| |
Boekbespreking
Godsdienst
Danielou, Jean, Ergernis der waarheid (Scandaleuse vérité). Vertaald door Paul Berg. (Randgebieden 6). - Uitg. Lannoo, Tielt-Den Haag, 1963, 174 pp., F 98.
Wat pater Daniélou schrijft, trekt altijd aan door zijn oorspronkelijkheid, levendigheid, rijkheid. Hier neemt hij het in een vranke en vrije taal op voor de waarheid. Hij trekt te velde tegen de wetenschappelijke, culturele en filosofische stromingen van onze tijd die God uit de wereld willen bannen. De waarheid is niet atheïstisch, al ergert ze soms het sceptisch twijfelen dat past bij de intellectuele standing van het modern humanisme. Dit boekje is een pleidooi. Jammer dat het zo slordig vertaald is, ja zelfs onjuist. Sartre en Merleau-Ponty stellen zich niet tegenover een ontologie, maar zij opteren voor een eigen ontologie. Die voert dan noodzakelijk tot positivisme en rationalisme (in tegenstelling met de vertaling van blz. 34-35). Of ook: professor Neher (blz. 137) verklaart de politiek der profeten niet door klassenstrijd, al doet hij dit volgens de vertaler wel. Andere passages zouden kunnen aangehaald worden. Een vlot geschreven boek wordt aldus onaangenaam om te lezen.
E. Dirven
| |
Guardini, Romano, Vrijheid, genade en lot, vert. Wagemans. - Paul Brand, Hilversum-Antwerpen, 1963, 252 pp., 160 F.
Het was de moeite waard, van deze parel uit het guardinisch repertorium een geheel nieuwe vertaling te vervaardigen. Op een paar onhandigeheden na vindt men in deze drie kapittels van het menselijk bestaan de kwaliteiten van het origineel terug: helder en bezonnen, steeds tot het hart sprekend en diep ingrijpend in het gelovig gemoed. Nu verdraagzaamheid en deconfessionalisatie aan de orde komen, gaat van Guardini's fenomenologisch christendom een bizondere aantrekking uit. Het rondt de hoeken af, versmelt filosofie en theologie, vervlecht het menselijke met het goddelijke. En al mag deze levendige zin voor het concreet existentieel geheel dan ook zijn gevaren meebrengen, de christelijke geest die hem bezielt is zo authentiek dat geen schadelijke verwarring te duchten valt. Het is een christendom dat zich zegevierend en weldoend in de huidige wereld denkt en de nieuwste tijd hoopvol tegemoet gaat.
A. Poncelet
| |
Fraine, J. de, Nieuwe historische en kulturele atlas van de Bijbel, vert. J. Brouwers. - Desclée de Brouwer, Brugge/Utrecht, 1963, 276 pp., 252 ill, 14 krtn., geb. 375 F.
Aan de Franse uitgave van deze Bijbelatlas werd hier vroeger al een uitvoerige bespreking gewijd (Streven, aug.-sept. 1962, blz. 1063). Het boek werd vooral geprezen om zijn rijke informatie en omdat het voortreffelijk de culturele achtergrond van de Bijbel schetst. Nu wordt het aan het Nederlands sprekend publiek gepresenteerd in een keurige vertaling. Het voorwoord, van de hand van de secretaris van de Bijbelcommissie, moge bovendien gelden als een gezagsvolle aanbeveling.
J. De Gendt
| |
Ringgren, Helmer, en Ström, Ake V., De godsdiensten der volkeren, 1 en 2.
‘Wanneer wij hier een poging wagen in enkele regels de religieuze grondgedachte van het hindoeïsme samen te vatten, zijn wij ons wel bewust van het onmogelijke van deze taak’ (I 213). Dit oordeel van de schrijvers is toepasselijk op dit tweedelig werk, vooral op het eerste hoofdstuk, waar in 34 blz. de meest ingewikkelde beginselkwesties worden ‘behandeld’. Laat men deze theorieën buiten be- | |
| |
schouwing, dan bewondert men het massa godsdienstig-historisch materiaal, dat hier verwerkt is. Uitstekend is de gehele structuur van het werk: alle met schrift verrijkte culturen van voor-Azië (Egyptenaren, Soemeriërs, Akkadiërs, Westsemieten, Hethieten, het Jodendom, de Islam), van Oost-Azië (de Chinezen, de Japanners), en van Indogermaanse invloed (het Zoroastrisme, het hindoeïsme, het boedhisme, de Grieken, de Romeinen, de Kelten, de Germanen), alsook de schriftloze culturen van Afrika, Azië, Amerika, Australië. In de beschrijving van elke ‘godsdienst’ wordt niet alleen gesproken over de goden, theologische systemen, ambten, cultus, vroomheid, moraal en dodengeloof, doch ook de historische-geografische ontwikkeling tot heden toe wordt verklaard. Niet duidelijk is waarom onder de benaming ‘godsdiensten’ alle culturen, wereldbeschouwingen en godsdiensten worden uiteengezet, behalve de christelijke godsdienst, en waarom aan de Islam grotere aandacht wordt geschonken dan aan het Jodendom. Het is moeilijk uit te maken of men zo'n gecondenseerd werk moet aanbieden als een inleiding of als samenvatting. Als inleiding vraagt het reeds een gedegen kennis van geschiedenis, van taal-, volkeren- en aardrijkskunde; als samenvatting brengt het niet veel nieuws. Het is een goed naslagwerk, dat veel zou winnen, wanneer het register zou worden uitgebreid; hetgeen wenselijk is. Jammer dat 26 bladzijden van deel I (misschien alleen in het recensie-exemplaar)
hoofdpijn bezorgen door verschuiving van de bladspiegel.
Olaf Hendriks
| |
Hutten, Kurt, Seher, Grübler, Enthusiasten - Sekten und religiöse Sondergemeinschaften der Gegenwart. - Quell-Verlag, Stuttgart, 19617, 751 pp., D.M. 29.80.
Deze fenomenologische beschrijving van uit het christendom voortgekomen sektes is met recht in korte tijd een klassiek boek geworden: 7e druk in 10 jaar! Het eerste deel beschrijft de exclusief-eschatologische sekten (7e-dags-adventisten, Jehova-getuigen etc.), het tweede deel de sociaal geënthousiasmeerden (Christian Science etc.), het derde deel de verkondigers van ‘bizondere openbaringen’ (de nieuwe Kerk van Swedenborg etc.), het vierde deel de sekten der ‘uitverkorenen’ (Pinksterbewegingen), het vijfde deel de sekten met bizonder bevolmachtigde ambtsdragers (Mormonen etc.) en het laatste deel de bezitters van een messias. Aan ieder deel gaat een kleine inleiding vooraf, welke vanuit prot. gezichtspunt aangeeft, aan welk vergeten aspect in het christendom de betreffende groep appelleert.
W. Boelens
| |
Kunz, Ulrich, Viele Glieder ein Leib - Kleinere Kirchen und Freikirchen und ähnliche Gemeinschaften in Selbstdarstellungen. - Quell-Verlag, Stuttgart, 19612, 424 pp., D.M. 19.80
Dit werk is een aanvulling op het Sektenbuch van K. Hutten. Het eerste deel geeft beschrijvingen van hyper-orthodoxe gemeenschappen, welke de officiële Landeskirche verlaten hebben voor een strengere beleving der Belijdenisgeschriften (Freikirchen). De gemeenschappen van het tweede deel leggen een grotere klemtoon op het praktisch beleven van de protestantse levensbeschouwing, zoals die meestal in het Pietisme opkwam. Naast de Quakers en Brüdergemeinden komen hier ook de Waldenzen (die men in Duitsland verder niet meer aantreft) en Doopsgezinden ter sprake. Het laatste deel behandelt de moeilijk te klassificeren Leger des Heils en Methodistenkerk met hun apostolair-ethische inslag. De beschrijvingen stammen van lidmaten der resp. gemeenschappen, waaraan Kunz een algemene inleiding en slotbeschouwing over hun betekenis voor de oecumene toevoegt. Om het eigen getuigenis en de vele gegevens een waardevol werk.
W. Boelens
| |
Eliade, Mircea, Beelden en symbolen. Opstellen over symboliek in magie en godsdienst. (Sterrenserie 8). Uit het Frans vertaald door Anton Monshouwer. - C. de Boer Jr. - P. Brand, Hilversum, 1963, 176 pp.
De oorspronkelijke Franse uitgave verscheen in 1952, een bundeling van vijf opstellen, waarvan de eerste vier reeds elders gepubliceerd waren en alleen het vijfde geheel nieuw was. Het is de bedoeling van de schr. het symbool te laten zien als een existentieel aanvoelen en spontaan uitdrukken van belevingen op een wijze, die niet strookt met ons conceptuele denken. Dit licht hij toe door vier symbolen te ontleden: het middenpunt, de tijd en de eeuwigheid, de knopen, en de schelpen. In het vijfde en belangrijkste hfdst. werkt de schr. uit, dat men om de eigenlijke betekenis van de symbolen te achterhalen deze moet trachten te begrijpen vanuit het historisch en
| |
| |
litterair milieu, waarin ze voor het eerst voorkwamen. Historisch en chronologisch moet men in het verloop der verschillende culturen nagaan, welke waarde gehecht wordt aan ditzelfde symbool, dat de mensen telkens weer min of meer bewust bezigen bij het ontladen van hun diepste belevingen. Eerst dan zal men er in slagen de echte, universele, innerlijkculturele, blijvende waarde van het symbool te vatten. Dit is in het kort de inhoud van dit rijke werk, waaruit duidelijk blijkt welke plaats Eliade onder de godsdiensthistorici inneemt, een werk dat een Nederlandse vertaling tenvolle verdiende.
A. van Kol
| |
Brongers, Dr. H.A., De Jozefsgeschiedenis bij Joden, Christenen en Mohammedanen. Een theologische, historische en literaire studie. - H. Veenman & Zonen N.V., Wageningen, 1962, 156 pp., f 14,50.
De titel van het boek doet de rijkdom ervan niet vermoeden. Immers het gaat niet alleen om een Oud-Testamentisch verhaal in latere tradities geïnterpreteerd, doch het is een gedegen, aanschouwelijke studie over de Haggada, een typisch rabbijnse methode van willekeurige en vrijmoedige schriftverklaring. Belangrijk is deze studie omdat zij ons een inzicht geeft in het ‘omspringen’ met het Oude Testament, ook in de ‘rabbijnse’ interpretaties van St. Paulus. Daar de meesten niet komen tot de bestudering van de Midrasj en Targoems, biedt schrijver het Jozefverhaal als een goed specimen van de haggadische benadering van de H. Schrift. Regel voor regel, soms zelfs woord voor woord van Genesis 37, 1-48, 28 wordt naar omstandigheid ‘verklaard’ volgens de joodse-, christelijke- en mohammedaanse traditie. Het is dus geen directe bijbelexegese; de tekst wordt in deze ‘commentaren’ alleen gebruikt als springplank voor soms wanhopige exegetische tours de force. Reeds in hoofdstuk II (tekst en uitleg) worden terloops de kenmerken van deze ‘exegese’ aangeduid, welke naderhand (hoofdstuk III, vorm en wezen van de Haggada) methodisch worden samengevat in het kader van een duidelijke definitie van de Haggada, zonder louter een herhaling te zijn. Om het reeds lange hoofdstuk II van alle voetnota's te ontlasten geeft schrijver in hoofdstuk I de bronnen, waaruit de commentaren eventueel worden geput: het Jodendom, Christendom, de Islam. De grootste aandacht gaat natuurlijk uit naar de joodse bronnen (Philo v. Alexandrië, Flavius Josephus, aprocryphen, Midrasj, Targoems, Pesiqtot (pericopen), pirqê (voordrachten), etc.). Bij de christelijke traditie worden voornamelijk de syrische schrijvers (Efrem, Balaï en Mar Narsaï) aangehaald, die ofschoon zij dichter bij de tekst blijven dan de Haggada, toch gelijk deze vooral stichting, vertroosting en paraenese op het oog hebben. De
moslimse ‘commentaren’ steunen alle op Sûra (hoofdstuk) XII van de Koran; zij bevatten soms meer gegevens dan de joodse bronnen, doch ook meer fantasie en argeloosheid. Het hoofdstuk over de bronnen is zeer positief gehouden: korte, duidelijke gegevens over schrijvers, werken en laatste uitgaven. De gegevens over de syrische schrijvers vragen aanvulling en enige correcties in verband met recente studies over Efrem. Het leeuwenaandeel in hoofdstuk II krijgt Philo v. Alexandrië. Persoonlijk geef ik de voorkeur aan de andere joodse bronnen, en verkies deze ook in casu boven de christelijke- en moslimse commentaren. Voorzeker, door tegenstelling, laten deze laatste de Haggada beter uitkomen, doch de vraag is of zij met deze gelijkgesteld kunnen worden. Wat de theologische inslag betreft geeft schrijver geen persoonlijke beschouwingen; hij laat alleen duidelijk zien, dat de Haggada onmiddellijk steunt op de Schrift in betrekking tot de ‘theologie’: zelfde ethiek (loon naar verdiensten), Voorzienigheid, welke het kwaad tot goed ombuigt, positieve waarde van het lijden, etc. Aanbevolen.
Olaf Hendriks
| |
Heywood Thomas, J., Paul Tillich - An appraisal. - SCM Press, London, 1963, 216 pp., 25 s.
Hamilton, Kenneth, The system and the Gospel - A critique of Paul Tillich. - SCM Press, London, 1963, 247 pp., 27 s. 6 d.
Deze gelijktijdig in dezelfde serie verschenen werken behoren tezamen. Heywood Thomas, een leerling van Tillich, geeft een voortreffelijk overzicht over de dialektische theologie van zijn meester, welke momenteel in de angelsaksische landen zeer bediscussieerd wordt. Achtereenvolgens worden behandeld de theologische methode, de leer over God en Openbaring, de Christologie, Antropologie en Ekklesiologie. In zijn gematigde kritiek op Tillich sluit Schr. zich grotendeels bij G. Weigel S.J. aan. - Kenneth Hamilton poogt een vernietigende kritiek op Tillich te leveren: diens visie op de
| |
| |
grondproblemen der christelijke existentie zijn onverenigbaar met de kerkelijke traditie. Het betoog van de Schr. is echter meer notioneel-filosofisch dan bijbeltheologisch opgebouwd, zodat het slechts naast het werk van Heywood tot zijn recht komt.
W. Boelens
| |
Hoeven, J. van der, Enkele hoofdstukken van het canonieke recht. - Evangel. Mij., Utrecht, 1963, 57 pp., ingen. f 3,50.
