| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
VEERTIEN maanden is er in de jaren 1961 en '62 onderhandeld, voordat de ministers van buitenlandse zaken van de veertien-landen conferentie te Génève op 23 juli 1962 een akkoord bereikten over Laos. Het tot stand komen van deze overeenkomst werd bemoeilijkt door het totale gebrek aan eensgezindheid tussen de drie groeperingen in Laos zelf, te weten een rechtse, gesteund door het Westen, een linkse, de Pathet Lao, gesteund door communistisch China, en een neutralistische groep, en door de tegenstellingen tussen de belanghebbende mogendheden. Ook het feit, dat tijdens de samenkomst tussen Kennedy en Chroestsjef in juni 1961 te Wenen Laos praktisch het enige punt was, waarover beide heren het eens waren, n.l. dat het een neutraal en onafhankelijk land zou moeten zijn, bespoedigde het tot stand komen van een overeenkomst nauwelijks. In Laos is het niet Moskou maar Peking, dat aan de touwtjes trekt.
Noch van de neutraliteit noch van de wapenstilstand tussen de drie Laotiaanse groepen is intussen veel terecht gekomen. Konden kleine schermutselingen in 1962 nog als ‘vergissingen’ worden gekwalificeerd, begin 1963 werd de toestand ernstiger. Van belang is, dat het deze keer niet ging tussen de rechtsen en de Pathet Lao, maar tussen de laatste en de neutralistische troepen van Kong Lee; de neutralistische groep, die onder leiding staat van premier Soevanna Phoema zag in de laatste maanden een deel van haar aanhang overlopen naar de Pathet Lao, die nu probeert alle neutralisten naar zich toe te lokken en zo de rechtsen in een minderheidspositie te plaatsen. In de maand april ontstonden er in de Vlakte der Kruiken gevechten tussen beide partijen, waarbij de neutralisten in de minderheid bleken te zijn. De Laotiaanse regering deed een vergeefs beroep op de strijdende partijen de gevechten te staken en verzocht tevens de internationale contrôle-commissie de klacht te onderzoeken, dat communistisch Noord-Vietnam de neutraliteit had geschonden door militaire steun te verlenen aan de Pathet Lao. Er dreigde een ernstige crisis; de reis van de Amerikaanse onder-minister Harriman naar Moskou had echter betrekkelijk weinig zin. Het is wel heel aardig, dat hij terug kwam met het bericht, dat Chroestsjef de neutraliteit en de rust wil gehandhaafd zien, maar het gaat er niet om, wat hij in dezen wil, maar om wat hij kan. Is hij in staat om Peking van verder optreden te weerhouden? Er is Mao veel aan gelegen zijn invloedssfeer verder uit te breiden en als hij er in slaagt via Noord-Vietnam Laos te controleren heeft hij vat op Zuid-Vietnam en Thailand en ligt de weg naar Zuid-Oost-Azië voor hem open. Deze geweldige Chinese machtsvermeerdering is zeker niet prettig voor Moskou, maar de verhouding Moskou - Peking is niet van dien aard, dat Peking bereid is de bevelen van Chroestsjef op te volgen. Integendeel
zijn de tegenstellingen gedurende het laatste jaar scherper geworden en het is mogelijk, dat Chroestsjef zich terwille van zijn eigen positie - al was het maar om niet opnieuw door de Chinezen voor een tweede Chamberlain te worden uitgemaakt - gedwongen ziet Peking meer de vrije hand te laten dan hemzelf lief is. Er is
| |
| |
voor hem misschien een mogelijkheid om althans voorlopig enige invloed te behouden; China heeft dringend industriële en agrarische hulp van de Sovjet-Unie nodig; mogelijk wil Mao wat water in zijn wijn doen in ruil voor herstel van de Russische economische steun, maar dan betekent dit toch slechts uitstel, daar hij, als China eenmaal op eigen benen kan staan, toch zijn expansie-politiek weer zal opvatten. Op dit ogenblik echter is zijn ‘Grote sprong vooruit’ vrijwel op alle punten mislukt en de ontevredenheid onder zijn onderdanen is zo groot, dat de Formosaanse troepen hun activiteit tegen het vasteland van China hebben verhoogd in de hoop op een opstand tegen het regime in Peking. Al met al blijft de toestand uitermate kritiek, ook al is er in Laos nu weer een soort wapenstilstand gesloten, daar voor Mao een groot succes in de buitenlandse politiek ook een afleiding van de aandacht voor zijn binnenlandse moeilijkheden kan zijn. Hoe dan ook de positie van het Westen in Laos is nu reeds danig verzwakt.
Het bezoek van Fidel Castro aan Moskou rond 1 mei is tekenend. Na de Cubaanse crisis vorig jaar leek het er op, dat communistisch China de kans zou krijgen zijn invloed op Cuba te vestigen, maar uiteindelijk heeft Castro toch maar besloten om de zijde van Moskou te houden; hij kan daar in elk geval meer financiële hulp krijgen dan in Peking en de economische moeilijkheden, waarmee hij te kampen heeft zijn wel zo groot, dat hij zich de weelde niet kan veroorloven om kwaad te blijven wegens het terughalen van de Russische raketten. Hoe belangrijk deze raketten voor Rusland ook waren, het is nu voor Chroestsjef voornamer door de aanwezigheid van Castro bij de 1 mei parade te manifesteren, dat er een vriendschappelijke verhouding tussen Rusland en Cuba is blijven bestaan. Dit is niet alleen nodig om Peking te laten zien, dat Fidel zich niet door Rusland in de steek gelaten voelt, maar ook om de Verenigde Staten te laten weten, dat Moskou wil blijven proberen om via Cuba zijn invloed in Midden- en Zuid-Amerika uit te breiden. Voor de Verenigde Staten zijn de raketten op Cuba eigenlijk minder belangrijk; ideologisch is Castro veel gevaarlijker dan hij militair ooit zou kunnen zijn. De vraag is nu of Kennedy in staat is de toestand in de gebieden rond Cuba zo te stabiliseren, dat de aantrekkingskracht van het communisme vermindert; tot nu toe is daar weinig van terecht gekomen; de groots opgezette Alliantie voor de Vooruitgang heeft nog niet veel succes gehad.
