| |
| |
| |
Boekbespreking
Theologie
Cattan, Lucien, Voici David. - La Colombe, Paris, 1963, 125 pp., NF. 12.
In dit etherisch-fijn essay poogt een gelovige Jood de figuur te tekenen van de grote koning David. Hierbij gaat hij uit van de ‘traditie’, die o.m. het volledige psalterium toeschrijft aan de historische vorst van de 10e eeuw voor Christus; deze traditie wordt zonder meer ‘scherpzinniger dan de kritiek’ (49) geacht. In het eerste hoofdstuk wordt de fysieke schoonheid van David in het licht gesteld; deze koning is een van de weinige personages, waarvan de Bijbel die eigenschap vermeldt. David is inderdaad een ‘charmeur’: hij wekt het welbehagen op, niet alleen van zijn God (die hem zelfs de zware zonde met Uria's vrouw vergeeft), maar ook van de mensen die hem omringen. Die fysieke schoonheid en die menselijke charme gaan echter gepaard met een goddelijke uitverkiezing: ‘God heeft David uitverkoren wegens zijn rechtschapenheid en zijn zuiverheid van ziel’. Dit zeldzame samengaan van fysieke schoonheid en ziele-adel is Davids eigen koningsgenade: hiervoor handelt het tweede hoofdstuk over ‘een koningsziel’. Nochtans - hierover gaat het derde hoofdstuk - ondanks zijn charme en zijn koninklijke beminnelijkheid, staat David voortdurend bloot aan de verwoede aanvallen van vijanden, bij wie de liefde omgeslagen is in haat: Saul, Absalom; hier maakt S. veelvuldig gebruik van Psalmcitaten. Ofschoon in bepaalde gevallen de interpretatie ietwat geforceerd lijkt (Davids zonde met Betsabee is ingegeven door zijn zucht naar schoonheid; David is de ‘eenzame dichter’ of de doorvorser van de Wet; zijn oorlogen zijn bedoeld als een ‘dienst aan God’; de ‘dans voor de ark’ verzinnebeeldt Davids totale onthechting, zodat hij niets is voor God), biedt dit boekje soms verrassende inzichten, in elk geval gunt het ons een blik in de vrome joodse opvattingen omtrent Israëls grootste koning.
J. De Fraine
| |
Thornton, Martin, English Spirituality. - S.P.C.K., London, 1963, 330 pp., 37 sh. 6 d.
De these van deze ‘outline of ascetical theology according to the English pastoral tradition’ is de continuïteit van de Benedictijnse spiritualiteit in het vroomheidsleven van de staatskerk. In een inleidend eerste deel bespreekt schr. de verhouding tussen ascese, mystiek, moraal en pastoraal, het terecht betreurend dat deze hun intrinsieke verbondenheid in de theologie als wetenschap hebben verloren. In het tweede gedeelte worden de bronnen en hun verdere ontwikkeling ter sprake gebracht, terwijl in het derde en laatste deel wordt aangetoond hoe in de geschriften der late middeleeuwen en die van de zestiende en zeventiende eeuw de geest van Benedictus vorm en kleur heeft gegeven aan de Engelse vroomheid. Of de these geheel juist is betwijfelen wij, en de reden hiervan is dat schr. zich te veel beperkt heeft tot enkele geschriften (Walter Hilton, Juliana van Norwich, Richard Rolle, Margery Kemp uit de late Middeleeuwen, en de Caroline theologians van de zeventiende eeuw) en te weinig het godsdienstig leven van deze periode beluisterd heeft zoals we dit getekend vinden in bv. Chaucer en Langland, en wat later Whitford en Thomas More. Dit neemt niet weg dat het boek instructief en interessant is, dit in niet geringe mate ook vanwege de nuchtere en vaak geestige wijze waarop schr. zijn stelling voorlegt en de vele terzijdes, waaruit doorgaans veel wijsheid spreekt, die zeer actueel zijn en een scherpe visie op hedendaagse eigenaardigheden en tekorten verraden.
W. Peters
| |
Lossky, Vladimir, Die mystische Theologie der morgenländischen Kirche (Geist und Leben der Ostkirche, Bd. 1), übersetzt von Mirjam Prager O.S.B. - Verlag Styria, Graz - Wien - Köln, 1961, 317 pp., D.M. 19.80.
Bijna twintig jaar geleden verscheen het werk Essai sur la théologie mystique de l'Eglise d'Orient (Paris 1944) van de hand van Vl. Lossky, theologieprofessor aan het orthodoxe Institut saint Serge te Parijs. Het trok grote belangstelling en is waarschijnlijk wel het bekendste van zijn publikaties, die doorgaans aan het spirituele leven waren gewijd. De schr. stierf in 1958. Nu ligt het Essai ook in een duitse vertaling voor ons. Volgens Lossky is er in de orthodoxe kerk geen onderscheid tussen theologie en mystiek; hij huldigt - met verschillende andere moderne russische theologen - met nadruk het palamisme en interpreteert zelfs de leer van de griekse kerkvaders geheel
| |
| |
in het licht daarvan en als voorbereiding daarop. Verder is hij de mening toegedaan dat de scheiding tussen de oosterse en westerse kerken niet op psychologische en culturele factoren is terug te voeren, doch enkel op de verscheiden leer over het voortkomen van de Heilige Geest in de Triniteit. In het orthodoxe standpunt hierover, dus in de afwijzing van het filioque, ziet hij het levende hart van heel de theologie en dus ook van de spiritualiteit. Ook in het onderhavige werk vindt men deze gedachten terug. Het bevat prachtige bladzijden, verraadt een diep aanvoelen van het spirituele, maar ook een grote zelfverzekerdheid vooral in het afwijzen van westerse opvattingen. Deze duitse uitgave zal dan ook o.i. niet direct oecumenisch werken, maar wel een bijdrage tot de eenwording kunnen leveren in deze zin, dat ze de westerse lezer in staat stelt beter kennis te nemen van de orthodoxe spiritualiteit. De uitgever heeft zich de vrijheid veroorloofd aan de voetnoten een keer of tien een ‘Anmerkung des Herausgebers’ toe te voegen, waarin hij meermalen tegen uitspraken van de schr. stelling neemt.
H. Jacobs
| |
Augustin, S., Oeuvres de S. Augustin, 28. 4e série: Traités anti-Donatistes, I (Bibl. Augustinienne). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1963, 792 pp., F. 430 geb.
Meer dan ooit zijn de problemen in verband met ketterij of schisma en de ‘bestrijding’ ervan actueel: men heeft leren inzien dat het niet opgaat een ketter uitsluitend te beoordelen uit de werken van zijn tegenstrevers, en tevens dat er in de meeste gevallen, ook misverstand mee in het spel was. Zo heeft men sinds enkele decennia geleerd over de Donatisten een vollediger en genuanceerder oordeel te vellen dan Augustinus zelf, die toch hun tijdgenoot was. Het blijkt o.a. dat de heilige weinig of niets begrepen heeft van de sociale en etnische dimensies van een conflict, waarin Afrikanen zich verzetten tegen de aanmatiging van een overzeese, romeinse macht. Op het vlak van de theologische discussie zelf is er vooral één misverstand dat Augustinus nooit overwonnen heeft: de stelling van de Donatisten dat de geldigheid van het sacrament (van het doopsel) afhangt van de ‘heiligheid’ van de bedienaar, heeft hij voortdurend geïnterpreteerd in morele zin, en dan viel het hem niet moeilijk aan te tonen, dat ook vele donatistische bedienaars van het sacrament zondige mensen waren. Onvermoeibaar komt hij steeds terug op deze volgens hem voor de hand liggende contradictie. Het blijkt echter dat de ‘heiligheid’ waarvan sprake is, voor zover wij de Donatisten zelf aan het woord laten, niet de morele onaanvechtbaarheid maar wel de ongereptheid van het geloof betreft. Zoals bekend heeft de bestrijding van het Donatisme Augustinus genoopt tot de uitwerking van een theologische sacramentenleer, waarvan sommige elementen definitief de katholieke theologie hebben beïnvloed. Aangezien deze leer vanuit een extreme situatie werd ontwikkeld (ook de onwaardige bedienaar deelt nog geldig het sacrament toe) werd deze theologie van meet af aan met een zekere eenzijdigheid belast, die vele eeuwen later nog tot uiting zou komen, in een overdreven nadruk op het ‘ex opere operato’ ten nadele
van de bijdrage van het persoonlijk geloof in de ‘normale’ situatie van het vroom en gelovig uitdelen en ontvangen van de sacramenten. Al deze interessante aspecten zijn de lezer toegankelijk, dank zij de uitstekende inleiding van Y. Congar en de verklarende noten die de traditionele puike vertaling in deze uitgave vergezellen. Wie met Augustinus vertrouwd is, zal niet verwonderd zijn, zelfs in deze zo uitdrukkelijk polemische geschriften, verrassend moderne klanken te horen: de vaak zeer verzoenende en irenische toon van de dialoog, de uitnodiging om zich in de argumentatie te beperken tot duidelijke en door beide ‘partijen’ aanvaarde uitspraken van de Heilige Schrift. Eens te meer blijkt dat alles wat door het genie van Augustinus werd aangeraakt, ondanks de tekortkomingen die we vermeldden, steeds ver uitreikt boven het niveau van een lokaal twistgesprek met louter historisch belang. We kunnen de uitgevers niet dankbaar genoeg zijn, ons weer eens een uitgave te hebben bezorgd die het gemakkelijk maakt dit wezenlijke en blijvende in Augustinus' werk te onderkennen.