De prot. Professor in het Ned. Staatsrecht te A'dam geeft een, voor eerste kennismaking waardevol, overzicht van het R.K. kerkelijk recht, dit vergelijkend met en soms beoordelend vanuit het burgerlijke recht. Hij behandelt vooral de verhouding Kerk - Staat en het huwelijksrecht (gemengd huwelijk). Objectief en begripvol geschreven, vergeet het de zielzorgelijke oogmerken niet. Het voorwoord van de Evang. Mij. valt uit de toon: lezing van het boekje kan leren, dat de R.K. Kerk de ‘pretentie’ van ‘Societas perfecta’ ook aan de Staat toekent.
W. Boelens
| |
Guerry, Emile, Der Vater im Himmel, kurze biblische Betrachtungen (Licht vom Licht, eine Sammlung geistlicher Texte, N.F. XI). - Benziger Verlag, Einsiedeln, 1963, 272 pp., D.M. 9,80.
Dat dit meditatieboekje van de aartsbisschop van Kamerijk zijn kwaliteiten heeft, blijkt alleen al hier uit, dat de duitse vertaling werd bewerkt naar de 11e franse uitgave van 1947. In 89 meditaties laat de schr. ons overwegen, hoe wij door Christus in de H. Geest tot God de Vader worden geleid. De meditaties zijn korte aantekeningen, voortdurend gebaseerd op Christus' woorden uit de evangeliën en theologisch degelijk verantwoord. Het eerste onderdeel beschrijft ons leven als kind van God samen met Christus onze Broeder. Het tweede laat de gevolgtrekkingen zien, die op het gebied van het geestelijk leven daaruit voortvloeien. Zoals gezegd, maakt het geheel een zeer degelijke indruk. Maar men voelt toch aan dat het boekje reeds een 25 jaar oud is. De uiteenzettingen zijn erg schools. Zo begint b.v. de eerste meditatie met een overweging van de eerste wilsact van Jezus, waarbij zijn eerste blik alleen op de Vader en niet op de mensen gericht is, alsof niet juist de redding der mensheid in Gods wil besloten lag. Als van de schepping gezegd wordt, dat naar de wil van God de mens uit het niets tevoorschijn komt, dan is dat toch wel weer erg theoretisch. Of de aansprekingen, die op het eind van ieder meditatiedeel volgen, erg aansprekelijk zijn, betwijfel ik. Dit boekje kan er zeker toe bijdragen om het vaderschap van God beter te gaan beleven. Maar als de stofomslag zegt, dat dit werkje heden tot de klassieken van de franse geestelijke literatuur gerekend kan worden en tevens modern en zelfs profetisch is, dan klinkt dat gewoonweg belachelijk.
P. Grootens
| |
Marie-Lioba, Mère, Le vrai visage de saint Jean Berchmans. - Ed. de la Vigne, Brugge, 1962, 110 pp., 17 illustr., 80 Fr.
Helder verhaal, met goede smaak geschreven. Uit de vele historische gegevens die P. Schoeters en P. Séverin verzamelden, heeft schr. de meest typische uitgekozen. Zij is er in geslaagd een Berchmansbeeld te schetsen dat authentiek aandoet en wars is van flauwigheid of valse vroomheid. Mooie en welgekozen foto's roepen het tijdsbeeld op. Maar waarom is schrijfster er zo dikwijls op uit om deze Vlaamse jonge man toch absoluut als Belgische heilige te bestempelen?
A. Cauwelier
| |
Panciera S.C.J., Mario, La selezione dei candidati al sacerdozio, (Analecta Dehoniana no. 3). - Roma, Sacerdotes Cordis Jesu, 1963, 178 pp.
In heel Europa manifesteert zich pijnlijk het gebrek aan priesterroepingen, ook in Italië. Zoals Dellepoort dit probleem voor Nederland bestudeerd heeft, zo doet Panciera het aan de hand van een zeer uitvoerige literatuur (waaronder een franse studie van Dellepoort) het voor zijn vaderland. De auteur overziet eerst de huidige stand van het probleem der priesterroepingen in Italië. Hij gaat het sociaal milieu, na, waarin de priesterroepingen steeds schaarser groeien en constateert verder, dat hoewel de roepingen nog zeer overvloedig zijn, ongeveer slechts de helft daarvan het einddoel bereikt. Om de oorzaken daarvan na te gaan, bestudeert hij in een tweede hoofdstuk in verband met de roeping, de omgeving, zowel de meer algemene als die van de familie, de school, de jeugdorganisaties en de invloeden die op deze milieu's worden uitgeoefend. In hoofdstuk 3 laat de schr. zien hoe een studie van de roeping nauwkeurig inzicht geeft in de factoren, die de roeping constitueren en (hoofdstuk 4) in de vereisten en gaven, die de geroepene dient te bezitten. In het slot- | |
| |
hoofdstuk beschrijft de auteur zeer omstandig de wegen, waarlangs men de aanwezigheid van een roeping kan vaststellen. Aan dit onderzoek zullen een dokter, een psycholoog en een priester moeten samenwerken. Voor een ieder, die in dit ingewikkelde cruciale probleem belangstelt, zal dit boek verhelderend werken.
P. Grootens
| |
Stallaert C.ss.R., Th., De Hymnen der Kerk van het romeins brevier. Latijn - Nederlands met woord- en tekstverklaring. - Pax, Den Haag, 1963, XVIII - 418 pp., f 12,50.
In dit fraai en zeldzaam uitgegeven boek heeft P. Stallaert alle hymnen van het brevier - en dat zijn er vele - vertaald. Bovendien geeft hij voor iedere hymne een vertaling van latijnse woorden die daarvoor in aanmerking komen en een uitleg van de tekst naar haar theologische, bijbelse of kerkhistorische inhoud. Het is een zeer nuttig werk voor iedereen die zoekt naar een grotere verstaanbaarheid van het huidige brevier.
D. v. Lier
| |
Theologie
Hulsbosch O.E.S.A., Dr. A., De schepping Gods, zonde en verlossing in het evolutionistische wereldbeeld. - J.J. Romen & Zonen, Roermond en Maaseik, 1963, 211 pp., f 11,25 en f 13,-.
Er zijn weinig mensen die echt vertrouwd zijn met het denken van Teilhard de Chardin en tegelijk met dat van de Bijbel. Claude Tresmontant heeft beide analyserend beschreven en vergeleken. P. Hulsbosch synthetiseert beide in dit boek. Hij schrijft daarin vooral een visie neer en gaat niet uitvoerig in op de verantwoording ervan. Wij zijn nochtans overtuigd dat zijn visie te verantwoorden is, en hopen tegelijk dat elders een vruchtbare theologische dialoog daarover gevoerd zal worden. Het is moeilijk de inhoud der verschillende hoofdstukken kort samen te vatten. Makkelijker is het enige punten die telkens weer naar voren komen aan te stippen. Daar is vooreerst de (her)interpretatie van de bijbelse boodschap door haar van een statisch wereldbeeld los te maken en een evolutionistisch beeld van wereld en mensheid erin te integreren. Gods schepping wordt daarom gezien als voortdurend, en eerder belicht vanuit haar einddoel dan vanuit het begin van de kosmos. De erfzonde waarmee wij ter wereld komen wordt gezien als de onvoltooidheid van de mens maar tevens als zijn onderworpenzijn aan de macht der zonde in de wereld. De genade is in Gods alomvattend scheppingshandelen opgenomen, terwijl de auteur duidelijk haar onverschuldigdheid handhaaft. (De polemiek op blz. 71 v. lijkt mij voort te komen uit een ander gebruik van de woorden ‘geschapen’ en ‘kreatürlich’ bij beide partijen.) Het meest persoonlijke van Hulsbosch lijkt mij echter zijn visie op de immanentie van Gods Wijsheid in Christus, in de mensheid en in het universum. Zij is samen te vatten in de uitdrukking: de schepping is de tegenwoordigheid van God zelf. Een, althans in haar uitdrukkelijkheid, nieuwe opvatting van de uiteindelijke zaligheid is er het gevolg van. Men leze dit alles zelf, liefst met de Bijbel erbij.
P. Schoonenberg
| |
Tromp ss. cc., Th.M.H., Openbaring en Kerk, deel I. - Doornik, Desclée & Cie, 1962, X + 334 pp., ingen. f 16,50, geb. f 19,50, Fr. 200 en 270.
Dit boek is het eerste deel van een uitgebreide fundamentele theologie, waarin de vraag naar de mogelijkheid van de openbaring aan de orde wordt gesteld. Met fundamentele theologie wordt dat wetenschappelijk kenproces bedoeld, waardoor de in het geloof geïmpliceerde natuurlijke geloofwaardigheid van de historisch in Christus geschiede openbaring en de prediking daarvan in de Kerk, op wetenschappelijke wijze wordt aangetoond en verdiept. Inleidend behandelt schr. uitvoerig wat de fundamentaaltheologie eigenlijk is (haar inhoud, methode; eigenschappen van het geloofwaardigheidsoordeel; protestantse opvattingen; verhouding fundamentaaltheologie tot de dogmatiek; werkplan van de fundamentaaltheologie). Daarna begint het eigenlijke traktaat over de openbaring. Voorop wordt het moeilijke probleem natuur-genade behandeld (81-145); hieruit volgt dan vanzelfsprekend de toepassing daarvan op het denken, dat geplaatst wordt tegenover het mysterie (146-173). Dit voert dan tot de vraag, wat de openbaring is, op welke wijze ze geschiedt, waaraan dan in een apart artikel iets gezegd wordt over verschillende dwalingen dienaangaande (190 ss.). In het tweede hoofdstuk wordt de zinvolheid en niet-tegenstrijdigheid der openbaring uiteen- | |
| |
gezet, waarbij vanzelfsprekend verschillende détailproblemen de revue passeren (christendom en humanisme; Kerk en wereld; geloof-wetenschap; natuurlijk godsverlangen en zalige aanschouwing; menselijke begrippen en bovennatuurlijke werkelijkheden; conveniëntie der openbaring vanuit God en mens; christendom en aards menselijk geluk). Wij vallen schr. bij, waar hij meerdere malen pleit voor een meer bewust zich bezig houden met de boven vermelde problemen, dat niet altijd even aantrekkelijk is, maar dat een oppervlakkig theologiseren, wat nogal vaak gebeurt, kan voorkomen. Maar tegelijk moeten we zeggen, dat de aanpak van schr. onze instemming niet kan wegdragen. Het denkprocédé dat in het hele boek naar
voren treedt, doet nogal formeel aan. Hoewel schr. pleit voor heilshistorisch en personalistisch denken, is het gebruik der kategorieën dit niet, zoals vooral blijkt, wanneer er voorbeelden worden gegeven (een enkel voorbeeld hiervan zie bv. blz. 114, eind tweede alinea; blz. 115, noot 5; blz. 116, einde eerste alinea; blz. 108, alinea 3: de kategorie niet-tegenstrijdigheid als uitleg van de potentia obedientialis is een zuiver logische, geen ontische). Openbaring in een natuurlijke orde (zie blz. 209) lijkt ons een tegenstrijdigheid, want openbaring is juist een door God bewerkte en meegedeelde persoonsgemeenschap, hetgeen eo ipso genade insluit. Het komt ons voor dat schr. illegitieme abstracties hanteert. Wat de leesbaarheid niet ten goede komt is het systeem der verwijzingen, die, volgens schr. zelf, ‘vervelend veel in dit boek voorkomen’ (IX). Er komt toch ook veel wetenswaardigs in dit werk voor, getuige de uitgebreide bibliographieën bij ieder hoofdstuk.
J. Mulders
| |
Haneveer, Prof. Dr. P., Beheerders van Gods geheimen (Ecclesia Magistra). Desclée De Brouwer, Brugge-Utrecht, 1962, 185 pp., geb. F 150.
Dit derde boek in de reeks ‘Ecclesia Magistra’ biedt een theologische bezinning over het sacrament van het priesterschap, dus over de kern zelf van het priesterschap: zijn sacramentele werkelijkheid. Eerst beschouwt schr. het Hogepriesterschap van de Heer, waaraan elk priesterschap op een eigen wijze deelheeft. Aan dit priesterschap van Christus kregen de apostelen onmiddellijk deel. Als priesters stelde Christus hen aan als gevolmachtigde plaatsvervangers - naar het Joodse rechtsinstituut van de ‘shaliach’. Het derde hoofdstuk over de opvolgers van de apostelen is het uitvoerigste. De auteur bespreekt er de voornaamste teksten uit de Bijbel, de traditie en ook de recentere theorieën over het episcopaat. Wel iets te lang en te eenzijdig weidt hij uit over de controversen om de bisschopswijding en te weinig zegt hij over het priesterschap van de ‘gewone’ priester. Dit schaadt enigszins het evenwicht van het tractaat. De laatste twee hoofdstukken zijn gewijd aan het diakonaat en zijn mogelijke hernieuwing, en aan de lagere wijdingen. De waarde van het werk ligt in de uitgebreide keuze van positief materiaal uit de H. Schrift, de traditie en het kerkelijk leerambt. Het verheugt ons dat de auteur het priesterschap niet alleen als ‘instelling’ behandelt maar tevens zijn ‘geheimvolle’ werkelijkheid belicht, waardoor ook dit sacrament zo innig verbonden is met het leven, de dood en de verrijzenis van de Heer. De tien bladzijden bibliografie zijn kostbaar.
J. Vercruysse
| |
Prenter, Regin, Schöpfung und Erlösung - Dogmatik. - Vandenhoeck und Ruprecht, Göttingen, 1960, 554 pp., D.M. 32.-.
De konfessioneel-luthersche dogmaticus van Arhus (Denem.) presenteert in onderhavig werk een volledige dogmatiek, waarvan de laatste twee delen in de titel adequaat aangegeven zijn. De z.g. consequent-christologische opzet, welke in de hele reformatorische theologie en zeer bizonder bij K. Barth opvalt, bepaalt dit werk in zeer sterke mate. In het relatief grote deel, dat aan Prolegomena is gewijd (27-179), gaat de Schr. van de Triniteitsleer uit en behandelt hij uitvoerig de themata, die met het ‘sola scriptura’ en ‘sola fide’ samenhangen. Een tractaat over de natuurlijke theologie en ‘de Deo Uno’ wordt principiel uitgschakeld. De scheppingsleer (blz. 180-270) bevat een deel over ‘Der Gott der Schöpfung’ en over ‘Der Mensch der Schöpfung’: vooral dit laatste deel is belangrijk voor een diepere kennismaking met de reformatorische opvatting omtrent de verhouding van natuur en genade. In het deel over de verlossing neemt de Christologie in enge zin een belangrijke plaats in (blz. 315-393). De Entscheidungstheologie (Bultmann) wordt belicht vanuit de christologische strijd der vroeg-patristiek.
W. Boelens
| |
| |
| |
Sporken, Dr. C.P., A.A., Gemoedsleven en deugd. Thomas contra Suarez? - Dekker en van de Vegt N.V., Utrecht-Nijmegen, 1963, 140 pp., f 8,90.
