| |
Boekbespreking
Godsdienst
Levende Karmel. Levensschets van de Theresiaanse hervorming door een moniale van de Karmel van Le Paquier. (Oasenreeks). - Paul Brand, Hilversum, Antwerpen, 1963, 199 pp f 7.90.
Dit werkje verscheen oorspronkelijk te Freiburg bij het Paulusverlag, onder de titel: Lebendiger Karmel, vom Leben der Karmelitinnen. Het doel dat de schrijfster zich voor ogen heeft gesteld is, aan het leven en werken van de Karmelorde een grotere bekendheid te geven. In een eerste hoofdstuk wordt de geschiedenis van de orde beschreven, haar ontstaan, ontwikkeling en de groei van haar verschillende werkzaamheden. Een tweede hoofdstuk roept de grote figuren van Theresia van Avila, Joannes van het Kruis, Theresia van Lisieux, Elisabeth van de Drieëenheid en van Edith Stein in herinnering. De twee laatste hoofdstukken zijn gewijd aan een beschrijving van de regel van de Karmel en van het dagelijks leven van de karmelitessen. Dit boekje biedt een kijk op deze sympathieke orde, die in deze tijd van actie velen voor het contemplatieve leven weet te boeien.
P. Grootens
| |
Wu, John C.H., Inwendige Karmel, wegen van de liefde (Serie Oasen). - Paul Brand, Hilversum, Antwerpen, 1963, 251 pp., f 9.90.
De figuur van John C.H. Wu is uitermate boeiend. En zijn werken treffen de lezer steeds weer opnieuw door de grote geest van geloof waarin zij geschreven zijn en door de concrete benadering van zijn onderwerpen. Met dit boek is hij feitelijk al in 1937 begonnen, toen hij met een vertaling van de psalm van ‘de goede Herder’ begon. Deze psalm werd voor hem de leidraad voor het boek over de wegen van de liefde. In 1939 maakte hij kennis met de ascetische en mystieke theologie van Tanquerey en sindsdien heeft hij zich in de grote ascetische en mystieke schrijvers verdiept. Tijdens zijn diplomatieke loopbaan te Rome besprak hij met religieuzen van allerlei habijt kwesties van de mystieke theologie. In 1949 doceerde hij Chinese filosofie aan de universiteit van Hawai. Hij beschouwde zich toen als een wijze uit China, die voor het goddelijk Kind het goud neerlegt van het confucianisme, de wierook van het taoïsme en de mirre van het boeddhisme. In 1950 gaf hij aan dezelfde universiteit een reeks voordrachten over de christelijke mystiek. Hij is nu professor in het Recht aan de universiteit van Seton, maar de jurisprudentie heeft zijn overwegen van de liefde niet belemmerd. De vrucht van die overpeinzingen zijn in dit boek neergelegd. Hij behandelt erin de groei van de liefde, de liefde in knop (herwaardering van alle waarden, Versterving, Zachtmoedigheid), De bloei
| |
| |
van de liefde (Dorsten naar liefde, Ingestort licht: de oorzaak van onze dorst, de praktijk van de broederlijke liefde), Het rijpen van de liefde in de donkere nacht, de zielevrede en de vreugde van de liefde. In een epiloog op dit zeer treffende werk laat S. zien, hoe Christus is de levende weg tot de liefde.
P. Grootens
| |
Wesseling, C.ss.R., P., Romano Guardini, (Denkers over God en Wereld, 1). - Lannoo, Tielt, 1961, 96 pp., ing. Fr. 45.
Dit is geen studie over Guardini, wel een aansporing om hem te lezen en te herlezen. Daar het onmogelijk is de werken van Guardini samen te vatten zonder ze te verminken beperkt Wesseling zich tot een uitgebreide samenvatting van het meest bekende werk De Heer en verder wordt een keuze van teksten samengebracht rond enkele meer actuele problemen. Vooraf vindt men een levensschets van Guardini alsook een lijst van de werken die in het Nederlands vertaald zijn.
R. D'hondt
| |
Rahner, K., Schriften zur Theologie, Band IV, 1960, 508 pp., Band V, 576 pp., 1962. - Benziger Verlag, Einsiedeln, geb. D.M. 19.80 en 24.80.
Al waagt Rahner zich in deze beide nieuwe bundels verspreide artikelen of nog onuitgegeven studies nergens aan de uitwerking van één synthetisch tractaat, hij dringt toch als een der weinige echte hedendaagse godgeleerden vanuit een centrale visie over de God-mensheid-verhoudingen door tot de kern van de talloze facetten ervan die hem boeien. Vernieuwend, bevrijdend en rustbrengend zijn deze bouwstenen voor een dogmatiek. Het is voedsel en licht die in geen enkele degelijke theologische bibliotheek zouden mogen ontbreken want op zichzelf vormen deze Schriften een bibliotheek van het huidige theologische denken. Hier kan slechts gewezen worden op enkele stukken die de recensent bijzonder opvielen: in Band IV de artikelen over de Eucharistie en de fundamentaaltheologische beschouwingen over het ‘mysterie’. Het 5de deel begint met een ontroerend persoonlijk getuigenis over het verantwoord geloof in onze tijd; naast de verrijkende benaderingen van de transcendentie van het christendom en verscheidene uiteenzettingen over de spanning dogma-exegese treffen bijzonder de beide christologische studies: ‘Christologie innerhalb einer evolutiven Weltanschauung’ en ‘Dogmatische Erwägungen über das Wissen und Selbstbewusstsein Christi’. Een Nederlandse vertaling van enkele, voor een ruimer publiek meer toegankelijke, passages zou zeer wenselijk zijn.
J. Kerkhofs
| |
Haaren, J. van, De troost der bergrede. - Uitg. Paul Brand, Hilversum, 1961, 168 pp., f 7,90.
Haaren, J. van, De tastzin van de ongelovige. - Uitg. Paul Brand, Hilversum, 1962, 116 pp., f7,90.
Vermoedelijk heb ik deze boekjes in de verkeerde volgorde gelezen. Eerst heb ik ‘De tastzin van de ongelovige’ met bijzonder veel plezier doorgenomen. De ‘ongelovige’ is hier niet zozeer de mens die buiten de Kerk staat, maar de ongelovige onder ons, en vooral in ons. Uitstekend wordt duidelijk gemaakt, dat het levend geloven met het Doopsel niet zomaar pasklaar wordt meegegeven, maar hoe het meegroeit met de ontwikkeling van de mens. Vandaar is het vanzelfsprekend, dat twijfels ontstaan, die het geduld vragen dat alle rijping vraagt. Daarna wordt de voornaamste voorwaarde voor de rijping van het geloof uitvoerig behandeld: het ontwikkelen van de zo nodige ‘tastzin’, die in het zichtbare het onzichtbare weet te zien. Tenslotte wordt terecht gesteld, dat levend geloof niet op een volkomen vastliggend Godsbeeld is vastgespijkerd; veel z.g. ‘niet geloven’ is in feite geen ongeloof, omdat alleen een heel bepaald Godsbeeld, dat echter geenszins het enige is, niet aanvaard wordt. Deze thema's worden zeer levendig uitgewerkt op basis van een goed begrip van ‘geloven’. Het boekje is zo overtuigend, dat men weinig zin heeft op details in te gaan. Waar schr. b.v. enige belangrijke vragen eigenlijk niet beantwoordt, wijst hij toch de weg en wekt hij vooral het vertrouwen in het vinden van een oplossing. Misschien had een en ander soms iets meer genuanceerd kunnen voorgesteld worden. Kan men b.v. wel zo absoluut stellen, dat de angstige en beklemde mens niet tot authentiek geloven in staat is? Zou niet iets meer onderscheid kunnen gemaakt worden tussen geloven en leven-uit-het-geloof? En wat te beginnen, wanneer bejaarden onder dit ‘ongeloof’ te lijden hebben? Maar goed, men kan niet alles behandelen in het bestek van een klein boekje, dat vooral steun wil geven in het dagelijkse leven. Bijzonder
| |
| |
prettig is, dat een dergelijk zeer modern geschreven essay over een volbloed hedendaagse problematiek, gebaseerd is op zeer goede en degelijke literatuur. Ik heb van dit boekje genoten.
En misschien is juist daarom het eerder geschreven boekje ‘De troost der Bergrede’ mij wat tegengevallen. Nu moet ik eerlijk toegeven, dat mijn voornaamste bezwaren reeds in de inleiding van de auteur zelf ondervangen worden. Laten wij de voornaamste toch even vermelden: in dit boekje is heel wat minder sprake van de Bergrede en haar troost dan van het lijden dat daardoor wordt opgevangen. Onwillekeurig heb ik moeten denken aan een woord, dat J. Daniélou onlangs nog heeft neergeschreven: ‘La grande maladie de l'homme moderne... est le goüt du malheur.’ Hetgeen allerminst wil zeggen, dat schr. ons alleen laat staan in het leed; integendeel, ook hier tracht hij ons uitzicht te bieden. Maar ik kan niet helemaal van het idee afkomen, dat hij daarin niet geheel slaagt; vooral niet tegenover diegenen die door het in dit boekje uitvoerig beschreven leed getroffen zijn. De gedachtengang lijkt mij ook minder goed gefundeerd dan die in het zojuist vermelde boekje. Maar goed, neem en lees! In ieder geval wordt men getroffen door een warme menselijkheid, een levendige voorstelling; en mogelijk wekt het vaste vertrouwen in een oplossing reeds de nodige bevrijding.
S. Trooster
| |
Steinmann, J., Code Sacerdotal I, Genèse-Exode, Texte français. Connaïtre la Bible). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1962, 156 pp., Fr. 69.
Deze studie over de ‘priesterlijke’ teksten van Gn en Ex zet de reeds bekende reeks ‘Connaïtre la Bible’ voort. Het werk getuigt - zoals de overige - van een doorgaans ernstige informatie (slechts een paar malen blijft een verwachte verwijzing achterwege), maar tevens van de soms extravagante opvattingen, waaraan men bij S. stilaan gewoon is geraakt. Naast rake vondsten (b.v. in de vertaling) vindt men soms zeer betwistbare bedenkingen: wanneer b.v. de ‘Priester-codex’ als ‘bron van de christelijke liturgie’ wordt opgevat (op grond van cultusingrediënten als wierook, kandelaars, priesterkleding, offers), dan kan men in zulk een oordeel niet veel meer zien dan een jammerlijke verwarring van uiterlijkheden (die ook buiten Israël voorkomen) met de kern van de geopenbaarde godsdienst. Niettegenstaande deze Steinmannse ‘stoutigheden’, kan dit boekje (gelijk de andere uit die reeks) veel dienst bewijzen.
J. De Fraine
| |
Kral, Dr. H., De functie van het Sola Fide in de lutherse belijdenisgeschriften. - J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1961, 135 pp., f 9.-.
De schrijver werkt in dit proefschrift aan de hand van de lutherse belijdenisgeschriften uit, wat zijn leermeester Prof. van de Pol aan de hand van de calvinistische deed: de positieve kern van het reformatorische getuigenis, ook daar, waar deze negatief werd geformuleerd. Het gaat om het exclusieve primaat van Christus en de H. Geest in rechtvaardiging en heiliging. De trinitaire indeling en de lofwaardige bevattelijke stijl van het werk kan brede kringen van katholieke lezers leiden tot een diep inzicht in het getuigenis, waar het de reformatorische christenen om gaat. Het werk beoogt echter geen volledigheid en er zou thans even kernachtig uitgewerkt dienen te worden, hoe diep volgens katholieke visie de genade van Christus in de H. Geest de gelovige mens aangrijpt. Het spreken over het geloof zonder daarin de menselijk-ontologische en ekklesiologische structuren te betrekken is een abstractie. Als inleiding tot die discussie is het onderhavige werk een belangrijke bijdrage.
W. Boelens
| |
Keinath, Kurt, Dass ich die anderen verstehe. Einblicke in Lehre und Leben der evangelischen Christen. - H. Driewer Verlag, Essen, 1962, 98 pp., D.M. 2.40.