H. Jans
| |
Godsdienst
Jean XXIII, Pacem in Terris. Texte intégral (Coll. L'Aujourd'hui de l'Eglise). - Ed. Fleurus, Paris, 1963, 288 pp., ing. NF. 9.95.
In de encycliek Pacem in Terris vraagt Johannes XXIII dat alle mensen van goede wil zich persoonlijk en gezamenlijk verantwoordelijk zouden voelen voor de opbouw van een duurzame wereldvrede
| |
| |
waarnaar alle mensen als naar de grondeis van hun geluksdrang uitkijken. De vrede wordt als een dynamische, groeiende realiteit voorgesteld; niet alleen als een gegeven orde die gehandhaafd of hersteld dient te worden, maar vooral als een voortdurend te scheppen orde, die als vrucht van betere organisatie en samenwerking in ‘waarheid, rechtvaardigheid, liefde en vrijheid’, door eenieders inspanning en bijdrage voortgebracht moet worden. Deze hoofdlijnen van de encycliek worden uitstekend belicht in de 84 bladzijden-lange inleiding van Mgr Bernard Lalande, algemeen afgevaardigde van de Pax Christi-beweging. Misschien wordt het christelijk-personalisme wel iets te conventioneel-thomistisch voorgesteld. De noten bij de tekst van de Vaticaanse vertaling verwijzen naar de algemene inleiding of naar de reeds bekende leer van de Kerk en naar overeenkomstige passages in Mater et Magistra. Daarna volgen nog enkele bijvoegsels: een toelichting over ‘de persoon’; de Verklaringen van de Rechten van de Mens van 1789 en 1948; een breedvoerige, goed bruikbare analytische index van de themata van encycliek (51 pp.).
R. Beeckmans
| |
Guardini, R., Wijsheid der psalmen. - Hilversum-Antwerpen, P. Brand, 1963, 72 pp., ing. F. 65.
De titel van deze uitgave kan zeker misleiden. Hier worden meditaties over 7 psalmen samengebracht, die de schrijver te München heeft gehouden. Reeds eerder verschenen bij dezelfde uitgever acht andere vertaalde overwegingen onder de titel ‘Psalmen’. Deze meditaties hebben geen wetenschappelijke bedoeling; het zijn diep-religieuze overdenkingen, die de wijsheid van de psalmen naspeuren. Meteen worden de nieuwtestamentische openbaringsmotieven aangewezen en wordt de boodschap voorgehouden, die deze teksten ook voor ons actueel christelijk geloofsleven bevatten. Tot de keuze behoren psalm 28, 62, 89, 95, 110, 136, 148 (Vulgaat-telling). Als uitdrukkingen van jubel, lof, Godsverlangen, vreze des Heren en vergankelijkheid, geven zij de wezenlijke elementen weer van de godsdienstige wereld van het psalterium. Een opmerking: op p. 10 leze men als voorlaatste woord ‘koningspsalmen’ i.p.v. koningsplannen. ‘In de psalmen klinken menselijke en religieuze oerklanken samen met grondmotieven uit de openbaring in één machtig accoord’ (p. 6). Daarom werden de psalmen grotendeels opgenomen in de liturgische teksten, en zijn we steeds dankbaar als iemand ze voor onze tijd beter verstaanbaar maakt.
C. De Clercq
| |
De psalmen uit de grondtekst vertaald en van korte inleidingen en aantekeningen voorzien door J. van der Ploeg O.P. - J.J. Romen & Zonen, Roermond - Maaseik, 1963, 310 pp., f 8,50 en f 8,75.
De naam van de Nijmeegse hoogleraar staat er borg voor, dat deze nieuwe psalm-vertaling in alle opzichten wetenschappelijk verantwoord is. De uitgave, onder auspiciën van de Katholieke Bijbelstichting tot stand gekomen, werd door Romen & Zn. keurig verzorgd. Zo bezitten we nu reeds drie nederlandse psalmvertalingen uit de laatste tijd: Het boek der psalmen door Th. Stallaert C.ss.R. (Gottmer, Haarlem, 1948), De psalmen door H. Beex (Spectrum, Utrecht, 1960), en de onderhavige vertaling van Prof. van der Ploeg. Men kan zich, bij alle waardering voor het werk van de Nijmeegse hoogleraar, afvragen of het niet zinvoller geweest zou zijn een vertaling uit te geven, die onmiddellijk zou zijn afgestemd op liturgisch gebruik. Maar dat doet aan de waarde van deze vertaling, op zich genomen, niets af.
A. van Kol
| |
Achten, G., s.j., Om te redden wat verloren was. - De Vroente, Kasterlee, 1963, 215 pp., ing. F. 95.
De mens van onze tijd wordt in zijn oprecht verlangen naar degelijke, geestelijke lectuur niet gemakkelijk bevredigd. Hij stelt inderdaad hoge eisen: de lectuur moet echt vroom zijn, maar niet ‘devotieus’, m.a.w. de vroomheid moet op menselijke en theologische waarachtigheid gefundeerd zijn. Er wordt tevens verlangd dat aan de heilige Schrift een ereplaats wordt gegeven: de geestelijke lectuur mag weliswaar niet tot een louter exegetisch tractaat ontaarden, maar evenmin tot een zogenaamd vrome beschouwing, die de ware betekenis van de Schrift geweld aandoet. De reeks beschouwingen die G. Achten heeft samengebundeld zijn méér dan een poging in deze, de goede, richting. Al is het onvermijdelijk dat men aangaande de ene of andere interpretatie wel eens van mening kan verschillen, men zal veel vaker verrast zijn door het verantwoorde inzicht en de juiste toon van deze commentaren
| |
| |
op de Schrift of op het tijdsgebeuren. Dat een zo verwaarloosde theologale deugd als de hoop hier tot leidmotief werd bevorderd, verhoogt nog de aantrekkelijkheid van het werk.
H. Jans
| |
Schruers, P., Groeiend naar een christelijke volwassenheid (Christen in de tijd, 18). - Patmos, Antwerpen, 1964, 148 pp., F. 70.
In onze overgangstijd is het velen moeilijk voor het eigen geestelijk leven nog inspiratie te vinden in een aantal klassieke religieuze voorbeelden. Ieder ervaart dat copiëren inauthentiek is, en dat elk volgens eigen roeping naar zijn belevingswijze van het volwassen christendom moet groeien. Op milde en rustige wijze wordt hier aangetoond dat deze groei geleidelijk verdieping en loutering vooropzet, waarbij wordt gewaarschuwd voor het zelfbedrog van een oppervlakkig modern doen. Dit helder essay werd aldus een pleidooi voor het verzorgen van het wezenlijke: de hoop, de liefde, de offerzin en het gebed - weerspiegeld in Maria, het type van de volwassen Christen.
J. Kerkhofs
| |
Koch, A., s.j., Praedica verbum, deel 11: De leer over het leven van volmaaktheid. - Heideland, Hasselt, 1963, 531 pp., geb. F. 370.
Na in de vorige delen te hebben gehandeld over dogma en moraal besluit dit elfde deel van Praedica Verbum de leerkundige cyclus met het thema van de christelijke volmaaktheid. Het wezen van de volmaaktheid in het algemeen, de middelen om er naar te streven en tenslotte de belangrijkste deugden vormen de titels, waarin de stof wordt gerangschikt. Men beoogde geen strenge systematiek in de uiteenzetting, maar wel de illustratie van een degelijke en voor het volk aangepaste leer. Tegen mei 1964 zal deed 12 verschijnen met voorbeelden en gelijkenissen bij de delen 10 en 11. De laatste 3 delen met preken voor zonen feestdagen en gelegenheidspreken zullen tegen het einde van volgend jaar van de pers komen, zodat men deze kostbare en keurig-verzorgde uitgave weldra in haar geheel zal kunnen raadplegen.