Voor vele lezers van dit tijdschrift zal de dissertatie van Pater Sporken ontoegankelijke lectuur zijn. Het zij daarom voldoende te vermelden, dat hier op wetenschappelijk niveau een hoogst actueel probleem besproken wordt, nl. het aandeel van het gemoed in het zedelijk leven. De schr. bestudeert en vergelijkt de leer van S. Thomas en Suarez op dit punt, en komt tot de belangwekkende conclusie, dat Suarez' leer heel wat minder voluntaristisch is als gewoonlijk beweerd wordt. Al biedt S. Thomas' leer betere mogelijkheden voor de integratie van het gemoed in het deugdleven, ook voor Suarez heeft het gemoed wel degelijk een positieve betekenis. Aan theologen zij dit werk van harte aanbevolen.
A. van Kol
| |
Filosofie
Beerling, Dr. R.F., Heden en verleden, Denken over geschiedenis. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1962, 239 pp.
Prof. Beerling heeft meer dan één publicatie gewijd aan het fenomeen van het historische. Hier wil hij, in nauw contact met de wetenschap der geschiedenis, trachten een antwoord te geven op de vele vragen, die deze geschiedeniswetenschap oproept. Kwesties als objectiviteit, oorzakelijkheid in de geschiedenis, krijgen een uitvoerige en zeer grondige behandeling, waarbij de auteur steeds tracht alle aspecten van het fenomeen tot hun recht te laten komen. Het hoofdstuk over ‘Waarheid’ zal de niet-vakfilosoof wel wat moeilijk, misschien zelfs minder interessant voorkomen. Ook het laatste hoofdstuk met de diepgaande beschouwingen over de grondthema's brengt ons wel wat ver van het bedrijf van de historicus. Maar voor de wijsgeer is deze nietsystematische bundeling van perspectieven zeer inspirerend en verrijkend.
J.H. Nota
| |
Delfgaauw, Bernard, Geschiedenis en Vooruitgang II: de Geschiedenis van de mens. - Het Wereldvenster; De Branding, Antwerpen, 1962, 282 pp., geb. F 265.
Dit tweede deel van de reeds aangekondigde trilogie handelt meer in het bijzonder over de historiciteit van de mens, nadat in het eerste deel aan het ontstaan van de mens de nodige kritische aandacht was besteed. Een Statica ontwerpt eerst het wijsgerig beeld van de mens in zijn belangrijkste dimensies van in-de-wereld-zijn, temporaliteit, bewustzijn, vrijheid, sterfelijkheid, om dan vervolgens die micro-ontologische statica tot een macroontologische Dynamica van de gehele mensheid uit te breiden. Hier gaat het over de ontwikkeling, het toekomstbeeld en de zin van de menselijke geschiedenis. De auteur is vertrouwd met Hegel, Marx, Marcel, Teilhard en zoveel andere vooraanstaande denkers. Dit stelt hem in staat zijn zelfzekere maar soms ietwat omslachtige didactiek rijkelijk te stofferen. De indruk die van deze forse verhandeling uitgaat is uitermate bemoedigend. Vooruitgang of ondergang, de toekomst van de mensheid ligt in haar eigen handen, de handen van haar groeiende vrijheid. Want deze is de immanente zin van haar geschiedenis (p. 260). Over de transcendente zin zal pas in het volgend deel gehandeld worden. We hopen dat een theologie der geschiedenis dan de reeds geleverde filosofische arbeid op waardige wijze komt bekronen. Want existentieel uitzicht is voor ons modernen een levenskwestie geworden.
A. Poncelet
| |
Delfgaauw, Dr. Bernard, Beknopte geschiedenis der wijsbegeerte. - Dubbele Antilope Reeks, Het Wereldvenster, Baarn, 1963, 4e druk, 183 pp., f 3,95.
De bekende ‘Beknopte geschiedenis der wijsbegeerte’ is bij deze vierde druk enigszins gewijzigd uitgegeven. Men vindt nu de gehele geschiedenis (behalve de 20e eeuw) bijeen in één pocket. Daartoe moest hier en daar wat worden ingekort en werden de handige afzonderlijke bibliografieën weggelaten. In plaats daarvan verwijst een korte algemene bibliografie naar enige hoofdwerken. Alles bij elkaar heeft dit handige ‘spoorboekje’ voor de geschiedenis der filosofie nog aan bruikbaarheid gewonnen.
J.H. Nota
| |
Vos, Dr. H. de, Inleiding tot de wijsbegeerte. - G.F. Callenbach N.V., Nijkerk 1962, derde herziene druk, 272 pp., f 14,90.
Het verschijnen van deze derde druk toont wel aan, dat dit helder geschreven werk op voortreffelijke wijze beantwoordt aan zijn bedoeling om in te leiden in het rijk der wijsbegeerte. Prof. De Vos
| |
| |
verdeelt daartoe zijn boek in twee secties: een systematische en een historische. Uitdrukkelijk en m.i. terecht laat hij zijn reformatorische overtuiging voortdurend gelden, maar een katholiek lezer zal hier en daar anders denken over de verhouding filosofie - geloof en nog wat positiever staan t.o.v. mens en menselijke waarden.
J.H. Nota
| |
Kockelmans, A. ss. CC, Edmund Husserl: een inleiding tot zijn fenomenologie, Lannoo, Tielt, 1963, 128 pp., ing. 48 F.
De wezenlijke veranderingen, die het levenslange denken van de stichter heeft doorgemaakt, maakten het schrijven van een beknopte inleiding op Husserls fenomenologie niet gemakkelijk. De auteur beperkt zich dan ook tot een heldere weergave van de bizonderste sleutelbegrippen van deze moderne denkwijze: schouwende intuïtie, fenomenologische reducties, intentionaliteit, solipsisme, intersubjectiviteit. Daarmee vormt de lezer zich een goed idee van een methode, die terzelfder tijd de volledige autonomie van de wijsbegeerte tegenover de andere wetenschappen èn haar strenge wetenschappelijkheid heeft willen funderen. Dit boekje geeft inzicht in de tijdgebondenheid en de grote vruchtbaarheid van de fenomenologie als methode. Deze werd immers naderhand zowel in objectief-realistische zin als in idealistische of existentialistische richting geïnterpreteerd en doorgedacht. Dit wordt duidelijk gemaakt in een interessante bibliografie.
A. Poncelet
| |
Ortigues, Edmond, Le Discours et le Symbole (Philosophie de l'Esprit). - Aubier, Paris, 1963, 230 pp.
Indien dit boek een voorwoord had, dan zou er waarschijnlijk in staan dat er geen eigenlijke wereldbeschouwing in moet gezocht worden. Een dergelijke waarschuwing zou de lezer alle wijsgerige argwaan bespaard hebben. Hij zou uiterst tevreden geweest zijn met de vinnige, zakelijke analyse van menselijk spreekvermogen en symboliek. Heel wat aspecten van een domein dat heden in de filosofische branding staat, wordt grondig vernieuwd. We zien de taal (langage) als de subjectieve aanvang, van waaruit de mens de wereld gaat bewonen en herscheppen. De taak van de discurrerende mens culmineert in het concept, waarin de zelfuitdrukking en de zingeving onafscheidenlijk verbonden zijn. We zeiden dus dat de analyse oorspronkelijk en schitterend is. Maar zoveel diepere problemen aangaande haar draagwijdte blijven achteloos tussen haakjes staan, dat het irriterend werkt wanneer in de allerlaatste conclusie verzekerd wordt dat ‘de grond van de menselijke realiteit precies datgene is wat haar doet verschijnen als grondeloos’. Afgezien daarvan heeft deze monografie een kostbaar doel bereikt. Zij laat weer het essentieel onderscheid zien tussen het levend spreken van de mens, dat uit zijn existentiële situatie opwelt, en anderzijds de logistische manipulaties, die men omtrent het reeds uitgesproken woord kan uitvoeren. Symbolisering en formalisering van het spreekvermogen mag niet zover worden doorgedreven dat, zoals bij Wittgenstein o.a., de kern zelf van het ‘sprekende zijn’ wordt aangetast. Want in een zeer diepe zin is mens-zijn taal-zijn.
A. Poncelet
| |
Pieper, Josef, Hinführung zu Thomas von Aquin - Zwölf Vorlesungen. - Kösel-Verlag, München, 19632, 246 pp., D.M. 12.80.
Voor de studenten van alle fakulteiten hield Pieper een algemene inleiding over de Aquinaat. Na een schets van zijn tijd, karakter en Orde belicht hij voornamelijk de verhouding van Thomas tot het Aristotelisme, waarbij hij de visie van Chenu en Grabmann voor een breed gehoor vertolkt in een meeslepende taal, goed gedokumenteerd. Goed komt aan het licht, hoe de kritische openheid voor de ‘profane waarden’ van de eigen tijd de theologie kan bevruchten.
W. Boelens
| |
Banning, Dr. W., De mess in sociale en geestelijke verhoudingen. - De Erven F. Bohn, Haarlem, 1963, 209 pp., f 8,50.
In zijn voorwoord wijst Dr. Banning er op dat het hem niet te doen is om een samenvatting te geven van wat er over het ‘tema’ mens door de onderscheiden beoefenaars der menswetenschappen is gedacht en geschreven. Afgezien van de bijkans fysieke onmogelijkheid om een compilerend overzicht te geven van de geweldige berg van literatuur die aan dit onderwerp is gewijd, is schr. van oordeel dat deze optiek maar een mager aftreksel zou opleveren van de genuanceerde persoonlijkheid van de mens en zijn activiteiten. Zijn methodiek is er op gericht een aantal aspecten van het mens-zijn te belichten waarbij hij het aan de lezer overlaat hieruit zijn eigen conclusies te trekken. Tegen de achtergrond van de spanningsvolle totaliteit, die de mens als geestelijk tenderend wezen is, worden deze
| |
| |
typische deel-kwaliteiten van het menszijn als een verwevenheid beschreven. In het mozaïek van het gevarieerde menselijk-in-de-wereld-zijn, komt de mens als een wezenlijk op de ander gerichte persoonlijkheid klaar en duidelijk naar voren. Dit eerlijke werkje van Dr. Banning wensen we een zo ruim mogelijk leesgebied toe.
J. van Lierde
| |
Literatuur
Kafka, Franz, Een hongerkunstenaar en andere verhalen. - Salamander. Querido, Amsterdam, 1963. 191 pp.
Deze uitgave is een vermeerderde herdruk van de in 1955 onder dezelfde titel in dezelfde reeks verschenen editie. Kafka's ongeëvenaard vermogen de werkelijkheid te verdichten tot zíjn obsederende surrealistische wereld bereikt een hoogtepunt juist in het korte verhaal.
F. van Tartwijk
| |
Moderne spanische Erzähler. Auswahl und Einführung von Gonzalo Sobejano. - Verlag J.P. Bachem, Köln, 1963, 248 pp., D.M. 14.80.
Langs een Duitse omweg kan de Nederlandse lezer in deze bloemlezing kennismaken met de moderne Spaanse vertelkunst, een kennismaking die hem wellicht meer leert over wat daar leeft dan een toeristisch-modieuze Spaanse reis. In zijn heldere en inhoudrijke inleiding onderscheidt Sobejano in de na de burgeroorlog verlopen periode van goed 20 jaar al twee generaties schrijvers: de ‘generación de la guerra’ (± 1940-1950) en, wat wij zouden noemen, de ‘Vijftigers’. De oorlogsgeneratie, hier vertegenwoordigd met korte verhalen van Cela, Carmen Laforet en het zeer sterke van Delibes, wordt gekenmerkt door de angst en onzekerheid van wie de oorlog van nabij hebben meegemaakt, maar in hun werk onderkent Sobejano ook een begin van het streven naar solidariteit en objectiviteit, sociaal realisme, dat voortgezet en pas ten volle verwezenlijkt wordt door de jongste schrijvers. Hun aandacht gaat uit naar de mens in het verband van zijn sociale groepering en het isolement van de groep binnen het geheel van de door scherpe scheidslijnen verdeelde Spaanse maatschappij. Zeer direct, met filmisch neo-realisme worden de mensen in de hen bepalende omgeving aanwezig gesteld, meer dan eigenlijk beschreven. Ik noem slechts de hier opgenomen fragmenten uit de romans ‘El Jarama’ van R. Sánchez Ferlosio en ‘Las afueras’ van Luis Goytisolo, die zeker ook verdienen wat aan Cela en Juan Goytisolo is te beurt gevallen: een Nederlandse vertaling van hun beste werk. In hoeverre de gekozen verhalen representatief mogen heten voor hun schrijvers en deze weer voor de hele moderne Spaanse literatuur, waag ik niet te beoordelen; opvallend is wel bij de inleider zijn ‘Sinn für die soziale und historische Mission des Romans’ (blz. 19), evenals het ontbreken van de humor in een bloemlezing uit de Spaanse literatuur met zijn rijke traditie aan picareske romans.
F. van Tartwijk
| |
Le Roy, Paul, Tellurisch. - Colibrant, Drongen, 1963, 58 pp., gen. F 85, geb. F 250.
Het is niet altijd gemakkelijk de spelonkduistere poëzie van L.R. te benaderen. In een onthutsende vloed van vaak apocalyptische beelden raakt ons poëtisch aanvoelen in de war. Gelukkig klaart de taalduisternis hier en daar op tot enkele zuivere gedichten waaruit men het echte dichterschap ervaart. Vermeldenswaard: een fraaie, geïllustreerde uitgave.
L. Vanden Broek
| |
Vergilius, Aeneïs, vertaald en ingeleid door Anton van Wilderode (Heliosreeks). - Desclée De Brouwer, Brugge-Utrecht, 1962, 244 pp.
Wie ooit van Vergilius heeft gehouden, zal aan deze vertaling van de eerste zes zangen van de Aeneïs veel genoegen beleven. Met de door A.v.W. gekozen versvorm is het probleem waarvoor elke vertaler van oude epiek komt te staan, nog het best opgelost: Nederlandse hexameters zijn voor de meeste lezers ongenietbaar, en een prozavertaling laat het poëtische meestal te weinig recht wedervaren. Men oordele zelf of b.v. in het slot van de tweede zang de toon van Vergilius niet juist is getroffen:
De morgenster boven de Idatoppen verkondigde de dag. De Grieken hielden de stad bezet, er bleef geen hoop meer over. Toen gaf ik mij gewonnen aan het noodlot, tilde gehurkt mijn vader op de schouders en droeg hem in de richting van de bergen.
Jammer alleen dat het Nederlands soms gebrekkig is, b.v. ‘de boot geraakt uit koers’ (p. 21), ‘een ongewoonlijk schouwspel’ (p. 34), ‘geleek hij aan een godheid’ (p. 39). - De inleiding over de persoon en het werk van Vergilius, alsmede die op de afzonderlijke zangen zijn voortreffelijk.
