| |
| |
| |
Literaire kroniek
Jonge Sovjet-Russische auteurs rebelleren
Wat schuilt achter de kritiek op Ilja Erhenburg?
Harold French
DE spreekbuis van de regering der Sovjet-Unie, de Izwestia, oefende op 30 januari 1963 in een beschouwing van 5000 woorden scherpe kritiek uit op het boek van Ilja Ehrenburg, Mensen, Jaren, Leven, waarin de internationaal bekende auteur zijn levensherinneringen heeft opgetekend. Het was niet de eerste keer, dat Ehrenburg het mikpunt van ernstige verwijten vormde. Reeds op 10 april 1958 schreef de officiële Literaturnaja Gazeta onder de titel: ‘Njeobchodimy Utotsnenija’ (Noodzakelijke Preciseringen), dat de verkeerde opvattingen van Ilja Ehrenburg over problemen van klasseverbondenheid en partijdigheid in kunst en literatuur gebaseerd zijn op de onzekere positie, van waaruit deze de strijd tegen dogmatisme en formalisme voert. ‘Hieruit treedt de voor sommige van onze literatuurhistorici en schrijvers typische fout naar voren’, zo vervolgde het blad destijds, ‘om bij het analyseren van ideeën en kunstvormen mechanisch te werk gaan’. Volgens de Literaturnaja Gazeta dwaalt Ehrenburg, indien hij meent, dat men het begrip ‘idee’ uit het literair taalgebruik kan schrappen en door wetten over de artistieke waarheid kan vervangen. Concreter uitgedrukt dan de Literaturnaja Gazeta dit deed, nam Ehrenburg inzake problemen van kunst en literatuur geen vastomlijnd, partijgetrouw, ideologisch standpunt in. Hij weifelde zelf in verschillende opzichten en was geneigd de theorie te verkondigen, dat de communistische ideeën bij het scheppen van een echt kunstwerk een ondergeschikte rol spelen. Ehrenburg huldigde weliswaar niet in volle omvang de door de partij reeds in 1928 veroordeelde ars artis causa-opvatting, maar hij kwam er toch gevaarlijk dicht bij.
De Izwestia van 1963 trok één lijn met de Literaturnaja Gazeta van 1958 en voegde er nog aan toe, dat Ilja Ehrenburg alle variëteiten van het modernisme op de voorgrond plaatst. Met name genoemd werden het kubisme, het surrealisme, het futurisme en suprematisme. Hij spreekt over ‘vrijheid’, zonder aan dit begrip een marxistische inhoud te geven, simplificeert de betrekkingen van de Russische cultuur met het Westen, propageert niet te denken, met op elkaar geklemde tanden te leven en te leren zwijgen. Tenslotte schenkt hij te weinig aandacht aan kunstenaars die ten tijde van Stalin werden omgebracht, zoals Babel, Meierhold, Tabidse, Jaschwili, Markisch en Mandelstam, of aan auteurs, die ‘een nieuwe houding jegens de werkelijkheid’ hebben aangenomen of grote, internationale vermaardheid genieten. Met name werd hier onder anderen de auteur van De stille Don en Nieuw Land onder de Ploeg, Michail Scholochow, genoemd.
Deze aanvallen op Ilja Ehrenburg zijn in werkelijkheid niet alleen op hem gemunt. Zijn memories vormden voor de literatuurfunctionarissen slechts een gerede aanleiding om massiever te velde te trekken tegen dergelijke auteurs,
| |
| |
die meer vrijheid, nauwere culturele betrekkingen met het Westen en een waarheidsgetrouwe weergave van de Sovjet-Russische werkelijkheid in de literatuur eisen. Het gaat hier hoofdzakelijk om een zeer invloedrijke groep jongere schrijvers, zoals Aksjonow, Gladilin, Jefsejewa, Achmadulina, Wosnesensky, Pankratow, Jeftusjenko en vele anderen. Jeftusjenko werd bijvoorbeeld bekend door zijn aanklagend gedicht Stalins Erfgenamen, waarin hij zegt, dat Stalin weliswaar uit het mausoleum werd verwijderd, maar dat hij nog steeds leeft in de hoofden van zijn erfgenamen. ‘Zolang Stalins erfgenamen onder ons zijn, zal ik erin blijven geloven, dat Stalin nog in het mausoleum ligt’, zo besluit hij zijn tegen de verafgoding van Stalin gericht gedicht.