F. Bossuyt
| |
The Book of Common Worship. The Church of South India. - Oxford University Press, London, 1963, 210 pp., 9 sh. 6 d.
De Kerk van Zuid-India werd in 1947 gevormd door samenvoeging van Presbyterianen, Methodisten, Congregationalisten en vier Anglicaanse diocesen. Het equivalent van The Book of Common Prayer wordt met deze uitgave de kerkleden officieel aangeboden. Uit de titel zelf blijkt reeds in welke mate de liturgie van de Staatskerk model is geweest bij de liturgie van de jonge Kerk, en de tekst zelf geeft er een duidelijke bevestiging van. Afwijkingen zijn daarom des te belangrijker, maar hierop in te gaan ligt buiten het bestek van deze aankondiging.
W. Peters
| |
Etudes sur les instituts séculiers, textes de E. Bergh, J. Beyer e.a. (Textes et Etudes théologiques). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1963, 352 pp., F. 195.
Vijftien jaar geleden kondigde Pius XII in de Apostolische Constitutie ‘Provida Mater’ de eigen wet van de Seculiere Instituten af; een jaar later werd deze nieuwe vorm van godgewijd leven nogmaals aanbevolen. Een verzameling van 17 grondige studies, door 9 auteurs tussen 1947 en 1963 aan deze Instituten gewijd, brengt dan ook een belangwekkende dokumentatie in ieders bereik. De diepte van het integraal beleven van het Incarnatie-mysterie, de veelsoortige moeilijkheden, het nut en de noodzaak van deze levensstaat voor de Kerk en de wereld leert men er kennen. Bevoegde kenners van de westerse religieuze tradities behandelen alle aspecten van de nieuwe staat van volmaaktheid: de voorgeschiedenis, de kerkelijke dokumenten, de eigen roeping van het apostolaat in en vanuit de wereld, de vele erkende vormen, de canonische struktuur, de zelfheiliging, de evangelische raden, de instituten voor priesters, vergelijking met religieuze congregaties, rol van de priester. Uiteraard komen wel eens herhalingen voor; doorgaans brengen recentere artikels een verdieping van het theologisch inzicht in de eigen opdracht, en een uitzuiveren van de levensvormen. Bijna onvermijdelijk veranderen sommige woorden van betekenis bij verschillende auteurs: lees o.a. de tweede voetnoot op p. 61 en p. 91 (zelfs plaatst één auteur ‘laïc’ tegenover ‘religieux’ op p. 61, en tegenover ‘clerc’ op p. 69). Ook religieuze congregaties zullen hier inspiratie vinden in hun zoeken naar uitdrukkingen van een zuiver-evangelische geest. Vele priesters zullen deze inzichten onmisbaar vinden, hetzij ze in hun apostolaat leden van deze Instituten ontmoeten ofwel door anderen aangaande deze levensstaat geraadpleegd worden.
C. De Clercq
| |
| |
| |
Stefanus, Broeder, Vuur en vlam. Verhaal over het leven van de h. P. Eymard. - ‘Kattenbos’, Lommel, 1963, 200 pp., ing. F. 80.
Het leven van de heilige pater Pierre Julien Eymard (1811-1868), de stichter van de Congregatie van het H. Sacrament, wordt hier verteld voor opgroeiende jongens; en zeker slaagde de schrijver. Wèl beheerste hij zijn materie te weinig en wist hij zijn boek niet te structureren, wel verving het procédé van vertellen herhaaldelijk de geïnspireerd-scheppende verbeelding; maar als wij, ouderen, ons door de spanning nog laten vangen, ons door het krachtig-avontuurlijke voorbeeld laten bezielen, dan wellicht jongeren veel méér.
Em. Janssen
| |
Liévin, G., La route vers Dieu. - Edit. St-Paul, Fribourg, 1963, 152 pp., ing. Zw. F. 6,60.
De heilige Alfonsus van Liguori stichtte, in de 18e eeuw, de Congregatie van de Redemptoristen; zijn geestelijke leer wordt vooral gekenmerkt door een doorgezette ascese die uitkomt op de algehele overgave, en door een sterk beklemtoond aanhoudend bidden. Hoezeer van grote voorgangers ook afhankelijk, niet het minst van Ignatius van Loyola, toch heeft ze, in de eigen tijd, duidelijk en krachtig een eigen toon. Dit boek bestaat uit drie studies, waarbij een werkje van Alfonsus zelf. Zonder zich op te dringen, is het verantwoord werk; het meest houden we van ‘Une spiritualité de la prière’, waarbij het werkje aansluit: ‘Manière d'entrenir avec Dieu une conversation familière et continuelle’.
Em. Janssen
| |
Literatuur
Germonprez, Fred, Dossier Bakelandt. - De Clauwaert, Leuven, 1963, 275 pp., geb. F. 135.
Fred Germonprez heeft het onmogelijke beproefd: de legendarische Bakelandt (die van pastoor Huys) met de historische te verenigen (zodat de beruchte held met geen vaste hand kan getekend worden), - een literair hoogstaand boek schrijven, dat meteen volksliteratuur zou zijn, - het gehele verloop onderbrengen in het drievoudig getuigenis van drie vrouwen: Bakelandts moeder, zijn eerste liefde, zijn verleidster (waarbij het scherp persoonlijke standpunt en de getuigende toon het verhaal zelf en het velerlei gebeuren wel hinderen). Hij heeft daarbij het historisch kader bijgewerkt, en intussen zijn gevoelig hart (zijn meewarig waarnemen vooral van menselijke pijn en sociaal onrecht) allerminst doen zwijgen... Heel die bonte verscheidenheid werd wel iets te weinig beheerst en geharmonieerd; maar de romancier was stielvaardig genoeg om toch een opmerkelijk resultaat te bereiken, - en wie het nieuwe Bakelandt-boek op de eerste bladzijde begint te lezen, legt het pas weg als hij de laatste gelezen heeft. - Minder geschikt voor jongere lezers.
Em. Janssen
| |
Braun, Felix, Zeitgefährten. - Nymphenburger Verlagshandlung. München, 1963, 155 pp., DM. 10.80.
Vol ingehouden reverentie, voldoende objectief om persoonlijk te kunnen blijven, vaak ook wat te sentimenteel, babbelt de Oostenrijkse dichter, romancier en toneelschrijver (geb. 1885) over die auteurs die hem als mens in zijn leven persoonlijk bekend waren en voor hem ook iets betekenden. Deze gulden portretjes van H. von Hofmannsthal, Rilke, S. Zweig, A. Holz, H. Leifhelm, H. Carossa, R. Schneider, H. Hesse en Th. Mann voegen niets nieuws toe aan hun figuur maar geven wel dieper toegang tot hun eigen levenssfeer evenals tot die van de schrijver.
C. Tindemans
| |
Coetzee, A., De hedendaagse Afrikaanse letterkunde. Panorama. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1963, 126 pp., F. 48.
De titel is misleidend; want dit is een overzicht van de algehele Afrikaanse letterkunde, die pas daadwerkelijk rond 1900 begint, met de tweede Afrikaanse beweging. Geschreven door een auteur die zelf scheppend in de beweging staat, die meteen wetenschappelijk weet te objectiveren en af te werken, heeft de tekst iets van een levend getuigenis, zonder daarom de lezer minder sereen of compleet voor te komen. We begrijpen niet goed waarom de dramatiek zo totaal afzonderlijk wordt behandeld; we waarderen de levendige samenvatting, waarbij de beknopte tabel en de kleine bloemlezing... Een betere inleiding tot de Zuidafrikaanse letterkunde is wel onvindbaar.
Em. Janssen.
| |
| |
| |
Vlamijnck, M., Vierboete (Gulden Reeks, 510). - Davidsfonds, Leuven, 1963, 250 pp., ing. F. 66, geb. F. 96 (leden: F. 33 en 48).
Deze historische roman handelt over de oudste vuurtoren van Vlaanderen: de Vierboete te Nieuwpoort. Het verhaal speelt zich af tussen 1521 en 1560, met als middelpunt enkele hoofdfiguren uit het taai geslacht der vierboeters, de familie Verbanck. De auteur doet het oude, rumoerige verleden van het thans zo stille Nieuwpoort herleven. Deze stad heeft immers tien belegeringen doorstaan en had eens de legendarische faam van vechtstad; in deze haven was eens de voornaamste haringstapel van Vlaanderen. Hier en daar is het verhaal te langdradig omdat te veel aandacht wordt besteed aan bijkomstige uitweidingen over cultuur en folklore.
R. D'hondt
| |
Mackenzie, Compton, My Life and Times. - Chatto and Windus, London 1963. - Octave one 1883-1891, 255 pp., 30 sh.; Octave two 1891-1900. 327 pp., 30 sh.