Een populair werkje, dat het protestantisme vooral vanuit de negaties duidelijk poogt te maken. Methode en formulering lijken ons voor een interconfessioneel gesprek eerder hinderend dan bevorderlijk.
W. Boelens
| |
Ivanka, Endre von, Seit 900 Jahren getrennte Christenheit, Studiën zur oekumenischen Begegnung mit der Orthodoxie (Ruf und Antwort nr. 3). - Herder, Wenen, 1962, 136 pp., gen. D.M. 7.
In het oecumenische gesprek tussen katholieken en orthodoxen kan men zich afvragen wat de scheiding het meest in de hand gewerkt heeft. De vier essays, die hier door E. von Ivanka opnieuw worden uitgegeven, zoeken een antwoord op deze vraag. De loutere opsomming van theologische verschilpunten brengt
| |
| |
weinig licht bij, maar een diepere kennis van de eigen opvatting over de Kerk geeft de sleutel van het probleem. Verder werken verhelderend de contactname met liturgie en spiritualiteit van het orthodoxe Oosten. Wederzijdse kennis brengt waardering en liefde en kan alleen de gewenste éénheid bevorderen.
F. Bossuyt
| |
Pastorale d'aujourd'hui, Bilan et perspectives (Congrès de Fribourg, 1961). - Ed. du C.E.P., Brussel, 1962, 265 pp.
In april 1961 stichtte de Congregatie van het Concilie een Centrum voor pastorale oriëntatie en coördinatie, dat hetzelfde jaar een eerste internationaal congres organiseerde te Fribourg (Zwitserland). Onder de hier in verzameling uitgegeven voordrachten moeten vooral gereleveerd worden: de degelijke algemene overzichten over de huidige toestand van de pastoraaltheologie (Mgr. Ceriani en Prof. A. Müller), de eenheidspastoraal (kan. F. Boulard) en de georganiseerde catechese (G. Delcuve S.J.). Het geheel biedt rijke documentatie voor een nieuwe, nog grotendeels uit te bouwen afdeling van de theologie.
J. Kerkhofs
| |
Semmelroth, S.J., Otto, Die Welt als Schöpfung. Zwischen Glauben und Naturwissenschaft. - Verlag Josef Knecht, Frankfurt am Main, 1962, 134 pp., geb. D.M. 7,80.
Dit boekje is de neerslag van een reeks lezingen op een katholieke universitaire week te Bonn in 1961. Het biedt niet zozeer een theologische bezinning op de scheppingswerkelijkheid, als wel een onderzoek naar de grensbakens tussen geloof en natuurwetenschappen. Het criterium voor dit opzet vindt de auteur in het onderscheid tussen de wereld als empirisch object van natuurwetenschap en de wereld als een godsontmoeting door het geloof in de schepping. Vervolgens test hij de begrippen ‘aanvang, duur, evolutie’ op hun theologische inhoud. Daarna beschouwt hij de mens als geschapen twee-eenheid van ziel en lichaam, en als persoon in gemeenschap. Een hoofdstuk over de mens als middelpunt van de schepping, en één over de betekenis van val en verlossing der schepping, sluiten het boek af. Na de vernieuwende inzichten die Semmelroth bracht voor de sacramentenleer, zijn deze tamelijk oppervlakkige beschouwingen over de schepping nogal ontgoochelend. De grondbekommernis van dit boek doet kil aan: eerder dan een convergentie van geloof en wetenschap te onderlijnen poogt de auteur de wetenschap binnen haar eigen beperkte grenzen terug te dringen. De technische vooruitgang wordt gezien als een deemoedig en onderworpen luisteren naar de kracht die God in de natuur gelegd heeft (wat toch niet helemaal strookt met de fiere opdracht van Genesis). - De problemen van evolutieleer en monogenisme worden zonder veel inspiratie afgehandeld. Men heeft de laatste tijd wel verstandiger en met meer wijding over de schepping geschreven.
J. Degraeve
| |
Künneth, Friedrich-Wilhelm, Maria, das römisch-katholische Bild vom christlichen Menschen. Der Zusammenhang von Anthropologie und Mariologie in der gegenwärtigen römisch-katholischen Theologie des deutschen Sprachraums. - Lutherisches Verlagshaus, Berlin, 1961, 92 pp., D.M. 11.80.
De schrijver, een zoon van de dogmaticus Walter Künneth van Erlangen, promoveerde op deze studie bij de tweede dogmaticus van Erlangen: Wilfried Joest. Het straf-systematische denken van de beide leermeesters bepaalt het werk van de leerling naar inhoud en vorm. De compacte weergave der standpunten is verdienstelijk te noemen, eveneens de kritisch-protestantse notities. De laatste verdienen een uitvoerige discussie. K. verdeelt de mariologen in een unipolaire richting (de functie van Maria in het heilsgebeuren uitsluitend vanuit de Incarnatie bepalend) en een bipolaire richting (de functie van Maria vanuit Incarnatie én Kruisgebeuren bepalend). De schr. vereenzelvigt hier het Ephesium en de patristiek met het eerste standpunt, zonder de nodige onderscheidingen aan te brengen. Verder staat ter discussie, of men anthropologie en soteriologie zo tegenover elkaar mag stellen, als K. doet. Hij gaat zonder nadere fundering van de verrijzenistheologie van zijn vader uit, waarbij de vraag gesteld moet worden hoe de Incarnatie het thema van het verlossingsgebeuren aangeeft. Pas na beantwoording van deze vragen kan men ingaan op de these, of H. Köster S.A.C. (Die Magd des Herrn) de enige consequente katholieke marioloog van Duitsland is, wat Künneth beaamt en wij sterk ontkennen. Hierbij dient genoteerd, dat theologen als K. Rahner en H. Volk veel te weinig aan het woord komen. Het werk is lezing en discussie waard.
W. Boelens
| |
| |
| |
Przywara, Erich, Kirche in Gegensätzen. - Patmos-Verlag, Düsseldorf, 1962, 55 blz., ing. DM. 4.80.
In zes radiovoordrachten geeft schr. een diagnose van het wezen van de Kerk, als synthese van tegenstellingen, die in de geschiedenis van de oecumenische concilies tot uiting kwamen. Elke hervorming bevat een goede kern, die echter kan uitgroeien tot een ketterij, als ze te veel op de spits wordt gedreven. Volgens schr. zal het resultaat, dat we van het huidige concilie verwachten een evenwichtige uitdrukking zijn van een drang naar vernieuwing en een trouw blijven aan de eeuwige waarden van de goddelijke Openbaring.
F. Bossuyt
| |
Ranke- Heinemann, Uta, Der Protestantismus. Wesen und Werden. Mit einem Vorwort von K. Rahner S.J. - H. Driewer Verlag, Essen, 1962, 194 pp., D.M. 15.80.
Bevattelijk en vaak verrassend knap formuleert deze bekeerlinge - dochter van de veelomstreden extreem-pacifistische dominee der S.P.D. - de verschillen in de leer van Luther, Calvijn en het katholicisme. Uitgaande van goedgekozen tekstmateriaal maakt zij de consequenties van het veelvormig protestantisme thematisch en historisch inzichtelijker. Daarbij is haar interesse, aan te tonen, hoe de reformatorische ‘Anliegen’, bij een alzijdig en consequent doordenken van de Incarnatie, een tehuis kunnen vinden. Het hoofdstuk 4 over Wet en Evangelie vormt de zeer geslaagde kern van het boek.
W. Boelens
| |
Mirfield Essays in Christian Belief. - Faith Press, London, 1963, 308 pp., 25 sh.
Deze zeventien theologische opstellen werden geschreven door verschillende leden van de Community of the Resurrection, een Anglikaans religieus gezelschap, dat haar moederhuis heeft te Mirfield in Yorkshire. Gezien de geest van deze gemeenschap, zoals te verwachten valt, hoog-anglikaans is, zijn de uiteenzettingen orthodox, en doen in gebruikte terminologie en door innerlijke overtuiging zeer katholiek aan. De essays zijn in vier groepen ondergebracht, te weten de Drievuldigheid, Christus, de Kerk, en het getuigenis in de wereld van vandaag. Degelijk van inhoud en eenvoudig helder naar de vorm zijn zij voor de ontwikkelde christen een waardevolle hulp om tot dieper inzicht en grotere waardering te geraken van de geheimen der verlossing.
W. Peters
| |
The Dialogue of East and West in Christendom. - Faith Press, London, 1963, 4 sh. 6 d.
Deze nuttige en leerzame bijdrage tot het oecumenisch gesprek bevat een zestal lezingen op een bijeenkomst te Oxford gehouden. Aan het woord zijn een Anglikaan (Dr. Ramsey zelf!), een katholiek (father Bernard Leeming), een methodist, een congregationalist en de Oosters-orthodoxe bisschop Bloom. Het is een wijs aftasten van mogelijkheden en moeilijkheden, waarbij de liefde voor de waarheid en de ene Kerk allen inspireert.
W. Peters
| |
Literatuur
Leeuwen, W.L.M.E. van, Drie vrienden (Phoenix Pocket no. 82). - W. de Haan, Standaard Boekhandel, Zeist, Antwerpen, 1963, 171 pp., f2.95.
Nu de literatuur uit de jaren dertig, vooral die ‘Rondom Forum’, hernieuwde belangstelling ondervindt (de uitgave van de briefwisseling Ter Braak-Du Perron, Vestdijks ‘Gestalten tegenover mij’, Van Duinkerkens Verz. Geschr. II), is de herdruk van Van Leeuwens boek uit 1947 in een handzame pocket-editie zeker welkom. Het bevat een aantal korte kritieken, waarmee Van Leeuwen de geschriften van Ter Braak, Marsman en Du Perron begeleidde. Zijn rustige, informatieve beschouwingen met veel citaten uit het besproken werk vormen ook nu nog een goede inleiding tot deze schrijvers voor wie hun werk (nog) niet kent. Bij deze herdruk heeft de schrijver te krasse uitspraken getemperd, sommige passages geschrapt en zijn boek ook stilistisch bijgeschaafd. Daarnaast bevat de bundel zijn herinneringen aan de vroeg gestorven ‘Drie vrienden’, die ook zijn vrienden waren. De documentaire waarde daarvan wordt nog verhoogd door de opname van 32 bladzijden met foto's en facsimiles. Men krijgt daarbij een wat sadistisch zoekplaatje cadeau: vergelijk de foto op de omslag met de overeenkomstige in het boek; een wel erg drastische toepassing van de samenwerking tussen Vestdijk en Marsman: ‘Heden Ik-Morgen Gij’.
F. van Tartwijk
| |
| |
| |
Elemans, Dr. J., A. Roland Holst - Poortere, Dr. J. de, M. Nijhoff. - Ontmoetingen-Reeks, Desclée de Brouwer, Brugge, 1962, F. 20 elk.
Aanvankelijk een tikje té lyrisch gestemd en bewonderend wordt de toon van het eerste knap geschreven essay gaandeweg rustiger. Het biedt helder en zeer degelijk het essentiële van A.R. H's literair oeuvre. - De ontmoeting met Nijhoff is een tegenvaller. Allerbondigst (nauwelijks 37 blz.) is de biografie verward en de beschouwingen over het werk gaan al evenzeer de verwarrende kant op. Een groot dichter als Nijhoff is beslist een persoonlijker en bezonkener ontmoeting waard.
R.S.
| |
Huylebroeck, Lies, Duel in Nomandsland. - Helias; Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1962, 127 pp., ing. Fr. 75.
H. Crombé, dichter en journalist, en Leonore, gehuwde tekenares, krijgen na twee dagen zinloze liefde berouw: Leonore wil niet dat Crombé zijn vrouw Maaike in de steek laat en Crombé keert weer netjes naar zijn gezinsleven terug. Ziedaar zeer summier het verhaal dat zich nogal doorzichtig en vrij vlak voortbeweegt zonder veel uitdieping van de mogelijkheden die er nochtans in liggen. Maar vormbeheersing en uitbeeldingskracht schieten meestal tekort. Taal en stijl zijn ongelijk en beperkt. Nochtans verraden enkele knap geschreven bladzijden een debuut dat vruchtbaar uitgroeien kan.