L. Geysels
| |
| |
| |
Stewart, J.I.M., Eight Modern Writers. - Clarendon Press: Oxford University Press (The Oxford History of English Literature, Vol. XII), 1963, 704 pp., 48 sh.
Hoe uitvoerig dit 12e deel van een Engelse literatuurgeschiedenis ook is, fundamenteel ontbreekt nochtans het bewuste inpassen van de auteurs in het raam van hun generatie en wereld. De acht auteurs (Th. Hardy, D.H. Lawrence, H. James, G.B. Shaw, J. Conrad, R. Kipling, W.B. Yeats en J. Joyce) krijgen biografisch geen reliëf, ontwikkelen zich blijkbaar volkomen autonoom en worden al te ‘literair’ gedacht en behandeld. Komt men over dit bezwaar heen, dan treft men in deze kolos één der merkwaardigste getuigenissen van het interpretatievermogen der hedendaagse Engelse filologenschool aan. Spitsvondig en pertinent, grondig en verantwoordelijk, traditiebewust waar mogelijk en rechtzettend waar nodig, zal dit deel de waardering en de discussie der auteurs bevorderen.
C. Tindemans
| |
De Ceulaer, J., Te gast bij Vlaamse auteurs. Derde reeks. - De Garve, Antwerpen, 1963, 93 pp., F 38.
Deze derde reeks interviews zet op degelijke wijze de twee voorgaande voort. Aan de beurt komen: Baekelmans, Buckinx, Coole, Decorte, Depauw, Gilliams, Mets, Peleman, Rosseels, Snoek, Vandeloo, Van Hemeldonck. Ofschoon de ene ontmoeting diepergaand en uitvoeriger is dan de andere verschaffen ze ons toch boeiende en leerzame lectuur.
L. Vanden Broek
| |
Bellinger, Richard, Gesammelte Werke. 12Bde (I Lyrik, 5 Romane, 6 Dramen). - Stiasny Verlag, Wien-Graz., 1955-60, elke band ÖS 54. Samen ÖS 648.
De lyriek van deze Oostenrijkse auteur (geb. 1890) is oprecht en sober; zijn proza is al vitaler, atmosferisch steviger gekleurd, maar zijn blijvende betekenis ligt toch in zijn dramatisch werk. In de toveren maskerspelen, vol zinnelijk-dynamische kracht, leeft hij meestal met boerenmythes die aanknopen bij heidense oerresten, maar hij werkt ook hedendaagse problemen uit en waagt zich zelfs aan historische drama's in lekenspelvorm. Aan synthese valt daarbij niet te denken. S. puilt uit van beheerste vitaliteit, van bonte barokkerigheid, van lokaal Baljuwarisme en heidens-christelijke universaliteit, van grove natuurmagie en innige gelovigheid. Zijn figuren zijn bij voorkeur misgroeiden, zieken of dwergen naast vagebonden en bedriegers, elfen en demonen. Deze kleurige originaliteit leeft in de spanning tussen aloude boertigheid en sierlijke verfijning en is geconditioneerd door de christelijke horizon, die het elementaire sublimeert. Zo evolueert S. van literatuur naar theater, van idee naar scène, nu eens in antinaturalistische realiteit als volksstuk zonder tranerigheid, dan in actierijke symboliek. Veel daarvan lijkt thans erg vreemd, zijn duidelijkste stukken echter blijven getuigen van S.'s aparte en buiten Oostenrijk te weinig geachte stelling in de dramaturgie.
C. Tindemans
| |
Cowley, Malcolm, Literatur in Amerika. - Walter-Verlag, Olten, 1963, 291 pp., D.M. 9,80.
Wie erin slaagt uit de vele pagina's ‘gossip’ de peilende inzichten op te diepen, vindt hier een criticus die langs de methode der observatie, minder der analyse, de kansen berekent op een waardevolle letterkunde uit eigen inspiratie. Sociologisch georiënteerd, hecht schr. veel belang aan externe levensfactoren en vergeet daarbij te vaak de geestelijke stimulansen. Maar hoofdstukken als die over het ‘New Criticism’ en over waarde en betekenis van de oorlogsroman maken veel loslippigheid goed.
C. Tindemans
| |
Geschiedenis
Geyl, P., Oranje en Stuart 1641-1672, (Serie Palladium). - W. de Haan, Zeist, Van Lochem Slaterus, Arnhem, De Standaard-boekhandel, Antwerpen, 1963, 404 pp., f 10,90.
De eerste uitgave van dit boek verscheen in fors formaat bij de firma Oosthoek te Utrecht in 1939. Sindsdien is het reeds lang uitverkocht. Daarom heeft de schrijver er een nieuwe, hier en daar gecorrigeerde, heruitgave van bezorgd in de serie Palladium. Ik heb het werk met groot genoegen opnieuw gelezen, ‘Oranje en Stuart’ behoort tot de klassieken van de nederlandse geschiedschrijving. Een aanbeveling of waardering te geven in een bespreking is daarom overbodig. Het werk beveelt zichzelf aan. Het is een enigszins versleten uitdrukking dat deze
| |
| |
studie zich als een roman laat lezen. Maar eigenlijk is dit gezegde hier zeer van toepassing. Frederik Hendrik probeerde door het huwelijk van zijn zoon met Maria van Engeland zijn dynastieke politiek te verstevigen. Het gevolg daarvan is één drama geweest van moeilijkheden met de lastige en ijverzuchtige nabuur, dat eindigde met de troonsbestijging van Willem III als koning van Engeland, het zegevieren van de Oranjepartij in de Republiek en de tragische ondergang van de gebroeders de Witt.
P. Grootens
| |
Moreau, G., Histoire du Protestantisme à Tournai jusqu' à la veille de la Révolution des Pays-Bas (Bibliothèque de la Fac. de Phil. et Lettres de l'Uuniv. de Liège, fasc. CLXVII). - Les Belles Lettres, Paris, 1962, 425 pp., 25 Ffr.
De auteur, werkleider aan de universiteit van Luik, heeft onder de impuls van Prof. Léon-E. Halkin een mooi boek geschreven over het protestantisme te Doornik van 1517 tot 1565. Het steunt op de grondige studie van de veelal onuitgegeven bronnen welke in een tiental Belgische en buitenlandse archieven berusten. In een eerste deel beschrijft de auteur de historische ontwikkeling en onderdrukking van staatswege van het lutheranisme, anabaptisme en calvinisme in Doornik; het tweede deel geeft de chronologische lijst van alle personen die te Doornik om godsdienstredenen werden vervolgd. In de inleiding geeft de auteur zijn standpunt aan: ‘j'ai le plus souvent possible décrit les événements du point de vue des membres de cette communauté (réformée) et non de celui des autorités chargées de les poursuivre’; dit legt heel wat uit. Wij hebben niets dan lof voor het wetenschappelijk onderzoek, de doorgezette detailstudie en de synthetische voorstelling van de auteur. Wij zijn het met de auteur eens dat Doornik vóór 1566 het belangrijkste protestants centrum geweest is van de hele Nederlanden, waarvoor drie pertinente redenen worden aangegeven (bl. 389-390); toen Alva zijn Raad van Beroerten instelde waren van de 12.203 gedaagden voor deze Raad niet minder dan 1.063 Doornikenaars, toen Doornik toch maar 1 percent van de inwoners van de Nederlanden telde. Wanneer de auteur echter in zijn conclusie zegt: ‘L'Eglise calviniste comptait près de quinze mille membres, soit plus de la moitié de la population de la ville’ (bl. 387), dan kunnen wij onmogelijk akkoord gaan. Het is toch niet omdat, gezien de grote ontevredenheid over de katholieke Kerk in die tijden, mensen een hagepreek bijwonen, of omdat men aan een nachtelijk gezang in de straten van Doornik deelneemt, dat men calvinist is. Trouwens, toen de regering in Doornik troepen legde, en van alle inwoners
een eed van trouw aan de katholieke Kerk eiste, namen een klein aantal Doornikenaars de vlucht en slechts twee waren bereid hun leven voor de zaak te geven (bl. 240). Jammer dat een dergelijke overdrijving een zo degelijk en betrouwbaar boek ontsiert.
M. Dierickx
| |
Poelnitz, Götz Freiherr von, Anton Fugger. 2. Band: 1536-1548; Teil I: 1536-1543. - J.C.B. Mohr (Paul Siebeck), Tübingen, 1963, XX-565 pp., 12 buitentekstplaten, ing. D.M. 50, geb. D.M. 56.
Sinds 1950 hebben wij in dit tijdschrift reeds driemaal een werk van Freiherr von Pölnitz over de Fuggers, de grote financiers van Augsburg in de 16e eeuw, besproken. De eigenlijke stichter van het huis, Jakob Fugger, die bij zijn dood de enorme som van twee miljoen goudguldens naliet, beheerste slechts vijftien jaar de zakenwereld. Zijn opvolger Anton Fugger, toen ‘de rijkste van de wereld’ of ook ‘de vorst der kooplui’ genoemd, zou van 1525 tot 1560 het Fuggerhuis leiden. In een eerste boek behandelde de auteur de eerste elf jaren van Anton Fugger; het tweede deel leek zo rijk dat het in twee delen uiteenvalt, terwijl het derde tot aan de dood van Anton in 1560 zal reiken. Nu men in de geschiedenis, mede onder invloed van het marxisme, veel meer de economische factor is gaan bestuderen, is het een uiterst boeiende bezigheid eens de invloed van de haute finance op de politiek van Keizer Karel V en op de ontwikkeling van de reformatie te volgen. De auteur plaatst Anton met zijn schone en kleine kanten midden in de politieke, economische, culturele en godsdienstige stromingen van zijn tijd. Al wilde de grote Fugger zich tussen de vorsten en tussen de religies neutraal houden, hij werd door de krachtige persoonlijkheid van Karel V als het ware gedwongen partij te kiezen voor de Keizer en voor de katholieke reformatie, wat zijn overtuigd katholicisme ook vergemakelijkte. Toch moeten wij releveren dat de politiek voorrang had op de economie, wat marxisten wellicht zal verbazen. De auteur steunt op een uiterst uitgebreid archivaal onderzoek, en geeft na een tekst
| |
| |
van 290 bladzijden, niet minder dan 300 bladzijden dicht gedrukte Anmerkungen, waar allerlei financiële en economische gegevens nader belicht worden. Voegen wij hier nog aan toe dat het boek in een vloeiende taal en meeslepende stijl is geschreven, en dat het achteraan een personen- en plaatsnamenregister van 60 bladzijden heeft, dan hebben wij meteen de voornaamste kenmerken aangegeven. De auteur heeft ‘grote geschiedenis’ willen schrijven: hij is er ten volle in geslaagd.
M. Dierickx
| |
Buchheim, Hans, Totalitäre Herrschaft. Wesen und Merkmale. - Kösel, München, 1962, 138 pp., D.M. 6,80.
De auteur heeft veel gestudeerd en gepubliceerd over de geschiedenis van Hitlers Derde Rijk. In dit boek karakteriseert hij zowel de overeenkomsten als de verschillen tussen communisme, fascisme en nazisme. Het staat vol spitse opmerkingen, zoals men van deze insider mag verwachten, en vermijdt de oppervlakkigheid die zo verleidelijk is bij de bestrijding van gehate ideologieën. Onderscheidingen als tussen totalitair, dictatoriaal en autoritair (24-27) of tussen totale en totalitaire staat (119-126) kunnen bijv. de probleemstelling nauwkeuriger maken. Een enkele maal vroegen we ons af, of het standpunt van waaruit schrijver zijn kritiek levert, helemaal vrij is van liberalistisch individualisme (15 v., 28, 66). Historici, politici, sociologen, maar ook moraal- en rechtsfilosofen moeten dit belangrijke werk vooral niet ongelezen laten. Het berust op brede feitenkennis en dringt ongewoon diep in de stof door.
P. den Ottolander
| |
Kölker, A.J., Alardus Aemstelredamus en Cornelius Crocus, twee amsterdamse priester-humanisten, hun leven, werken en theologische opvattingen, bijdrage tot de kennis van het Humanisme in Noord-Nederland in de eerste helft van de zestiende eeuw. - Dekker en Van de Vegt, Nijmegen-Utrecht, 1963, XI, 357 pp., f 21,50.
Het nederlandse humanisme is nog altijd het stiefkind van de geschiedschrijvers gebleven. Het is daarom van de auteur een goede greep geweest, als ‘specimen Doctrinae’ en tot bekroning van zijn historische studies, twee figuren uit het eerste begin van deze grootse stroming op het voorplan te brengen. Alardus en Crocus zijn twee priesters, die in de eerste helft van de zestiende eeuw al hun krachten hebben ingezet om aan de klassieke letteren weer een ereplaats te bezorgen en de levensgeest die daarin school, op hun tijdgenoten over te dragen. Zij borrelden van activiteit, vandaar hun groot aantal geschriften, waarvan de schr. een zeer nauwkeurige bibliografie bezorgt. Maar naast geleerden bleven zij priester en zo stelden zij hun letterkundige arbeid in dienst van het geloof, vooral om dit tegen het opkomende protestantisme te verdedigen. Het leven en werken van beide mannen heeft de auteur zeer spitsvondig nagegaan en geen detail is hem ontsnapt. Zijn speurdersarbeid heeft weliswaar een weinig teveel het stempel gedrukt op de schrijver, zodat zijn boek zich niet gemakkelijk laat lezen en het wezen zelf van de beide geleerden-priesters achter de ontelbare feiten schuil gaat. Maar voor de geschiedenis van het vroeghumanisme heeft de auteur, met zijn zeer zorgvuldig bewerkte studie, een waardevolle bijdrage geleverd.
P. Grootens
| |
Toneel
Hoegel, Max, Bertolt Brecht, Ein Porträt. - Verlag der schwäbischen Forschungsgemeinschaft, Augsburg, 1962, 104 pp., D.M. 5,80.
Brecht, Bertolt, Couragemodell 1949. - Henschelverlag, Berlin (-Ost), 19612, 340 pp., 226 Bilder, D.M. 15.
Brecht, Bertolt, Aufbau einer Rolle. Galilei. - Henschelverlag, Berlin (-Ost), 19622, 100 Bilder, D.M. 15.
Brecht, Bertolt, Gedichte und Lieder aus Stücken. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt, 1963, 168 pp., D.M. 3.