We hebben hier ongetwijfeld met een unieke onderneming te maken. Het is meer voorgekomen dat een man van tachtig jaar zijn autobiographie schrijft; we geloven niet dat het eerder is voorgekomen om dit in tien delen te doen, die elk ongeveer acht jaar beslaan (vandaar de ondertitel der delen) en die in de loop der komende negen jaren zullen verschijnen. Het geheel zal in 1972 worden afgesloten. Verder is de bedoeling om het dagboek, dat vanaf het tachtigste jaar van deze romanschrijver zal dateren, posthuum te doen verschijnen. Dergelijke ondernemingslust dwingt bewondering af, maar na lezing der eerste twee delen ook verwondering. Het geheugen van Compton Mackenzie is fenomenaal: hij herinnert zich - en verhaalt - gebeurtenissen van voor hij twee jaar oud was. Uit de aard der zaak zijn zulke gebeurtenissen van meer belang en interesse voor de schrijver dan voor de lezer; en dit verklaart waarom het eerste octaaf weinig boeiend is, en merkwaardig genoeg weet de schr. weinig fascinerend te schrijven over zijn ouders en hun omzwervingen als acteurs. Het tweede octaaf - dat naast een groter aantal pagina's een veel dichter bedrukte bladspiegel heeft - spreekt de lezer meer aan, maar de chronologisch gerangschikte details met vele reminiscenties er om heen geweven bevatten te weinig substantie dan dat men kan zeggen dat er met spanning wordt uitgezien naar de volgende delen. Mogelijk dat de wordingsgeschiedenis van zijn grote romans en de contacten met andere schrijvers van voor de eerste wereldoorlog en van de jaren twintig en dertig de gehele onderneming op iets hoger plan brengen. Tot nu toe kunnen we een gevoel van teleurstelling niet van ons afzetten.
W. Peters
| |
Allen, Walter, Tradition and Dream. - Phoenix House, London, 1964, 346 pp., 30 sh.
De auteur wordt algemeen beschouwd als een der grootste kenners van de moderne Engelse en Amerikaanse literatuur en in deze studie bespreekt hij de roman ‘from the twenties to our time’, waarbij hij het jaar 1955 als eindpunt heeft genomen. Het boek is eenvoudig gecomponeerd op het stramien van tijd en plaats, en achtereenvolgens wordt besproken de roman uit het Engeland en het Amerika der jaren twintig, dertig en die van de oorlog en na-oorlogse jaren. Dit betekent, dat het woord traditie in de titel geen overheersende rol speelt bij de behandeling van het materiaal. We hebben dit ervaren als een tekort; deze studie bezit weinig innerlijke cohesie. Weliswaar is het boek geen zakelijke opsomming van gegevens; van de andere kant vertoont de roman der laatste veertig jaren meer een bepaald gelaat dan uit deze pagina's naar voren komt. De schr. is geneigd om zodra hij een roman heeft vermeld en ons even de gevel heeft laten zien, er toe over te gaan om glas, kozijnen, deuren, enz. te verwijderen en ons dan voor het skelet te plaatsen. Dit wekt op den duur de indruk dat de roman een verhandeling is, nauwelijks nog een verhaal. Het boek stelt daarom te leur, ofschoon het een zeer nuttig overzicht geeft van wat er op het terrein van de roman de laatste veertig jaren in Engeland en Amerika te doen is geweest.
W. Peters
| |
Barrett, William E., The Fools of Time. - Heinemann, London, 1964, 309 pp., 25 sh.
Schr., wiens reputatie in feite nog steeds steunt op zijn eerste boek, The left hand of God, begint met een veelbelovende vondst: de Russen hebben een jeugd-bom gefabriceerd, die twaalf jaar van ieders ouderdom afneemt. Voor een goed romanschrijver biedt dit vele mogelijkheden wanneer hij zich concentreert op de gevolgen van een dergelijke uitvinding, en
| |
| |
op een gegeven ogenblik dachten wij dat we getracteerd zouden worden op iets wat zou lijken op Nevil Shute's On the Beach. Maar de consequenties trekken de schr. blijkbaar niet en we krijgen de nare geschiedenis van de miskende dokter die het serum in Mexico ontdekte, geen belangstelling er voor ontmoette, het toen weggesmokkeld zag naar Rusland, enz. De politieke repercussies boeien echter maar half zo veel als de consequenties van het wonderlijke serum en dit is het wat de lezer eigenlijk weten wil. Aldus ondermijnt schr. zijn eigen roman. Aanvankelijk wekt het boek hoge verwachtingen en zijn we bereid de vlakheid van stijl door de vingers te zien; wanneer de verwachtingen niet in vervulling gaan, wordt het zelfs wat saai.
W. Peters
| |
Geschiedenis
Brodrick, J., Robert Bellarmin l'humaniste et le saint, vert. J. Boulangé (Museum Lessianum, Sect. Historique, 19). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1963, 352 pp., ing. F. 345.
De sindsdien beroemd geworden Iers-Britse historicus James Brodrick maakte in 1928 zijn debuut met een tweedelige biografie van Roberto Bellarmino (1542-1621), jezuiet en kardinaal, die in 1930 werd heilig verklaard en in 1931 tot kerkleraar uitgeroepen. Deze Franse ‘vertaling’ is gemaakt naar een verkorte en herwerkte tekst van die levensbeschrijving, door Brodrick in 1961 tot stand gebracht. Roberto Bellarmino, oomzegger van Paus Marcellus II, was een innemend, irenisch en zeer bovennatuurlijk man. Zijn predikaties te Leuven, waar hij van 1569 tot 1576 verbleef, maakten op de Leuvense studenten en professoren grote indruk en verwekten bekeringen onder de afgedwaalden. Bellarmino is vooral bekend als de grootste controversist van de 16e eeuw, maar men vergeet gewoonlijk te vermelden dat hij door sommigen als een crypto-protestant werd beschouwd en verscheidene van zijn werken gevaar liepen op de Index te worden geplaatst. Betreffende de verhouding van de geestelijke macht van de pausen en de tijdelijke machthebbers verdedigde hij opvattingen, die de toenmalige pausen slechts matig bevielen, maar de toekomst voor zich hadden. Ook moest Bellarmino zich uitspreken in het vinnige debat om de daadwerkelijke genade, dat op het einde van de 16e en in het begin van de 17e eeuw zovele katholieke theologen in het harnas joeg. Als aartsbisschop van Capua wijdde hij zich met hart en ziel aan zijn taak van zielzorger, en maakte door zijn eenvoud, zijn naastenliefde en zijn persoonlijke armoede grote indruk. In de eerste fase van het proces van Galilei - dit hoofdstuk (blz. 272-308) heeft Brodrick volledig herwerkt - speelde Bellarmino een rol waarover de auteur zegt dat hij ‘a été mêlé à l'affaire de Galilée, d'une manière assez malencontreuse, mais pas suffisante pour qu'on le traite, comme on l'a fait, d'ennemi de la science et de tout progrès humain’ (blz. 308). Het lezen van het boek is
een echt genoegen niet alleen omdat Bellarmino onder vele opzichten zo dicht bij ons staat, maar ook wegens de levendige stijl en de sprankelende humor van de auteur, en de vlotte overzetting van de vertaler.
M. Dierickx
| |
Isacker, K. Van, s.j., De Antwerpse dokwerker 1830-1940. - Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1963, 244 pp., geïll., ing. F. 120, geb. F. 160.
K. Van Isacker, professor aan Sint-Ignatius te Antwerpen en auteur van verscheidene sociale studiën over de 19e eeuw, vergast ons op een nieuw boek. De Antwerpse dokwerkers hebben blijkbaar zijn volle sympathie gewonnen, wat hem niet belet zakelijk en met wetenschappelijke acribie hun bewogen verleden te beschrijven. Bij gebrek aan voldoende documenten is het verhaal aanvankelijk anecdotisch en fragmentarisch, maar naarmate de kranten en de bewaarde archiefstukken meer licht werpen op deze sociale groep, geeft het boek een gestructureerd en synthetisch beeld van de strijd van de dokwerkers voor hoger lonen en menswaardiger arbeidstoestanden. De eerste drie hoofdstukken handelen over de 19e eeuw, de pre-syndicale periode, waarin de dokwerkers, zonder organisatie of leiders, als een groep weerlozen aan de verdrukking waren prijsgegeven. De volgende twee hoofdstukken over de periode van 1900 tot 1914, met als cesuur de grote havenstaking van 1907 - waarover de auteur een afzonderlijk boek Meesters en Huurlingen publiceerde (zie Streven, december 1962, p. 293-294) - beschrijven de opkomst van de vakbonden en hun strijd tegen het paternalisme. De laatste twee hoofdstukken tenslotte behandelen de derde fase, het ontstaan van de col- | |
| |
lectieve arbeidsovereenkomst tussen de twee wereldoorlogen. Dit zakelijk résumé geeft echter geen kijk op de concrete, van leven trillende, vaak ontroerende beschrijving van de mannen die de Antwerpse haven groot hebben gemaakt. De verwaarloosde en individualistische dokwerkers, die onvast en zeer zwaar werk hadden, in krotten woonden en in kroegen zich bedronken, gaven slechts traag gehoor aan hun goedbedoelende leiders en werkten zich dan stilaan op tot een sociale groep van standing, met beroepsfierheid en zelfbewustzijn, ofschoon onder de uiterlijke beroepstrots nog een zeker minderwaardigheidscomplex verscholen gaat. De auteur legt de nadruk op de grote verdiensten
van de socialistische vakbonden, die echter met hun ‘Rood of geen brood’ de christelijke vakbeweging het leven zuur hebben gemaakt en de belangen van vele dokwerkers geschaad. Dit boek is een monument ter ere van de Antwerpse dokwerkers, even waardig als Constantin Meuniers Buildrager op de Suikerrui te Antwerpen.