L. Vanden Broek
| |
Helderenberg, Gery, Het Brevier. - Desclée de Brouwer, Brugge, Utrecht, 1962, 57 pp., Fr. 48.
Reeds elders verschenen (o.a. in Dietsche Warande en Belfort en Liefde en Dood, bloemlezing uit zijn werk, 1961), zijn dit vier lange strofische gedichten geweven rond de vier delen van het brevier, overeenkomend met de jaargetijden. Het is een klein poëtisch brevier van een fijn besnaarde en taalvaardige priesterdichter, wiens bijdrage tot de moderne religieuze lyriek zich eens te meer duidelijk manifesteert.
L. Vanden Broek
| |
Stervelynck, Jaak, De zorgelijke schat. - Desclée De Brouwer, Brugge, Utrecht, 1962, 130 pp., Fr. 96.
Deze eerste roman van Stervelynck groeit niet boven de middelmaat uit. Het hoofdthema, een vader-dochterverhouding, verwatert te zeer door nevenfiguren die nogal bloedloos en schematisch getekend zijn. Vandaar doet het geheel vrij structuurloos en onzeker aan. Gedichten en tafelspeeches vertragen nodeloos het verhaal. Positief moeten we nochtans opmerken dat de hoofdfiguur, de kinderrechter Smeets, in menige bladzijde heel behoorlijk uitgebeeld is. Taal en stijl kunnen vooralsnog weinig bekoren.
L. Vanden Broek
| |
Magerman, A., Asthenisch. - Colibrant-uitgaven, Drongen, 1962, 44 pp., F 65.
Na een lange zwijgperiode (Voor de dood der rozen, 1950) is dit kleine bundeltje gedichten een onvermoede verrassing. Vrucht van lange innerlijke rijping heeft M. zijn allereenvoudigste maar diepmenselijke ontroeringen vertolkt in een zeer zuivere woordexpressie. Opvallend is de beleving vanuit de natuur, in haar onafwendbare kring van ontluiken, bloeien en sterven, beeld van de mens met zijn heimwee: ‘Opnieuw de knaap zijn en gedichten lezen / langs water lopen trachten te genezen / van al het onkruid dat is opgerezen ...’ maar ook met zijn dankbaarheid: ‘Ik ben U dankbaar om de schoot van de beminde / November streelt de houten handen van de linden / Ik ben de witte merel ik ben niet te vinden’.
L. Vanden Broek
| |
Abicht, L., Dialoog. - Gent, J. Pla-teaustr. 26, 55 pp., F 50.
Deze eerste bundel stemt gunstig door zijn eenvoudig en sober taalgebruik. Hij loopt zijn talent niet ondersteboven door wazig woordgegoochel. De gedichten kringen aandachtig aftastend maar toch ritmisch vloeiend rond de diepere ervaringen van elk mens: de natuur, het kind, de liefde, het geluk. Ofschoon ze meestal uit een coherente invoeling gegroeid zijn, missen we wel eens de taalverdichting die hen een pregnante bezieling zou geven.
L. Vanden Broek
| |
Verschaeve, Y., 4 X 3, Gedichten. - Eigen Beheer, Brugge, Ketsbruggestraat 8, 34 pp.
Magertjes naar kwantiteit (4 X 3 gedichten) èn kwaliteit: de gedichten zijn vaak te nadrukkelijk uitgezegd. Poëzie is binnenwaartse taaluitdrukking. Een enkel vers hier en daar maakt indruk, maar is dit het uitgeven waard?
L. Vanden Broek
| |
| |
| |
Hannelore, R. (ps. Obbels Aug.), Heildronkaard in de Hanebalken. - Eigen Beheer, Grobbendonk, Herentalse-steenweg 41, 30 pp.
Vanuit een sterke levensdrift poogt H. zijn gedichten te smeden op het aambeeld van zijn vlotte en vulkanische taalvaardigheid. Maar zijn beelden, vaak verrassend, liggen vooralsnog te veel als gensters in zijn verzen verloren. Beteugeling en uitzuivering van zijn visionaire bewogenheid zullen hem wellicht leiden tot een meer dan talentvol dichterschap.
L. Vanden Broek
| |
Buckinx, Pieter G., Brandhout voor de kou. Met etsen van Joris Mommen. - Colibrant Uitgaven, Drongen (Gent), 1963, 73 pp., gen. Fr. 110, geb. Fr. 280.
Naar aanleiding van zijn zestigste verjaardag stelde P.G.B. zelf deze bloemlezing samen. R.F. Lissens schreef er een kort maar verhelderend essay voor. Buckinx' dichterschap heeft zich gaandeweg ontwikkeld vanuit de ietwat ijle regionen van een bovenzinnelijke droomwereld naar de realiteit van onze menselijke situatie. Daardoor kreeg zijn aanvankelijk te koelglanzende en geraffineerde poëzie een warmere resonantie en waarachtiger sensibiliteit. De vroegere gespannenheid tussen vergankelijkheid en eeuwigheid is thans uitgedeind tot een inwendig berusten, die zijn poëzie een voorheen nooit bereikte gloed verleent door haar wonder woordgeheim. Een keurige uitgave met een rijke inhoud.
L. Vanden Broek
| |
Remoortere, Julien Van, De Riem. - Boekengilde De Clauwaert, Leuven, 1962, 53 pp., Fr. 45.
Ofschoon V.R. reeds naam heeft door zijn boeken voor de jeugd en tevens heel wat hoorspelen, televisiespelen en toneelwerkjes op zijn actief heeft, is dit onze eerste kennismaking. Wel, ze is verrassend: resoluut stapt hij met deze novelle de literaire wereld binnen. Een jongen van dertien jaar wordt op zekere dag door zijn vader met de riem afgeranseld; een vernederende slag treft hem in het gezicht. Dit is de definitieve breuk tussen ouders en kind. Hij vlucht, kwetst zich aan de arm, doolt verder, wordt eindelijk opgepikt, raakt in een ziekenhuis waar hij ontwaakt uit een nare droom en ontsteld constateert: hij bezit nog slechts een stompje linkerarm. Vlot, levendig, met een scherp psychologisch aanvoelen en in een keurige taal geschreven is deze novelle meer dan een belofte.
L. Vanden Broek
| |
Deleu, Jozef, De ontmoeting. - Huize Oranje, Menensestraat 67, Rekkem (W.-VI.), 1962, 45 pp., Fr. 50.
Deze novelle overtuigt niet. Ze is te opzettelijk en onsamenhangend geconstrueerd, te simplistisch zwartgallig. Psychologisch is ze zwak: een kind loopt erin verloren onder grote mensen, een dief duikt op die er geen is, waaruit misverstand en achterdochtigheid groeit. De vader van het kind is er het slachtoffer van. Met als slotsom: ‘Het is alles verloren. God, het is alles kapot’ (p. 44). Ons lijkt het of hier heel wat onverteerds in voorkomt. Nee, beslist geen gelukkige aanloop van een jong auteur in het moeilijke novellegenre.
L. Vanden Broek
| |
Gindin, James, Postwar British Fiction. - Cambridge University Press, 1963, 246 pp., 30 sh.
De ondertitel van deze verzameling opstellen, New accents and attitudes, duidt op een hoogst belangrijke beperking: het accent valt wel uitzonderlijk zwaar op de groepering van schrijvers, wat slordig aangeduid als Angry Young Men; William Golding en Angus Wilson zijn de enige romanschrijvers hier besproken die men gewoonlijk buiten deze clique plaatst. Schrijvers en romans worden successievelijk behandeld, waarbij wel interessante gegevens worden verstrekt, maar de toon van echte literaire kritiek maar zelden wordt beluisterd. Schr. is te zeer geoccupeerd met de roman als een sociaal verschijnsel, met de held van het verhaal als de exponent van de ontevreden wat verbitterde mens in de Welfare State; het gevolg is dat de studies lijden aan een zekere eentonigheid, zoals dit trouwens ook het geval is met de romans van deze groep schrijvers. Het is een verdienstelijke collectie essays, maar weinig diepgaand.
W. Peters
| |
Craig, Alec, The Banned books of England and other Countries. - Alan and Unwin, London, 1963, 243 pp., 30 sh.
Lady Chatterley's Lover blijkt een inspiratiebron te zijn: vroeg of laat zullen auteurs zich grotere vrijheden permitteren, tot nu toe zijn het uitgevers die het er op wagen om min of meer als obsceen beschouwde boeken te publiceren, en critici die het probleem zelf van het obscene
| |
| |
boek bestuderen. Alec Graig's boek heeft een praktische inslag: hij interesseert zich niet op de eerste plaats voor wat nu precies een obsceen boek is, maar doorloopt in fris tempo de geschiedenis van het verboden obscene boek. Het brengt ons niet verder dan wij zijn, en de polemiek wordt er ook niet door geholpen. Terwijl men alle censuur niet afgeschaft wil zien, wordt iedere definitie van wat obsceen is aanstonds ondermijnd door een beroep op de kunst, op de vrijheid, op de volwassenheid en rijpheid van oordeel bij de lezers, enz.
W. Peters
| |
Heath-Stubbs, John, The Collected plays of Charles Williams. - Oxford University Press, London, 1963, 401 pp., 30 sh.
De belangstelling voor en de reputatie van Charles Williams dateren voornamelijk van na zijn dood, kort na de oorlog. Zoals de gedichten van deze hoogstaande christelijke humanist zijn ook de nu verzamelde toneelstukken van een diep religieuze inhoud, waarschijnlijk meer geschikt om gelezen dan om bijgewoond te worden. Lezing doet herhaaldelijk denken aan de stukken van T.S. Eliot en van Christopher Fry: Charles Williams is van hun geslacht en ook van hun standing.
W. Peters
| |
Stallworthy, Jon, Between the Lines. W.B. Yeats' Poetry in the Making - Claridon Press, Oxford, 1963, 216 pp., 38 sh.
Schr. bestudeert de MS text van een twaalftal gedichten van Yeats. Het is leerzaam en draagt ook wel bij tot een grotere appreciatie van de dichter indien men van een gedicht de oorspronkelijke opzet en vorm kent, aangebrachte correcties en verworpen alternatieven bestudeert enz. Het gevaar is echter dat men zich meer interesseert voor de techniek van de dichter dan het resultaat van zijn werken. Wie de dichter door en door kent, zal deze wetenschappelijke studie welkom zijn.
W. Peters
| |
Otten, Karl, Expressionismus-grotesk. (Sammlung Horizont). - Verlag ‘Die Arche’, Zürich, 1962, 107 pp., Zw. Fr. 3.80.
In een poging het groteske accent in de expressionistische lyriek als een voorlopertje van ons hedendaags absurdisme te presenteren, bereikt S. noodgedwongen een andere inhoud dan de bij de esthetici doorgaans geldende definitie. Maar hij argumenteert kranig met lyrisch proza en schokpoëtica van bekenden (o.m. G. Benn, I. Goll, G. Grosz, G. Heym, R. Hülsenbeck, W. Kandinsky, R. Schickele en K. Schwitters) naast vergeten of historische rariteiten (Mynona, P. Scheerbart e.a.).
C. Tindemans
| |
Schmidt, Adalbert, Literaturgeschichte. Wege und Wandlungen moderner Dichtung. - Verlag ‘Das Bergland-Buch’, Salzburg-Stuttgart, 19592, 568 pp., D.M. 24.80.
De mooie opzet de moderne letterkunde vanaf het naturalisme naar internationale vertegenwoordiging in motievenreeksen te ordenen, lijdt aan de bekende bezwaren. S. versimpelt de problematiek tot slagzinnen, geeft teveel biografisch vulsel, bezwijkt onder nationale (Oostenrijkse) sympathieën en schrikt terug voor principiële scheiding van belangrijks en bijkomstigs. Toch belet zijn voorkeur voor de traditionele waarden en vormen niet dat hij de jongste tendenties voldoende accuraat, zij het ook merkwaardig beknopt, belicht. Het boek bevat aldus te weinig stimulans om tot de onmisbare informatiewerken te behoren. België is vertegenwoordigd door M. Maeterlinck, G. Rodenbach, E. Verhaeren, E. Claes en F. Timmermans, Nederland door A. Coolen en S. Streuvels (sic!). De bibliografie is uitvoerig.