Het nieuwe in Högels biografie is dat hij allerlei karaktertrekken van B. Brecht (oppositiegeest, vrijheidsdrang, onburgerlijkheid, optimisme, geloof in de wetenschap) kan situeren in de godsdienst en aanleg van zijn ouders en in zijn schoolopleiding. Daarna moet schr. de conventionele data en feiten inventoriseren omdat voorlopig niemand in staat is de hiaten te vullen. Vooral over de laatste levensjaren manifesteert schr. te willekeurig interpreterende lichtgelovigheid. Toch bruikbaar. - Fenomenaal belangrijk zijn de werkboeken van twee van Brechts best geslaagde drama's. Behalve de integrale tekst, bevatten de mappen ook Brechts aantekeningen en commen- | |
| |
taar op inhoud en realisatie, die met de jaren wellicht zijn belangrijkste aandeel voor het moderne theater zullen blijven. Uitvoerig is eveneens de fotodocumentatie over diverse opvoeringen (met T. Giehse, H. Weigel, C. Laughton en E. Busch). Tenslotte is er een bloemlezing van agressieve Songs, soms caberettistisch-commenterend, soms korisch-interpreterend, altijd in vorm en functie merkwaardig. Door de afzondering uit de respectieve stukken werden de ideologische duidelijkheid en basis niet aangetast.
C. Tindemans
| |
Lunin, Hanno, Strindbergs Dramenstruktur. - Verlag Lechte, Emsdetten, 1962 (Die Schaubühne Nr. 60), D.M. 19,80.
Deze doctoraatsdissertatie, model van structurele dramatologie, heeft als opzet de denk- en compositie-inhouden van Strindberg te verduidelijken door het blootleggen van de structuur van zijn werk. Bij telkens één stuk als prototype van de vijf variëteiten in zijn oeuvre (naturalisme, ‘Der Vater’; sprookjesdrama, ‘Die Schlüssel des Himmelreichs’; historisch drama, ‘Gustav Adolf’; droomspel, ‘Ein Traumspiel’, en kamerspel, ‘Die Gespenstersonate’) gaat schr. grondig in op conceptie, thema, ruimte, tijd, handeling, rol, figuur, verhouding tot de realiteit, epische tendensen, decoratievoorschriften, functionaliteit, spanning tussen subject en object, ‘Stationentechnik’, symboliek, perspectivering, pantomime, abstrahering. Het resultaat is deprimerend voor de finale persoonlijkheid van de schrijver, tevens verhelderend voor de catalogisering van Strindbergs produktie, en vooral nog baanbrekend als methodologische studie.
C. Tindemans
| |
Ellis-Fermor, Una, Shakespeare the Dramatist. - Methuen, London, 1961, 188 pp., 25 sh.
Righter, Anne, Shakespeare and the Idea of the Play. - Chatto and Windus, London, 1962, 224 pp., 25 sh.
Shakespeare Criticism 1935-1960. Ed. A. Ridler. - Oxford University Press, London, 1963 (The World's Classics Nr. 590), 401 pp., 9/6 sh.
K. Muir heeft van de Shakespeareaniste U. Ellis-Fermor de nagelaten notities over Shakespeare als ‘dramatist’ gebundeld. Schr. gaat eerst in op die elementen die een auteur het toneel als expressie doen kiezen en past haar beginselen dan toe. In detail levert dit analyses op van zijn dramatische sfeer (gedemonstreerd aan Coriolanus), de kwaliteit van zijn intrige, de functie van de woordmuzikaliteit en een knappe vergelijking tussen Shakespeare en Ibsen. - A. Righter schreef één van die generatiewerken die plotseling onbekende facetten van een thema reveleren. Zij pakt de verhouding Sheakespeare - publiek aan door zijn dramatische conceptie te toetsen aan de in zijn tijd heersende opvattingen. Daartoe analyseert ze de totdantoe gangbare modellen (verregaande identificatie van acteur en publiek), onderscheidt evolutie en variatie in zijn eigen werkprincipes (leidend tot identificatie van rol en acteur) en stelt vast dat het zo vaak opvallende labiele evenwicht tussen illusionaire afstand en actuele allusie alleen te begrijpen valt vanuit deze beschouwingsbasis. Heel belangrijk werk. - Een selectie van 25 jaar Shakespearestudie, met excerpta van een twintigtal bekende auteurs, is een festijn. De samenstelster heeft gepoogd zowat alle tendensen (tekstanalyse, karakterstudie, ideëel onderzoek, thema-evolutie) op te nemen en het resultaat is inderdaad een uitstekende staalkaart van zowel Shakespeare als zijn vertolkers.
C. Tindemans
| |
Buschor, Ernst, Über das griechische Drama. (Piper-Bücherei Nr. 181). - Piper Verlag, München, 1963, 68 pp., D.M. 3.
Dit (uit 1947 daterende) essay van de onlangs overleden vertaler-classicus brengt geen nieuwe inzichten over de problematische oorsprong van het theater (al bekijkt schr. toch origineel de verhouding tussen mythe en mime), maar is een pracht van een erudiete synthese, waarvan de betekenis nog wordt opgevoerd door de waarlijk klassieke taal.
C. Tindemans
| |
Brown, Andrew, Drama. - Arco Publications, London, 1962, 162 pp., 12/ sh.
Wat doel en functie van het drama zijn, hoe je acteur wordt, hoe je leert te spreken maar vooral nog te luisteren, hoe je een toneelstuk leest, dat alles brengt dit doe-het-zelf-boekje, dat vulgariserend is opgevat maar merkwaardig diep gaat. Het behandelt ook de belangrijke tendensen in de dramatiek van toen-en-nu, in de vorm van reflexies bij een regievoorbeeld. Evenmin werd het technisch aspect van het theaterbedrijf verwaarloosd.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Zweig, Max, Dramen II. - Hans Deutsch Verlag, Wien, 1963, 312 pp., D.M. 14,50.
Deze in Israël verblijvende auteur heeft met zijn beroemde neef wel de naam maar niet het talent gemeen. De bundel bevat actualiteitsdrama's (o.m. over de Jodenvervolging in Nederland), en twee melodramatische feuilletons. Conceptie, techniek, taal en dramatisch gevoel behoren tot een aard en gehalte die we volkomen dood achtten.
C. Tindemans
| |
Pirandello, Luigi, Dramen, II. - Langen-Müller, München, 1963, 323 pp., D.M. 15,80.
Ook dit 2e deel in schr.'s verzameld theateroeuvre bevat zijn pessimistische berichten aan de mens: we zijn allen hopeloos slecht en vals en daarom vechten we verbeten om de mooie schijn, verbergen we de waarheid voor onszelf en anderen. De bundel bevat: Die Nackten kleiden (‘Vestire gli ignudi’), Wie damals-besser als damals (‘Come prima, meglio di prima’), Professor Toti (‘Pensaci, Giacomino’), en het meesterlijke grapje Jeder auf seine Weise (‘Ciascuno a suo modo’). Deze stukken van het tweede plan bevestigen schr.'s basis maar tevens openbaren ze akelig-duidelijk de systematische zwakheden.
C. Tindemans
| |
Deutsches Theater des Expressionismus. - Langen-Müller, München, 1963, 440 pp., D.M. 7,80.
Deze selectie poogt de drie expressionistische theaterrichtingen (toneelplastiek in constructivistisch experiment, abstracte scene met literair renouveau, politiek in thema en stilistiek) door zes voorbeelden te illustreren. F. Wedekind (Hidalla oder Karl Hetmann, der Zwergriese, 1904) ironiseert zijn idealisme der schoonheidsmoraal, E. Lasker-Schüler (Die Wupper, 1909) mengt wereldtheaterstijl met literaire voorhoede, G. Kaiser (Von Morgens bis Mitternacht, 1917) beperkt zich tot een programmatische karigheid in expressiviteit waardoor de zichtbare compositie lyriek van het denktype oplevert, R. Goering (Seeschlacht, 1918) brengt gewetensbeslissingen in anti-oorlogstravesti met allegorische allures, H.H. Jahnn (Die Krönung Richards III., 1921) leeft zijn metafysische bedruktheid en fantastische gruwelen uit als visuele reflexie van droom en realiteit, E. Barlach (Der blaue Boll, 1926) vangt in een burgerlijk milieu de existentiële spanningen op die nochtans geen moraliserende verheffingspointes veroorzaken. Deze auteurs waagden zich niet zomaar aan vormvernieuwende experimenten, maar schreven essentieel over de onmogelijkheid zinvol zichzelf te zijn in een wereld die zelf op zoek was naar haar inhoud.
C. Tindemans
| |
Medea. - Langen-Müller, München, 1963, 444 pp., D.M, 9,80.
Als eerste deel in een reeks ‘Theater der Jahrhunderte’, opgevat rondom een motief, presenteert deze bundel de Medeaversie van Euripides tot Anouilh, met een inleiding van de classicus K. Kerényi. Deze plaatst het originele thema terug in de zuiver-mythische herkomst en gaat dan na, hoe met het verloren gaan van de chtonische binding ook de verantwoording van Medea's daden anders werd gezien. Van religieus symbool evolueert de kindermoordenares tot een psychologiserend-romantische (Grillparzer), agressief-eruptieve (Jahnn), libidinisch-berustende (Anouilh), freudiaans-erfelijkbelaste (Jeffers) en sociaalkritische figuur (Braun). Al is het initiatief gloednieuw, duidelijk blijkt uit de chronologische climax dat pas door deze juxtapositie der interpretaties de geestesgeschiedenis van de mens behoorlijk wordt gediend.
C. Tindemans
| |
Waldmann, Dieter, Atlantis. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt, 1963, 153 pp., D.M. 3.
In deze komedie volhardt de door zijn Von Bergamo bis morgen früh reeds gunstig bekende schr. in zijn pogingen de commedia dell'arte een moderne kans te gunnen. Op het stramien van de valse identiteit spint de auteur een huwelijksintrige temidden van edellieden en vagebonden, die tot vele onverwachte variaties aanleiding geeft en bij knappe enscenering tot dolle pret zal leiden. Dromerig verlangen, kraakharde dieventaal, sociaalkritische prikjes en toch allemaal maar toneelillusie. Verrukkelijke kolder-met-een-hart.
C. Tindemans
| |
Steiner, George, Der Tod der Tragödie. - Langen-Müller, München, 1962, 303 pp., D.M. 11,80.
Na een grondige analyse van het begrip tragiek in het antieke, het Elisabethaanse en het klassieke toneel, gaat deze Amerikaan over tot het formuleren van zijn thesis die de titel vormt. Schr. stelt voor- | |
| |
op dat drie ‘mythologische’ principes (Grieks, christelijk, marxistisch) de verbeeldingsgewoonten en -praktijk der Westerse beschaving hebben vorm gegeven, en concludeert dat geen van hen thans nog in staat is de tragedie nieuwe impulsen en inhoud te bezorgen: het antieke leidt terug naar een dood verleden, de positieve metafysica van christendom en marxisme zijn in de kern antitragisch. Zijn introductiehoofdstukken brengen geen nieuwe inzichten, maar ze behandelen moderne oordeelsperspectieven door schr.'s universeel comparatisme en de vrijwillige beperking tot één criterium.
C. Tindemans
| |
Fenollosa, Ernest, Pound, Ezra, und Eisenstein, Serge, No - Vom Genius Japans. - Verlag der Arche, Zürich, 1963, 312 pp., D.M. 19,80.
Nu Europa blijkbaar rijp is om de eigen waarde van de klassieke Japanse theater-traditie in het No-spel te erkennen, bundelt Eva Hesse de meest belangrijke van deze halfmythische, lyrische drama's en laat ze inleiden door drie pioniers, die elk voor zich een apart aspect aan deze kunst hebben ontdekt dat hun eigen produktie (en daardoor hun tijdperk en wie weet de hele genregeschiedenis) blijvend heeft beïnvloed. E. Fenollosa (gestorven 1908) introduceerde de No-traditie in westerse kringen; Ezra Pound kreeg zijn nalatenschap in handen en baseerde de ‘Imagism’-lyriek op deze oosterse techniek en visie, vooral in zijn ‘Cantos’), Serge Eisenstein adopteerde het ‘ideogram’ als filmische structuur. Deze drie belangrijke essays liggen verspreid tussen 15 Noteksten en worden aangevuld met een overzicht van de No-literatuur (repertorium, programmering, kostumering, symboliek) en een uiteenzetting over het Chinese schriftteken (overeenkomst tussen semantische inhoud en symboolwaarde). Uiterst belangrijk boek.
C. Tindemans
| |
Niebergall, Ernst Elias, Datterich, (Komedia Nr. 3), 109.
Gryphius, Andreas, Verliebtes Gespenst - Die geliebte Dornrose (Komedia Nr. 4). - Walter de Gruyter, Berlin, 1963, 99 pp., D.M. 6.
De Komedia-reeks wordt voortgezet met het onlangs weer met succes opgevoerde Datterich, van Büchners streek- en tijdgenoot E.E. Niebergall (1815-1943), een Darmstadtposse met een kleinsteedse Fallstaf als titelfiguur. - A. Gryphius (1616-64), door Vondelinvloed een zelfstandig tragicus bij het begin van het Duits klassieke drama, is er niet in geslaagd zijn zangspel Das verliebte Gespenst (1660) en zijn grappenspel Die geliebte Dornrose (1660) tot even betekenisvolle blijspelen uit te werken. Wel charmeren de liefdesintrige en de maatschappelijke contrastering, de groteske figuren en de carnavalstraditie, maar de opeenstapeling van karakter-, situatie- en woordkomiek blijkt thans toch wel erg dun. De tekstbezorgers V. Klotz en Mannack leveren een uitstekende commentaar.
C. Tindemans
| |
Politiek
Friedrich, Manfred, Opposition ohne Alternative? - Verlag Wirtschaft und Politik, Köln, 1962, 110 pp.
Dit boek vindt zijn oorsprong in een lezing van de auteur over de rol van een parlementaire oppositie, met name van de SPD in de Bondsrepubliek. Hij zag daarin twee kenmerken: 1) het is een ondankbare rol, die weinig perspectief biedt op een overwinning in de verkiezingen; 2) het verschijnsel doet zich voor in een aantal ‘welvaartstaten’ van West-Europa. Dit inzicht bracht F. ertoe, de welvaartstaat aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen. In een eerste deel maakt hij de balans op van zijn kenmerken: politiek van sociale zekerheid, vermindering van de politieke tegenstellingen, gelijkschakeling van de programma's van de regerende partijen en de oppositiepartijen (alleen het hoe, waarom, hoeveel en wanneer verschillen nog). Het tweede deel onderzoekt de stabiliteit van de regeringspartijen. Verschillende partijen zijn in Europa reeds lange jaren aan de macht, de oppositie is kansloos geworden. De regerende partij treedt buiten het partijkader en tracht een symbool te worden van het nationale belang. Het enige wat een regeringspartij nog aan kan tasten, is een economische crisis. Vandaar het derde deel: Das Ende aller Alternative. De oppositie moet het regeringsprogram volgen, en kan alleen kwantitatief optreden. De algemene beschouwingen worden ten slotte getoetst aan het voorbeeld van Zweden, Engeland en de Bondsrepubliek.
A. Van Peteghem
| |
| |
| |
Nollau, Günther en Wiehe, Hans Jürgen, Rote Spuren im Orient. - Verlag Wirtschaft und Politik, Köln, 1963, 189 pp.
