bij het begin van de tweede wereldoorlog, dat in een gesprek van ooggetuigen zich voor ons afspeelt. Zoals de meeste verhalen van Schaper is de plaats van de handeling een van de Baltische landen, hier Estland. Zowel de verteller als de eigenlijk handelende personen van het verhaal zijn Nederlanders. Het gesprek komt op gang naar aanleiding van een opmerking over de eeuwenoude wijsheid en ervaring van Rome. Het verhaal dat dan als een mozaïek tot stand komt is de demonstratie van het tegendeel, hoe n.l. maatregelen van de zeer eenzijdig ingelichte Congregatio de Propaganda Fide een bisschop zeer tegen zijn zin dwingen een jonge enthousiaste missionaris te suspenderen, waarvan dan ‘der Aufruhr des Gerechten’ het gevolg is. Het laatste bericht dat de vertellers van de bisschop en zijn gesuspendeerde missionaris gekregen hebben is, dat ze beiden ergens in een Russisch concentratie-kamp om het leven zijn gekomen, nadat ze samen in broederlijke eendracht heel veel goeds aan hun medegevangenen gedaan hebben. Dat is niet het resultaat van die geroemde eeuwenoude wijsheid en ervaring van ‘Rome’, maar van de Wijsheid Gods, die beslist niet met die van de Kerk identiek is. Dat is zo ongeveer de strekking van het verhaal. Het is jammer, dat we de hoofdpersoon, de missionaris Jean-Marie, van afkomst een Waal, van Nederlandse nationaliteit, alleen maar van een afstand leren kennen. Dat brengt het
procédé met zich mee. Wat er in de priester omging en hem er uiteindelijk toe bewogen heeft niet te gehoorzamen, kunnen we niet veel meer dan gissen. Het werk krijgt daardoor niet die diepte, die het gegeven verdiende.
J. Brinkhoff
| |
Walschap, Gerard, Marriage-Ordeal, Sythoff, Leyden - Heinemann, London, 1963, 234 pp., f 12,90.
Teirlinck, Herman, The man in the mirror, Sythoff, Leyden - Heinemann, London, 1963, 182 pp., f 9,90.
Twee nieuwe delen in de Bibliotheca Neerlandica, waardoor men meesterwerken uit de Nederlandse en Vlaamse letterkunde bij het Engelse publiek wil introduceren. De reeks werd reeds ingeleid in Streven, 17, dl. I, n. 6, maart 1964, p. 607.
| |
Landen en volkeren
Gonda, Jan, Die Religionen Indiens, I Veda und älterer Hinduismus, II Der jüngere Hinduismus (deel 11 en 12 van C.M. Schröder, Die Religionen der Menschheit). - W. Kohlhammer Ver-
| |
| |
lag, Stuttgart 1960, 1963; XV, 370 pp., XV, 366 pp.; DM. 33, DM. 36; f 33,30 per deel.
Deze twee delen zijn meer dan een welkome aanvulling van de omvangrijke literatuur over het Hindoeïsme. Het gaat hier om een standaardwerk, dat een nagenoeg volledige samenvatting geeft van de huidige stand van kennis op dit gebied. Het betreft een onderwerp, of beter een serie onderwerpen, met een grote spreiding niet alleen in ruimte en tijd, doch ook in geaardheid van materiaal. Bovendien geldt hier als moeilijkheid dat, mede door het vergelijkenderwijs geringe aantal onderzoekers, op sommige punten grote vooruitgang gemaakt is, terwijl andere punten daarentegen nog betrekkelijk verwaarloosd zijn. Het is een teken van de groei van de wetenschappelijke bestudering van het Hindoeïsme dat bij de bewerking van het tweede deel de schrijver zich heeft doen bijstaan door zijn oudleerling en collega Hoens. Wanneer na verloop van tijd weer een dergelijk samenvattend werk ondernomen zal worden, zal het waarschijnlijk het werk van een commissie van specialisten zijn. Thans is het nog voor de geoefende hand van professor Gonda mogelijk geweest, de disparate, ongelijkmatig gegroeide kennis samen te brengen in een evenwichtige en autoritatieve samenvatting. Het zijn vooral de oudste literaire documenten, de Vedische hymnen en rituele teksten, die het sterkst de wetenschappelijke aandacht hebben getrokken. Het beeld dat uit deze teksten gedistilleerd kan worden vormt de hoofdschotel van het eerste deel. De schrijver wijst er echter op, dat de Vedische godsdienst zoals die uit de teksten naar voren komt, niet voor de gehele bevolking gegolden zal hebben. Ook is de aansluiting van de Vedische godsdienst aan het Hindoeïsme een problematische zaak. Voor het Hindoeïsme typische verschijnselen, waarvan aangenomen mag worden dat zij niet nieuw ontstaan zijn, vinden geen plaats in de Vedische geschriften. Wel zien wij in de Vedische teksten reeds het begin van de voor de Indische religiositeit zo belangrijke verlossingsleren. Hoewel het vooral deze
verlossingsleren zijn die de aandacht getrokken hebben, moet men bedenken dat deze onderling sterk divergerende leren en disciplines slechts één zijde van de Indische religiositeit vertegenwoordigen. Tegenover de wereldverzaking en het individuele verlossingsstreven staat de sfeer van het wereldlijke leven met zijn collectivistische godsdienstige vormen. De wisselwerking der beide sferen is in sterke mate bepalend voor het Hindoeïsme. Gaat het bij de Vedische documenten om een gesloten corpus van teksten, geheel anders is dit bij het latere Hindoeïsme. Wij zijn hier thans nog grotendeels aangewezen op Sanskrit teksten, die echter wegens hun aantal en verscheidenheid nog slechts ten dele geexploiteerd zijn voor het onderzoek. Daarnaast bestaan echter ook nog talrijke bronnen in de volkstalen, die in nog mindere mate bewerkt zijn. Bovendien zullen sociologie en culturele antropologie in aansluiting op het filologische werk nog veel moeten helpen verduidelijken. Bij het begrip Hindoeïsme zal men goed doen te bedenken, dat dit een van buiten af ingevoerd begrip is (het komt omstreeks 1830 in de westerse literatuur over India op). Het dekt een veelheid van opvattingen en praktijken, waarvan het voor de waarnemer moeilijk is de eenheid te zien. Het beeld van het Hindoeïsme kan bij de huidige stand van kennis en onderzoek dan ook niet anders zijn dan een inventarisatie van elementen, wier onderlinge samenhang ons nog veelal ontgaat. In de toekomst zal het onderzoek zich echter, naast de ontsluiting van nieuw materiaal, als de tekenen niet bedriegen, vooral ook gaan richten op de onderlinge verhouding en samenhang van deze elementen. In deze richting wijst ook de paragraaf ‘Ueberblick und Ausschau’, die de overgang vormt naar het tweede deel. Zoals de zaken nu staan is het de grote verdienste van de schrijver dat hij de veelheid en verscheidenheid van het materiaal recht doet wedervaren, zonder dat de duidelijke
geleding en vaste lijn van het werk door de details overwoekerd worden. Bij het steeds hinderlijker wordende gebrek aan bibliografische hulpmiddelen op het gebied van het Hindoeïsme zijn ook de uitgebreide en tot het moment van uitgave bijgewerkte literatuurverwijzingen in de voetnoten van bijzonder grote waarde. Een index aan het eind van ieder deel, en in het tweede deel een kaartje en een jaartallenlijst, maken het werk makkelijk te raadplegen.