Het wordt wel eens zo voorgesteld, alsof Ehrenburg de voorman van deze groep schrijvers zou zijn. Dit is echter zeer zeker niet juist. Deze wijzen diens standpunt, dat men over de verafgoding van Stalin niet zoveel drukte hoeft te maken, hartstochtelijk van de hand. Ze nemen het hem bijzonder kwalijk, dat hij het boek van Alexander Solsjenizyn, Odin Den Ivana Denisovitsj (Een dag van Iwan Denisowitsj), waarin deze het leven in Stalins concentratiekampen beschrijft, in zijn memoires heeft doodgezwegen. Evenmin zijn zij het met zijn opvatting eens, dat het maar het verstandigste is de tanden op elkaar te klemmen en te zwijgen. In hun werken willen zij spreken en wel in een onverbloemde taal, zonder zich veel van het zogenaamde ‘socialistische realisme’ aan te trekken. Ze zijn voorstanders van een realisme tout court.
Over dit ‘socialistisch realisme’ van de communistische partij is al heel wat inkt gevloeid. Wat het precies tot inhoud heeft, weet eigenlijk niemand. Michail Scholochow bracht dit duidelijk tot uiting in een interview, dat op 30 april 1958 in het partijorgaan van de Poolse Verenigde Arbeiderspartij, Trybuna Ludu, verscheen. Daarin verklaarde deze namelijk: ‘Toen ik kort voor diens dood Alexander Fadejew tegenkwam, vroeg ik hem, wat hij zou antwoorden, wanneer iemand hem op de man af de vraag stelde, wat socialistisch realisme eigenlijk betekent. Hij zeide: Indien me dit werd gevraagd, dan zou ik in geweten antwoorden: De duivel weet, wat dat betekent’. Scholochow voegde er echter tevens aan toe, dat naar zijn mening socialistisch realisme alles omvat, dat aan de sovjet-regering steun verleent en in een eenvoudige, begrijpelijke, kunstvolle taal is geschreven. Dit is zeer diplomatiek uitgedrukt en vertolkt toch tamelijk precies de zin, die door de partij aan het zogenaamde socialistische realisme wordt verleend. Volgens de partijrichtlijnen behoren in het socialistisch realisme mensen en toestanden niet alleen te worden geschilderd, zoals ze zijn, maar ook zoals ze volgens de ‘communistische moraal’ dienen te zijn. De in communistische zin positieve held mag niet ontbreken. Het wordt reeds in strijd met het socialistische realisme geacht, wanneer in een roman geen enkele communist voorkomt, zoals dit het geval is in het boek, Het grote Erts, van de jonge auteur G. Wladimow.
De meeste jonge schrijvers wijzen dit socialistisch realisme van de hand. Ze zijn in Scholochow teleurgesteld, die in 1958 verklaarde, dat hij op de allereerste plaats auteur en pas op de tweede plaats theoreticus is, doch op de partijdag van de KPdSU in oktober 1961 uitriep: ‘Ik ben op de eerste plaats communist en op de tweede plaats schrijver!’ Evenmin hebben zij begrip voor Konstantin Fedin. Deze trok in zijn boek, Dwa Brata (De twee Gebroeders) nog ten strijde tegen de partijideologen, die van het communisme een afgodendienst maakten, en werd destijds heftig bekritiseerd, daar hij het standpunt ars artis causa
| |
| |
huldigde en de politiek uit de kunst wilde weren. Maar nu gaat hij uiterlijk volkomen conform met de partijopvattingen over het socialistische realisme, alhoewel zijn sympathieën beslist aan de kant van de jonge schrijvers in de Sovjet-Russische literatuur staan.