Reeds gedurende het Tsaristisch bewind waren Turkije, Perzië en Afghanistan sterk onderhevig aan herhaaldelijke Russische inmengingspogingen. Dit ging voort onder het Sovjetbewind. Over het algemeen is hierover in het Westen weinig bekend. Het is dan ook de verdienste van beide auteurs deze landen te hebben onderzocht in hun verhouding tot de Sovjet-Unie. De manier waarop ze dat doen, is interessant: een mengeling van journalistiek op hoog niveau met een degelijke wetenschappelijke uiteenzetting.
A. van Peteghem
| |
Beloff, Max, Neue Dimensionen der Aussenpolitik. - Verlag Wirtschaft und Politik, Köln, 319 pp.
Een massa geschriften werd reeds gewijd aan de studie van de internationale betrekkingen als historisch gegeven. Te weinig echter werd de wisselwerking onderzocht tussen het regeringssysteem en de administratie enerzijds en het feitelijk gebeuren op het diplomatieke en buitenlands-politieke vlak anderzijds. Max Beloff van Oxford, waar hij de politieke wetenschappen en administratie doceert, heeft zulk een onderzoek aan Groot-Brittannië gewijd. Hij behandelt de reactie van het Engelse regeringssysteem tegenover de Nato en de Europese instellingen, van 1947 tot 1959. Het is een zware studie geworden die kan beschouwd worden als een werkelijke Fundgrube.
A. Van Peteghem
| |
Varia
Sutherland, E.H., Le Voleur professionel. - Ed. Spes, Paris, 1963, 163 pp., NF. 10,50.
Een Franse vertaling wordt ons hier aangeboden van een sociologische studie, juist vóór de tweede wereldoorlog verschenen in de U.S.A., omtrent het dievenberoep. Twee derde van het boek is een beoefenaar van dit niet alledaagse beroep aan het woord: hij vertelt ons over de technische aspecten van zijn vak, over zijn arbeidsmilieu (dievenbenden), zijn arbeidsveld, de specialisaties, de tussenpersonen; verder heel wat interessante gegevens over de psychologie van de dief: zijn houding t.a.v. de maatschappij en t.a.v. zijn collega's, zijn privé leven.
F. Van Neste
| |
Die Zurechnungsfähigkeit bei Sittlichkeitsstraftätern. Aus den Vorträgen gehalten auf dem 7. Kongresz der Deutschen Gesellschaft für Sexualforschung vom 12. bis 14. Juni 1962 in Hamburg. - Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart, 1963, 64 pp., D.M. 15.80.
Na behandeling van het juridische ziektebegrip (door Prof. dr. R. Lange), ziekelijke sexuele gedragingen (door Prof. dr. H. Bürger-Prinz en dr. W. Rasch) en homosexuele houdingsanomalieën en perversies (door dr. H. Giese), volgt de weergave van een discussie, eveneens gevoerd door juristen en psychiaters. De hier aan het woord zijnde coryfeeën staan met hun naam en ervaring borg voor de hoge kwaliteit van het in deze brochure gebodene. Zeker ook voor nederlandse belangstellenden terzake de toerekeningsvatbaarheid zijn deze beschouwingen de moeite van bestudering waard, temeer omdat het duitse strafrecht vele vergelijkingsmogelijkheden met het strafrecht ten onzent biedt. Bovendien is de gemaakte onderscheiding ziekte-ziekelijkheid in nederlandse kringen vaker onderwerp van gesprek geweest.
J.J.C. Marlet
| |
Knebel, Hans-Joachim, Soziologische Strukturwandlungen im modernen Tourismus. - Ferdinand Enke Verlag Stuttgart, 1960, 178 s. kartoniert. D.M. 20.
De tijdens de laatste decennia toegenomen welvaart, de sociale vooruitgang en de veranderde opvatting over de besteding van het inkomen, hebben in belangrijke mate bijgedragen tot een gecommercialiseerde vacantie-industrie. Deze ontwikkeling wordt door Knebel getypeerd als een groei vanuit het ‘innen-geleitet Tourismus’ naar het ‘auszen geleitet Tourismus’. Op uitvoerige wijze schetst de auteur de opkomst van het burgerlijk trekken naar Kur- en Badplaatsen van de beter gesitueerde plattelanders. Vervolgens gaat hij in op de ontwikkeling van verkeer, hotellerie etc. Het moderne tourisme is volgens schr., zeer terecht, op gang gekomen vanuit de geïndustrialiseerde steden. ‘Tourist zu sein, ist eine typische Verhaltensform des Gröszstädters geworden’ (p. 86). De motieven welke ten grondslag liggen aan de industrialisering van het tourisme worden door schr. niet voldoende gereleveerd en te simpel gezien (pp. 87-99). Knebels werk legt
| |
| |
vooral de nadruk op de structuur-wijzigingen van het tourisme; in dit perspectief stelt hij ook de hedendaagse vraagstukken van sociaal-psychologische, economische en ecologische aard aan de orde. Het tourisme heeft zich volgens schr. ontwikkeld van: gezinsreisje tot een meer individuele vacantiebesteding; van gezellig vertoeven onder vreemden, tot het onpersoonlijk tourist zijn; van uitstapjes in groepsverband naar massale tochten met grote reisondernemingen; van woon- naar verkeers-tourisme. De deelname aan het tourisme wordt niet meer bepaald door afkomst en sociale klasse, maar door de koopkracht. Ging men vroeger meer op goed geluk op vacantie en bracht men deze tijd door naar persoonlijke keuze, tegenwoordig wordt de vacantie van de tourist geheel geprogrameerd en onderwerpt hij zich aan de dictatuur van de mode-vacantieplaatsen. De hedendaagse tourist ziet de wereld niet meer als ruimte, maar als museum (p. 101-155). Behalve de vraagstukken welke voortvloeien uit de kwalitatieve veranderingen, die het tourisme onderging. - men denke b.v. aan de gewijzigde sociale samenstelling van de groepstouristen en aan het ontstaan van nieuwe vormen van tourisme - heeft men bovendien te maken met de gevolgen van een snelle kwantitatieve toename van het aan tourisme deelnemend publiek. Om de veranderde relaties van de tourist met de plaatselijke bevolking te typeren gebruikt schr. het begrippen-apparaat van Leopold v. Wiesen. Wanneer schr. het ideaal-type beschrijft van de hedendaagse tourist, stelt hij vast, dat dit type - gewoonlijk de vereenzaamde stedeling - niet gesteld is op allerlei contacten met vreemden onder de vacantie; geheel anders liggen deze verhoudingen wanneer mensen op stap gaan met een reisgezelschap of touringcar naar het buitenland. Bij deze groep ontmoet men een sterk ‘affektuelles Sich zusammenschliessen’ (p. 105). Het boek van Knebel verdient aanbeveling voor al diegenen, die een grondige studie willen maken van het
steeds omvangrijker wordend sociale verschijnsel: het tourisme.
G.J. Deelen
| |
Bellefroid, J.H.P., Wetboeken en Rechtstaal, verz. en ingel. door R. Victor (Vlaamse Rechtskundige Bibliotheek). - N.V. Die Keure, Brugge, 1962, 202 pp.
Deze uitgave is bedoeld ‘als een daad van piëteit aan de nagedachtenis van deze vooraanstaande rechtsgeleerde’, zo schrijft professor Victor in de Inleiding, ‘die zich de grootste opofferingen heeft getroost om het Vlaamse volk Nederlandstalige wetboeken te bezorgen en die, reeds zeventig jaar geleden, heel alleen de taak heeft opgevat, die thans tot definitieve resultaten heeft geleid.’ De opstellen handelen over vertaling van wetboeken, vervlaamsing van het gerecht, Nederlandse rechtstaal in Vlaanderen, en staaltjes van taalonkruid in de rechtstaal.
F. Van Neste
| |
Vogelsang, R., Die mathematische Theorie der Spiele. - Dümmler Verlag, Bonn, 1963, 254 pp., 43 ill., 1 pl., geb. D.M. 10.60.
Wie zich wenst in te wijden in de mathematische theorie van het spel zal in dit boek een klare, eenvoudige en technisch volwaardige inleiding vinden. De auteur behandelt niet slechts de verschillende kansspelen, de kaart- en schaakspelen, de voetbalprognostieken en dgl., maar geeft tevens een technische uiteenzetting van de speltehorie van J. von Neumann, en besluit met aanduidingen over elektronische rekenmachines, schaakautomaten, cybernetika en operationele research. Het boek is zeer het lezen waard. Meer en meer wordt de moderne beschaving door ‘berekening’ geleid. Sommigen zien dit als een bedreiging van de mens en de menselijke waarden; zij vluchten in een subjectivisme zonder werkelijkheidszin. Terecht wijst de auteur in zijn besluit op de verantwoordelijkheid van de wetenschap: in laatste instantie moet de ‘berekening’ dienstbaar gemaakt worden aan de menselijke waarden.
H. Somers
| |
Flemming, Willi, Ernst Barlach. Weses und Werk. - Francke Verlag, Bern, 1958. (Sammlung Dolp Bd 88), 255 pp., S. Fr. 9.80.
Met alle facetten van de graficus-prozaïst-beeldhouwer-dramaturg (1870-1938) houdt S., een der hardnekkigste propagandisten van deze belangrijke auteur, zich bezig: zowel met produktie en kwaliteit als met persoonlijkheid en wereldbeschouwing, tot taalbeheersing toe. Storend is daarbij alleen S.'s sterk abstraherende stijl, al doet deze uiteraard niets af aan de ernst en de waarde van zijn uiteenzetting en interpretatie, maar daardoor is dit boek minder een leidraad voor belangstellenden dan een handleiding voor kenners geworden. Hopelijk neemt daarmee het aantal van deze laatsten toe.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Hier hielt die Welt den Atem an. Hrsg. von Louis S. Snyder und Richard B. Morris. - Deutscher Taschenbuch Verlag, München (DTV Dokumente 55), 1962, 195 pp., D.M. 2.50.
Een bloemlexing uit A Treasure of Great Reporting, een keur journalistieke ooggetuigen-verslagen, vanaf een heksenverbranding in 1587, uit de Fuggerzeitungen, tot Gagarins kosmische vlucht, over de Parijse Commune, de aardbeving van San Francisco (Jack London), de Spaanse burgeroorlog (Hemingway), de mislukte Hongaarse opstand, enz.
A. Deblaere
| |
Schwencke, Johan, Het exlibris in Duitsland. - Wereld-bibliotheek, Amsterdam-Antwerpen, 1963, 61 pp., geïll., f 6,90.
Met dit werk over het exlibris in Duitsland heeft deze bekwame kenner van het boekwerk zijn indrukwekkende lijst van publikaties over dit onderwerp nog uitgebreid. Vroeger reeds verschenen er van hem uitstekende, goed gedocumenteerde en geïllustreerde beschouwingen over het exlibris in onze nabuurlanden; alleen ontbrak tot nu toe nog een overzicht van het exlibris in Duitsland. Dit laatste-verschenen deel vervult ons verlangen. Het bezit al de kwaliteiten van de voorgaande leden: een zakelijke, deskundige tekst, waaruit oprechte liefde spreekt voor deze interessante uiting van de grafische kunst, vele goede illustraties en smaakvol drukwerk. De vrienden van het schone boek zijn met dit werk zeer gediend.
C. de Groot
| |
Braddon, Russell, Joan Sutherland. - De Fontein, Utrecht, 244 pp.
Wanneer men het levensverhaal leest van Joan Sutherland, dan moet men onwillekeurig denken aan Andersens sprookje van het lelijke jonge eendje. Ook hier werd een sprookje werkelijkheid. Een klein meisje, door de natuur niet bepaald gezegend met lichamelijke schoonheid en gezondheid, maar wel in het bezit van een kostbare stem, wordt door moedig volhouden en vaak heldhaftige inspanning een van de grootste operazangeressen van de moderne tijd. De Italianen, die bepaald wel prachtige stemmen gewend zijn en die kritisch staan tegenover alles, wat op dit terrein niet-Italiaans is, noemden Joan Sutherland ‘La Stupenda’. Deze bijnaam dankte zij vooral aan de prachtige vertolking van de titelrol in ‘Lucia di Lammermoor’. Joan Sutherland heeft een fraaie carrière gemaakt, maar zoals ieder waarlijk groot kunstenaar heeft zij daarvoor gewerkt en geleden. Over haar moeilijkheden en triomfen vertelt op boeiende wijze Russell Braddon, die twee jaar met haar meegereisd is over de hele wereld, om daarna een verantwoord verhaal over Joans leven te kunnen schrijven. Dat hij hierin geslaagd is zal de lezer kunnen bevestigen, wanneer hij dit nobele werk heeft gelezen.
C. de Groot
| |
Internationale Spectator en Oost-Europa-Instituut.
Het Oost-Europa-Instituut van de Amsterdamse Gemeente-universiteit is een van de zeldzame instellingen in Nederland, die werkelijk serieus het feitenmateriaal over Oost-Europa schiften en bestuderen. Het is daarom verheugend, dat er een fusie is ontstaan tussen dit instituut en de redactie van de Internationale Spectator, tijdschrift voor internationale politiek. De sporadische samenwerking welke tot nu toe bestond, is op het ogenblik geïnstitutioneerd. Het Oost-Europa-Instituut zal voortaan jaarlijks vier afleveringen van de Internationale Spectator gaan verzorgen. Op deze vier afleveringen kan men een apart abonnement nemen voor de prijs van f 8, - per jaar. Het eerste nummer van deze nieuwe serie bevat twee buitengewoon interessante bijdragen. Drs. H.L. Verhaar schreef een uitvoerig, gedocumenteerd artikel over de geschiedschrijving in de Sowjet-Unie. Drs. M.J. Broekmeyer behandelt de problematiek van de huidige Russische intelligentsia en de problemen, waarvoor de kunstenaars in de Sowjet-Unie zich momenteel gesteld zien. Deze start heeft bij ons de beste verwachtingen gewekt. Reden waarom wij eenieder die enigszins op de hoogte wil blijven van de gebeurtenissen in Oost-Europa, dit tijdschrift van harte aanbevelen.
L. van Vlijmen
| |
Schaffran, Emmerich, Wien, die Stadt der Musik. - Urs Graf-Verlag, Olten, 1963, 120 pp., D.M. 47.