J.C. Heesterman
| |
Panikkar, R., Lettre sur l'Inde. - Casterman Doornik, 1963, 136 pp., F. 75.
Een der grootste hindernissen bij de missionering is het moeilijke interculturele contact tussen buitenlanders en autochtone bevolking. De auteur, van Spaanse
| |
| |
en Indische afkomst, priester en wetenschapsman tegelijk, is bijzonder voorbestemd om met een heel fijn aanvoelen de toepassing hiervan op India te beschrijven. In een tijd van groeiende eerbied voor de eigenheid der grote cultuurvolkeren zal deze gedachtenrijke ‘brief’ voor ieder die bekommerd is om de echte incarnatie van de Kerk, inspirerende perspectieven openleggen.
J. Kerkhofs
| |
Panikkar, Kavalam Madhava, Indien. Erfolge, Hoffnungen, Gefahren. - Verlag Wissenschaft und Politik, Köln, 157 pp.
Japan buiten beschouwing gelaten, zijn er op dit ogenblik in Azië twee grootmachten die met elkaar wedijveren voor hun ontwikkeling en de manier waarop die tot stand wordt gebracht: in China verloopt ze gewelddadig, India houdt het bij de democratie. Uiteindelijk is het van belang, welke van de twee het gemakkelijkst tot een welvaartsstaat zal komen. S. stelt India voor vanuit het standpunt van de Hindoe. Hij behandelt de historische achtergronden van wat we dan een Hindoestaat kunnen noemen, de grondwettelijke veranderingen die er hebben plaats gehad en de werking van de democratie in een zo complexe staat als India toch is. Enkele speciale facetten worden onder ogen gezien: de economische en sociale evolutie en de culturele ontsluiting. Ten slotte enkele aspecten van India's buitenlandse politiek: zijn verhouding tot Pakistan (nogal eenzijdig), tot China (heel summier) en tot de wereld. Voor S. is India een geslaagd experiment. Het boek geeft een boeiende kijk op het duizendjarige Hindoerijk, dat met China strijdt om de voorrang in Azië.
A. van Peteghem
| |
Kunst
Gardi, René en Victor Surbek, Schwarzes Arkadien. - Orell Füssli Verlag, Zürich, 1962, 58 pp., geïll. D.M. 17.
Iedere tijd spreekt z'n eigen taal. Dit geldt voor de literatuur, maar even sterk voor de schilder- en tekenkunst. Wanneer men enigszins op dit gebied thuis is, zal men zich moeilijk kunnen vergissen bij het determineren van een tekening. Een kunstenaar van de 20ste eeuw drukt zich anders uit dan een 18de eeuwse meester. Alleen de zeer groten zou men in veel perioden kunnen onderbrengen, terwijl zij toch steeds hun eigen karakter bewaren. Men ervaart zeer sterk deze indruk als men het fraai uitgegeven schetsboek van Victor Surbek ziet, die op uitnodiging van zijn vriend René Gardi een reis maakte door het indrukwekkende Mandara-gebergte in Afrika. Het resultaat van deze reis zien wij, althans gedeeltelijk, neergelegd in de 32 suggestieve bladen van dit schetsboek. Surbek is een goed tekenaar, die fel observeert en zijn observatie in een snelle, markante lijn vastlegt. Hij is geen verfijnd, minutieus tekenaar; daarvoor ontbrak hem wellicht tijd en gelegenheid. Er viel zoveel te noteren! Maar waarschijnlijk ontbrak hem ook de lust daartoe. De moderne tekenaar wil, misschien meer dan ooit, suggestief en verrassend zijn. Dit heeft Surbek bereikt en de uitgever heeft door de prachtige druk aan deze suggestie geen schade toegebracht. Gardi schreef een interessante, verhelderende inleiding. Een zeer fraai boek!
C. de Groot
| |
Hollenberg, Felix, Radierung, Aetzkunst und Kupfertiefdruck - bearbeitet von Walter Rabe. - Otto Maier Verlag, Ravensburg, 1962, 120 pp., geïll. D.M. 12.80.
Ook wanneer men zelf de etskunst niet beoefent, kan toch inzicht in deze kunst nuttig en verheugend zijn. Bijzonder geldt dit voor allen, die belangstelling hebben voor de prentkunst; momenteel zijn dat er velen. Daardoor is de vraag naar prenten juist nu zeer groot en dit stimuleert ook weer de kunstenaar tot arbeid. Felix Hollenberg was zelf een uitstekend graficus. Een zeer belangrijk oeuvre van ongeveer 300 etsen heeft hij nagelaten en uit deze etsen spreekt een groot meesterschap. Zijn rijke ervaring heeft hij neergelegd in een uitvoerige verhandeling, die nu, opnieuw uitgegeven door Walter Rabe, in deze vorm verschijnt. Men kan in dit boek alles vinden, wat voor de kunstenaar en liefhebber van deze kunst belangrijk is: inlichtingen over de techniek, instrumenten, de mogelijkheden en ook de beperkingen. Wij bevelen dit boek graag aan, vooral aan degenen die op een of andere wijze met de prentkunst in contact komen.
C. de Groot
| |
Zender, Rudolf en Fritz Laufer, Paris. - Orell Füssli, Zürich, 1962, 61 pp., geïll. D.M. 28.
Suggestief en indrukwekkend zijn de 22 litho's van Rudolf Zender, die in dit
| |
| |
boek bijeengebracht zijn. Zij tonen Parijs bij dag en bij nacht, in zon en duisternis. Praijs, eenmaal als centrum van een diepe religieuze beleving in zijn Notre Dame, maar ook Parijs als fel levende stad met zijn Jardin du Luxembourg, zijn Metro, Marne en Seine. Wanneer men deze sterke prenten op zich laat inwerken, beleeft men ongetwijfeld iets van de ontroering, die Zender ondervond en die hij vaak op markante wijze weet over te dragen op de beschouwer van zijn werk. Rudolf Zender is een goed tekenaar, en een voortreffelijk graficus, die de mogelijkheden van zijn materiaal ten volle benut. Prachtige, genuanceerde grijzen en mysterieuze diep-zwarten vullen zijn bladen en vormen een schone harmonie. De tekst van Fritz Laufer is sober en toch enthousiast genoeg om te begrijpen dat Parijs ook voor hem een zeer bijzondere ervaring is geworden. Dit boek is een voortreffelijk staaltje van de hoogstaande Zwitserse drukkunst. Ook vooral omdat men oorspronkelijke litho's kon gebruiken, heeft de uitgever ons een kostbaar boek geleverd.
C. de Groot
| |
Aurenhammer, H., Lexikon der christlichen Ikonographie (II-IV Lieferung). - Verlag Brüder Hollinek, Wien, 1960-1962, 81-384 pp., Ös. 131.