Overigens mag men in dit verband niet generaliseren of schematisch te werk gaan. Scholochow vond bijvoorbeeld zeer zeker veel bijval bij de ‘rebellerende’ schrijvers, toen hij verklaarde, dat vele auteurs, die romans over ontginningsgebieden in Siberië schreven, verzwegen dat vele jonge mensen uit de streken vluchtten, dat dezen 's-winters in hun barakken zaten te bevriezen en slecht brood te eten kregen, alhoewel ze zelf miljoenen kilo's graan produceerden. Een dergelijk geschrijf kwalificeerde hij als ‘onverantwoordelijk vooral met het oog op jonge auteurs, die door middelmatige boeken van ervaren en bekende schrijvers bedorven en op een dwaalspoor worden gebracht’. Men kan dus geen strakke scheidingslijn trekken. Door de hedendaagse stromingen in de literatuur van de Sovjet-Unie loopt een zigzaglijn, die herhaaldelijk verandert.
Maar globaal gezien, komt het toch wel hierop neer, dat er een onoverbrugbare kloof bestaat in de opvattingen over de taak van de schrijver tussen de auteurs van rond de dertig en de generatie van Scholochow, inzonderlijk van hen die ten tijde van Stalin in elk boek hun tol aan de verafgoding van deze dictator hebben betaald. Men kan in dit verband vele voorbeelden noemen, zoals Gorbatow, de auteur van het boek Donbass; Pawlenko, schrijver van Geluk; de dragers van de Stalinprijs, Ashajew (Ver van Moskou) en Lapis (Naar nieuwe Oevers) of Kotsjetow (Het gezin der Shurbins), welke laatste nog op het jongste partijcongres van de KPdSU op de voorgrond trad en nu nog in het bestuur van de vereniging voor letterkundigen zitting heeft. Men kan er de auteurs van de kolchozeromans, Marja, (Medynsky) en Oogst (Galina Nikolajewa) en nog een hele reeks anderen aan toevoegen. Ze hebben ijverig aan de verafgoding van Stalin meegedaan en zich schuldig gemaakt aan de verheerlijking van de toestanden tijdens diens bewind. Desondanks oefenen sommigen van hen nog een grote invloed uit. Het jongste werk van Galina Nikolajewa, Veldslag Onderweg, werd van officiële zijde vanwege zijn socialistisch-realistische kwaliteiten zelfs uitbundig geprezen en aan de schrijvers in andere communistische landen ten voorbeeld gesteld. Het werd inmiddels ook al verfilmd. Deze groep beseft heel wel, dat zij ernstig in de verdrukking geraakt, indien de jonge rebellen de bovenhand weten te behalen. Daarom doen zij, wat hun publicistisch verleden betreft, alsof hun neus bloedt, en schrijven nijver in de zin van het door Chroestsjef geleide centrale comité van de partij. Dat wil zeggen, zij beelden de mens niet uit zoals hij is, maar zoals hij volgens de opvattingen van de partijleiding behoort te zijn. Chroestsjef juicht dit om begrijpelijke
redenen toe. Het past echter ook niet in zijn cultuurpolitieke kraam, wanneer deze onbetrouwbare bondgenoten in de literatuur te machtig worden. Daarom steekt de partij van de ene kant de loftrompet over Galina Nikolajewa, maar heeft er van de andere kant niets op tegen, dat het blad, Nowyj Mir (Nieuwe Wereld), in nummer 8/1962 het jongste werk van deze schrijfster als ‘kunstmatig en artistiek niet gerechtvaardigd’ kwalificeert. We komen hierop nog nader terug, omdat de reacties op haar boek Slagveld Onderweg typerend zijn voor hetgeen onder de bevolking en vele schrijvers van de Sovjet-Unie leeft.