Dit nieuwe boek in de serie Stätten des Geistes, waarin o.a. Siena, Athos, Sinai, Chartres verschenen, is het laatste werk van Prof. Emmerich Schaffran. Hij gaat er van uit, dat het culturele karakter van Wenen gevormd werd tussen de Barok en de eerste helft van de negentiende eeuw. Schr. toont aan, wat iedereen van horen zeggen weet, dat de stad Wenen, hoe ver men ook teruggaat in haar geschiedenis,
| |
| |
steeds ‘randvoll erfüllt war von Musik’. Muziek is een levenselement geworden voor Wenen, waarbij het opmerkelijk is dat het volkslied en populaire gelegenheidscomposities zo'n belangrijke rol hebben gespeeld. Vanzelfsprekend krijgt de weense muziekklassiek, reeds beginnend met J.J. Fux en onder patronage van het hof steeds in bloei toenemend tot na Schubert, een uitvoerige bespreking. De tweede periode, na 1870, met Brahms, Bruckner en Hugo Wolf, wordt niet meer behandeld. Aan dit voortreffelijke boek, dat zeer gedistingeerd geïllustreerd is, werd een grammofoonplaatje toegevoegd, waarop we aan de ene kant twee sonates aantreffen van Marc Antonio Cesti uit de opera Il pomo d'oro en aan de andere kant een Ouverture, Rigadon en Bouré van Johann Joseph Fux. Voor muziekliefhebbers een rijk bezit.
A. Goofs
| |
Jaffé, H.L.C., De Schilderkunst van de 20e eeuw. - Meulenhoff, Amsterdam, 1963, 176 pp., geïll.
Het was voor Jaffé in veel opzichten moeilijk om uit de talrijke moderne stromingen in de kunst een juiste en verantwoorde keuze te doen. Inderdaad zijn sommige moderne kunstenaars al tot de ‘klassieken’ te rekenen, maar heel veel is nog niet op zijn werkelijke waarde en betekenis te schatten. Hier moest een keuze gedaan worden, die gemakkelijk aanvechtbaar is, daar zij door persoonlijke voorkeur sterk wordt beïnvloed. Toch menen wij, dat Jaffé met zijn keuze een aanvaardbaar beeld en een goede indruk heeft gegeven van de huidige stand van zaken in de kunstwereld. Hij heeft ook aandacht besteed aan de Nederlandse bijdrage tot de moderne kunst. Hierover zijn wij oprecht verheugd. Het boekje is prachtig uitgegeven. Vele en goede illustraties maken het volledige werk en iedere deel van deze serie afzonderlijk tot een begerenswaardig bezit.
C. de Groot
| |
Kleines Hörspielbuch. Hrg. G. Rentzsch. - Henschelverlag, Berlin (-Ost), 1960, 173 pp., D.M. 5,50.
In tegenstelling tot de belangrijke prestaties van bijv. Polen en Joegoslavië, dwingt men in de DDR (geschoold als men is door het voorbeeld van nazi-Duitsland) de hoorspelauteurs tot het negeren van wat precies het hoorspel tot een strikt eigen genre maakt: het beroep op de individuele luisteraar. Natuurlijk bestaan er argumenten om deze houding te begrijpen, maar ondertussen is dan toch duidelijk dat de opgenomen exempla ofwel plompe propaganda bevatten, ofwel situatieschildering in een voldoende verre tijd en plaats. De volumineuze inleiding beperkt zich veilig tot radiotechnische karakteristiekjes, al stel je af en toe toch polemische ondertonen vast die op een gezonder besef wijzen dan de nuchtere voorschriften toelaten uit te drukken.
C. Tindemans
| |
Vier Hörspiele. Hrsg. O. Döpke. - Verlag B.C. Heye und Co, Bremen, 1961, 244 pp.
Uitgaande van het individuele levenslot, dient elk van deze vier luisterspelen als exemplum voor de collectieve schuld. W. Schnurre (Die Gläsernen) behandelt het schuldgevoel van een Duitser die niet door onverschilligheid of haat maar door miskenning van de eigenlijke situatie meehielp aan de uitroeiing van de Joden. R. Schroers (Auswahl der Opfer) plaatst een priester in een KZ voor de verantwoordelijkheid, zelf de dagelijkse lijst van slachtoffers aan te duiden. G. Wehner (Offene Rechnung) brengt de uiteindelijke uitspraak tussen een man die opportunistisch de levenskansen waarnam en hem die daarvan de weerslag opving. R. Hey (Jeden Abend Kammermusik) situeert een achtbare familie solidair tegenover de misdaad van een hunner. Allen leggen ze meer nadruk op inhoud dan op vorm, die slechts functioneel wordt gezien.
C. Tindemans
| |
Geissler, Christian, Schlachtvieh. Ein Fernsehspiel. - Claassen Verlag, Hamburg, 1963, 91 pp., DM 4.80.
Formeel-technisch weifelt dit TV-spel tussen commentaar-bij-plaatjes en duidelijke allegorie. Het behandelt het onbehagen van de Duitse jeugd die zelfgenoegzaamheid waarneemt bij hen die ze verantwoordelijk acht voor de huidige wereldonrust. Korte nerveuze scènes, met suggestieve tekst, zijn helaas gevuld met typologische karakters, waardoor de ernst van de motieven in het gedrang komt. Toch zet zich de kritische instelling van S. ook in beelden door.
C. Tindemans
| |
Experimental Drama. Ed. W. Armstrong. - G. Bell and Sons, London, 1963, 223 pp., 16/-.
Een balans van een reeks lezingen (University of London), die minder de crea- | |
| |
tieve potentie van het hedendaagse Britse drama reflecteert dan de privé-opinie van de voordrachtgevers. Enkele opstellen zijn pijnlijk oppervlakkig, maar gelukkig zijn er ook G. Bullough (over C. Fry), M. Esslin (over S. Beckett en H. Pinter) en L. Kitchin (over J. Osborne), als compensatie. Met ‘experiment’ wordt terecht alleen de organische groei bedoeld, en het fenomeen wordt uit verschillende hoeken bekeken, zodat overeenstemming uitgesloten is. Meer verkenning dan besluit.
C. Tindemans
| |
Brecht, Bertolt, Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny, 96 pp.; Hildesheimer, Wolfgang, Vergebliche Aufzeichnungen. Nachtstück, 123 pp.; Strindberg, August, Ein Traumspiel, 104 pp.; Szondi, Peter, Theorie des modernen Dramas, 169 pp. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt. (Edition Suhrkamp nr. 21, 23, 25 und 27), 1963, D.M. 3. - elk.
Eerste uitgaven en herdrukken overlappen elkaar in deze populariserende serie van belangrijke publikaties. Brechts uithollende anti-operatekst wordt aangevuld met de voor zijn theatertheorie zeer gewichtige notities. Hildesheimer, consequent absurdist, beeldt zijn metafysische nihilisme uit in vitaal-realistische situaties. Strindbergs tekst wordt bezorgd door de veelbelovende Peter Weiss in een toch nog te extatische versie. Szondi heeft de eerste druk (1956) van zijn Hegeliaans schema nauwelijks gewijzigd. Hij zweert bij de vorm en niet bij de inhoud, maar zijn studie is niet meer weg te cijferen uit de hedendaagse dramatheoretische opstellen.
C. Tindemans
| |
Soubeyran, Jean, Die wortlose Sprache. Lehrbuch der Pantomime. - Erhard Friedrich Verlag, Velber/Hannover (Reihe Theater heute 4), 1963, 99 pp., 30 ill., D.M. 11.80.
Deze Franse Decroux-leerling, (mime-docent bij Felsenstein in Oost-Berlijn) heeft het allereerste moderne handboek voor pantomime opgesteld. Zakelijk, informatief, maakt het toch duidelijk hoe en waar de zuiver lichamelijke beweging overslaat in artistieke expressie. Geen boek om te doorbladeren maar om toe te passen. Techniek der verbeelding door het lichaam en imaginair realisme vormen het uitsluitend pragmatische recept, nog aantrekkelijker door de simpele illustraties. Gefilosofeer over zin en inhoud versmaadt S. en als practicus veronachtzaamt hij ‘le mime pur’. Het boek is nog niet in het Frans verschenen.
C. Tindemans
| |
Ruehle, Jürgen, Theater und Revolution. - Deutscher Taschenbuch Verlag, München, 1963, 208 pp., D.M. 2.50
Deze herdruk van Das gefesselte Theater (1957) heeft de twee belangrijke delen over het Russische en het Duitse revolutietheater van deze eeuw bewaard, hoewel aanzienlijk aangevuld met ondertussen vrijgekomen informatie (b.v. over Meyerhold). In plaats van het hoofdstuk over de drama- en cultuurpolitiek onder Stalin, heeft S. een schets van het huidige Sovjettheater ontworpen, die wegens beperktheid, onvolledigheid en vluchtigheid onvoldoende blijft.
C. Tindemans
| |
Hunningher, Dr. B., Kruistocht op Broadway. - Bert Bakker/Daamen N.V., Den Haag, 1963, 160 pp., f 6,90.
Deze Nederlandse professor (Columbia University) plaatst, na een vlugge analyse van het wonderlijke feit, dat ondanks Broadway, toch nog waardevolle dramatiek in de V.S. mogelijk is, een epigrammatische vlag boven elk der vijf kapittels (over E. O'Neill, M. Anderson, T. Wilder, T. Williams en A. Miller). Maar hij slaagt er in de allusie op te goedkope titulatuur te ontgaan en geeft een zeer persoonlijke, grondige en voorbeeldige synthese. Hij gaat uit van de tekst, tracht niemand in een bewuste school onder te brengen, zoekt naar constanten of naar een te verwachten evolutie en is bijgevolg in staat de zichzelf explorerende auteur uit de theaterillusie te halen. De kapittels over Williams (ergernis als menselijke plicht) en Miller (vrijheid van geweten als levensopdracht) zijn naar mijn gevoel uit de internationale bibliografie over deze twee auteurs niet meer weg te denken.
C. Tindemans
| |
Meister der deutschen Kritiek II. 1830-1890. Von Börne zu Fontane. - Deutscher Taschenbuch Verlag, München, 1963, 330 pp., D.M. 3.60.
G.F. Hering blijft als uitgever in dit 2e deeltje zijn methode trouw: hij illustreert de grote traditie met prettige opgravertjes. Het werk getuigt van inzicht, historische kijk en goede smaak.
C. Tindemans
| |
| |
| |
De boeken van het Oude Testament, deel II, boek II: Numeri, uit de grondtekst vertaald en uitgelegd door Dr. A. Drubbel M.S.C. - J.J. Romen & Zn., Roermond/Maaseik, 1963, 172 pp.
Deze commentaar is een betrouwbare gids, welke ons dit Pentateuchboek meer toegankelijk maakt. De vertaling is nauwkeurig en de aantekeningen verschaffen zeer veel positieve gegevens. Nu de algemene inleiding op de Pentateuch en de Iraëlische wetgeving nog niet verschenen is, zouden velen wellicht een beknopte samenvatting van de religieuze tradities waaruit dit boek is gegroeid, op prijs gesteld hebben, en vooral van hun onderlinge relatie speciaal in Numeri. Ook zou het ten goede komen aan het verstaan van dit boek, indien de inleiding iets meer vermeldde over de heilshistorische zin van de volkstellingen en al die andere getallen welke dit geschrift kenmerken. Een van de grote ideeën: de groeiende band tussen de stammen, welke voert tot een organisch geheel als Volk Gods, met de Levieten als belichaming van de onderlinge religieuze verbondenheid, komt nu mogelijk te weinig naar voren. Het is een verbinding tussen twee tijdperken. In de commentaar staat schr. op het gezonde standpunt, dat men de oudheid en oorspronkelijkheid der gegevens moet veronderstellen, tenzij duidelijk anders blijkt. Hier en daar verwijst hij dan ook naar jongere elementen, maar m.i. te ongaarne en meer als een noodzakelijke concessie. Zo bijv. waar het gaat om het onderscheid tussen priesters en levieten, (de kwestie van event. contacten met Ezech. wordt niet aangeraakt), verder wat betreft de leeftijdsgrens van de levieten (4, 3; 8, 24) en zo ook in 10, 29 vv. en hfdst. 16. De positieve kant van de bronnen-scheiding komt te weinig naar voren, n.l. het inzicht in de voortschrijdende begrippen van heiligheid en recht. Zo ook klinken de noten bij 2, 1-34 (blz. 18-19) en 3, 1-4, 49 (blz. 21) sterk apologetisch. Afgezien van de aanwezigheid ervan in dit geval, is ‘idealisatie’ niet iets dat geëxcuseerd hoeft te worden, maar waarvan de zin moet worden verklaard. Soms moeten wij het juist van ‘idealisering’ hebben, omdat daardoor zo goed de
realiteit getroffen wordt. Inderdaad gaat het ons om historische feiten, maar in hun verticale en horizontale relaties, n.l. hun betekenis als handelen Gods en hun wezenlijke band met een latere gestalte en verwezenlijking. Een ontdekken van historisch perspectief en het niet louter interpreteren van sommige gegevens als een momentele doorsnede kan ons beter doen zien hoe Israël één groot wonderwerk van God is in groei. In de uitleg van de Balaam-geschiedenis komt het literaire genre m.i. te weinig tot zijn recht. De uitleg omtrent het spreken van de ezel is niet erg verhelderend en raakt ook, naar mijn mening, de eigenlijke kwestie niet. Niet het historische gedrag van de ezelin is hier belangrijk, maar datgene wat de hagiograaf met dit literair procédé wilde uitdrukken. In de noot bij 22, 22 (blz. 114) is de opmerking, dat de hagiograaf de tekst gewijzigd zou hebben indien hij een tegenspraak had gezien, vrij discutabel in het licht van andere Schriftplaatsen o.a. in Genesis. Deze opmerkingen nemen niet weg, dat schr. ons een vertaling en commentaar heeft geschonken, welke zeer geapprecieerd zullen worden. De moeilijkheden van deze taak en de positieve bijdragen welke erin zijn opgesloten, mogen wij niet onderschatten.
H. Suasso
| |
Cerfaux, L., Le Chrétien dans la théologie paulinienne, Les éditions du Cerf, Paris, 1962 (Lectio Divina 33), 539 pp., 25.50 N.Fr.