De eerste aflevering van het Lexikon der christlichen Ikonographie hebben we met het nodige enthousiasme begroet omdat uit de eerste artikelen al direct bleek dat we hier een vrij uitvoerig (hoewel niet volledig), algemeen, wetenschappelijk samengesteld iconografisch lexicon aangeboden kregen, waarnaar sinds lang werd uitgezien. Het vrij oppervlakkige werk van L. Réau had die leemte immers opengelaten. Wel hadden we ons afgevraagd hoe Aurenhammer deze opzet voor elkaar kon krijgen binnen de vooropgestelde 900 pagina's. Maar nu zien we dat deze beperking reeds werd opgegeven. Met de eerste vier afleveringen is de auteur reeds op pagina 384 en de letter B is niet eens afgesloten. Voorlopig zijn nu twee delen voorzien. Aurenhammer behandelt niet alle trefwoorden. Niet alle (lokale) namen van heiligen b.v. Maar de keuze is, voor zover we nu al konden nagaan, met kennis van zaken doorgevoerd. Dit maakt het mogelijk dieper op de trefwoorden in te gaan. Telkens geeft de auteur een omschrijving van het onderwerp, vervolgens duidt hij de bronnen aan waarop de iconografische voorstelling teruggaat (bijbel, vitae, legenden) en hij geeft een beschrijving van de iconografische voorstelling en haar ontwikkeling met de aanduiding van de voornaamste kunstwerken. Elk artikel besluit met een literatuuropgave. Dit alles kan men ook bij Réau aantreffen. Aurenhammer echter beperkt zich niet tot een uitwendige beschrijving van de voorstelling. Hij gaat dieper in op de redenen van ontstaan en op de vaak theologisch bepaalde evolutie, op de analogieën en dergelijke meer. Réau behoort zo men wil tot de oude school van een beschrijvende iconografie. Aurenhammer volgt de tegenwoordige tendens om de iconografie een wezenlijke cultuurhistorische betekenis toe te kennen.
G. Bekaert
| |
Schwarz, Rudolf, Denken und Bauen. - F.H. Kerle, Verlag, Heidelberg, 1963, 128 pp., rijk geïll., geb. DM. 12.80.
Als epiloog op Schwarz' Kirchenbau, Welt vor der Schwelle (zie Streven, april 1962, pp. 645-651) verschijnt nu dit Denken und Bauen, dat enkele belangrijke teksten van de grote architect bevat, die vroeger slechts in lokale gelegenheidsuitgaven zijn verschenen of hier voor het eerst worden gepubliceerd. Zo o.a. een hulde-adres aan Mies van der Rohe bij diens 75e verjaardag en een aan Hans Poelzig, Schwarz' leermeester; de inaugurale rede die hij uitsprak als directeur van de kunstacademie te Düsseldorf over de architectuur van vandaag (1958); een uittreksel uit Von der Bebauung der Erde (1948) over Das Unplanbare; en verder een serie commentaren bij eigen werken. De illustratie is gedeeltelijk overgenomen uit Kirchenbau, gedeeltelijk nieuw. De kerken te Linz, Aschaffenburg, Hausen, waarvan in het voorgaande boek nog slechts ontwerpen konden voorgesteld worden, worden nu getoond zoals ze uitgevoerd zijn. Al vormt dit boekje geen volledige monografie, toch geeft het in de keuze van teksten en illustratie een vol beeld van het werk en de persoon van deze oorspronkelijke architect.
G. Bekaert
| |
Deutsche Kunstdenkmäler o.l.v. R. Hootz. - 6. Hamburg - Schleswig - Holstein, 8. Bremen - Niedersachsen. - Deutscher Kunstverlag, München, 1961 en 1963, 402 en 418 pp., telkens 352 afb.
Van de acht delen voorzien in de serie Deutsche Kunstdenkmäler zijn er nu zes verschenen. De twee laatst verschenen nummers hebben het over de minder toeristische en dus minder algemeen bekende, maar daarom nog niet oninteressante
| |
| |
streken van Noord-Duitsland met name Schleswig-Holstein en Hamburg, die lange tijd een politieke en altijd een kultuur-historische eenheid hebben uitgemaakt, en Niedersachsen met de hansastad Bremen. Zoals we vroeger reeds aanstipten (Streven, jan. 1959 p. 393 en april 1960 p. 693) gaat het in deze serie om een soort heruitgave van het befaamde, maar sinds lang achterhaalde ‘Handbuch der Deutschen Kunstdenkmäler’ van Georg Dehio. Elk deel bevat vooreerst een korte historiek van het voorgestelde kunstlandschap; het brengt vervolgens een vrij uitvoerige, hoewel uiteraard niet volledige, nauwkeurig samengestelde, naar de plaatsnamen alfabetisch gerangschikte keuze van afbeeldingen van het kunstpatrimonium van de streek, de musea uitgezonderd, tenzij het om een werk gaat van uitzonderlijk belang voor de plaatselijke kunstgeschiedenis; daarbij sluiten dan de verklarende nota's bij de afbeeldingen aan. Hoewel deze boeken door hun noodzakelijke beknoptheid - elk deel bevat om en om de driehonderdvijftig illustraties - geen echte kunsthistorische repertoria kunnen genoemd worden, toch vormen ze door hun verantwoorde selectie voor de wetenschappelijke studie een uitstekend werkinstrument en door hun verzorgde uitgave voor de geïnteresseerde leek een boeiend album. Denk maar even aan de kunstschatten van steden als Hamburg, Flensburg, Lübeck, Schleswig, Bremen, Braunschweig, Goslar, Hildesheim, Königslutter, Osnabrück, die alle in deze delen ter sprake komen.
G. Bekaert
| |
Kelber, W., Raphael von Urbino. Leben und Jugendwerk. - Verlag Urachhaus, Stuttgart, 1963, 112 pp., 27 pl., geb. DM. 18.
Het boek van Wilhelm Kelber over Raphaël, de grote zoon van Urbino, leest men ongeveer zoals de auteur zelf Urbino voor het eerst ervoer als een samenvallen van zinnelijke werkelijkheid en bovenzinnelijk schouwen. Alleen zijn wij niet zomaar van de echtheid en de samenhang van het ontvouwde visioen overtuigd en staan wij nogal huiverig wanneer wij zinnen lezen als: ‘het ziet ernaar uit als wilde deze ziel door geboren te worden en te sterven op een goede vrijdag haar innige verbondenheid met het golgothamysterie door haar lot betuigen’ of ‘de schilder van deze schilderijen moet met het Christusmysterie in zijn oneindige diepte meer dan enig ander vertrouwd zijn geweest.’ Het heeft er alle schijn van dat dit boek, zoals de overige publikaties van Urachhaus Verlag, zich tot doel heeft gesteld de antroposofie van Rudolf Steiner met concrete argumenten uit de geschiedenis te staven. Erg overtuigend is de poging in het onderhavig geval echter niet. En we vinden het zelfs een beetje jammer dat een begaafd auteur als W. Kelber, die blijkbaar over een niet alledaags inlevingsvermogen beschikt, zich tot dergelijke al te gemakkelijke interpretaties heeft laten verleiden. Een tweede deel zal het Romeinse werk van Raphaël behandelen.
G. Bekaert
| |
Richter, G., Romanisches Burgund. - Verlag Urachhaus, Stuttgart, 1962, 84 pp., 98 afb., geb. DM. 23.