C. Tindemans
| |
Sachs, Nelly, Zeichen im Sand. Szenische Dichtungen. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt, 1962, 357 pp., D.M. 26.
Behalve een uitvoerig drama, Eli (1943), bevat de bundel dramatische poëzie van deze Joodse schrijfster (geb. 1891, in Zweeds exiel sedert 1940), een serie korte poëtische fragmenten met scenisch perspectief. Eli, oorspronkelijk een luisterspel, is een legende- of mysteriespel over het lijden van Israël, vol Chassidische mystiek en gruwelijke raadsels, met dubbelsporige thematiek. De ene handelingsplaats is bijna reëel in een Pools getto, de andere handeling zweeft in symbolische metaforen, het geheel vormt een literaire beeldconstructie, traag van tempo, zwaar van motief, donker van atmosfeer. Mag de dramatische waarde discutabel blijven, als individuele expressie van een collectieve smart staat dit werk boven alle commentaar.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Dulin, Ralph, The Unconquered Sun. - London, Heinemann, 1963, 472 pp., 25 sh.
Deze lange roman over keizer Aurelianus en zijn vrouw Severina heeft ons niet kunnen boeien. De recensent is zich hierbij bewust dat het historische thema zelf hem allesbehalve aantrekt; maar dit is niet de enige, noch de voornaamste reden waarom hij deze roman zo weinig gunstig beoordeelt. Schr. vertoont een zekere voorliefde voor drowsy, en niettegenstaande de geweldige gevechten die in dit boek beschreven worden, raakt men op den duur wat versuft. De reden hiervan is o.i. enerzijds dat de personen het meer moeten hebben van de woorden waarmede zij beschreven worden dan van eigen innerlijke dynamiek: het is niet gemakkelijk om in hen te geloven als echte mensen; anderzijds is de stijl erg gedragen en doet vaak denken aan een poging tot schoonschrijverij: men kan dan het woord dat komen gaat al aan zien komen, omdat het meestal een nog al cliché-uitdrukking zal zijn. Het geheel wekt daardoor de indruk van erg traditie-gebonden te zijn, om niet te zeggen ouderwets. Men beluistert er te weinig een echt persoonlijk geluid in.
W. Peters
| |
Leavis, F.R., Two Cultures? The Significance of C.P. Snow. - Chatto and Windus, London, 1963, 45 pp., 7 s. 6 d.
Enkele jaren geleden publiceerde de romanschrijver-scientist Snow een lezing getiteld The Two Cultures, waarin hij het gevaar constateert dat de exact-wetenschappelijke richting en die der artes in de toekomst onherstelbaar ver uit elkaar kunnen gaan lopen. Het is een interessant opstel, maar niet bepaald diepgaand. Leavis, de al te hoog aangeslagen criticus, die zich zelf echter nog hoger aanslaat, beantwoordt het opstel door een minderwaardig schelden op de auteur: the less said the better. De uitgave is de dure prijs mogelijk alleen waard om een tweede opstel, geschreven door Michael Yudkin, waarin enkele zwakke kanten van Snows visie worden besproken.
W. Peters
| |
Sharrock, Roger, Selected Poems of John Dryden. - Heinemann, London, 1963, 148 pp., 9 sh. 6 d.
Dit keurig - en goedkoop - uitgegeven boek maakt deel uit van de serie The Poetry Bookshelf. Na een interessante inleiding geeft schr. een selectie uit Drydens omvangrijk werk. Vooral de stukken uit diens langere gedichten zullen ook voor de Anglist bijzonder welkom zijn, mede dank zij een korte inleiding op deze gedichten en de aantekeningen die hierbij worden gemaakt.
W. Peters
| |
Oeuvres Complètes de Joseph Delteil. Aylesford Abdy Maidstone, Kent, Engeland, 2 guineas.
DELTEIL, Joseph, Symposion. - De in 1894 geboren Franse schrijver Delteil zal bij de hedendaagse jongeren, naar ik vermoed, geen grote bekendheid genieten De ouderen kennen hem van zijn in de twintiger jaren verschenen Jeanne d'Arc, waarvoor hij in 1926 de Prix Fémina ontving. Zijn eerste werken vertoonden enige overeenkomst met die van de toen opgang makende surréalisten. In 1930 keerde hij Parijs, waar hij in de literaire kringen een bekende persoonlijkheid was, de rug toe om zich in de omgeving van Montpellier te gaan vestigen, waar hij zich op de wijnbouw toelegde. Hij verkoos de eenzaamheid boven het gezelschap van de luidruchtige coterieën. In 1960 publiceerde hij zijn St. Francois d'Assise dat opnieuw zijn ongewoon talent bevestigde en de critici tot uitbundige artikelen inspireerde. Het jaar daarop verscheen zijn Oeuvres Complètes, dat de pennen andermaal in beweging bracht. Ditmaal echter vanwege het verbazingwekkende feit dat dit Oeuvres Complètes slechts vijf van zijn meer dan dertig boeken bleek te bevatten! Zijn andere werken verwees Denteil naar de brandstapel. Dit Oeuvres Complètes blijkt nu door de paters carmelieten van de Aylesford Abdy te zijn ontdekt en de hoofdredakteur van The Aylesford Review (adres: Aylesford Priory, near Maidstone, Kent, England), pater Brocard Sewell, heeft daar een aanleiding in gevonden om een geheel nummer van zijn tijdschrift aan Joseph Delteil aan te wijden. Het nummer is nu ook afzonderlijk in een zeer luxe uitvoering verschenen, voorzien van de handtekeningen van Joseph Delteil en... Henry Miller, die reeds jaren tot de intieme vrienden van Delteil behoort. (De prijs van dit uitzonderlijk fraaie
werk bedraagt 2 guineas). Behalve Henry Miller heeft aan dit nummer meegewerkt: Father Sewell zelf, Jacques Madaule (de Paul Claudelkenner), Eugène Louis Julien (oud-bisschop van Arras), F.J. Temple en Henry de Montherlant, terwijl ook Joseph Delteil zelf een bijdrage leverde, over Henry Miller, en Delteils echtgenote enige fragmenten uit Delteils Oeuvres Complètes vertaalde.
Henk van Gelre
| |
| |
| |
Psychologie
Trimbos, Dr. C.J.B.J., Samenleven in huwelijk en gezin. - Paul Brand N.V., Hilversum, Antwerpen, 1962, 226 pp., Fr. 145.
Dit boek van Trimbos heeft een geheel andere opzet dan zijn Gehuwd en ongehuwd. Richtte het laatste zich rechtstreeks tot de lezer en diens gehuwd of ongehuwd bestaan, thans poogt Tr. meer de achtergronden, structuren en grote lijnen in de ontwikkeling van huwelijk en gezin tot op heden op te sporen en perspectieven voor de toekomst te openen. Vier hoofdstukken (Terugblik op het westerse gezin - ons huwelijk in de maak - ons gezin in de maak - de verbondenheid in huwelijk en gezin) worden verder onderverdeeld in 32 actuele knelpunten inzake huwelijk en gezin. Het is een intelligent, knap en helder geschreven boek. Een rijke ervaring en grote belezenheid harmoniëren tot bezonnen inzichten en verantwoorde voorstellen. Meer bepaaldelijk breekt de auteur een lans voor geestelijke gezondheidszorg, en terecht. Een uitgebreide en recente literatuur besluit elk hoofdstuk.
L. Vanden Broek
| |
Lannoy, Dr. C.J., Psychologische moeilijkheden bij gehuwden. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1961, 168 pp.
De temperamentele typologie van Heymans is op zichzelf al een problematisch referentiekader, maar nog problematischer wordt het wanneer in abstracto deze temperamenten aan elkaar worden gekoppeld, het flegmatische aan het gepassioneerde, het nerveuze aan het sanguinische, enz. om van daaruit de mogelijke huwelijksmoeilijkheden te gaan belichten. De huwelijkspartners hebben realistischer raad nodig dan deze.
F. Cuvelier
| |
Erinnerungen, Traüme, Gedanken von C.G. Jung. Aufgezeichnet und herausgegeben von Aniela Jaffé. - Rascher-Verlag, Zürich, 1962, 424 pp., Zw. Fr. 29.
Deze autobiografie is ongetwijfeld één van Jungs belangrijkste werken: het is zeker het meest merkwaardige. Weliswaar staat het geheel apart en werd dan ook begrijpelijkerwijze - op Jungs uitdrukkelijke wens - niet opgenomen in de reeks ‘Gesammelte Werke’. De bedoeling was niet een wetenschappelijke uiteenzetting of een systematische verhandeling. Het is een getuigenis waarin Jung zeer oprecht en diepgaand zijn eigen levensgang beschrijft zoals hij hem overschouwt op meer dan tachtigjarige leeftijd. Alles is afgestemd op zijn innerlijke groei die uitmondt in een ondubbelzinnige geloofsbelijdenis: ‘Ik constateer dat al mijn gedachten rond God kringen zoals de planeten om de zon, en even onweerstaanbaar door Hem worden aangetrokken. Ik zou het als de ergste zonde aanvoelen wanneer ik me tegen deze kracht verzetten zou’. Het is dan ook begrijpelijk dat de uiterlijke levensomstandigheden veeleer onvermeld blijven. Hier lijkt trouwens een uitgesproken karaktertrek van Jung naar voren te komen, die hij zelf herhaaldelijk onderstreept: ‘Het lot wil nu eenmaal dat in mijn leven het uiterlijke altijd accidenteel is en dat alleen het innerlijke hecht en beslissend (sub-stanzhaft und bestimmend) is’. Dat dit boek echter voor het begrijpen van zijn werk onmisbaar is, heeft Jung zelf aangevoeld: ‘De autobiografie is mijn leven, beschouwd in het licht van wat ik heb uitgewerkt. Mijn werk is mijn leven. Mijn leven is in een zekere zin de quintessens van wat ik heb geschreven en niet het omgekeerde. Wat ik ben en wat ik schrijf, is één. Al mijn gedachten en mijn hele streven, ben ik. Daarom is de autobiografie nog slechts het puntje op de i’. Wij zouden er graag bijvoegen: het is de sluitsteen op Jungs hele oeuvre.
R. Hostie
| |
Huisman, Prof. Dr. J.A., e.a., Nette en Onnette Woorden. - Paul Brand, Antwerpen, 1962, 72 pp., ing. Fr. 75.
Een niet onaardige bundel waarin van vier verschillende standpunten uit (taalkunde, psychologie, pedagogie en theologie) rake bemerkingen worden aangebracht in verband met de betekenis van en de houding tegenover ‘onnette’ woorden. Aan allen die met opvoeding en menselijke contacten te maken hebben, bieden deze vier korte maar gedrongen bijdragen heel wat leerzaams.
R. Hostie
| |
Laere, Dr. J.E. van, Beginselen van de psychiatrie. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1962, 198 pp., gen. Fr. 92, geb. Fr. 118.
Dit werkje, waarvan de oorspronkelijke Franse uitgave één jaar geleden verscheen, biedt een vrij volledig overzicht van de symptomen (ziekteverschijnselen) en syndromen (min of meer constant sa- | |
| |
menhangend geheel van symptomen) der psychosen (geestesziekten). Alhoewel het zich richt - luidens het voorwoord - tot artsen, verplegenden en opvoedkundigen, toch is het door zijn strikt technisch woordgebruik niet gemakkelijk te begrijpen door niet psychiatrisch geschoolden. Persoonlijk vinden wij het jammer dat de auteur het dynamische aspect geenszins naar voren laat komen, m.a.w. hij houdt geenszins rekening met de actuele strekking om de betekenis der ziekteverschijnselen na te gaan in het geheel der menselijke ontwikkeling. Dit blijkt trouwens ook uit het feit dat hij aan de neurotische storingen (waar artsen, verplegenden en opvoeders veel meer mee te doen hebben dan met de psychotische) amper 7 blz. toekent. Als een woordenboekje met definities voor psychiatrische termen is dit werk zeker nuttig, maar het draagt weinig bij tot een waarachtiger begrijpen van een zieke mens. Aanbevolen aan artsen en psychiatrisch verplegenden, maar minder geschikt voor opvoeders; en zelfs voor de eersten is er een aanvulling nodig opdat zij juist kunnen situeren wat hier wordt gedefinieerd.