Alhoewel de partij het in verschillende opzichten met de jongere schrijvers- | |
| |
generatie eens is, neemt zij een stugge houding aan, daar zij beducht is, dat deze zich aan de partijvoorschriften op literair gebied uiteindelijk niet veel zal storen en haar eigen weg zal gaan. Deze vrees is onder andere gebaseerd op de talrijke klandestiene blaadjes, waarin de rebellen hun opvattingen verspreiden, zoals Spiraal, Phoenix, Boemerang enz., van de andere kant ook op het feit, dat steeds meer auteurs hun werk klandestien naar het Westen trachten te sturen. Men behoeft slechts te herinneren aan Valeri Tarsis, die twee korte novellen: De Bromvlieg en Rood en Zwart, naar Engeland zond en inmiddels in een gekkenhuis werd geïsoleerd. Dit gaat de partij natuurlijk veel te ver. Daarom valt zij momenteel de ‘rebellen’ heftiger aan dan zij oorspronkelijk waarschijnlijk van plan was. Wat verwijt de partij de in feite slechts naar meer vrijheid in artistieke vormgeving en eerlijkheid strevende, jonge auteurs eigenlijk?
De Komsomolskaja Prawda, het orgaan van de communistische jeugdorganisatie, van 7 januari 1962, bracht er zijn verontwaardiging over tot uitdrukking, dat in vele romans van jonge auteurs negatieve helden optreden, die pas tegen het einde van het boek een positieve tint aannemen. De hoofdpersonen zijn vaak ‘stiljaga's’, nozems, die uitsluitend belang stellen in een bandrecorder, alkohol en meisjes. Ze dragen jasjes en broeken van westelijke snit, die in heel de Sovjet-Unie niet te koop zijn, hebben een kettinkje met een kruis eraan om hun hals en verkopen in herbergen heiligenbeelden. Het blad stelde in dit verband de vraag, waarom enkele herders van de Sovjet-Russische literatuur met het schurftige schaap, de ‘stiljaga’, als de trots van de kudde reclame maken en het troebele opflakkeren van holle geesten als heldere sterrenglans karakteriseren? Zij veranderen volgens het blad de negatieve held aan het einde in een positieve, maken uit van de goede weg afgeweken warhoofden dragers van een hoge moraal en laten de ploert tenslotte in de gestalte van een ridder glippen. Geestelijke wanorde wordt als ideeënrijkdom voorgesteld. Onverbeterlijk scepticisme is ‘gecompliceerd optimisme’, gekanker geleerdheid en erotiek liefde op het eerste gezicht. In een woord, het kwaad verandert in een deugd. De Komsomolskaja Prawda adviseerde om auteurs, die dergelijke boeken schrijven, in tehuizen op te bergen, waarin men in de Sovjet-Unie nietsnutten pleegt te isoleren.
Een ander blad, Oktjabr (Oktober), sprak er zijn verbazing over uit, dat vele jonge auteurs grote bewondering koesterden voor de werken van de door Stalin terechtgestelde schrijver Babel, in wiens boek, Cavallerie, vrijwel uitsluitend communistische revolutionairen optreden, die aan syfilis lijden of zich als deernen gedragen. Het betreft hier een historische roman van Babel, wiens verzamelde werken in 1957 met een hoge oplage door de ‘Staatsuitgeverij voor Politiek’ werden uitgegeven, over het cavallerieleger van maarschalk Budjonny, waarin zeer drastisch de misstanden in Budjonny's leger op sexueel gebied worden geschilderd en van het aureool der integere, revolutionaire helden niet veel overblijft. De scène, die zich in een kerk tussen een verpleegster van het 31e regiment, Alexandra, en de kozak Kurdjukow afspeelt, is dermate cru, dat we ze hier maar liever niet weergeven. Daar Babel Alexandra overeenkomstig de historische waarheid als de ‘dame van alle eskadrons’ tekende en zodoende ‘de gestalte van een vrouw, een strijdster uit het rode leger schond’, viel hij in ongenade en werd later gelikwideerd.