De auteur van dit boek is een enthousiaste leerling van Rudolf Steiner die op herhaalde tochten langs de romaanse kerken in Bourgondië de geest van deze bouwkunst meent te hebben ontdekt. In haar wordt duidelijk, zo schrijft hij, wat het eigenlijk betekent: christelijk westen. Het heeft niets te maken met dogmatiek, noch met sentimentaliteit, noch met Rome. Het gaat om de mens in een nooit aflatende strijd tegen het arabisme, voor de auteur het inbegrip van abstract intellectualisme en materialisme. De betekenis van deze strijd in het ontstaan van de romaanse bouwkunst en cultuur overdrijft de auteur wel een beetje. Men kan echter zijn interpretatie rustig laten voor wat ze is (een van de vele facetten van de middeleeuwse cultuur in Europa) en toch met de auteur meegaan op ontdekking van enkele van de merkwaardigste monumenten die de Europese cultuur heeft voortgebracht: Tournis, Vézelay, Autun, Paray-le-Monial, Anzy-le-Duc, Seaulieu zijn inderdaad namen die men niet licht vergeet wanneer men ze eens heeft leren kennen.
G. Bekaert
| |
Busch, H. en B. Lohse, Gotische Plastik in Europa. - Umschau Verlag, Frankfurt a.M., 28 pp., 200 afb., geb. DM. 32.80.
In de serie Monumente des Abendlandes, die nog te weinig bekend is, hebben wij behoudens de delen over de Europese bouwkunst reeds het boek Romanische Plastik in Europa besproken (zie Streven, febr. 1961, p. 513; juli 1961, p. 1026; dec. 1963, p. 291). Het nieuwe deel over de gotische beeldhouwkunst sluit hierbij onmiddellijk aan. Het toont - want daar komt het in deze serie op aan - in de
| |
| |
bedachtzame keuze en het uitgewogen ritme van de afbeeldingen de bloeitijd van de middeleeuwse beeldhouwkunst tussen 1150 en 1350. Het eerste beeld, koning Salomon van het Driekoningenschrijn te Keulen (waarop het vorige deel afsloot), is een herinnering aan de romaanse vormgeving in haar tendens naar de gotiek. De laatste beelden wijzen reeds in hun terugkeer naar een naturalistische visie op een nieuw tijdperk. De inleiding is ook deze keer van Hans Weigert. Ze bestaat uit een algemeen beschouwelijk essay over de gotische plastiek en een meer informatief gedeelte dat rechtstreeks op de afbeeldingen inleidt. Al bestaat er geen nood aan platenalbums over middeleeuwse beeldhouwkunst toch zijn de boeken in deze serie telkens opnieuw een oorspronkelijke belevenis. Hun samenstellers benaderen de kunstgeschiedenis niet Vein buitenaf om ze dan met min of meer goede afbeeldingen te illustreren. Zij blijken integendeel in staat te zijn om met een reeks afbeeldingen en de manier waarop ze bij elkaar worden geplaatst een nieuwe visie gestalte te gegeven en ze als zodanig buiten elk beperkende commentaar om mede te delen.
G. Bekaert
| |
Kuehnel, E., Die Kunst des Islam. - A. Kröner Verlag, Stuttgart, 1962, 231 pp., 80 ill., 21 tek., geb. DM. 15.
De islamitische kunst vormt een bijzonder fenomeen in de kunstgeschiedenis. Zij bezit een niet te loochenen eenvormigheid en valt toch uiteen in zovele landschappen als er gebieden zijn waar de Islam zich heeft gevestigd en tot bloei is gekomen van Spanje tot Indië. Men kan derhalve de islamitische kunst bekijken als de homogene expressie van een politico-religieuze gemeenschap die wel niet schuw was van vreemde bestanddelen maar toch op alles wat ze verwerkte haar duidelijke stempel drukte. Maar men kan ook de nadruk leggen op de regionale ontwikkelingen en de islamitische kunst bij voorkeur zien als de min of meer specifieke voortzetting van een gevestigde kunsttraditie. Men kan de kunst van de Islam opvatten als een apart hoofdstuk van de kunstgeschiedenis, maar men kan ze ook in de kunstgeschiedenis van de verschillende landen laten opgaan. Prof. Kühnel heeft door het feit zelf dat hij een monografie over de kunst van de Islam uitgeeft voor haar specificiteit gekozen. Het is hem op de eerste plaats te doen om de karakteristieken van de stijlevolutie van de vroegislamitische kunst tot de osmaanse uitbloei ervan aan te duiden. Sommige van deze stijlen vallen overigens met plaatselijke evoluties samen. De behandeling is vlot, bevattelijk en informatief. Zij wordt verrijkt door goede illustraties en talrijke tekeningen. Een register en een bibliografie maakt het boek tot een handig consultatiewerk.
G. Bekaert
| |
Bovini, G., Ravenna und seine Mosaiken. - Hirmer Verlag, München, 28 pp., 48 ill., geb. DM. 15.50.
De titel van dit boek geeft precies weer waar het over gaat: Ravenna als dé stad van de byzantijnse mozaïeken, die er over een zevental monumenten verspreid zijn: het mausoleum van Galla Placidia, de baptisteria van de Orthodoxen en de Arianen, de aartsbisschoppelijke kapel, S. Apollinare Nuovo en S. Apollinare in Classe, S. Vitale. In kleuren- en zwartwitreprodukties worden deze monumenten en hun mozaïeken voorgesteld. G. Bovini, een bekende specialist, heeft zijn inleiding helemaal op de illustratie afgestemd. Het geheel is zeer verzorgd. Eén enkele foto van S. Apollinare Nuovo dateert nog van voor de laatste restauratie.
G. Bekaert
| |
Reclams Kunstführer, Italien Bd. III, Florenz. - Reclam Verlag, Stuttgart, 1962, 439 pp., 31 tek., 48 ill., geb. DM. 19.80.
Het succes van de Reclams Kunstführer voor de duitssprekende landen, Duitsland en Oostenrijk, heeft de uitgever ertoe gebracht ook voor andere gebieden de beproefde methode aan te wenden. We hebben vroeger (Streven, april 1963, p. 697) het eerst verschenen deel van de Reclams Kunstführer voor Italië over Rome besproken. Het nieuwe deel over Florence doet er niet voor onder. De auteur Georg Kaufmann is van de alfabetische indeling die bij de Kunstführer gebruikelijk is afgeweken en heeft Florence ingedeeld in Bezirke: de Dom, S. Croce, Ss. Annunziata en S. Marco, S. Lorenzo, Signoria. Daarop volgen dan in alfabetische rangschikking de profane en sacrale gebouwen die niet tot bovenvermelde Bezirke behoren. Het boek besluit met een verklarende lijst van vaktermen en twee uitvoerige registers met de namen van de kunstenaars en van de objecten. Men heeft hier niet te doen met de zoveelste toeristische gids voor Florence maar met een kunsthistorisch nauwkeurig verantwoord handboek, waarvan men bij een bezoek aan de stad van de
| |
| |
Medici nuttig gebruik kan maken. Enkele bladzijden worden gewijd aan de kunstschatten van Fiesole.
G. Bekaert
| |
Rassem, M., Gesellschaft und bildende Kunst. - W. De Gruyter & Co, Berlin, 80 pp., 4 afb., geb. DM. 12.