R. Hostie
| |
Rogers, Carl en Kinget, Marian, Psychothérapie et Relations Humaines, 2 dln. - Nauwelaerts, Leuven, 1962, 320-264 pp., ing. Fr. 480.
Deze twee boekdelen zijn een sterk uitgebreide bewerking van het boek dat drie jaar geleden in het Nederlands verscheen, onder de titel Psychotherapie en menselijke verhoudingen (Spectrum, Utrecht en Standaard-Boekhandel, Antwerpen). Zij bieden het Europees publiek een zeer degelijke inleiding op de gedachtenwereld en de praktische houdingen die ten grondslag liggen aan de Rogeriaanse niet-directieve of ‘client-centered’ therapie. Wie er echt kennis mee wil maken zal er alle voordeel aan hebben eerst het tweede deel door te nemen, omdat hij aldaar, aan de hand van suggestieve uittreksels uit gesprekken, zich aanstonds kan inleven in de benaderingswijze van Rogers. Indien men met het eerste deel begint, krijgt men de indruk dat de theorie aan de praktijk voorafgaat, wat volkomen vals is. Aan allen die zich willen bezinnen op hun persoonlijke verhoudingen met andere mensen - zij wezen psychologisch geschoold of niet - zullen deze twee boekdelen - waarvan de praktische bruikbaarheid werd verhoogd in de Franse uitgaven - waardevolle inzichten bijbrengen.
R. Hostie
| |
Godin, S.J., André, Le Dieu des Parents et le Dieu des Enfants. Trois études de psychologie religieuse. - Casterman, Tournai, 1963, 121 pp., Fr. 65.
In dit korte werkje zijn drie voordrachten gebundeld die Pater A. Godin hield voor ouderssamenkomsten over de voorstellingen die de kinderen zich vormen over God en over de priester mede onder de invloed van de houdingen en het onderwijs van hun ouders en hun opvoeders. De twee eerste voordrachten zijn telkens gevolgd door de weergave van de daarop volgende gedachtenwisselingen die niet minder boeiend zijn dan de uiteenzettingen zelf omdat er zeer raak karakteristieke situaties worden uiteengezet en belicht door de toehoorders onder de stimulerende leiding van de conferencier. Men zoeke hier niet een systematisch geheel; wie echter aandachtig leest zal uit de vlotte voordrachten heel wat praktische inzichten verwerven en ontvankelijker worden voor het rijke kindergemoed.
R. Hostie
| |
Burton, Joséphine, Le combat d'une mère, uit het Engels vertaald door S. de Trooz, met een voorwoord van Mgr. Suenens. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1962, 116 pp., 5 ill., Fr. 90.
Een ontroerend getuigenis van een moeder die vecht om een volwaardig levens-bestaan voor haar gehandicapte jongen. Ze beschrijft er in, met grote eenvoud maar in totale oprechtheid, haar aanvankelijke consternatie, die bijna wanhoop was, dan de groeiende liefde, de strijd, de ontmoediging, de volharding en de uiteindelijke overwinning op heel de lijn. Dit prachtig christelijke getuigenis verdient warme aanbeveling bij al wie met de zorg van gehandicapten belast is.
F. Cuvelier
| |
L'Amour Maternel (Convergences). - Groupe Lyonnais d'Etudes Médicales, Philosophiques et Biologiques. - Spes, Parijs, 1962, 240 pp., geïll, N. Fr. 9.30.
Convergences, de belangwekkende reeks studies van de ‘Groupe Lyonnais d'Etudes médicales’ hoeft eigenlijk niet meer voorgesteld te worden. Wie zich interesseert voor de ontelbare vragen op het knooppunt van geneeskunde, biologie, psychologie, filosofie en godsdienst, wie zich interesseert voor een echte menselijke geneeskunde, kent ze. Dit deel bundelt voordrachten over de moederliefde, de verhouding echtgenote-moeder, moeder-kind, de aard van het moederlijk in- | |
| |
stinct en de moederlijkheid, de roeping van de moeder. We trekken vooral de aandacht op de studies van Dr. Cecile Dinard, over echtelijke liefde en moederliefde, van professor M. Colin, over de ontaarde moeders en de kindermoord en op de studie van Madame Guy Dufourt over moederschap en arbeid, een studie die alleszins doet nadenken over de eigen plaats van de moeder en de vrouw in de huidige samenleving. We vermelden nog de bijdragen van prof. L. Bounoure, prof. F.A.S. Buytydijk, mej. S. Fouché, en van p. Goetz S.J. en p. Moingt S.J.
J. Vercruysse
| |
Lavareille, S.J., L. De, Psychologie au service du chrétien. Essai de psychologie vitale. - Edouard Aubanel, Avignon, 1960, 192 pp.
Negenenzestig te grabbel gegooide hoofdstukjes levenswijsheid die van verre misschien wel iets met psychologie of pedagogie te maken hebben.
F. Cuvelier
| |
Hillebrand, M.J., Psychologie des Lernens und Lehrens. Eine antropologisch-psychologische Grundlegung (Abhandlungen zur pädagogischen Psychologie, Band 2), 2. veränderte Aufl. - Gemeinschaftsverlag Hans Huber, Bern; Ernst Klett, Stuttgart, 1962, 179 pp., Zw. Fr. 17,80.
Dit boek is het resultaat van een leven lang wetenschappelijke arbeid op het gebied van de pedagogische psychologie. Het biedt een grondige psychologische analyse van het leerproces en het onderricht. De recente psychologische en pedagogische literatuur in in het boek ruim verwerkt. Ondanks dit wetenschappelijk karakter is het nog in een vrij leesbare taal geschreven en kan het aan een niet louter wetenschappelijk geïnteresseerd publiek worden aanbevolen. Het oordeel over motivatie, transfer, herhaling enz. is zeer wijs. De titels van enkele hoofdstukken en paragrafen tonen wel goed het ‘ad-rem-karakter’ van deze studie aan. ‘Das methodengestützte produktive Denken’ (p. 37), ‘Lernen als Strukturierungsprozesz’ (p. 48), ‘Die Gruppenarbeit’ (p. 55), ‘Das Problem der Mitübung (training of transfer) im Hinblick auf die formale Bildung’ (p. 85), ‘Die Antriebsstruktur des Lehrens’ (p. 105), ‘Das Prinzip des Lebensnähe’ (p. 130), ‘Aktivitätsformen: Spiel, Arbeit, Gestalten (Schaffen)’ (p. 156), ‘Die Situation der Jugend in der Technisierung des Lebens und des Alltags’ (p. 170).
G. Cornelissen
| |
Pedagogie
Versteylen, Luc, De boodschap van het leven. - Lannoo, Tielt, Den Haag, 1963, 240 pp., Fr. 80.
Het probleem van de voorlichting zat de laatste jaren onmiskenbaar in een impasse. Biologie, psychologie, moraal en theologie hadden alle aspecten van het sexuele zo uitgediept en verrijkt, dat niemand er meer in scheen te slagen deze veelheid van gezichtspunten tot een pedagogisch bevredigende voorstelling te synthetiseren. Ofwel werd één aspect ten nadele van de andere overbeklemtoond, ofwel werden ze alle samen in een vaag samenraapsel tot karikatuur vertekend. Misschien zal het werk van L. Versteylen onder dit opzicht wel een unicum blijken te zijn, niet alleen in de Nederlandse, maar ook in de buitenlandse voorlichtingsliteratuur. Hier wordt op zeldzaam geslaagde wijze, uitgaand van een concrete pastorele ervaring, een tot volkomen eenvoud gerijpte synthese geboden, die de verworvenheden van de specialisten nergens geweld aandoet, maar zelf nergens in specialisatie vervalt. De ‘mysterie-inwijding’ wordt scherp afgelijnd tegenover een schichtige taboe-troebelheid zowel als tegenover een wijdingloze probleem-voorlichting. Het gewijde verhaal is overal aanwezig als achtergrond en inspiratiebron, maar wordt nooit tot een sacraliseren van taboes omgebogen. De eenvoud van de aangewende mysterie-taal vervlakt nergens tot romantische vaagheid, maar blijft volheid van betekenis die naar een wetenschappelijk evenzeer als naar een theologisch verhelderen openstaat. En de levensechtheid van de geboden synthese vindt haar weerspiegeling in een haast speelse preciesheid van taal en een virutoze eenvoud van voorstelling, waarmee ook de moeilijkst te benaderen psychische en geestelijke ervaringen feilloos verwoord en voor de eenvoudigste lezer toegankelijk worden gemaakt. Niet alleen ouders die hun kinderen moeten ‘inwijden’ zullen in dit boekje hun gading vinden; alle gehuwden zullen er bevrijdend kunnen afstand nemen van de opvoedingscomplexen die hun sexuele beleving zo vaak blijven belemmeren, en er tevens, van
uit de echte vrijheid van de kinderen Gods, de diepste zin van hun christelijk huwelijksleven in kunnen herontdekken.
L. Monden
| |
| |
| |
La montée des jeunes dans la communauté des générations: Compte rendu in-extenso de la 48ème Session des Semaines Sociales de France. Reims (1961). - Ed. du Centurion, Parijs, 1962, 400 pp., 18,85 NF.
Onder de talrijke jeugdproblemen zijn er die alleen de jongeren aangaan, anderen hebben zowel betrekking op de volwassenen als op de jongeren, en een dere hebben zowel betrekking op de delijkheid van de volwassenen tegenover de jeugd. Deze laatste groep problemen werd bestudeerd tijdens de 48e sociale week van Frankrijk. Zo sluit ze aan bij de vorige sociale weken van Bordeaux (1957) en Versailles (1958), die handelden over Familie en School. Het thema van deze week ‘Frankrijk tegenover zijn jeugd’ werd zo breed en diepgaand behandeld dat het zonder overdrijven zou mogen uitgebreid worden tot ‘De Wereld tegenover haar jeugd’. Er werd inderdaad een beroep gedaan op pro-minente specialisten die de meest dringende problemen op demografisch, economisch, psychologisch, sociaal, moreel en geestelijk gebied behandelden op een wetenschappelijk verantwoorde, realistisch doordachte en gedurfd open manier.
F. Cannaerts
| |
Haazen, Marcel, Knelpunt: vorming. - Middenstandsinstituut voor Kultuurverspreiding en Aanvullende Beroepsopleiding, Antwerpen, 1962, 118 pp.
De democratisering van het onderwijs voor de jongeren doet tegelijkertijd steeds scherper de behoefte aan volwassenenopvoeding aanvoelen. Dit boekje bevat enkele nuttige gezichtspunten, die bij de verantwoordelijke kaders van de middenstandsorganisatie de bezinning over het vormingsprobleem kunnen activeren.
J. Kerkhofs
| |
Eckstein, Ludwig, Pädagogische Situationen im Lichte der Erziehungsberatung (Abhandlungen zur pädagogischen Psychologie, Band 4). Gemeinschaftsverlag Hans Huber, Bern; Ernst Klett, Stuttgart, 1962, 215 pp., Zw. Fr. 17,50.
Dit boek is volgens het ‘Team-prinzip’ ontstaan. Het vat de resultaten samen van onderzoekingen omtrent de ‘pedagogische situaties’ van moeilijk op te voeden kinderen en jongere mensen uit een middelmatig grote industriestad. Achtereenvolgens worden de gegevens van artsen, psychologen en beambten voor maatschappelijk werk besproken. De bevindingen worden geordend onder trefwoorden. De bedoeling van de schrijver is een soort van handboek ter beschikking te stellen van de opvoeders. Aan de hand van de beschreven type-gevallen kunnen zij een begin van oplossing vinden voor hun pedagogische problemen. Geen bibliografie, wel een uitgebreid zaakregister. Zijn diepste opzet omschrijft schr. als volgt: ‘Es gilt heute die pädagogische Problematik wieder zu vernatürlichen, zu vereinfachen und vor allem zu entkrampfen’ (p. 13). De grondige degelijkheid van het werk betekent een voordeel of een nadeel naargelang van de min of meer wetenschappelijke bedoelingen van de lezer.