Oktjabr beschouwt het als een veeg teken, dat vele jonge auteurs geen respect meer bezitten voor de helden van de proletarische revolutie en sommi- | |
| |
gen hunner ongegeneerd als ‘syphilitici, grove kerels, opgetooide communisten, uitdragers en onverdraagzame leugenaars’ bestempelen. Men kan in dit verband met Oktjabr de vraag stellen, waar het met de communistische literatuur heen moet, indien de heilige tradities van de revolutie zo brutaal met voeten worden getreden en de ‘strijdende vrouwen het aureool van bijzondere bevalligheid zo vlegelachtig van het hoofd wordt gerukt’?
De jonge auteurs laten zich echter niet zo gemakkelijk in een hoekje drukken. Op een discussie-avond, die einde van het vorig jaar over de moderne, jonge mens in de literatuur en zijn zoeken naar waarheid te Moskou plaats vond, verklaarde een der jongeren, Juri Kasakow, auteur van Hertengeweien, Het Huis boven de Afgrond en De lelijke Vrouw, dat de jonge auteur zich onder de druk van boven van gedicht tot gedicht, van novelle tot novelle steeds meer inspant om gestroomlijnder, voorzichtiger en gladder te worden. ‘Een paar jaar verstrijken en wat zien we dan?’ zo vervolgde hij. ‘De auteur is dezelfde en schijnt toch niet meer dezelfde te zijn’. Een jonge communiste, die in de discussie had verklaard, dat het zoeken der jonge schrijvers slechts leidt tot een hysterisch geschreeuw om ‘vrijheid van de persoonlijkheid’ en andere ‘atavismen’, kreeg van een andere deelnemer aan de diskussie te horen: ‘U bent er verontrust over, dat de helden van de literatuur der jongere auteurs steeds op zoek zijn naar zichzelf en vol zorg over hun bestemming zitten te piekeren. Verder bent U verontrust over hun wantrouwen jegens woorden, hun achter scepticisme verscholen, innerlijke onrust evenals over hun koortsachtig ongeduld bij hun verzet tegen elke trivialiteit. Jewtusjenko, Aksjonow, Gladilin, Achmadulina, Jewsejewa, Pankratow en Wosnesensky zijn zoekers, maar bij het publiek desondanks zeer populair. Dit komt, omdat dit zoeken noodzakelijk en een uitdrukking van heel onze generatie is’. Andere aanwezigen trokken van leer tegen Kotsjetow, die beweerde, dat de laatste jaren teveel boeken verschijnen, die ‘nihillistisch vergif, het vergif van gevit, snobisme, kleinzieligheid en middelmatigheid verspreiden’. De jonge schrijfster, Olga Bergholz, stelde de vraag, of het standpunt van de krypto-Stalinist juist is, dat ‘medelijden’ een sovjetmens
ontsiert, dat in een kolchozeroman de groente- en meloenenteelt belangrijker is dan de liefde tussen twee mensen? Zij gaf zelf hierop het antwoord: ‘Het komt op de mens aan, zoals hij is, niet allereerst op de maatschappelijke, nuttige functie die hij bekleedt’.
Het verontrust de functionarissen van de sovjetliteratuur vanzelfsprekend, dat de jongere schrijversgeneratie in de communistische leer geen geestelijke bevrediging vindt en naarstig op zoek is naar een nieuwe waarheid. Zij tast, probeert, grijpt mis of gaat de ‘gevaarlijke weg van metafysische dromen’ op! Zij willen geen afstand doen van de grotere vrijheid, die ze na Stalins dood hebben verworven, proberen gestaag nog ruimer armslag voor de ontplooiing van hun talenten te krijgen en eisen vrijere contacten met de literatuurwereld van het Westen. In dit opzicht zijn zij het eens met Ilja Ehrenburg, maar zij delen diens standpunt niet, dat de schrijver in de sovjetmaatschappij vooral moet leren te zwijgen. Zij willen de sovjetburger in hun boeken schetsen, zoals hij is, niet zoals hij volgens de communistische theorieën behoort te zijn. Zij beschrijven het heden, geen onzekere toekomst. Dergelijke typen, zoals in Ashajews boek, Daljeko od Moskwi (Ver van Moskou), voor wie de zin van het leven uitsluitend bestaat uit het leveren van bovenmenselijke arbeidsprestaties, verachten zij, daar een dergelijke weergave in strijd is met de sovjet- | |
| |
werkelijkheid. De doorsnee sovjetburger is geen robot, maar een mens met een gul hart en een gevoelige ziel, en lang niet alle communisten zijn brave Pieten. De jonge schrijvers streven naar een menselijk logische, waarachtige ontknoping van de conflicten der handelende personen, wijzen kunstmatige constructies van de hand.