In de inleiding op zijn boek, dat in zijn geheel niet veel meer dan een inleiding kan genoemd worden, geeft Mohammed Rassem een citaat van Fr. von Baader dat treffend zijn eigen doelstelling omschrijft: vóór een probleem in de wetenschap, kunst, enz. kan opgelost worden, moet het zelf eerst bepaald, herkend en als het ware uitgevonden worden. Dat dit voor de kunstsociologie waarover het hier gaat bijzonder waar is, toont Rassem aan door een analyse van de verschillende disciplines die met kunst te maken hebben en de zeer uiteenlopende categorieën die ze hanteren. Aan de hand van minder gecompromitteerde sociologische begrippen als ‘Geschicklichkeit’, ‘Aufgabe, Oeffentlichkeit, Schutz’, ‘Nachahmung’, ‘Stiftung’ e.a. probeert de auteur dan zelf een vast uitgangspunt te vinden voor een sociologische benadering van de verhouding kunst en gemeenschap. Ook in dit positief gedeelte doet S. naar ons gevoelen niet veel meer dan nog eens aantonen dat sociologie van de kunst (zoals elke sociologie overigens!) een uiterst complexe opgave is en dat zij evenzeer als elke andere wetenschappelijke discipline afhankelijk is van de betrekkelijke waarde van de begrippen die zij hanteert. Dit overtuigend te hebben aangetoond op een concreet terrein is al een hele verdienste.
G. Bekaert
| |
Lippmann, F., Der Kupferstich, 7e uitgave. - W. de Gruyter & Co., Berlin, 1963, VIII, 245 pp., 130 afb., geb. DM. 14.
Moehle, H., Das Berliner Kupferstichkabinett. - W. de Gruyter & Co., Berlin, 1963, IV, 84 pp., 29 afb., gen. DM. 4.50.
Het handboek van Friedrich Lippmann over de kopergravure, uitgegeven in de serie Handbücher der Staatlichen Museen, dateert reeds van 1893. Tot 1926 kon het zo goed als ongewijzigd een zestal uitgaven beleven. Bij de zevende uitgave, bijna veertig jaar na de vorige, was een ingrijpende aanpassing aan de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek nodig. Het oorspronkelijke handboek blijft echter in zijn grote lijnen nog herkenbaar. Het werd nu bewerkt door F. Anzelewsky. Deze zet eerst de techniek van de kopergravure uiteen, behandelt daarna het ontstaan van die techniek in Midden- en West-Europa en de eerste uitingen ervan tot het einde van de XVe eeuw, heeft het achtereenvolgens over de Duitse en Italiaanse gravure in de eerste helft van de XVIe eeuw, de kopergravure in de Nederlanden en Frankrijk, verder over de Italiaanse en Duitse gravure van 1550 tot het einde van de XVIIIe eeuw, over de kopergravure in Engeland en Spanje, tenslotte over de gekleurde kopergravure. Tezamen met dit handboek gaf de uitgever ook een bondige beredeneerde catalogus uit van het Berliner Kupferstichkabinett, verzorgd door Hans Möhle. Uiteraard is deze niet beperkt tot de kopergravure alleen, maar omvat alle takken van de grafische technieken: houtsnede, ets, lithografie.
G. Bekaert
| |
Toneel
Praag, Marinus M. van, De toneelspeler. - A.A.M. Stols/J.P. Barth, 's-Gravenhage, 1963, 183 pp., f 9,75.
S. heeft het aangedurfd een geromanceerde biografie op te stellen van een der grote Franse acteurs der 19e eeuw, Frédérick Lemaître. Zijn poging getuigt van een indrukwekkende feitenkennis, een gedetailleerde analyse van een gecompliceerde figuur, een zorgvuldige selectie van wat in het beeld thuishoort en wat tevens onmisbare tijdsgeschiedenis is, een prettig geritmeerde kadans in de vertelstijl. Maar al deze kwaliteiten kunnen niet doen vergeten dat de reconstructie van een leven door het theater een onmogelijke taak is. Na de vertoning is het theater morsdood, hoe boeiend deze begrafenis ook uitvalt.
C. Tindemans
| |
Schoonderwoerd, N.H.G., o.p., J.T. Grein. Ambassador of the Theatre, 1862-1935. A Study in Anglo-Continental Theatrical Relations. - Van Gorcum, Assen, 1963, 356 pp., Ing. f 22,50.
J.T. Grein was een Nederlander die in 1885 te Londen arriveerde en er een leven lang het theater stimuleerde als recensent, criticus en organisator. Naar Frans en Duits voorbeeld, richtte hij in 1891 de Independant Theatre Society op, waarin o.m. Shaw zijn eerste kans kreeg. Al liep het experiment ongunstig af, Grein stelde in elk geval Engeland cosmopolitisch
| |
| |
meer open voor vreemde dramatiek. Hij importeerde vele buitenlanders (Ibsen, Hauptmann o.m.), bracht ook Engelse auteurs naar het vasteland (A. Pinero, H.A. Jones), terwijl hij gezelschappen uitwisselde en vreemdtalige schouwburgen oprichtte die ook weer even prompt verdwenen. S. slaagt er niet zo best in, duidelijk te maken welk het uiteindelijke saldo van deze niet-aflatende bedrijvigheid is geweest, en blijkt ook minder goed ingelicht te zijn over de contacten met Zuid-Nederland (vooral tussen 1885 en 1920). Hij heeft echter een belangrijke figuur uit de onverdiende vergetelheid gehaald. Nu kan de discussie op gang komen.
C. Tindemans
| |
Hofmann, Gert, Der Bürgermeister. - S. Fischer Verlag, Frankfurt, 1963, 66 pp., D.M. 6.
Dit debuutdrama van een jong auteur (geb. 1932) start, precies als M. Frisch's Biedermann, met een opdringerige inbreker die zich bij een tam echtpaar in nestelt. Maar allengs windt de dame zich op voor de atletische gaven van de booswicht en de man ziet zich met de hulp van de onderwereld al tot burgemeester kronen. Politieke symboliek met plompe allusies knokkelt de ragfijne dialogen vaak ondersteboven. Toch een naam om te volgen.
C. Tindemans
| |
Hebbel in neuer Sicht. Hrg. H. Kreuzer. - W. Kohlhammer Verlag Stuttgart, 1963, 337 pp., D.M. 12,80.
Het is niet uitsluitend aan de herdenkingsdata van deze Duitse dramaturg (1813-63) te danken dat deze schitterende bundel opstellen werd samengesteld. Veel meer is er een methodologisch-kritische verandering vast te stellen in de appreciatie van deze tragicus, die zich niet buiten het Duitse taalgebied heeft weten door te zetten. De conceptie van het burgerlijke realisme paste totnogtoe immers niet zo best in de geprefabriceerde schemata van wat nu eigenlijk tragisch fundament betekent: is het verkeerd geïnterpreteerde sensualiteit, is het gedeïdeologiseerde religiositeit, of is het wellicht reeds (en in deze zin tenderen vele der opgenomen bijdragen) existentialistisch pathos? Dit argumenteert K. Ziegler (‘Wandlungen des Tragischen’) uitstekend en de analyses van H.'s drama's (vooral toch bij ‘Judith’, ‘Herodes und Mariamne’ en ‘Gyges und sein Ring’) zijn consequent op die hypothese gefundeerd. Behalve de motiefstudie (godsdienst en schuld) en de structurering (taal en paradox) worden ook zijn aspecten als novellist, lyricus en dagboekauteur onderzocht. Een rehabilitatie en een heroriëntering.