M. Dierickx
| |
Demoen, H.-J., Jeroom Leuridan. Recht en trouw. - Oranje-Uitg., Zulte, 1963, 470 pp., 50 pl., ing. F. 250, geb. F. 350.
Na de drie boeken over Joris van Severen, nu een biografie van Jeroom Leuridan, de Vlaamse leider in West-Vlaanderen tussen de twee wereldoorlogen. Het is geen wetenschappelijke studie door een geschoold historicus geschreven, maar een anecdotische levensbeschrijving door een vriend en medestander in de Vlaamse strijd. Na lezing van dit meeslepend boek kan men slechts mompelen: wat een lijdensweg hebben katholieke Vlamingen niet moeten gaan om voor hun Vlaamse volk vanzelfsprekende rechten in een vrij en democratisch land te veroveren! Jeroom Leurdian (1894-1945) streed als oorlogsvrijwilliger aan het front en leed er met de andere Vlaamse soldaten voor zijn Vlaamszijn; hij werd doctor in de rechten en advocaat, en in 1929 parlementslid van het Vlaams Nationaal Verbond. Onder de oorlog 1940-1944 trachtte hij de Vlaamse belangen bij de Duitse bezetter te verdedigen en bestreed daarom DE VLAG, hij kreeg in 1943 Redeverbot van de Duitsers en kort daarop een boete van duizend frank. Nog in 1943 kreeg hij een eerste beroerte, werd in 1944 gevangen gezet, en stierf na een laatste beroerteaanval in de gevangenis op 26 juli 1945. Vijftig bladzijden foto's, een reeks waardevolle documenten en fotocopieën en een personenregister besluiten dit met piëteit geschreven boek.
M. Dierickx
| |
Picard, Leo, Evolutie van de Vlaamse Beweging van 1795 tot 1950 (Standaard-pocket 22-23-24). - N.V. Standaard-Boekh., Antwerpen, 1963, 135 - 179 - 152 pp., ing. F. 75.
Leo Picards Geschiedenis van de Vlaamse en Groot-Nederlandse Beweging, over de periode van het einde van de 18e eeuw tot 1870, verscheen voor het eerst in 1937 en werd in 1942 herdrukt. Pas in 1959 kwam het tweede en laatste deel klaar dat het thema van 1870 tot na de tweede wereldoorlog behandelde (zie Streven, april 1960, p. 699). Hiervan biedt ons de auteur in drie handige pockets een verkorte heruitgave, d.w.z. dat het boek niet werd herschreven maar hier en daar werden alinea's geschrapt; in de titel werd ook het woord Groot-Nederlands geschrapt, terecht trouwens. In tegenstelling met Lode Wils, Arthur de Bruyne en het magistrale werk van H. Elias, legt de auteur sterk de nadruk op de sociaal-economische verhoudingen, zodat hij, meer dan gewoonlijk gebeurt, het aandeel van de socialisten in de Vlaamse strijd laat uitkomen. Dit is geen juist afgewogen historische studie, maar een stimulerend essay van de Vlaamse voorman van weleer.
M. Dierickx
| |
Wils, L., Het ontstaan van de meetingpartij te Antwerpen en haar invloed op de Belgische politiek. - Nederl. Boekhandel, Antwerpen, 1963, 332 p., ing. F. 175.
Dr. Wils, die reeds bekend is om verscheidene studiën over de 19e-eeuw, vooral dan op Vlaams, cultureel en sociaal gebied, biedt ons hier een gedegen wetenschappelijke studie over een eigenaardige partij of beweging in België. Toen het Belgisch parlement in 1853 besloot de militaire verdediging van het land te versterken, werd er ook ernst gemaakt met het uitbouwen van een vestinggordel om Antwerpen, die alle verdere uitbreiding van de steeds groeiende stad en de opkomende haven zou verhinderen. Niet alleen het bouwverbod op de gronden rond de forten, maar ook de vrees voor bombardementen bij een belegering verwekten vanaf 1853 in Antwerpen een heftige beroering. Hieruit ontstond einde 1861 de meetingpartij die
| |
| |
heftig antimilitaristisch was, uitgesproken Vlaamse kenmerken vertoonde en die, vier jaar nadat het unionisme ten onder was gegaan, weer streefde naar een samengaan van liberalen en katholieken. De meetingpartij werd een verbond van de vooruitstrevenden van alle partijen om de godsdiensttwisten te vervangen door de werkelijke problemen die van economische, sociale, democratische en nationale aard waren. Met de tijd zou de meetingpartij echter een onderdeel van de katholieke partij worden. Op Vlaams gebied heeft de meetingpartij enige merkwaardige resultaten geboekt: het vernederlandsen van het Antwerpse stadsbestuur en provinciebestuur, en het afdwingen van de eerste taalwetten in het parlement. De auteur legt er ook de nadruk op hoe de meetingpartij invloed heeft uitgeoefend op de partijen elders in het land, maar hier begeeft hij zich op paden waar niet alle historici hem volgen. Wij mogen de auteur dankbaar zijn dat hij deze belangrijke beweging, waarover tot nog toe weinig goeds werd gezegd, in het volle licht heeft gesteld en recht heeft laten wedervaren.
M. Dierickx
| |
Dhondt, Jean, Histoire de la Belgique (Que Sais-je, 319). - Presses Universitaires de France, Paris, 1963, 128 pp.
De auteur, professor aan de rijksuniversiteit van Gent en voor het ogenblik rector van de universiteit van Elisabethstad in Congo, geeft in een goede honderd kleine bladzijden een uiterst synthetisch beeld van de geschiedenis van België. Hij vangt aan met de Bourgondische hertogen, die voor het eerst de Lagelandse vorstendommen samenbundelden en doorloopt de volgende zes, zeven eeuwen, afwisselend de politiek en de sociaal-economische toestand beschrijvend. Hij schrikt niet terug voor persoonlijke stellingnamen, zodat zelfs voor een beroepshistoricus dit boekje de lezing loont. Kenmerkend is dat de auteur de politieke factor, zoals bijv. de vele prinselijke huwelijken en successies onder de Bourgondiërs, uitvoerig beschrijft. De nadruk ligt echter even sterk op de economische en sociale factoren, van waaruit Prof. Dhondt alles poogt te verklaren: dit verleidt hem om ook de beeldenstorm van 1566, in navolging van Kuttner, aan de sociale ellende van de werklui toe te schrijven, een stelling die al te zeer in strijd is met de feiten. Over letterkunde en kunst zal men slechts af en toe een allusie lezen, terwijl de godsdienstige factor nagenoeg beperkt blijft tot de katholieke reformatie (bl. 65-67) en het jansenisme (bl. 77-78). Herhaaldelijk in het boek geeft de auteur feiten over de Vlaamse toestanden, en ook over de Waalse kwestie geeft hij een evenwichtige beoordeling. Een storende drukfout is zowel in de titel van een hoofdstuk als in de tekst geslopen: in plaats van 1781 gaat het over 1789. Het boekje is in een concrete, directe, meeslepende stijl geschreven, en verdient een ruime verspreiding.