In dit verband is het niet oninteressant in het kort aandacht te schenken aan Galina Nikolajewa's bestseller, Veldslag Onderweg. Dit boek wordt door de literatuurfunctionarissen, zoals reeds vermeld, in alle toonaarden geprezen, omdat de hoofdpersoon in dit boek, de communistische ingenieur Bachirew, de belangen van werk en gezin tenslotte laat prevaleren boven de hechte liefdesbanden, die hem met zijn eveneens getrouwde geliefde, Tina, verbinden. Deze handelwijze wordt als een ‘zegepraal van de communistische moraal’ gefêteerd.
Op het terrein van de liefde heeft de vijftigjarige, gewezen onderwijzeres Nikolajewa al meer opvallende prestaties geleverd. In haar boek, Zjatwa (Oogst), wordt een jong echtpaar, beiden partijfunctionarissen, ten voorbeeld gesteld, dat nooit tijd voor elkaar heeft. Beiden zijn onafgebroken voor de partij op stap. Na drie maanden afwezigheid komt de vrouw bij haar jonge echtgenoot terug. Ze hebben vurig naar dit ogenblik van weerzien gehunkerd, maar de vrouw vertelt haar man, dat ze maar een uurtje kan blijven. Ze moet weer meteen voor de partij op reis. De jonge bruidegom is het hiermede volkomen eens.
Tegen een dergelijke van elke zin voor de werkelijkheid gespeende voorstelling van zaken komt het blad Nowyj Mir in het geweer. Onder de titel: ‘Po povodu odnoj vetsnoj temy’ (Bijdrage over een eeuwig thema), schrijft het over Nikolajewa's veel geprezen bestseller: ‘De schrijfster en haar helden (Bachirew en Tina) laten de onvermijdelijke, morele gevolgen van de getroffen beslissing volkomen buiten beschouwing. Voor hen bestaan au fond problemen noch vragen van welke aard ook. De normatieve determinatie van de beslissing is voor hen zo vanzelfsprekend, dat ze niet eens op de gedachte komen, dat men haar morele steekhoudendheid ook zou kunnen aanvechten’.
Het is inderdaad merkwaardig. Nikolajewa overtuigt er in honderden pagina's de lezer van, dat Bachirew en Tina door een echte, grote liefde met elkander zijn verbonden. Tegen het einde laat ze haar communistische held echter verklaren, dat zijn beslissing, om aan de verhouding met Tina een einde te maken, zeer zeker door ‘een gestrenge rechter van de communistische toekomst, een rechtbank voor hogere gerechtigheid zal worden gedeeld’. Deze pathetische uiting klinkt ongeloofwaardig uit de mond van een man, voor wie Tina het hoogste vrouwenideaal betekent. Tegen dergelijke gezochte constructies komen Nowyj Mir en met haar vele jongere auteurs in verzet. Is de communist Bachirew werkelijk zo'n supermens, dat het hem geen moeite kost om zijn liefde op te offeren aan de beginselen van de ‘communistische moraal’? Het lijkt meer op farizeïsme.