C. Tindemans
| |
Schaer, Wolfgang, Die Gesellschaft im deutschen bürgerlichen Drama des 18. Jahrhunderts. - (Bonner Arbeiten zur deutschen Literatur Bd 7) H. Bouvier Verlag, Bonn, 1963, 255 pp., D.M. 28,50.
Nadat S. eerst heeft uitgemaakt wat een ‘burgerlijk drama’ is, (hij erkent ook vele ‘Lustspiele’ als zodanig), poneert hij de stelling dat de hele problematiek van dit genre geconcentreerd ligt op de familie volgens burgerlijke normen. In de vele tientallen stukken van deze periode gaat hij de ethische en materiële fundamenten na van de burgerlijke familie en speurt hij de vreemde krachten op die deze basiseenheid bedreigen. Zo resulteert uit deze systematische analyse, die thematisch gericht is en het al-of-niet esthetische met opzet verwaarloost, een sluitend beeld van een maatschappij en samenleving die, hoewel volop in beweging, toch een zeer stabiele kern als zowel sociologische als religieuze en ideologische grondslag vertonen: het theater als spiegel van zijn tijd.
C. Tindemans
| |
Hacks, Peter, Der Frieden - Die Kindermörderin. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt, 1963 (edition suhrkamp nr. 47), 147 pp., D.M. 3.
Twee adoptaties, een van Aristophanes en een van de Aufklärungsauteur H.L. Wagner, door de bekende Oostduitse auteur. Aristophanes wordt in soepele, plebejische verzen koel ingezet voor de pacifistische vredesduifbeweging, met anderzijds voldoende aandacht voor rudimentaire erotiek, veel zin voor situatiehumor en maskerade met doeltreffende zekerheid. Wagners standsproblemen worden marxistisch uitgelegd en daardoor bereikt het broze verleidingsdrama een nieuwe onverbiddelijkheid.
C. Tindemans
| |
Varia
Goethem, F. Van en S. Suy, Beknopt handboek van het volkenrecht. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1963, 297 pp., ing. F. 320.
Dit boek wil een ‘summiere handleiding’ zijn, ‘vooral geschikt voor degenen die
| |
| |
een breed overzicht wensen, en voor de studerende jeugd die in het Volkenrecht geleidelijk moet worden ingeleid’. Na de geldigheidssferen van de internationale rechtsorde te hebben omschreven, behandelen de auteurs achtereenvolgens: de afbakening van de geldigheidssferen der Staten door het Volkenrecht, de Organen van het internationaal verkeer, de Organisatie van de internationale Gemeenschap, de Regeling der internationale geschillen. In Bijlagen werd een tekst bijgevoegd van het Handvest van de Verenigde Naties en van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof.
J. van Neste
| |
Durnez, G. Spoedbericht (Keurreeks, 92). - Davidsfonds, Leuven, 1963, 304 pp., 24 pl., ing. F. 94, geb. F. 124 (leden: F. 47 en 62).
Op boeiende en prettige wijze vertelt Gaston Durnez over alles wat met de krantenwereld te maken heeft: het samenstellen van een krant, het ontstaan der eerste kranten, de groei en ontwikkeling tot de hedendaagse dagbladen, de vooruitgang der techniek van de drukkunst, de verschillende rubrieken. Daarnaast vindt de lezer talrijke inlichtingen over de moderne organisatie der nieuwsbureau's, die het nieuws opzoeken en verspreiden. De auteur beperkt zich niet tot de nederlandse dagbladpers. Hij doorloopt de geschiedenis der kranten over de ganse wereld, dan vooral wat Europa en Amerika betreft. Prettige anekdoten verhogen de spanning alsook de vele gegevens over oplage en lezerskring, de reacties van lezers. Dit boek verschaft een kostbare hulp om met meer doorzicht en kritische geest de krantenberichten te lezen en persoonlijk te verwerken.
R. D'hondt
| |
Schlamm, W.S., De Jonge Heersers van de Oude Wereld. De Macht in Nieuwe Stijl. Ned. vert. d. Jos. H. Schmitz - Nederlands Boekhuis, Tilburg, 274 pp., f 12,50.
Schlamm voert een uiterst scherpe pen; helaas offert hij de waarheid vaak op aan het puntige gezegde. Herhaaldelijk spreekt schr. zich tegen en men moet hem aanraden ter harte te nemen wat hij zijn vriend Tucholsky op een bepaald ogenblik van zijn leven laat zeggen, n.l. niet meer te schrijven ‘totdat hij over alles grondig zou hebben nagedacht’. Het boek bestaat uit een inleiding van 188 blz., verdeeld in verschillende hoofdstukken, om daarna te komen tot het eigenlijke onderwerp: een 86 blz. lange, felle en vaak ongemotiveerde aanval op Kennedy, aan wie elk principieel uitgangspunt wordt ontzegd. Op cynische wijze maakt schr. elk optreden belachelijk, ook zijn eigen optreden, alhoewel dit niet zijn bedoeling zal zijn geweest. Verder verheerlijkt schr. de rol van de jeugd in de jaren 1920-'30, waartoe hij zelf behoorde; soms lijkt het hier op een autobiographie; zijn oordeel is dan aanzienlijk gematigder. Voor de inhoud kunnen wij weinig waardering opbrengen; de uitgave is goed verzorgd, maar de omslag, waarop foto's van Kennedy, Castro, Nasser en Ben Bella staan, suggereert meer dan het boek geeft; over de drie laatsten wordt nauwelijks gesproken.
J. Oomes
| |
Peremans, W., Hellas en de West-europese cultuur. Nieuwe dr. - De Vroente, Kasterlee, 1963, 237 pp., 8 pl., ing. F. 110.
Deze lichtjes aangepaste herdruk van een werk uit 1947 is een goede verdediging van een goede zaak; toch zal ze alleen overtuigden overtuigen; immers de eigen kijk en bekommernissen van de meer ‘modern’ reagerende mens worden door schr. niet voldoende aangevoeld of althans au sérieux genomen. Het historisch overzicht van de Griekse cultuur vanaf p. 125 is uiterst lezenswaard.
R. Lenaers
| |
Haegendoorn, M. Van, Inventarissen van de archieven van de heerlijkheden, dorpen en schepenbanken van de kantons Leuven. - Algemeen Rijksarchief, Brussel, 1964, VIII, 116 pp.
De auteur, conservator aan het Algemeen Rijksarchief te Brussel, heeft heel het fonds van de dertig dorpen die behoren tot de twee kantons Leuven, opnieuw geordend en in precies 2.000 nummers geklasseerd. Na een korte inleiding over het dorp met zijn uitgestrektheid en aantal inwoners in 1784, geeft de auteur de op het Algemeen Rijksarchief te Brussel bewaarde documenten over dit dorp, die meestal uit de 17e en de 18e eeuw stammen. Voor de lokale geschiedenis is deze inventaris een kostbare aanwinst
M. Dierickx
| |
Madaule, Jacques, Initiation à Teilhard de Chardin (Coll. Tout le Monde en parle). - Ed. du Cerf, Paris, 1963, 144 pp., ing. N.F. 5.10.