M. Dierickx
| |
Propyläen-Weltgeschichte. Eine Universalgeschichte, herausg. v. G. Mann und A. Nitschke. V. Band: Islam. Die Entstehung Europas. - Im Propyläen Verlag, Berlin-Frankfurt-Wien, 1963, 723 pp., 96 pp. platen, 16 kleurenplaten, 8 facsimilé's, 4 gekleurde landkaarten, 17 tekeningen in de tekst, geb. DM 68.-
Deze vijfde band van de Propyläen-Weltgeschichte behandelt de middeleeuwen tot omstr. 1400. In zijn Inleiding betoogt Nitschke dat de middeleeuwers het moderne onderscheid tussen staat en gemeenschap, tussen staat en Kerk niet kenden, en releveert even - iets wat Arnold Toynbee zal doen monkelen - dat de twee nieuwe krachten, de islam en de Westerse christenheid, ontstaan in streken die tot dan toe weinig cultuur hadden voortgebracht, en waar de hete woestijn van Arabië of de koel-vochtige noorderlanden een uitzonderlijke uitdaging aan de bewoners stelde. Von Grunebaum centreert het lange hoofdstuk over de islam om Mohammed, maar gaat tevens op de economische, ethische en culturele feiten dieper in, en schildert aldus een rijk beeld van deze cultuur. De bekende specialist van Byzantium B. Rubin beschijft dit rijk tot zijn ondergang in 1453, terwijl W. Philipp Oud-Rusland tot het einde van de 16e eeuw behandelt. De inleider van deze band schrijft het hoofdstuk over de vroege middeleeuwen tot omstr. 1100; hierbij aansluitend wijdt de grote Belgische medievist Fr. L. Ganshof een lang hoofdstuk aan het hoogtepunt van de middeleeuwen, de 12e en 13e eeuw, waarin hij de invloed van sterke persoonlijkheden op de loop van de geschiedenis onderstreept, en de economische, sociale en politieke feiten, zoals de opkomst van de steden, uitvoerig bespreekt; de Britse historicus A.R. Myers ontwerpt een beeld van de 14e eeuw,
| |
| |
waarin wij allerlei nieuwe elementen speuren, die met de opkomst van de nationale staten samenhangen. Een bijzonder hoofdstuk tenslotte is dat van Arno Borst over de religieuze bewegingen en cultuurstromingen in de hele middeleeuwen; over de kloosterorden schrijft hij enkele onjuistheden, zoals b.v. dat de Kartuizers de benedictijnse regel volgen, maar over de Franciscanen en de Dominicanen heeft hij mooie bladzijden; opvallend is hoe hij voortdurend de leken op het voorplan plaatst. Zoals de andere banden is ook deze band met vele witzwarte en kleurenplaten en -kaarten verrijkt, terwijl de ook naar de kleur getrouwe reproducties van oude documenten en perkamenten een eigen aspect aan het boek geven. Stambomen en tijdtafels, en achteraan een Universalgeschichte in Stichworten en een uitvoerig register verhogen aanmerkelijk de waarde van dit kostbare boek.
M. Dierickx
| |
Renson, G., Bijdrage tot de studie der broederschappen van O.-L.-Vrouw van Halle en de verering in andere landen. - De Brabantse Folklore, Brussel, nr. 157, maart 1963, 64 pp.
In deze brochure beschrijft de Conservatoor van het Staatsdomein te Gaasbeek de in 1344 opgerichte broederschap van Onze-Lieve-Vrouw in de beroemde bedevaartplaats Halle, en de talrijke broederschappen die in de rest van België en in Noord-Frankrijk ontstonden in de loop van de eeuwen. Het is een interessante bijdrage tot de volksdevotie en de godsdienstige folklore.
M. Dierickx
| |
Brouwer, J. De, Geschiedenis van Lede. - Heemkundige Kring, Lede, 1963, XXVII - 702 pp., 5 krtn, 10 grafieken, 192 platen.
De bekende Oostvlaamse lokaalhistoricus J. De Brouwer verrast ons opnieuw met een gedegen dorpsgeschiedenis, ditmaal van Lede bij Aalst in Oost-Vlaanderen, een gemeente die nu om en bij de 10.000 inwoners telt. Dank zij de milde financiële steun van tal van personen en instituten is deze dorpsgeschiedenis uitgegroeid tot een lijvig boek met talrijke platen, waaronder verscheidene volbladillustraties. In een eerste deel behandelt de schrijver het dorpsleven in ruime zin, met bestuurlijke organisatie, onderwijs, armen- en ziekenzorg, demografische en sociaal-economische evolutie, telkens vóór en na de Franse revolutie. Een tweede deel handelt over het parochieleven, waarbij niet alleen het leven van de parochie en van de pastoors ter sprake komen, maar ook de verering van de ‘Nood Gods’ en het rijke kunstpatrimonium van de kerk afzonderlijk beschreven worden. Een derde kort deeltje tenslotte deelt een en ander mee over de folklore, het ontspanningsleven, de naamgeving en de kinderrijmpjes. Hieraan worden dan acht bijlagen toegevoegd met een overzicht van de bronnen, lijsten van schepenen en gemeenteraadsleden, tabellen van munten, maten en gewichten, en tenslotte lijsten van de illustratie en een register van de plaatsnamen en van de persoonsnamen. Zoals gewoonlijk heeft de auteur een onnoemelijke massa gegevens over het verleden en het heden van Lede samengestouwd. Voor elk zo pas opgesomd punt geeft hij telkens de toestand vóór en na de Franse revolutie: persoonlijk zouden wij er de voorkeur aan hebben gegeven eerst alle elementen vóór 1800, en daarna de periode erna te behandelen, wat een grotere eenheid in het boek zou hebben gebracht. Het boek is dikwijls een leesboek, maar dikwijls ook biedt het lange lijsten van alles en nog wat. Het is een echte mijn van gegevens over een landelijk dorp in Oost-Vlaanderen, dat ook voor de algemene geschiedenis belangrijk materiaal biedt. Wij begrijpen dat alle
Ledenaren fier zijn op een dergelijk royaal uitgegeven geschiedenis van hun geboortedorp.
M. Dierickx
| |
Vries, S. de en Th. Luykx, Elseviers Historische Atlas (Belgische uitgave). - Elsevier, Brussel-Amsterdam, 1963, 280 pp., 72 krtn., rijk geïll.
In het oktobernummer 1963 van Streven werd de Nederlandse uitgave van deze atlas besproken. Eén punt moeten wij aanmerken: in de Belgische uitgave zijn de acht bladzijden kaarten over de nationale geschiedenis gewijd aan België, en in de Nederlandse uitgave aan Nederland. Dit onvergeeflijk ignoreren van de eenheid der Lage Landen of Benelux verontschuldigen de uitgevers door de noodzaak om hele delen van deze Atlas voor uitgaven in andere talen te reserveren, zodat er slechts acht bladzijden voor de nationale geschiedenis in de onderscheiden landen overblijven. Aangezien de tweede druk ter perse is, en waarschijnlijk de historiografie wegvalt, zouden wij ten sterkste willen aandringen om het kaartenmateriaal over de nationale geschiedenis de hele Nederlanden te laten bestrijken.
M. Dierickx
| |
| |
| |
Toneel
Cowasjee, Saros, Sean O'Casey. The Man Behind the Plays. - Oliver & Boyd, Edinburgh/London, 1963, 266 pp., 30/-.
Met een weelde aan documenten, interviews en bekentenissen exploreert deze Indiase auteur het werk van de Ierse rebel, die in de dramatiek stellig een der grote Europese figuren van deze eeuw is geworden. S. concentreert zijn aandacht op de Ierse tijd met de Abbey-Theatre-successen tot 1926 en gaat dan omstandig in op zijn overtuiging, overigens door niet velen gedeeld, dat de jaren ballingschap in Engeland helemaal geen verloren tijd zijn geweest. Daar vond O'Casey terzelfdertijd afstand en preoccupatie ten opzichte van die thema's die hem materiaal en vorm hebben opgeleverd: zijn filantropisch communisme, dat vrij bleef van officieel dogmatisme; zijn antiklerikalisme, dat alleen te begrijpen is door een diepe religiositeit zonder affiliatie. Door de nauwkeurige beschrijving en de gedetailleerde waardering is dit boek een belangrijke bijdrage tot de O'Casey-literatuur.
C. Tindemans
| |
Obraszow, Sergej, Theater in China. - Henschelverlag, Berlin (-Ost), 1963, 236 pp., DM. 18.50.
Gedurende een lange reis in de volksrepubliek China heeft de beroemde Russische poppenspeler er in zijn westerse onkunde van het geheimzinnig-oosterse toneel vele vragen gesteld, meer over het hoe en waarom dan over het wat. In een dialogerend verhaal somt hij dan de geschiedenis, de stereotypie, de traditie, de geografische variëteiten, de thematiek en symboliek op. Ook de partijtucht wordt trouw opgevolgd met bespiegelingen die politiek en niet artistiek uitvallen. Boeiend fotomateriaal.