Ofschoon aangeboden als een gelegenheidswerk (Concilie, herdenking komst van Paulus naar Rome), is deze doorwrochte, zonder controverse geschreven studie de bekroning van heel het exegetisch- en theologisch denken van prof. Cerfaux. Zonder de moeilijkheden uit de weg te gaan, behandelt schrijver steeds vanuit de tekst zelf, nooit met een oplossing a priori, alle problemen rondom de ‘theologie’ van St. Paulus met het verlangen om in oecumenische openheid de overeenkomst van methode en de bewonderenswaardige basis van het gemeenschappelijk geloof te kenmerken. Vandaar de grote aandacht geschonken aan het reeds aanwezig bezit der gaven en aan de rechtvaardiging. De vakexegeten kunnen de zuiver geformuleerde argumenten voor de uitleg van Paulus' genuanceerde, sobere en steeds groeiende exegese zelf afwegen (uitgebreide bibliografie bij elke paragraaf). Doch door zijn helderheid, eenvoudige stijl en streng didactische methode (inleidingen, samenvattingen van paragrafen en hoofdstukken, indelingen en onderverdelingen, algemene synthese) is dit werk voor theologanten en ontwikkelde leken een bekwame en enthousiaste gids voor hun
| |
| |
exegetische en theologische studies van St. Paulus' brieven. Met deze doelstelling voor ogen is er van overdreven schematisering geen sprake. Alleen een volledige beheersing van stof, taal en stijl was in staat deze overvloedige oogst voor ‘studenten’ toegankelijk te maken; de verrijking is wonderbaar. Het is moeilijk deze rijkdom tot uitdrukking te brengen: de doelstellingen lopen door elkander, de thema's zijn overvloedig. Schr. geeft een volledig ‘commentaar’, tevens een inzicht in geheel de opvatting van Paulus, strikt exegetisch benaderd, doch vooral beluisterd als het eerste hartkloppen van de ‘theologie’. Door zijn profetische roeping (voltooiing van de taak van de Dienaar van Jahweh) speelt Paulus in deze ‘aanpassing’ een grote rol. De volle grootheid van zijn persoonlijkheid toont Paulus door de vrijheid der heidenen veilig te stellen tegenover de Wet, de rijkdom der Openbaring aan de griekse wereld bekend te maken en te doen aanvaarden (vandaar nadruk op zijn roeping, vorming en ontwikkeling, contact met de apostolische traditie, persoonlijke overpeinzing, contact met de griekse wijsheid en vooral met de mysterie-godsdiensten van Klein-Azië). Scherp wordt ook Paulus getekend als mysticus (de Christus-mystiek of beter de apostolische mystiek). En toch vormen al deze beschouwingen niet de kern van het werk. Wat deze elementen overkoepelt is de bepaling van de status van de christen tegenover de Verkondiging, en dit in het kader van de ontwikkeling van Paulus' ideeën zelf, zoals deze naar voren komt 1) in de brieven aan de Tes. (tweede reis, 52): eschatologie, vertrouwen, geloof; 2), in de grote brieven (Gal.; 1-2 Kor. (56/57); Rom. (57)): nieuw tijdperk, het christelijk heden (eschatologie réalisée), waarin de christen deelneemt aan de Geest, in Christus leeft en gerechtvaardigd wordt door de gave van God. Hier ligt het leeuwenaandeel van het werk; 3) tenslotte
in de gevangenschapsbrieven (Ef. Col.), waar de verkondiging van de Blijde Boodschap heeft plaats gemaakt voor de idee van het Geheim, het eeuwige en verborgen Raadsbesluit van God omtrent Christus en de Kerk. Deze diepere kennis, welke de christen reeds nu moet kenmerken, wordt door schr. ‘epignose’ genoemd ter onderscheiding van de beginnende theologie (gnose) en van de valse gnose (gnosticisme). Wilde de uitleg van de ontwikkeling van Paulus' denken zinvol zijn, dan moest schr. eerst de authenticiteit van de brief aan de Ef. bewijzen. De rechten van de kritiek eerbiedigend, motiveert schr. op overtuigende wijze zijn keuze voor de hypothese der echtheid: alleen Paulus was bij machte de theologie der Verkondiging om te buigen tot de theologie van het Geheim. Wij beseffen hoe onvolledig en onvolmaakt onze ‘recensie’ is; wij zijn prof. Cerfaux innig dankbaar vooor ‘de gave’, ons aangeboden. De exegeet wil de apostolische boodschap eerst en vooral in zijn tijdelijke verworvenheden begrijpen, doch overvloedig zijn hier ook de raakpunten met de moderne theologie (apostelambt, Kerk, sacramenten, prediking, gaven, rechtvaardiging, deelname aan Christus, leven in de Geest, liefdevolle kennis). De grafiek van Paulus' ervaringen kan zich ook in ons christelijk leven aftekenen; het gaat tenslotte om onze onderwerping aan de kracht der Geheimen (heilsfeiten), welke wij in geloof aanvaarden.
Olaf Hendriks
| |
Pockets
Aula-boeken. - Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1963.
COLMJON, Gerben: De Beweging van Tachtig. - Colmjon beweegt zich met volharding in de marge van de officiële Nederlandse-literatuurhistorie. Deze pocket-editie is de derde, bijgewerkte uitgave van zijn werk over de vernieuwing van onze letteren in het laatste kwart der 19de eeuw. ‘Want uit bewondering en liefde voor de Tachtigers, voor de echte Tachtigers, die toenam door reeds nu een vijfenveertig jaar lange bestudering van hun werk en al wat er over gepubliceerd werd, is dit boek ontstaan’ (p. 47). Aan zijn belezenheid in deze materie is niet de minste twijfel mogelijk. - pijnlijk mist men een register in deze overvloed! -, evenmin als aan zijn persoonlijke betrokkenheid bij het onderwerp, want die blijkt al te duidelijk uit de polemische stijl van zijn geschrift. Colmjon gunt zich alle moeite om aan te tonen, hoe weinig origineel, want afhankelijk van het buitenland, onze revolutionaire vernieuwers rond de Nieuwe Gids waren. Men kan waardering hebben voor dit boek, voorzover het de aandacht prikkelt door zijn levendige randversiering bij de bezadigder letterkundehandboeken; naast vernieuwing van gezichtspunt heeft Colmjons subjectiviteit t.a.v. een stof als deze voor de minder
| |
| |
bewogen lezer echter ook een gevoel van onbehagen tot gevolg. Wie te veel wil bewijzen, bewijst zichzelf een slechte dienst, want op zeker moment gelooft de lezer het dan wel.
F. van Tartwijk
| |
Roest, Ir. J.F., Algemene Scheikunde.
Een degelijk en helder overzicht van de scheikunde. Het is bedoeld voor lezers, die een middelbare school achter de rug hebben. Zij zullen er weinig nieuwe feitenkennis opdoen, maar wel een betere kijk op wat die feitenkennis tot wetenschap maakt.
| |
Salamanderreeks
Schnitzler, Arthur, Spelen in de morgenschemer. - Querido, Amsterdam, 1963, 156 pp.
Een officier wint een fortuin aan de speeltafel, mist de laatste trein en blijkt bij het ochtendgloren een fortuin meer dan het gewonnene te hebben verloren. Omdat hij binnen de gestelde termijn zijn speelschuld niet kan betalen, pleegt hij zelfmoord, zoals de code van zijn militaire stand gebiedt, waarna zijn oom het verschuldigde bedrag komt aanbieden. - Dit verhaal, waarin dé en hèt fortuin samenspelen, is doordrenkt van de sfeer van het Oostenrijkse fin de siècle, luchtig en noodlottig beide; voor wie van het genre houdt, is het zeer onderhoudende lectuur.
F. v. Tartwijk
| |
Wijsmuller-Meijer, Truus, Geen tijd voor tranen. - Querido, Amsterdam, 1963, 189 pp.
In de afschuwelijke tweede wereldoorlog, die zoveel leed bracht over onschuldigen, zijn ook vele mensen vaak tot ware helden uitgegroeid. Zo iemand was ook Truus Wijsmuller-Meijer, die onverschrokken, met veel tact, maar vaak ook met veel gezonde slimheid duizenden, kinderen vooral, heeft gered van de dood door opzettelijke vernietiging. Het boek geeft een eenvoudig, onopgesmukt verhaal van haar werk, waarin geen tijd was voor tranen. Haar verhaal werd te boek gesteld door L.C. Vrooland, die het tot een boeiend geheel componeerde.
C. de Groot
| |
Huizinga, Leonard, ‘Adriaan en Olivier’ en ‘Adriaan contra Olivier’. - Querido, Amsterdam, 3e druk.
Een aanbeveling schrijven voor Huizinga's ‘tweeling’: is het niet geheel overbodig? A. en O. hebben zulk een bekendheid gekregen, dat alleen het noemen van hun naam een glimlach oproept. Het is en blijft een genoegen met deze kolderieke scheppingen van Huizinga mee te gaan in een reeks van dwaze avonturen en te belanden in allerzotste situaties. Naast het speelse element ontbreekt het satyrische evenmin. De auteur weet er kostelijke staaltjes van te geven. De meest geslaagde lijkt mij de ‘Klatergroep’-episode; (dl. II) waarin het hedendaagse recensentenjargon er stevig doorgehaald wordt. Aan ‘Adriaan en Olivier’ (en omgekeerd) wens ik het beste succes toe. Met speelse en luchtige lectuur in zulk een frisse en vlotte taal zijn wij in ons land niet verwend.
Joh. Heesterbeek
| |
Steinbeck, John, Wees maar eens koning. - Querido, Amsterdam, 1963, 158 pp.
John Steinbeck is een veelzijdig talent. In dit geestige verhaal, dat zich afspeelt in het hedendaagse Frankrijk, met zijn talrijke kabinetswisselingen, laat hij op een fantastische manier de oude koningsmacht herstellen. Dit moet een einde maken aan de verwarde situatie, ontstaan door de jongste crisis, maar ook dit middel mislukt. Waarom en hoe vertelt ons Steinbeck in deze pittige roman. Een boekje, dat men met veel plezier uitleest en dat naast veel vreugde ook levenswijsheid geeft.
C. de Groot
| |
Markapocket
Kellerer, Hans, Sociale en economische statistiek. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1963, Marka serie nr. 3, 287 pp., f 3,50.
Het Marka-pocketboek voor organisatie en bedrijf zet in snel tempo haar serie voort. In het derde deeltje behandelt de hoogleraar uit München op inzichtelijke manier de theorie, de techniek en de toepassing van de statistiek in deze tijd. Het boekje blijkt vooral bedoeld te zijn voor hen die kennis willen maken met de wereld van de statistiek. In de inleiding stelt schr., dat de statistiek in eerste instantie geen techniek is om cijfers te verzamelen en te verwerken, maar vóór alles een wetenschappelijke methode. Het werk van de statistiek omvat zowel de juiste formulering van problemen, het verkrijgen van een bepaald basis-materiaal, als wel een vingerwijzing in de richting van de oplossing der problemen. De statistiek treedt steeds meer op de voorgrond bij
| |
| |
het nemen van belangrijke beslissingen bij de overheid en in het bedrijfsleven. In het eerste gedeelte, dat handelt over de theorie en de techniek van de statistiek, heeft schr. een ietwat moeilijke passage ingelast voor de niet al te wiskundig geschoolde lezer. In het tweede gedeelte behandelt schr. de voor het maatschappelijk leven meest belangrijke toepassingen van de statistiek. Jammer, dat dit gedeelte zo kort is en door de vertaler niet werd aangepast naar Nederlandse voorbeelden, hierdoor zou het boekje aan practisch nut gewonnen hebben. Tenslotte wijst schr. op de gevaren en misbruiken van de statistiek.
G. Deelen
| |
Prisma Boeken. Utrecht/Antwerpen.
BOUWMEESTER, H., Prisma Schaakboek 4. - Na de theorie met de vele mogelijkheden der stukken en der talloze combinaties, uiteengezet in de vorige drie deeltjes, komt dit schaakboek de praktijk laten zien in ‘partijen van wereldkampioenen en hun rivalen’. Wederom met bibliografie en adreslijst van de KNSB.
FENYO, Eva, Zwerftocht door het heelal. - Serieuze en moeilijke fysica (relativiteitstheorie, quantenmechanisme en atoomfysica) op een nogal kinderlijke wijze verteld en met uitgesproken kinderlijke plaatjes geïllustreerd.
ROTH, Arthur, Gezond en fit. - Een arts, die zich specialiseerde in de zorg voor kinderen en teenagers, heeft dit boekje met vele goede en wijze raadgevingen samengesteld. Ook voor ouders een handig boekje. Zoals gewoonlijk: angstige mensen, die hier oplossingen zoeken, zullen er niet uitkomen. Zolang je niet zelf in de situatie verkeert, dat je een uitweg zoekt, een interessant boekje met veel wetenswaardigs.
G.A.
NICHOLS, Beverley, Onder eigen dak. Met tekeningen van Rex Whistler. - ‘Typical english’ in de enigszins romantische, mijmerende vertelling, vol van verstilde humor over het leven in een landhuis. De tekeningen geven uitstekend de sfeer van het verhaal weer. Een aangenaam boek.
QUEEN, Ellery, Dood in de schoenen. - Dit is een heruitgave van het spannende verhaal, dat eerst als ‘Er was eens een oude vrouw’ verschenen is. Een ‘Queen’ behoeft geen nadere aanbeveling.
R.S.
Deutscher Taschenbuch Verlag, München:
BLAIR, Walter, Das grosse Lügengarn. Von Trappern, Schelmen und anderen Amerikanern. - DTV 65, 1962, 212 pp., D.M. 2.50.
BLIXEN, Tania, Die Träumer und andere seltsame Erzählungen. - DTV 77, 1962, 240 pp., D.M. 2.50.
LASKER-SCHÜLER, Else, Helles Schlafen - dunkles Wachen. Gedichte. Ausgewählt von Friedhelm Kemp. - Sonderreihe DTV 1, 1962, 182 pp., D.M. 2.50.
LANGGÄSSER, Elisabeth, Gang durch das Ried. Roman. - DTV 83, 1962, 212 pp., D.M. 2.50.
FRENZEL, H.A. und E., Daten deutscher Dichtung. Chronologischer Abriss der deutschen Literaturgeschichte. Bd. II: Vom Biedermeier bis zur Gegenwart. - DTV 54, 1962, 313 pp., D.M. 3.60.
Een interessante keuze uit Tall Tale America (1944) van Prof. Blair, Chicago, wegens het slang soms moeilijk leesbaar in het origineel. Verhalen over de epische en humoristische typen uit de pioniersfolklore. - Van de grote Deense schrijfster Tania Blixen (zie Streven, juli 1961, pp. 982-987) zijn hier verzameld: Der Falke, Der junge Mann mit der Nelke, Die Träumer, Der Unbesiegbaren, Das Traumkind, Der Dichter. - De Lasker-Schüller-bloemlezing, samengesteld door Friedhelm Kemp die ook de twee eerste delen van de grote Köseluitgave verzorgd heeft (zie Streven, dec. 1960 en mei 1963). - Opmerkzaamheid verdient de uitgave van Langgässers eerste roman, Gang durch das Ried, bij ons praktisch onbekend, maar een mijlpaal in de Duitse letterkunde. De elementen van haar latere ontwikkeling zijn hier reeds aanwezig, al is de stijl nog obsederende natuurmagie: de mens als bestaan tussen de roes van panische natuurbeleving en de nog onderbewuste zedelijke roeping die naar ontwaking dringt. - Frenzels handboek is misschien ‘slechts’ compilatie, doch hoe nuttig en methodisch! Een jaar-na-jaar-lijst van de grote werken, volgens de datum van hun verschijning, met een korte nota over ontstaan, inhoud, stijl en techniek. Op data die een nieuwe beweging inluiden wordt de chronologische orde even onderbroken voor een korte presentatie van die beweging.
A. Deblaere
|
|