Deze ‘initiatie’ is eerder een levensbe- | |
| |
schrijving van Teilhard dan een uiteenzetting van zijn gedachte. Men vindt er, eenvoudig en boeiend verhaald, de omstandigheden waarin deze priester en wetenschapsmens er toe gebracht werd de oorspronkelijke synthese te zoeken tussen geloof en wetenschappen, waaraan zijn naam voor goed verbonden is. Voor Teilhard waren deze omstandigheden dikwijls hard, maar wellicht onmisbaar: de mobilisatie van de eerste oorlog, die aan deze op wetenschap gerichte geest mensenkennis leerde; de quasi-ballingschap in China, die hem de gelegenheid gaf een werk van eerste-rangsgehalte te presenteren op wetenschappelijk gebied; de gedwongen rust van de tweede oorlog in China en de moeilijkheden van de daarop volgende jaren waar hij de tijd heeft om na te denken over zijn visie, te werken aan de uitgave van zijn wetenschappelijke en filosofische inzichten, en voor veel mensen een kostbare raadsman te zijn. Tussen de ontelbare geschriften die reeds over Teilhard bestaan, is dit één van de goede: het geeft een trouw levensbeeld van de man en is een geschikte initiatie in zijn gedachte.
M. De Tollenaere
| |
Ribadeau-Dumas, François, Grandeur et misère des jésuites. - Productions de Paris, Paris, 1963, 361 pp., 80 ill., geb N.F. 39.50.
De auteur van Histoire de la Magie, die een werk voorbereidt over Les Illuminés, biedt ons in dit boek over de Jezuïeten, te oordelen naar het prospectus, ‘une passionante et dramatique épopée, un document bouleversant, complet et impartial’. Wij verontschuldigen ons voor de vele Franse aanhalingen in deze bespreking. Het Woord Vooraf begint aldus: ‘L'Histoire des Jésuites est une suite de coups de théâtre’. In heel wat boeken over de Jezuïeten zijn Wahrheit en Dichtung vermengd, in dit boek haalt de Dichtung het mijlen op de Wahrheit. Herhaaldelijk heeft de auteur het over de Geestelijke Oefeningen van Sint-Ignatius: ‘Par beaucoup de traits, Ignace rejoint les ascètes de la Kabale’ (p. 63); een bewijs is b.v. de geheimzinnige letter ‘g’, die Ignatius gebruikt bij het uitleggen van het bijzonder gewetensonderzoek: ‘Elle est l'expression même de la Connaissance et de la Gnose, de la Géométrie céleste, le Gamma grec triangulaire...’ (p. 70). Een jezuïet moet altijd ter beschikking staan van de Overste, dus ‘Pas de prières, pas de bréviaire’ (p. 98). De Jezuïeten zijn de enige schuldigen voor de veroordeling van Galilei; op 16 juni 1633, zo lezen wij, werd Galilei veroordeeld tot levenslange gevangenis, en hij moest in het publiek aan de voeten van de jezuïet-kardinaal Bellarmino zijn beroemde ontdekkingen afzweren... ‘Une page noire dans l'Histoire des Jésuites’ (p. 302). De waarheid is evenwel dat Bellarmino wel betrokken was bij een eerste onderzoek van Galilei's stellingen in 1616, maar dat hij bij de veroordeling van de geleerde reeds twaalf jaar gestorven was. Een dankbaar onderwerp is natuurlijk de invloed aan te tonen van de
Jezuïeten op de vrijmetselarij; in 1782 en 1786 was deze invloed bijzonder voelbaar, zegt de auteur, die alleen vergeet dat de jezuïetenorde in 1773 was opgeheven. En de magie? ‘L'opinion des magistres contemporains est toujours formelle: les Jésuites n'ignorent rien de l'Occultisme’ (p. 311). Over de biecht lezen wij deze enormiteiten: ‘Confession fréquente. Puis, la confession générale qui a lieu tous les six mois. Souvent par écrit, et on conserve la confession signée dans les archives. En cas de faute grave et d'expulsion, cela servira à toutes fins utiles’ (p. 306). Het boek kunnen wij het best typeren met een woord van P. de Lubac, dat de auteur zelf citeert: ‘plus épaisse est l'ignorance, plus elle se croit éclairée’ (p. 344).
M. Dierickx
| |
Delaney, Shelagh, Sweetley sings the donkey. - Methuen, London, 1964, 140 pp., 16 sh.
Vijf jaar geleden verwierf de toen twintigjarige ‘Lancashire lass’ grote bekendheid met haar eerste toneelstuk ‘A Taste for Honey’. Haar tweede stuk ‘The Lion in Love’ maakt heel wat minder furore, en het is niet waarschijnlijk dat haar vrij mager bundeltje, meest autobiographisch gekleurde korte verhalen, veel deining zullen veroorzaken. Het bespeelde register blijkt wel heel erg beperkt, en Lancashire-scherts en -schandaaltjes met een beetje Lancashire-dialect doen het altijd wel. Dit neemt niet weg dat het boekje prettige lichte lectuur is.
W. Peters
| |
Ferguson, J., Foundations of the Modern World. - Cambridge University Press, 1963, 184 pp., rijk geïll., geb. s. 25.
John Ferguson, Professor of Classics aan het University College te Ibadan (Nigeria), heeft het op zich genomen een brede schets te geven van hetgeen hij de fun- | |
| |
damenten van de moderne wereld noemt. Hij moet daarbij wel op de eerste plaats zijn eigen leerlingen voor ogen hebben gehad voor wie namen als Jeruzalem, Rome, Athene, Byzantium een niet zo vertrouwde klank hebben. Hij doet niets anders dan het klassieke schema van het ontstaan van een Westerse beschaving met een fijne zin voor synthese en een gelukkige hantering van trefzekere formuleringen illustreren. Eerst de prehistorie, dan de joodse, griekse, romeinse beschaving, de opkomst van het christendom; verder de byzantijnse beschaving, de islam, tenslotte de middeleeuwen in het westen en de renaissance. Het boek besluit met een kort essay over het doorwerken van het verleden in de hedendaagse cultuur. Het is voortreffelijk geillustreerd. Er bestaat ook een schooluitgave van die minder duur is.
G. Bekaert
| |
Pocket
Aula-Boeken
BECK, William S., Moderne Biologie, ontwikkeling en vooruitzicht. Vert. J.F. Kliphuis. - Niet alleen de historische ontwikkeling van de moderne natuurwetenschap met als middelpunt de biologie, heeft W.S. Beek in deze zeer goed leesbare Aula pocket beschreven, maar tevens de grootheid en kleinheid ven vele natuuronderzoekers in het verleden. Raak schildert hij ook de beoefening in deze 20ste eeuw. ‘Vanuit het gezichtspunt van de werkende geleerde’, heeft hij op een wetenschappelijk verantwoordde wijze en tintelend van humor, eerlijk het wezen van de exacte wetenschap benaderd. De moderne analytische wijsbegeerte en de inspirerende ontmoetingen van de biologie met de fysica en chemie, hebben ertoe bijgedragen, dat de biologie zich niet ‘langer beperkt tot het leven, paren en sterven van de Braziliaanse boktor, maar één is geworden met het geheel van de menselijke kennis’. Op een voor een leek begrijpelijke wijze weet de auteur de lezer binnen te leiden in de moderne biologie. Een groot aantal omstreden problemen - ‘in de eerste plaats omdat deze het aardigst zijn’ - zijn aangeroerd, in het bijzonder: het ontstaan van het leven en de evolutie. Er is echter één bezwaar: precies twee derde deel van het boek handelt over de ‘ontwikkeling’ van de moderne biologie. Daarom is het te begrijpen, dat slechts een zeer beknopte beschrijving van de huidige stand van zaken gegeven kan worden. Het is dan ook geen handboek in pocketvorm. Omdat echter ‘geleerden net als andere mensen zijn opgevoed en net als iedereen een kind van zijn tijd is, een mens dus met bepaalde vooroordelen’, is het niet te verwonderen, dat deze jonge onderzoeker voornamelijk de triomfen van de moleculaire biologie beschrijft. Hoewel het boek in opzet geschreven is voor niet-biologen, is het ook voor alle beoefenaars van de natuurwetenschap ten zeerste aan te bevelen.