C. Tindemans
| |
Pirandello, Luigi, Zes personages op zoek naar een auteur, 93 pp.; Brecht, Bertolt, De goede mens van Sezuan, 157 pp.; Lind, Jakov, De opstanding, 46 pp.; Schierbeek, Bert, Een groot dood dier, 114 pp. - De Bezige Bij, Amsterdam (voor België: Contact, Antwerpen), 1963, elk 45 F.
Keurige vertalingen van Max Nord, resp. G. Kouwenaar van Pirandello's en Brechts topdrama's. Linds tv-spel over een duo Joodse onderduikers is geen document maar een pijnlijk-grondig verhaal over twee mensen die, aanvankelijk ver van elkaar verwijderd in godsdienst en levenservaring, naar elkaar toegroeien onder de constante bedreiging met de dood. De sobere nuchterheid en de didactische directheid van dit pretentieloze spel steken gunstig af tegen Schierbeeks willekeurige beeldassociaties met ondoorgrondbare symboliek, ijl gelyriseer en levenloze situering.
C. Tindemans
| |
Thiess, Frank, Theater ohne Vorhang. Stücke für Kammertheater. - Luchterhand Verlag, Neuwied, 1963, 161 pp., DM. 8.50.
Na vroeger in dezelfde reeks al een serie stukken zonder decor gepubliceerd te hebben, brengt S. thans een aantal teksten voor kamertoneel. Experimenteel karakter in de thans aangenomen zin bezitten ze niet maar ze zoeken het hoogst mogelijke rendement in directe presentatie van de fabel en in heldere dialogering. Van de drie afdelingen (‘Akademische Stücke’, ‘Satyrspiele’ en ‘Szenische Dialoge’) bezit de laatste een licht-absurd bijsmaakje.
C. Tindemans
| |
Varia
Loen, Dr. A.E., Het vóóronderstelde, Kentheoretische ontgrenzingen. - Boekencentrum N.V., 's-Gravenhage, 1963, 87 pp., geb. f 8,90.
S. wil laten zien, dat ons kennen nooit een absolute grootheid is, maar leeft van vooronderstellingen, die op hun beurt weer uitwijzen naar dè Vooronderstelde, naar God, zoals deze zich aan ons in Jezus Christus openbaart. De Openbaring is het vooronderstelde bij uitstek. Dit geldt voor het wijsgerig kennen en voor het kennen der wetenschappen, zij het op verschillende wijzen. Hieraan worden enige speciale hoofdstukjes gewijd. Het boek, dat deze belangrijke stelling verdedigt, is helaas wat moeilijk geschreven en laat met de o.i. terecht voorgestane heteronomie de autonomie der menselijke waarden te weinig tot haar recht komen.
J.H. Nota
| |
Copleston, Frederick, S.J., A History of Philosophy, Vo. VII: Fichte to Nietzsche. - Burnes and Oates Ltd., London, 1963, 496 pp., 42 sh.
Onverpoosd werkt Father Copleston door aan de voleinding van zijn Geschiedenis der Filosofie. Na dit zevende deel over
| |
| |
de Duitse filosofie volgt het slotdeel over het Franse en Duitse denken in dezelfde 19e eeuw. Tenslotte nog een supplementair deel over de wijsbegeerte van de geschiedenis der wijsbegeerte. Het onderwerp van dit deel waarmee wij ons hier bezighouden, is niet eenvoudig. Fichte, Schelling, Hegel, Kierkegaard, Marx, Nietzsche, om de voornaamste denkers te noemen, zijn niet eenvoudig ‘even’ te behandelen. Toch is S. ook hier weer uitstekend in zijn opzet geslaagd. Op zijn bekende, prettig leesbare, heldere manier leidt hij in tot al deze filosofen. Niet altijd wellicht dringt hij even diep door, maar wel is hij steeds deskundig en trachtend de ander te verstaan, ook als hij zichzelf niet met hem eens verklaren kan. Een goede bibliografie, ook van niet-Engelse werken, staat aan het einde. Een voortreffelijk werk.
J.H. Nota
| |
Huant, E., De zonde tegen het leven, vert. H. Mansvelt (Bibl. van Moraalpsychologie en moraaltheologie). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1963, 96 pp., geb. F. 90.
Door biologische interventie zoekt men wijzigingen te brengen in de allereerste stadia der organische ontwikkeling van dier en mens. Thans zijn de experimenten met dieren reeds zo ver gevorderd dat geheel nieuwe typen kunnen worden voortgebracht. De risico's zijn evenwel zeer groot; men heeft geen vaste greep op de beslissende wending van het experiment. Waar het gaat over de mens dient daarenboven te worden opgemerkt dat het gaat over een persoon. In de eerste hoofdstukken schetst de auteur de uitslagen en vooral de doeleinden van de experimentatoren der biologische interventie. Hij waarschuwt uitdrukkelijk dat het niet opgaat in naam van de wetenschap alles aan te durven. In het laatste hoofdstuk belicht hij de opvatting van de Kerk in deze zaak door uittreksels uit de encycliek ‘Casti Connubii’ en de belangrijkste teksten uit toespraken van Paus Pius XII. Dit helder en sereen geschreven boekje verdient de aandacht van alwie belang stelt in de ontwikkeling van de mensheid en de vooruitgang der biologische wetenschap.
R. D'hondt
| |
Rhymes, Douglas, No New Morality. - Constable, London, 1964, 93 pp., 12 sh. 6 d.
De anglicaanse kanunnik van het diocees Southwark levert hier een fel en fel bewogen betoog voor de oude moraal. Dat is een moraal van de liefde, voornamelijk van de naastenliefde. In zijn ijver vóór de geest van het evangelie tégen de letter neemt hij Paulus en de Kerk ongenadig onder handen. Hierbij schiet hij tekort in gezonde exegese; want behalve het onderscheid tussen sarx en pneuma, kent Paulus ook het onderscheid tussen soma, psyche, nous en pneuma. Eveneens schiet hij tekort in een billijke waardering voor wat de Kerk, in casu de Staatskerk, omtrent christelijke zeden geleerd heeft. De kanunnik is erg boos en diep verontwaardigd, maar het resultaat ervan valt erg mee. Wanneer men de vele retorische vragen in dit boek elimineert, blijft er weinig anders over dan traditionele leer, maar deze met alle moeilijkheden die er aan verbonden zijn. Met zekere spanning ziet men uit naar hetgeen hij te vertellen heeft omtrent echtscheiding. Hij spreekt zich hier echter niet duidelijk over uit, en brengt wetenschappelijk bezien de gehele moraaltheologie geen stap vooruit.
W. Peters
| |
Beek, Dr. M.A., Israël. - Uitg. Het Wereldvenster, Baarn, en De Branding, Antwerpen, 1962, 218 pp., f 14.90, 235 BF.
Uitgegeven in de serie ‘Land, Volk, Cultuur’, wil dit boek ‘de situatie beschrijven waarin Israël na veertien jaren van onafhankelijkheid kwam te verkeren’. Schrijver is Nederlands Hervormd bijbelexegeet, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is er o.i. volledig in geslaagd de verschillende aspecten, problemen en verwezenlijkingen van Israël met open objectiviteit te beschrijven. Vooral heeft hij oog gehad voor de menselijke problemen die deze ongewone Staat op niet gewone wijze tracht op te lossen: problemen van culturele en raciale integratie binnen de zeer gediversifieerde geïmmigreerde joodse gemeenschap; problemen van harmonische ontwikkeling in een vrij onherbergzame streek; problemen van godsdienstige aard die merkwaardige verwikkelingen vertonen wegens het feit dat een meestal niet geloofspraktizerende gemeenschap zo door het Jodendom beheerst wordt dat het er staatsgodsdienst geworden is; problemen van christelijke en arabische minderheidsgroepen, vooral netelig waar het de tien-procent-sterke arabische minderheid betreft. Opvallend is de nog steeds zeer actuele benadering van het arabisch probleem binnen en buiten de grenzen van Israël: zelden vindt men de gegevens van dit wereldprobleem zo objectief, vol- | |
| |
ledig en constructief behandeld, met gelijke eerbied en begrip voor beide partijen.
R. Beeckmans
| |
Spranger, E., De geboren opvoeder (Serie Mens en Medemens). - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1963, 83 pp., f 2,60.
In dit boekje heeft de auteur enkele gedachten over het wezen van de opvoeding ontwikkeld, speciaal in verband met het onderwijs. In deze uiteenzetting valt de sterk wijsgerige inslag op en het mensbeeld met de grote nadruk op de betekenis van het zedelijke. Dat een werk van Spranger aandacht verdient, behoeft nauwelijks gezegd te worden. De zeer persoonlijke bezieling van waaruit dit werkje geschreven werd, maakt het tot een treffende uiting van de pedagogische liefde van de schrijver.