G. Cornelissen
| |
Plancke, R.L., Paedagogica Historica, Internationaal Tijdschrift voor de geschiedenis van de paedagogiek. - Centrum voor de studie van de historische paedagogiek, Gent, 1962, deel II, nr. 2.
Deze aflevering bevat bijdragen over de pedagogische ideeën van Diesterweg, Kerschensteiner, Pestalozzi en Steiner. Een kroniek geeft een overzicht van de activiteiten op het gebied van de geschiedenis van opvoeding en onderwijs in de verschillende landen.
F. Bossuyt
| |
Mierke, Karl, Konzentrationsfähigkeit und Konzentrationsschwäche (Abhandlungen zur pädagogischen Psychologie, Band 1), 2. erweiterte Aufl. - Gemeinschaftsverlag Hans Huber, Bern; Ernst Klett, Stuttgart, 1962, 146 pp., 12 Abb., 8 Tabelle, Zw. Fr. 16,80.
De auteur, professor in de psychologie en de pedagogie aan de universiteit van Kiel, stelt hier een synthese voor van de oorzakelijke samenhang en structuur van de aandachtsconcentratie. Op grond van deze bevindingen geeft hij dan pedagogische en therapeutische richtlijnen aan, die het concentratievermogen kunnen bevorderen. M. houdt zich ook reeds sedert jaren bezig met het wils- en begaafdheidsonderzoek. Het overgrote deel van het boek wordt in beslag genomen door de statistische en experimentele diagnostiek, terwijl het strikt pedagogisch probleem een twintigtal bladzijden beslaat. De geest waarin het boek is geschreven, kan het best worden aangegeven met het volgend citaat, waarin deze evangelische Lutheraan de concentratie karakteriseert o.a. als: ‘....unzweifelhaft eine “geistige Leistung”, in der sich das Ich selbst zu konstituieren und zu erleben vermag
| |
| |
und die im Gipfelfall alle verfügbaren psychophysischen Kraftreserven der Persönlichkeit erschöpfen kann’ (p. 105). De literatuur beperkt zich tot Duitsschrijvende auteurs. Zelfs namen als J. Piaget, M. Debesse, G.W. Allport, F. Thorndike zoeken wij tevergeefs. Afgezien van dit tekort is deze studie een uitstekende wetenschappelijke monografie, die wellicht juist daardoor iets te zwaar zou kunnen uitvallen voor een ter zake niet gevormd lezer.
G. Cornelissen
| |
Toneel
Anders, Günther, Bert Brecht. Gespräche und Erinnerungen. - Verlag die Arche, Zürich, 1962, 56 pp., DM 3.80.
Müller, André, Kreuzzug gegen Brecht. - Aufbau-Verlag, Berlin-(Ost), 1962, 128 pp., DM 3.-.
G. Anders geeft enkele profielstudies van B. Brecht, met wie hij de Amerikaanse ballingschap deelde; in citaat en eigen discussie, schildert S. enkele details van de evolutie in Brechts theaterterminologie, terwijl achter de theorie genoeg plaats gereserveerd blijft voor de mens. A. Müller neemt Brecht enkel als voorwendsel om zijn DDR-trouw uit te bazuinen. De Brecht-afwijzing in de Duitse Bondsrepubliek na 13 augustus 1961 door vele theaterintendanten en -critici is voor S. aanleiding om eerst alle Duitse theatermensen als bevooroordeelde vechters-inde-koude-oorlog te brandmerken en daarna de pacifistische bedoelingen van W. Ulbricht te bejubelen. De persstemmen die hij aanhaalt, zijn alle juist, en objectief krijgt hij dus gemakkelijk gelijk. Maar verzwijgen doet hij de tussenkomsten van auteurs als G. Grass, W. Schnurre, H.W. Richter, M. Reich-Ranicki e.a. die destijds de kern van de zaak beroerden en niets met begrijpelijke maar onvruchtbare tijdelijke ontstemming te maken hadden. Een pamflet dat niets bijdraagt tot de Brecht-discussie maar wel inlichtingen verschaft over de verregaande kwade trouw van de auteur.
C. Tindemans
| |
Barrault, Jean-Louis, Betrachtungen über das Theater. (Sammlung Horizont). - Verlag ‘Die Arche’, Zürich, 1962, 100 pp., Zw. Fr. 3.80.
Deze selectie uit Nouvelles Réflexions sur le Théêtre bevat drie delen. ‘Wie das Theater in uns entsteht’ (pp. 9-22) is een ode aan het theater zonder engagement, dat alleen maar expressie wil zijn van de huidige mens en tegelijk een houvast tegen de omringende wereld, een verdedigingsmiddel, een medicijn tegen de levensangst. ‘Unsere Truppe’ (pp. 25-58) is een defensieve historiek van zijn eigen gezelschap, met speelplan en laudatio maar ook met borstklopjes. ‘Uber den Schauspieler’ (pp. 61-100) formuleert een histrionische codex, bespreekt enkele psychologische voorwaarden, de lichaamstraining, de tragische mime, de Commedia dell'Arte en het totale theater. Werk- en voorstellingsfoto's ronden het geheel mooi af.
C. Tindemans
| |
Wildgans, Lilly, Der gemeinsame Weg. Mein Leben mit Anton Wildgans. - Verlag ‘Das Bergland-Buch’, Salzburg-Stuttgart, 1960, 440 pp., D.M. 15.80. ID., Anton Wildgans und das Burgtheater. - Verlag ‘Das Bergland-Buch’, Salzburg-Stuttgart, 1960, 398 pp., D.M. 14.80.
De echtgenote van de Oostenrijkse dichter-dramaturg (1881-1932) brengt allereerst een erg uitvoerig relaas van kennismaking, leven en dood. In hoeverre waarheid en verzinsel hier samengaan, valt niet uit te maken, maar opvallend toch is het zoeterige mijmeren over idylische zomerverblijven en de omstandige opsomming van Wildgans' ziekteverloven. Piëteitsvol, soms ook naïef, altijd intiem en nog steeds vervuld van haar geliefde dode, blijft S. aan de mens hangen en brengt ze te weinig informatie over de literator. Zijn levenswerk heeft ze door haar nabijheid en haar inspiratie mogelijk gemaakt, over de waarde of tekorten heeft ze echter niets substantieels mee te delen. Zijn overgangspositie van impressionist via naturalisme naar expressionist is haar in het hoe en het waarom ontgaan. Is het eerste boek al rijkelijk opgesierd met brieffragmenten en gedichten, het tweede bestaat nagenoeg uitsluitend uit soortgelijke documenten. Tot tweemaal toe was Wildgans directeur van het Weense Burgtheater (1921-1922 en 1930-1932), en is zijn activiteit nogal kleurloos uitgevallen, dan worden hier de randproblemen uitgestald waardoor zijn ongunstig rapport begrijpelijk wordt. Om de theaterhistorische waarde is dit (defensieve) overzicht dan ook welkom.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Vandromme, Pol, Aymé. (La Bibliothèque Idéale). - Gallimard, Paris, 1960, 316 pp., N. Fr. 9.50.
Volgens het nu al vertrouwde procédé van deze reeks, behandelt S. de mens Marcel Aymé (die zichzelf ironisch-nederig introduceert, pp. 21-45) in zijn verschillende aspecten: als fantast, als provinciaal, als stedeling, als veelschrijver en als auteur die wat te vertellen heeft. Alle publikaties worden (meestal door Aymé zelf) gesynthetiseerd en met fragmenten geïllustreerd (pp. 169-255). Een trosje auteurs en critici brengen een korte karakterisering en het frisse boekje wordt besloten met een berg documenten (biblio-, fono- en iconografie).
C. Tindemans
| |
Zauberei auf dem Sender, und andere Hörspiele. - Verlag Waldemar Kramer, Frankfurt, 1962, 237 pp., DM 8.-.
In de inleiding tot deze 7 luisterspelen waagt Ulrich Lauterbach zich aan een definitie van het genre, polemiseert daarbij met collega's en schetst de radiofonische en stilistische evolutie. Hans Flesch (geb. 1896) is het in Zauberei auf dem Sender (het historisch eerst uitgezonden Duitse luisterspel, 24 okt. 1924) alleen om virtuositeit in akoestische effecten te doen. Bij Günther Weisenborn (1902) wordt het woord in Die Reiherjäger reeds als autonoom middel, zelfs in korische modulatie gebruikt. H. Böll (1917), met het nog zwakke Die Brücke von Berzcaka (1952) brengt al twee totaal verschillende personen in een eenheidsruimte, akoestisch en mentaal samen. Dieter Meichsner (1928) combineert in Besuch aus der Zone (1956) de thematische actualiteit met ruimtespreiding en stemschakering. Bij Dagmar Nick (1926) primeert in Die Flucht (1958) eveneens het actuele thema terwijl ze experimenteert door geluidsdode dingen als stemmen in te schakelen. Wolfgang Graetz (1926) houdt bewust variërende bewustzijnsvlakken los van mekaar in Fantasie um Mitternacht (1961) en waagt zich het verst in de monologue intérieure. Hermann Naber (1933) werkt in Heute hat Ariadne andere Namen (1961) met verkorte perspectieven in situatie en dialoog. Historische ontwikkeling, eenheid in verscheidenheid en omgekeerd, technisch meesterschap en woordeconomie, alle voldoende redenen om het optimisme van de inleider over de zonnige toekomst van het luisterspel wettigen.
C. Tindemans
| |
Wetenschap
Kopp, Dr. Josef Vital, Teilhard de Chardin. (Denkers over God en wereld). - Lannoo, Tielt, 1961, 96 pp., 20 × 13, ing. Fr. 54.
Korte maar zeer geslaagde inleiding op de gedachte van Teilhard de Chardin. ‘Nu en dan was het nodig Teilhard's soms ietwat zwevende en diffuse uitdrukkingswijze scherper te profileren’ zegt de schrijver. Hij heeft het gedaan zonder daarom af te wijken van Teilhard's bedoelingen. Het boekje is ook voorzien van een korte bibliografie en enkele uitspraken van Teilhard. Het werd uit het Duits vertaald door Johan van Os.
M. De Tollenaere
| |
Magliore, George en Cuypers, Hubert, Pierre Teilhard de Chardin. - De Vroente, Kasterlee, 1962, 190 pp., ing. Fr. 95.
Teilhard de Chardin staat thans volop in de belangstelling. Door deze vertaling en bewerking biedt pater Koenraad de Witte O.P. een goede inleiding tot de opvattingen van deze fel besproken figuur. Het eerste gedeelte bevat een levensbeschrijving van de hand van een medewerker van Pierre Teilhard de Chardin in China. In het tweede gedeelte wordt een synthese gemaakt van Teilhards opvattingen omtrent de evolutieleer. De klemtoon ligt vooral op de ontwikkeling der grondgedachte van de aanwezigheid van het psychisme door heel de evolutie heen. Door het feit dat men hier te doen heeft met een samenvatting zijn sommige delicate stellingen niet genoeg genuanceerd. Tegenover deze indrukwekkende visie over het verband tussen wetenschap en godsdienst is kritische voorzichtigheid noodzakelijk: niet alles kan als even vaststaand worden aangenomen. Dat geeft de schrijver, H. Cuypers, trouwens zelf toe.
R. D'hondt
| |
Pyke, Magnus, The Boundaries of Science. - Penguin Books, Pelican Series A 593, 1963, 208 pp., 4 s 6 d.