A. Thiadens
GROSSOUW, Prof. Dr. W.K., Bijbelse vroomheid. - Tot de vele boeken waarvan men blij is, dat ze in een goedkope uitgave bereikbaar worden voor een groter publiek, behoren zeker deze beschouwingen over de spiritualiteit van het Nieuwe Testament. De zeer sterk tijdgebonden inleiding van de eerste uitgave is weggelaten. Van de andere kant zijn bepaalde passages of hoofdstukken herschreven om aan de nieuwe inzichten van de exegese meer ruimte te geven en om een meer algemeen begrijpelijke en objectieve wijze van uitdrukken te bereiken. Een belangrijk populariserend boek.
R.S.
NEILL, Stephen, e.a. Het Christendom in de 20ste eeuw. - Dit verzamelwerk had bij zijn verschijnen in 1962 de bedoeling om de geweldige belangstelling die allerwege gegroeid was ten aanzien van het leven en streven der kerken, een noodzakelijke grondslag van de meest elementaire kennis te geven. Dit mede ter voorbereiding op de 3e vergadering van de Wereldraad van Kerken te New Delhi in 1961. Het is echter tot 1964 toe bijgewerkt. Het resultaat is een waardevol overzicht van de laatste zestig, zeventig jaar, waaraan mensen als Istavridis, H.H. Wolf en Aubert hebben meegewerkt. Uiteraard beperkt men zich, zowel vanwege de populariserende strekking als vanwege de opzet van het boek, tot de allergrootste lijnen. Dat dit werk een vrij sterke anglicaanse signatuur heeft gekregen, zoals Neill zelf aangeeft, blijkt uit de aangeduide problemen en stromingen als uit de geciteerde literatuur. Men mag natuurlijk niet verwachten, dat hier reeds een reflectie wordt gegeven op het Concilie, dat nog zo volop in evolutie blijkt te zijn. Wel verbaast het enigszins, dat Horton zich in ‘De ontwikkeling van het theologisch denken’ hoofdzakelijk beperkt tot Barth, Tillich en Bultmann en de
| |
| |
recente katholieke theologen niet blijkt te kennen. In het algemeen krijgt men de indruk, dat vele auteurs met het katholicisme als partner nog niet goed weg weten. De strekking van Verkuyls bijdrage over Indonesië is me niet erg duidelijk: ze is te kort en te schematisch van opzet om iemand die niet reeds op de hoogte is, enig inzicht bij te brengen. Wanneer men dit boek neemt voor wat het is - informatie in de meest brede zin - zal de niet-vakman er veel nuttigs in aantreffen. Het leest prettig. Of, zoals Neill stelt, ‘zelfs de doorknede kerkhistoricus heel wat uit dit boek kan leren’, waag ik te betwijfelen. Het lijkt me niet juist, popularisatie en wetenschap te vlot met elkaar te verwarren.
G.J. Adriaansen
STEINBUCH, Dr. Ir. Karl, Menselijk en machinaal denken. - 256 pp., f 3,50.
Een degelijk werk over de grondbeginselen van de reken- en regelapparatuur. Het boek geeft veel informatie, terwijl het geen technische of wiskundige voorkennis veronderstelt. De wijsgerige visie van de schrijver lijkt nogal aanvechtbaar.
P. v. Breemen
| |
Marka-serie
DALE, E. en L.F. Urwick, De staf In de organisatie. - De beide auteurs van dit werkje hebben op het terrein van de wetenschappelijke bedrijfsorganisatie hun sporen verdiend. In onderlinge coöperatie houden zij zich in dit boek bezig met de plaats van de staf in het organisatiepatroon. In veel bedrijven vormt de verhouding tussen lijn- en staffunctionarissen een bron van wrijving, misverstand en menselijke verkilling. Scherpe analyses steunend op een rijke ervaring, met name militaire ervaring, werpen een verrassend helder licht op de problemen die zich aftekenen rondom de positie van de staffunctionaris. Bij analyses alleen blijft het niet. De auteurs wijzen ook een aantal mogelijkheden tot verbetering aan, waarbij vooral de gedachte om een algemene staffunctionaris te benoemen de aandacht trekt. Voor leidinggevende lijn- en staffunctionarissen bevat de studie van Dale en Urwick menige vruchtbare suggestie.
Reynaerts
BROWN, J.A.C., Bedrijfspsychologie. - Deze publicatie cirkelt voornamelijk rondom de emotionele aspecten van de sociale relaties in industriële ondernemingen. De auteur gaat fundamenteel te werk. Hij geeft geen pasklare oplossingen voor situaties waarin mensen in enigerlei gezagsverhouding tegenover elkaar geplaatst in menselijk opzicht tekort schieten. Brown beoogt de menselijke natuur en de daarmede meest overeenstemmende sociale orde in het bedrijfsleven naar hun wezenlijke kenmerken aan te duiden. Hij steunt daarbij op een grote hoeveelheid literatuur en hanteert vaardig de uitkomsten van een uitgebreid aantal onderzoekingen. Jammer genoeg heeft de uitgever de bibliografie zeer besnoeid en zijn geen jaren genoemd, waarin de aangehaalde boeken zijn verschenen. Het boek van Brown achten wij in hoge mate stimulerend voor de praktijk van de menselijke relaties in de bedrijfssfeer. Op de gedachten van Brown die min of meer grondwetten formuleert, kunnen leiders van hoog en laag niveau vruchtbaar doordenken en bij de vormgeving van de gewenste menselijkheid in het produktieproces vinden zij in dit boek een brede scala van argumenten om eenzijdig economisch denkende tegenstanders van deze nieuwe vormen van hun ongelijk te overtuigen.
Reynaerts
MAYNE, Richard, De gemeenschappelijke markt. - De enige Engelse ambtenaar onder de Brusselse Eurocraten schreef dit boek dat voorzien is van een voorwoord door dr. S.L. Mansholt. Het bevat in hoofdzaak een met vaste hand geschreven historische schets van de totstandkoming van de Euromarkt. Het heden en de toekomst van de E.E.G. waarover de ondertitel van de uitgave spreekt, komen slechts bij wijze van toegift, dus zeer beperkt aan de orde. Men moet dit boek niet ter hand nemen om op de hoogte te raken van de vele verordeningen, welke in steeds sterker mate richtingbepalend zijn voor het verloop van de aangesloten nationale economieën. De auteur heeft zijn kracht gezocht en gevonden in een samenhangende schildering van de grote gedachten en feiten, die de Euromarkt hebben doen ontstaan. De E.E.G. is een boeiende eigentijdse gestalte. Mayne heeft de essentiële karakteristieken van deze gestalte door een duidelijk meesterschap over de materie en een lenig taalgebruik op een adequate wijze verwoord.
Reynaerts
|
|