J. Kijm
| |
Albeda, Dr. W. en Drs. W.K.N. Schmelzer, Bezitsvorming. Mens en Medemens nr. 51. - Spectrum, Utrecht-Antwerpen, 1963, 147 pp., Fr. 4,20.
Een bijzonder nuttig werkje, omdat het een zo actueel vraagstuk als dat der bezitsvorming van alle kanten belicht. Men vindt er de motieven vanuit protestants zowel als katholiek perspectief voor bezitsvorming, gegevens over de feitelijk bestaande verdeling van de eigendom, een systematische behandeling van de verschillende vormen waarin bredere spreiding van het bezit kan nagestreefd worden, de moeilijkheden waarop het streven naar bezitsspreiding stuit, een overzicht van wat de overheid in de afgelopen jaren in dit opzicht gedaan heeft. Dit alles wordt op heldere en prettig leesbare wijze uiteengezet, zodat ieder in kort bestek datgene vindt dat hij nodig heeft om zich over de problematiek van de bezitsvorming een oordeel te kunnen vormen. Slechts in één punt stellen de schrijvers teleur. Dr. Albeda noch Drs. Schmelzer slagen erin aan te tonen dat de bezitsspreiding werkelijk een uitermate belangrijke kwestie is. Hun argumenten voor de wenselijkheid van persoonlijk bezit zullen niet afdoende zijn voor hen die aan het belang daarvan twijfelen. Deze tekortkoming is waarschijnlijk het gevolg van het feit dat de schrijvers te zeer vanuit levensbeschouwelijke achtergronden redeneren en te weinig vanuit de zich ontwikkelende autonome eisen van het sociale. Daardoor komt niet uit, dat de eigendomsorde altijd de oplossing is voor het sociale probleem, hoe alleen in de samenleving reële economische vrijheid verzekerd kan worden, en valt er geen licht op de onafhankelijkheid die de eigendom kan verzekeren tegenover de bureaucratie, die zich met de vermeerdering van de collektieve voorzieningen onvermijdelijk moet ontwikkelen.
H. Hoefnagels
| |
Baelen, V. Van, Het probleem van de ontwikkelingslanden (De Christen in de tijd), 15). - Patmos, Antwerpen, 1964, 151 pp., geb. F. 70.
Deze keurig uitgegeven vulgariserende bewerking van een Leuvens proefschrift biedt op bondige, maar evenwichtige wijze inzicht in het complexe morele vraagstuk dat de onderontwikkeling van de ene helft van de wereld aan het geweten van de andere helft stelt. Suggestief zijn de bijbelse en theologische beschouwingen, gewijd aan de universele medeverantwoordelijkheid van alle mensen. De auteur is er zich wel van bewust, dat een doelmatig antwoord al even gecompliceerd is als de probleemstelling.
J. Kerkhofs
| |
België, taalgebieden. - Belgique, régions linguistiques. - Belgien, Sprachgebiete. - N.V. Van In & Co, Lier, 1964, Kaart 68 × 56 cm., F. 40.
Dit is een mooie grote kaart van België op schaal van 1/450.000 waarop de Nederlandssprekende gemeenten in het zwart op een gele fond zijn afgedrukt, de Franssprekende gemeenten op een donkerbruine fond en de Duitssprekende op een groene fond. Het tweetalig gebied van de Brusselse agglomeratie krijgt gele en bruine strepen, terwijl het Nederlandse taalgebied met beschermde Franstalige minderheid, het Franse taalgebied met beschermde Nederlandstalige minderheid, het Frans taalgebied met beschermde Duitstalige minderheid en het Duits taalgebied met beschermde Franstalige minderheid op de aangeduide kleur stippels krijgen. De namen van de meer dan 2600 Belgische gemeenten zijn goed leesbaar in het Nederlandstalig en Duitstalige gebied, maar zijn moeilijker te lezen op de donkerbruine fond van het Waalse gebied, en zijn, jammer, nagenoeg onleesbaar wanneer op deze fond stippels van minderheden worden aangebracht. Zeker zal deze kaart vele diensten bewijzen, en is zij, voor al wie over de huidige taalstrijd exact ingelicht wil zijn, zo goed als onmisbaar.
M. Dierickx
| |
| |
| |
Pocket
Pictura-pockets
Assa, Janine, De vrouw in het oude Rome. - Pictura-boeken, Utrecht-Antwerpen, 1963, 192 pp., geïll., f 2,25.
Men zou de indruk kunnen krijgen, dat de schrijfster het verschijnen van dit boekje wil verantwoorden, wanneer zij constateert, dat het menselijk geslacht voor meer dan de helft uit vrouwen bestaat. Maar ook zonder dit argument heeft deze studie recht van bestaan. Boeiend en vaak zeer geestig beschrijft Janine Assa de rol en de betekenis van de vrouw in de wereld van de romeinse keizers. Deze rol was niet onbeduidend, want velerlei vrouwen, sluwe en edele, domme en intelligente figuren, kregen kansen of schiepen ze om zich te laten gelden. Assa werpt in deze goed gefundeerde studie een helder licht op een vrij onbekend gebied uit de klassieke cultuurgeschiedenis.
C. de Groot
| |
Schade van Westrum, L.C., Amsterdam per vigilante. - Pictura-boeken, Utrecht - Amsterdam, 1963, 192 pp., geïll., f 2,25.
De sfeer van het oude Amsterdam, Amsterdam van het gaslicht, paardetram en vigilante, leeft en herleeft in dit kostelijk boekje. De schrijver heeft ruim gebruik gemaakt van de herinneringen, opgetekend door Justus van Maurik, Jan Ligthart, Martin Kalff en anderen, waardoor men door de ogen van velen altijd weer diezelfde onvolprezen, enige stad ziet. Voor iedere Amsterdammer is dit boekje een heerlijke ontspanning; hij zal nog meer van zijn stad gaan houden (als dit mogelijk is!). Iedere niet-Amsterdammer zal beter begrijpen dat men heimwee kan krijgen naar die stad aan de Amstel en het IJ.
C. de Groot
| |
Salamander-pockets
Cather, Willa, Alexanders brug. - Querido, Amsterdam, 1963). (Salamander-pocket), 126 pp.
Deze vertaling uit het Amerikaans bevat het eenvoudig vertelde verhaal van een bruggenbouwer, die op het toppunt van zijn loopbaan zijn jeugdleven en -liefde niet vergeten kan. De kloof tussen volwassen succes en jeugdig leven, tussen echtgenote en vroegste liefde laat zich niet overbruggen: Alexander bezwijkt mét zijn laatste brug aan de te grote spanning. Het verhaal laat zich redelijk lezen, maar het is te mooi geschreven om nog helemaal waar te zijn.
F. van Tartwijk
| |
James, M.R., Spookverhalen en meer spookverhalen. Vert. van Nini Brunt. - Em. Querido, Amsterdam, 1963.
Als kind, 's avonds als het donker was en buiten de wind huilde, een spookverhaal te horen vertellen: het was heerlijk en angstig tegelijk. En lag je daarna in bed, je ogen hield je vast gesloten, je durfde niet kijken, bevreesd dat je een spook of een ander zeer vreemd wezen zou ontwaren. Met immer klimmende belangstelling en gespannen aandacht luisterde je naar deze geheimzinnige, huiveringswekkende vertelsels; aan de waarheid ervan twijfelde je geen ogenblik. Nu lees je, volwassen geworden, spookverhalen. Je gelooft er niet in; maar boeien doen deze wonderlijke verzinsels je nog steeds. James heeft een aantal spookverhalen geschreven en het zijn stuk voor stuk ‘geslaagde’ vertellingen. Je leest ze met gespannen aandacht, geboeid, soms beklemd, ervan genietend. Het zijn ‘meesterstukjes van vertelkunst’ staat op de omslag afgedrukt; het is voor honderd procent waar.
Joh. Heesterbeek
| |
Phoenix-pocket
Giedion-Welcher, C., Paul Klee.
- De ontwikkeling van de moderne kunst is ondenkbaar zonder de stimulerende werking van het kunstenaarschap van Paul Klee. Verguisd door de Nazi's, die niets begrepen van de geestelijke achtergrond van zijn werk, vindt dit nu een zeer grote waardering. Daartoe heeft ongetwijfeld ook bijgedragen het mooie boek van Giedion-Welcher over deze kunstenaar. De schrijfster kende Paul Klee persoonlijk en zij heeft intens meegeleefd met de groei van de moderne kunst. Men kan dan ook moeilijk een betere inleiding hebben op de kunst van deze vermaarde moderne kunstenaar. Wij zijn zeer verheugd dat de uitgever dit boek opnam in zijn serie Phoenix-pockets. Door vele illustraties en de belangrijke tekst is het een voorname uitgave geworden.
C. de Groot
|
|