Om enkele vooraanstaande vertegenwoordigers van de jonge schrijversgeneratie op hun ideologische betrouwbaarheid te testen, heeft het blad, Woprosy Literatury (Literaire Vraagstukken) hen de vraag voorgelegd: ‘Hoe ziet U de plicht van de schrijver om de mens met nieuwe, communistische eigenschappen te vormen?’ De antwoorden werden gepubliceerd in nummer 9 van genoemd blad, jaargang 1962. Hier volgen ze:
| |
| |
1. | Wasily Aksjonow, arts van beroep, auteur van de roman Reisbiljet naar de Sterren, sinds 1959 schrijver: ‘De schrijver moet schoolmeesteren en didactische schablonen vrezen als de pest. Het staat vast, dat het leven de mens nog altijd beter opvoedt dan de literatuur. Onvoorwaardelijk vasthouder aan de waarheid van het leven is het onderpand voor een werkelijk deelhebben van de schrijver aan de vorming van de mens in de toekomst’. |
2. | Andrej Wosnesensky, architect van beroep, sinds 1958 dichter: ‘Het fundamentele probleem van de huidige literatuur bestaat in het kijken in de diepte, in de ziel van de mens, in het interieur van het bewustzijn’. |
3. | Anatolij Gladilin, mecanicien van beroep, begon zijn schrijversloopbaan in 1956 met Kroniek over de Tijden van Viktor Podgursky: ‘Uitsluitend de waarheid schrijven, zonder de werkelijkheid een vernisje te geven en te vergoeilijken. Destijds hebben sommige auteurs de lezer met gekleurde verhalen gevoerd’. |
4. | Nikolaj Damdinow, leerling aan het ‘Instituut voor Literatuur’, sinds 1960 dichter: ‘Ik ben principieel tegen zulke literaire helden als Balujew uit de roman van Koshewnikow, Is het gepermitteerd? Balujew! De kennismaking met hem verschaft geen genoegen. In Balujew is teveel ratio en te weinig poëzie, levend vlees, hartstocht’. |
5. | Jewgenij Jewtusjenko, geen beroep, sinds 1959 dichter: ‘Ik stel me het communisme als een soort symbolische Staat voor, waarvan de president de waarheid en de ministers zachtmoedigheid en gestrengheid zijn. Naar mijn opvatting moeten deze twee ministers in het communisme voldoende zijn. De schrijver moet het prototype van een dergelijke communistische Staat zijn’. |
6. | Jurij Kasakow, zonder beroep, vriend van Ilja Ehrenburg: ‘Ik ben niet de mening toegedaan, dat de literatuur onmiddellijk en direkt invloed op het leven van de mens en zijn morele conditie uitoefent. Als voorbeeld hiervan mogen vele ongerechtvaardigde, onserieuze critici dienen, die natuurlijk Tolstoj, Tsjechow en Hemingway hebben gelezen - en er niets bij hebben geleerd. Maar hoe diep de kwalitatieve veranderingen onder invloed van de literatuur gaan, daar zou ik niet over willen oordelen. Dat is bij ieder zeer zeker verschillend’. |
Vergelijkt men deze antwoorden met de gestelde vraag, dan valt het meteen op, dat niemand ze rechtstreeks beantwoordt. Ieder omzeilt het woord ‘communisme’ zoals dit door de marxisten wordt begrepen, daardoor gelijktijdig tot uitdrukking brengend, dat dit communisme voor hen geen nastrevenswaardig ideaal vertegenwoordigt. Het communisme wordt vervangen door het begrip ‘waarheid’ en wel door degenen, die in het communisme zijn opgevoed. Is eigenlijk een scherpere veroordeling van ditzelfde communisme denkbaar? Genoemde vertegenwoordigers van de jongere schrijversgeneratie in de Sovjet-Unie vinden het klaarblijkelijk niet eens de moeite waard een verschil te maken tussen het communisme van Stalin en dat van Chroestsjef. De rebellen zijn blijkbaar vastbesloten hun eigen weg te gaan, de weg van de waarheid, zelfs indien deze weg naar Siberië zou leiden of naar een tehuis, waarin men in de Sovjet-Unie ‘nietsnutten’ pleegt op te sluiten. Zouden zij reeds de eerste letters op de wand van de communistische Nebuchadnezars hebben geschreven?
|
|