Dit boekje laat zien hoe de grenzen van de verschillende natuurwetenschappen vervagen en hoe een eenwording der wetenschappen plaats vindt. De schr. is zelf specialist in de biochemie, een typische grenswetenschap, en als zodanig is hij vanzelfsprekend zeer getroffen door het
| |
| |
naar elkaar toegroeien van de verschillende takken der natuurwetenschap. Hij laat zien hoe fysica, chemie en biologie op bepaalde gebieden in elkaar overgaan; hij toont ook kontaktpunten met bijv. sociologie, en uiteraard met de wijsbegeerte. Zijn betoog wordt voortdurend geïllustreerd met vele en frisse voorbeelden, en opgediend met een verkwikkende Engelse humor. In het laatste hoofdstuk neemt hij de titel van zijn boek in een andere betekenis, en beschrijft hoe het geheel van de min of meer één-geworden natuurwetenschap staat voor grenzen die gesteld worden door de onzekerheidsrelatie van Heisenberg waar het gaat om het oneindig kleine en door de astronomische aantallen mogelijkheden bij de complexe chemische bestanddelen van levende wezens. Een enkele kleine onnauwkeurigheid wat betreft de antideeltjes van de hyperonen (p. 57) doet geenszins afbreuk aan het betoog als geheel.
P. v. Breemen
| |
Toulmin, Stephen, The Philosophy of Science. - Hutchinson University Library, London, 19605, 176 pp., 12s 6 d.
Schr. analyseert een aantal vooronderstellingen die de fysicus, - vaak onbewust -, gebruikt in zijn métier. In de eerste helft van het boek doet hij dit aan de hand van enkele zeer eenvoudige en alledaagse problemen uit de licht-theorie. In de tweede helft put hij uit veel ruimere gebieden van de natuurkunde. Het is duidelijk, dat schr. de fysica kent, niet alleen de theorie, maar ook de experimentele beoefening van het vak. Dit behoedt hem voor gezochte en weinig reële probleemstellingen. De filosofische inhoud van het werk is moeilijk onder één hoofd samen te vatten. Men vindt o.a. een goede kritiek op Mach vanuit de hedendaagse thematiseringsgedachte, een behartigenswaardig woord over het onderscheid tussen fysische en mathematische exactheid, beschouwingen over natuurwetten en beginselen, over waarheid en toepasbaarheid. Het is eerder een verzameling losse hoofdstukjes dan een afgeronde theorie. Het standpunt dat schr. inneemt, lijkt mij over het algemeen evenwichtig. Hij laat zich niet gemakkelijk bij een bepaalde school indelen; daarvoor is het werk ook niet afgerond genoeg. Het boek is niet zonder humor geschreven, maar in het begin leest het wat moeizaam vanwege een zekere breedsprakerigheid; gaandeweg wordt dit beter.
P. v. Breemen
| |
Gnedenko, B.W., Lehrbuch der Wahrscheinlichkeitsrechnung. - Akademie-Verlag, Berlin, 1962, 393 pag., DM. 29,50.
Dit leerboek valt uiteen in twee afdelingen. De eerste en grootste (ongeveer 250 blz.) geeft de mathematische waarschijnlijkheidsleer, exact-wiskundig opgebouwd vanaf de fundamenten. Wel blijft het steeds op elementair niveau; de maattheorie bijv. wordt niet gegeven; de Stieltjes-integraal wordt in nauwelijks vier pagina's geïntroduceerd, en komt zo wel wat uit de lucht vallen. De voorbeelden en toepassingen zijn grotendeels aan de fysica ontleend, maar dat neemt niet weg, dat het boek een zuiver wiskundig werk blijft. In de tweede afdeling (ongeveer 150 blz.) wordt op drie onderwerpen nader ingegaan, nl. de sommatie-theorie van toevallige grootheden, stochastische processen en de mathematische statistiek. Ook dti deel heeft het boven beschreven karakter. Als appendix is een interessant hoofdstuk toegevoegd over de geschiedenis van de waarschijnlijkheidsrekening, waarin terecht aan Russische geleerden een grote plaats wordt ingeruimd. Tenslotte volgen dan nog de in dit soort boeken gebruikelijke tabellen.
P. v. Breemen
| |
Varia
Marcel, Gabriel, Fragments philosophiques 1909-1914. - Nauwelaerts, Leuven, 1962, 118 pp., F. 65.
Deze verzameling van teksten uit onuitgegeven manuscripten der jeugdperiode van Gabriel Marcel handelt over het absolute kennen, de participatie, de onsterfelijkheid en de grondslag der waarde oordelen. De wijsgeer verklaart zelf dat vele van deze opvattingen, waarnaar hij later vrij dikwijls verwijst, alhoewel onvolledig toch reeds ‘existentiels avant la lettre’ zijn. Voor wie belang stelt in de ontwikkeling van deze eminente denker wordt hier zeer nuttig studiemateriaal aangeboden.
R. D'hondt
| |
Jazz erzählt. Hrsg. Shapiro-Hentoff. - Deutscher Taschenbuch Verlag, München, 1962, 270 pp., D.M. 3.60.
Dit is de vertaling van Hear me talking to Ya, een der beste werken over jazz. Honderdvijftig beroepslui vertellen hun ervaringen.
A. Grammens-Sandoz
| |
| |
| |
Dubarle, D., o.p., La Civilisation et l'Atome, signes du Temps). - Ed. du Cerf, Plon, Parijs, 1962, 254 pp.
Synthese van een serie vroeger verschenen artikelen in Signes du Temps, bevat dit werk een evenwichtig overzicht van de problemen die de kernenergie aan de geleerden, de politici en de theologen stellen op moreel vlak. Zoals in vele Amerikaanse en Duitse studies over het atoomtijdperk wordt ook hier gevraagd om een ‘supplément d'âme’ tegenover de groeiende stoffelijke macht van de mensheid.
J. Kerkhofs
| |
Preminger, Marion Mill, The Sands of Tamanrasset. - Peter Davies, London, 1963, 277 pp., 30 sh.
De inhoud van dit boek, waarvan de oorspronkelijke Amerikaanse uitgave dateert van twee jaren terug, wordt nader omschreven als The Story of Charles de Foucauld, en het moet gezegd dat schrijfster het verhaal goed vertelt. Er is echter verschil tussen story en history, en een enkele maal komt bij lezing het verlangen op dat het geheel net iets minder story ware. Dit gebeurt dan voornamelijk wanneer schr. terugvalt op haar fantasie en details inlast in haar verhaal, die waar kunnen zijn maar evengoed onwaar. Dit hindert, omdat bij zulke gelegenheden de schr. zich opdringt, terwijl de lezer zich geboeid weet door de held van dit wonderlijk verhaal.
W. Peters
| |
Thorne, A., A Street lamp and the Stars. The autobiography of father Borelli. - Peter Davies, London, 1963, 206 pp., 21 sh.
Borelli is hier zelf aan het woord en vertelt op meeslepende wijze van zijn dubbel bestaan als priester, en als boefje met de boefjes. Hij gaat hierbij ook dieper in op de gehele mentaliteit van deze wel heel sterk verwaarloosde jeugd in Napels, zodat het boek geen oppervlakkige verzameling is geworden van min of meer schokkende ervaringen, avonturen, sterke verhalen, e.d. Het ietwat teleurstellende van deze autobiografie is dat het centrale punt waarop de boef zich aan zijn medeboeven als priester zal openbaren (nog) niet besproken wordt.
W. Peters
| |
Adalstan, Karola, De Heilige Brigitta van Zweden. - Foreholte, Voorhout, Desclée de Brouwer, Brugge, 1960, 214 pp., geb. F. 125.
Wij kenden reeds de biografie van Marie Koenen; maar dit werk, uit het Duits vertaald, geeft ons veel meer. Het tekent ons de buitengewone vrouw uit de 14e eeuw, duidelijk verwant met Catharina van Siena en met Jeanne d'Arc: de huismoeder en weduwe, ordestichteres, zieneres die grote delen van de Europese christenheid intent beïnvloedde. De schrijfster brengt hier heel veel bijeen: het leven, de groei tot heiligheid, een uitgebreide bloemlezing uit de Openbaringen, verdere bijzonderheden over de orde. Maar het belangrijkste is de uitgebreide bloemlezing: de krachtige persoonlijkheid van Brigitta en Gods uitzonderlijke genaden werken nog door.
Em. Janssen
| |
Hadar, A. en Kaufman, A., The Princess Elnasari. - Heinemann, London, 1963, 216 pp., 25 sh.
De prinses was helemaal geen prinses, maar een jodin die zich tijdens de oorlog voor Oosterse prinses uitgaf, en het klaarspeelde om onder de neus van een Duits officier en in diens eigen huis een aantal joden te laten onderduiken. De vindingrijkheid en de heldenmoed zijn bewonderenswaardig; het is jammer dat alles weinig geïnspireerd en weinig inspirerend wordt verteld; het is allemaal wat vlak, en dit is fataal bij een soort boeken waarvan we er reeds zovele hebben gelezen.
W. Peters
| |
Boereboom, Dr. M., Beschouwingen over Muziekkritiek en Muziekanalyse. - Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, 1961, 65 pp., Fr. 95.
Een Nederlandse publikatie over zulk een gespecialiseerd onderwerp als muziekesthetica verdient te worden toegejuicht. De leek zal er ongetwijfeld iets uit kunnen leren, maar men zou bezwaarlijk mogen stellen, dat de muziekesthetica zelf door dit werkje wordt verrijkt.
A. Grammens-Sandoz
| |
Wertheim Aymes, Clément, A, Die Bildersprache des Hieronymus Bosch. - Van Goor en Zonen, Den Haag, 1961, 118 pp., geïll., f 39,75.
Het werk van Jeroen Bosch blijft de cultuur- en kunsthistoricus boeien. De fantasieën die hij verbeeldt en de wijze, waarop hij ze voordraagt, duiden op een zeer merkwaardige geest en gecompliceerde persoonlijkheid, die bovendien ook beschikt over een buitengewoon vakmanschap als kunstenaar. De pogingen om Jeroen Bosch te verklaren, men
| |
| |
kan zelfs zeggen ontcijferen, zijn vooral de laatste kwart eeuw talrijk geweest. Wij wijzen hier o.a. op de werken van Ludwig von Baldass, Jan Mosmans, Manfred Lurker, Dirk Bax en het vroegere werk van Wertheim Aymès. Met vaak grote scherpzinnigheid hebben deze onderzoekers getracht, de bedoelingen van Jeroen Bosch te achterhalen, en ofschoon de commentaren soms niet volledig verantwoord waren, moest men toch respect hebben voor de belangrijke resultaten, die werden verworven. In dit nieuwe boek tracht Wertheim Aymès twee bijzonder interessante werken van Bosch te lezen en te verstaan, n.l. ‘De verloren zoon’ en ‘De bekoring van St. Antonius’. Hij gaat van de mening uit, dat Jeroen Bosch contacten had met de Rozenkruizers en minstens hun geheimtaal verstond. Hierop voortbouwend komt de schrijver tot interessante conclusies. Ook wanneer wellicht sommige conclusies te ver gaan, zijn de uitgangspunten steeds belangrijk genoeg om er rekening mee te houden. De schrijver bezit een grote kennis van het onderwerp, zodat men geestelijk zeer verrijkt wordt door dit belangrijke stuk kunst- en cultuurgeschiedenis. De uitgever heeft voor een prachtige, rijk geïllustreerde uitgave gezorgd, zodat men het commentaar van Wertheim Aymès door de vele goede illustraties nauwkeurig kan volgen.
C. de Groot
| |
Handbuch der Kirchengeschichte, hrsg. v. Hubert Jedin, Band I: Von der Urgemeinde zur frühchristlichen Grosskirche, von Karl Baus. Einleitung in die Kirchengeschichte von Hubert Jedin. - Herder, Freiburg, 1962, XXII-498 pp., geb. (intekenprijs) D.M. 55.-.
De laatste uitvoerige Kerkgeschiedenis in het Duits dateert uit 1911-1917, terwijl die van Kirsch, waarvan in 1930-1949 vijf delen verschenen, niet volledig is. De Histoire de l'Eglise, waarvan Fliche en Martin de grondleggers waren, zal 26 delen tellen, maar is nog verre van volledig en is trouwens zeer ongelijk in waarde. Daarom zijn wij zo verheugd dat nu binnen drie, vier jaar een uitvoerige Kerkgeschiedenis in het Duits verschijnt. Aanvankelijk was zij geraamd op 5 dikke delen van elk 700 bladzijden, maar de stof van het eerste deel is tenslotte tot twee dunnere boeken uitgegroeid. Medewerkers zijn veertien bekende kerkhistorici, op Kan. Aubert van Leuven na, allen Duitsers, onder leiding van Jedin, voor het ogenblik wel de grootste kerkhistoricus. De eerste band over de primitieve Kerk tot 324 werd geschreven door Prof. Baus van Bonn. Het is een eersterangs studie, die rekening houdt met de laatste bibliografie en de recente kwesties, en die grondig, kritisch en vooruitstrevend de stof behandelt. Opvallend is hoe de auteur telkens naar de oude bronnen teruggrijpt, en daaraan recente studiën toetst om ze te beamen of te bekritiseren. Hij houdt zich verre van alle apologie en laat de feiten voor zichzelf spreken met een soevereine eerbied voor de integrale waarheid. Ofschoon kritisch ingesteld, brengt de auteur ons toch een vlot leesbare tekst, met af en toe een meer synthetisch overzicht van een kwestie of een periode. Persoonlijk hadden wij een nog indringender studie van de keizercultus en van de rechtsgrond der kerkvervolgingen gewenst. Maar vooral betreuren wij dat de auteur (of de uitgever?) trouw is gebleven aan een oude Duitse traditie: geen kaarten of platen, maar een, trouwens typografisch zeerv erzorgde, tekst en niets dan tekst, met uitvoerige bibliografieën. Wat hadden de bladzijden over de joodse diaspora (p. 80-84) en die over de verspreiding van het christendom omstreeks 300 (p. 411-432) er niet bij gewonnen
indien een kaart al deze gegevens visueel had uitgebeeld? Het is natuurlijk erg gemakkelijk nieuwe studiën aan de bibliografie toe te voegen, die veel Duitse, Franse en Engelse, en zelfs Italiaanse, Spaanse en Nederlandse werken omvat; toch missen wij er node: Kard. de Jong: Handboek der Kerkgeschiedenis, 4 delen, Utrecht-Antwerpen, 1947-1949, waarvan nu een bewerking verschijnt; R.R. Post, Handboek der Kerkgeschiedenis, Nijmegen-Utrecht, 1962-1963 (reeds 2 van de 4 delen verschenen). Maar dit zijn slechts enkele randbemerkingen bij een meesterwerk, dat eens te meer de gevestigde faam van Herder versterkt en dat wij alle historici en allen die zich voor kerkgeschiedenis interesseren, zeer aanbevelen.
M. Dierickx
| |
Hartley, A., A State of England. - Hutchinson, London, 1963, 255 pp., 25 sh.
Er was een tijd, die nog niet lang achter ons ligt, dat buitenlanders zich geroepen voelden om over Engeland en zijn bewoners te schrijven: men denke aan het The English-are-they-human? type boek. Het heeft er veel van weg dat het nu de En- | |
| |
gelsen zelf zijn die in weinig bemoedigende woorden over hun land en volk schrijven. We denken aan het recente algemeen gewaardeerde Anatomy of Britain door A. Sampson, destijds ook in dit tijdschrift besproken. Nu ligt er vóór ons een diagnose van Engeland; diagnose impliceert ziekte, kwaal of kwalen. En de diagnose is alarmerend. In zekere zin zal voor de buitenlander de diagnose weinig verrassend zijn: hij ziet heel scherp en zegt ronduit dat Engeland heeft opgehouden een eersterangs mogendheid te zijn. En wanneer hij Engeland behoorlijk kent en daar veel en vaak heeft vertoefd, zal hij onmiddellijk onderschrijven hetgeen Hartley constateert in verband met de nadelen van een Welfare State. Waar hij mogelijk met de auteur van mening zal verschillen is dat het grootste mankement toch niet een verwaarlozing is van cultuur, hetgeen S. praktisch identificeert met kunst, maar een verkommering van alle religieus en daarmede gepaard gaande, moreel besef. Het is een zeer lezenswaardig en ook zeer leerzaam boek.
W. Peters
| |
Tulder, Dr. J.J.M., Sociale stijging en daling in Nederland. III: De beroepsmobiliteit in Nederland van 1919 tot 1954. Een Sociaal-Statistische Studie. - H.E. Stenfert Kroese N.V., Leiden, 1962, 296 pp., f 20.-.
De verschijnselen samenhangend met de overgang van een statisch naar een meer dynamisch maatschappijbeeld in onze Westerse samenleving heeft de belangstelling der sociologen vnl. sedert de Eerste Wereldoorlog, in sterke mate gaande gehouden. Het is in dit verband ook weinig verwonderlijk dat de sociologie als eigenstandige, methodisch gerichte wetenschap pas na de doorbreking van de traditionele maatschappijlagen een eigen plaats begint in te nemen in het domein der sociale wetenschappen. Filosofie en natuurwetenschap zijn niet langer meer de geëigende instrumenten om deze vernieuwde sociale werkelijkheid in methodische begrijpelijkheid te verwoorden. Een indicatie voor deze verschuiving in het wetenschapskamp komt o.a. tot uiting in de gedegen dissertatie van Dr. van Tulder, verschenen in de door Prof. F. van Heek opzette Studie-Serie Sociale stijging en daling in Nederland. Zich baserend op een in 1954 gehouden landelijk onderzoek naar de beroepsmobiliteit in Nederland, heeft schrijver getracht een beeld te geven van de sociale stijging en daling in Nederland tussen 1919 en 1954. Het materiaal van bovengenoemd onderzoek heeft in de studie van Dr. van Tulder een praktische en klare toepassing gevonden. Achtereenvolgens worden behandeld de groepsmobiliteit, de persoonsmobiliteit en de intergeneratiemobiliteit gespreid over zes verschillende sociale lagen. Mobiliteitskansen binnen genoemde sociologische categorieën worden voorts vergeleken met schoolopleiding, kerkelijke gezindte, gezinsgrootte, geboortenummer en huwelijksrelaties van de ondervraagde personen. Om zijn methodische opbouw en verstandige selectie van het informatie-materiaal zij dit werk geprezen. Al met al een waardig specimen in de Reeks Onderzoekingen naar de sociale stijging en daling in Nederland.
J. van Lierde
| |
Vreeze, S.J., Dr. J. de, In Sanguine Agni, het Kostbaar Bloed in Liturgie en H. Schrift. - Uitgave van het Geert Groote Genootschap, no. 728, 1962, 80 pp.
Z.H. de Paus heeft in 1960 driemaal uiting gegeven aan zijn verlangen dat de godsvrucht tot het Kostbaar Bloed van Christus meer beoefend zal worden door geestelijken en leken. Kennis en diepe devotie, vertolkt door de welversneden pen van Pater de Vreeze, zullen hierin machtig helpen. Vermoedelijk zal menigeen bemerken, dat een sluimerende devotie bij hem echt bewust wordt. Allen, die de H. Mis lezen of volgen, brevier of getijden bidden zullen de schrijver dankbaar zijn.
C. Minderop
| |
Mocorry, S.J., Vincent, Gelukkiger dan koningen. Bijfiguren uit het Evangelie. Kathedraal-reeks no. 4. - N.V. Gooi en Sticht, Hilversum, 1962, 183 pp., f 4.75
Amerikanen verstaan de kunst tegelijk diep spiritueel, praktisch, humoristisch en levendig te zijn. Voor leken, religieuzen en priesters een leerzame en aantrekkelijke geestelijke lezing, die inspireert voor eventuele conferenties en preken. Dr. Cl. Beukers S.J. heeft met gepaste vrijheid een vlotte Nederlandse vertaling verzorgd.
C. Minderop
| |
| |
| |
Pockets
Kemp, Bernard, De Vlaamse Letteren tussen gisteren en morgen (1930-1960).
Vlaamse Pockets nr. 76. - Heideland, Hasselt, 1963, Fr. 25.
Aansluitend bij Vermeylens werk maakt B.K. ons wegwijs in de kronkelige en verrassende ontwieling van de Zuidnederlandse literatuur van 1930 tot 1960. Een zeer degelijk en genuanceerd overzicht. Opvallend is de onbevangen eerlijkheid en ruimdenkendheid waarmede hij personen en stromingen beoordeelt.
L. Vanden Broek
| |
Vermeylen, August, Van Gezelle tot Heden. Vlaamse Pockets nr. 75. - Heideland, Hasselt, 1963, Fr. 25.
Deze nieuwe druk van Van Gezelle tot Heden (d.i. tot 1937) leert ons weer ontdekken en waarderen de wellicht onovertroffen bladzijden die Vermeylen wijdde aan Gezelle, Van de Woestijne, Van Langendonck e.a. en dit, zeer opmerkelijk, in een stilistisch rijke taal.
L. Vanden Broek
| |
Happold, F.C., Mysticims. A Study and an Anthology. - Penguin, 1963, 364 pp., 6 sh.
Deze pocket uitgave is een voortreffelijk boek. Hiermede is niet gezegd dat het een standaardwerk is, of iets dergelijks. Dit verwacht men niet van goedkope paperbacks. Maar als inleiding tot een moeilijk onderwerp, bestemd voor een wijder lezerspubliek, is het uitstekend. De inleiding van ongeveer 120 pagina's is helder, overzichtelijk en houdt zich buiten moeilijke discussies van geleerden en experts. De bloemlezing zelf bevat voornamelijk uittreksels van christelijke mystici; de uitgekozen stukken zijn van redelijke lengte zodat de onrust van korte mystieke uitspraken en slagzinnen vermeden wordt.
W. Peters
| |
Prisma boeken. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen.
LOOF, B.H., Engels onderweg. - Een boek ter opfrissing van uw taalkennis, als gids voor de dagelijkse omgang, boordevol praktische woorden en zinswendingen, met toeristische tips.
FREMLIN, Celia, De bezeten bruidegom. - Een spannende detective-roman die zich in een huiveringwekkende climax ontlaadt.
LINDEMEIJER, A., Prisma belastinggids nr. 2. - Een gedegen informatiebron die niet tevergeefs geraadpleegd zal worden.
HOWELLS, William, De godsdienst der primitieve volken. - Een interessant boek dat ons meer eerbied zal doen hebben voor het religieus besef, voor de instelling op het bovennatuurlijke van de primitieve mens.
| |
Daane, Laurens A., Prisma Puzzels 8.
WODEHOUSE, P.G., Nieuwe bezems. - Dit boek stamt uit de tijd van voor de eerste wereldoorlog. Een typisch produkt van die tijd.
BRYANT, Peter, Het fatale commando. - Een zeer spannende geschiedenis en tevens een waarschuwing voor de wereld en zijn leidende figuren voor de huiveringwekkende gevolgen van een druk op de knop.
GANT, James, De jacht op de V 2. - Een oorlogsreportage, tevens een goed geschreven spionageavontuur.
VIEN, J. Le en J. LORD, De tweede wereldoorlog. 2 delen. - Een boek dat als samenvattende documentatie voor iedereen onmisbaar is. Een waardevolle bron voor de kennis van een belangrijke periode uit de jongste geschiedenis.
R.S.
| |
Aula Pockets. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen.
BOHM, D., Causaliteit en waarschijnlijkheid in de moderne fysica. - Een smaakvolle en suggestieve uiteenzetting van de meest bevoegde man op dit gebied. Het is een studie die ook van uitzonderlijk groot belang is voor niet-vakmensen.
STAFFORD CLARK, D., Hedendaagse psychiatrie. - Een zeer informatief boek dat in ons land door het gemis aan lectuur in die richting, ongetwijfeld met belangstelling zal worden begroet.
SCHMIDT, Dr. F.H., Inleiding tot de meteorologie. - Een uitermate belangrijk werk over het meteorologisch onderzoek met belangrijke hoofdstukken over de beinvloeding van de mens door het weer en de beïnvloeding van het weer door de mens.
MAZZARINO, S., Het einde van de antieke wereld. - De auteur heeft geprobeerd de geschiedenis te schetsen van de begrippen ‘Decadentie’ en ‘Ondergang van Rome’ zoals deze vanaf de 2de eeuw voor Christus tot in onze dagen bij intuïtie werden aangevoeld.
R.S.
|
|