Beter nieuws vormde voor Washington de overwinning van de liberalen onder Lester Pearson bij de Canadese verkiezingen op 8 april. De conservatieve regering Diefenbaker had zich als minderheidsregering slechts kunnen handhaven tengevolge van de onderlinge onenigheid tussen de oppositie-partijen. Toen Diefenbaker echter de kwestie of Canada atoomkoppen van de Verenigde Staten zou betrekken voor de raketten op Canadees grondgebied op de lange baan wilde schuiven, bleek hierover reeds meningsverschil te bestaan binnen de conservatieve partij en trad de minister van defensie af; spoedig daarna bezorgden de gezamenlijke oppositiepartijen Diefenbaker in het parlement een nederlaag, waarop de premier het parlement ontbond. Zijn berekening bleek fout; bij de verkiezingen leed zijn partij de nederlaag; de liberalen boekten grote winst maar behaalden niet de absolute meerderheid. Pearson zal de defensie-kwestie met de Verenigde Staten nu wel uit de wereld helpen, maar hij staat daarnaast voor de zware opgave om de economische positie van Canada - grote werkloosheid en dringende behoefte aan uitbreiding van de buitenlandse handel
| |
| |
- te verbeteren; zijn hoop om door een sterke meerderheidsregering het land meer stabiliteit te verschaffen is niet vervuld; hij moet speculeren op het feit, dat het parlement zijn regering zal dulden, omdat het volk verkiezingsmoe is na in '62 en '63 een vertegenwoordigend lichaam te hebben gekozen.
Op 6 april werden de besprekingen tussen Egypte, Syrië en Irak over de vorming van een federatie heropend; in principe kwam men overeen een nieuwe VAR te stichten, bestaande uit de drie genoemde landen. Het is een beslissing op termijn geworden; er zal eerst een grondwet worden opgesteld, die over hoogstens vijf maanden aan een volksstemming moet worden onderworpen; vervolgens moeten binnen 20 maanden een Huis van Afgevaardigden en een Senaat worden gekozen; het eerste kan beschouwd worden als symbool van de eenheid, de laatste staat in het teken van de federatie. Als nu alles goed gaat zal de VAR over twee jaar in werking zijn getreden. De tegenstellingen binnen deze combinatie zijn echter nog altijd aanwezig; in Syrië is er weer onenigheid tussen de socialistische Baath-partij, die de nadruk legt op het federatieve element, en de verschillende groepen Unionisten, die voorstanders zijn van een sterke centraal bestuurde eenheid; dit leidde dezer dagen tot het uittreden uit de regering van enkele unionistische figuren.
Het republikeinse bewind in Yemen heeft aangekondigd te zullen toetreden tot de VAR, maar het zal toch moeten wachten totdat er een nationale assemblêe is gevormd, die - volgens het akkoord van 16 april - met een meerderheid van drie vierden moet beslissen over toelating van nieuwe leden.
De Algerijn Ben Bella vindt de vorming van de VAR prachtig, maar wil er zich voorlopig niet bij aansluiten; hij wil liever via de Maghreb naar een grotere Arabische eenheid. Vermoedelijk voelt hij zich samen met Marokko en Tunesië sterker tegen al te grote aspiraties van Nasser, waarmee hij overigens wel graag vriendschappelijke betrekkingen wil onderhouden getuige het herhaalde bezoek van een Algerijnse delegatie aan Egypte en de tegenvisite van Nasser aan Algerije in mei. Ook Frankrijk heeft er blijkbaar belang bij om Ben Bella niet tegen zich in het harnas te jagen en hem mogelijk aan de zijde van Nasser te drijven; in onderlinge besprekingen tussen de Franse en Algerijnse regeringen n.a.v. de Franse ondergrondse kernproef op 18 maart jl. in de Sahara is in elk geval besloten, dat de Franse troepen vroeger dan in het verdrag van Evian was bepaald uit verschillende gebieden van Algerije zullen worden teruggetrokken; bovendien heeft Parijs te kennen gegeven nu het terrein voor bovengrondse kernproeven minder nodig te hebben, daar het een nieuw gebied aan het inrichten is in de Stille Zuidzee; ondergrondse proeven zullen nog wel nodig zijn maar zullen tijdig aan de Algerijnse regering worden meegedeeld.
De invloed van de nieuwe VAR op Jordanië is merkbaar geworden. Er is in het land van koning Hoessein een sterke stroming voor aansluiting bij de nieuwe creatie van Nasser en deze laatste wil Jordanië graag opnemen maar dan moet Hoessein verdwijnen. Reeds op 27 maart trad de Jordaanse regering i.v.m. de Arabische ontwikkelingen af, maar het toen gevormde kabinet onder leiding van Rifai werd reeds 20 april door het parlement weggestemd, omdat het afwijzend stond t.o.v. de VAR; de koning ontbond daarop het parlement en vormde een nieuwe regering met aan het hoofd zijn oom Hoessein Ibn-Nasser om de verkiezingen voor te bereiden; koning Hoessein heeft tevens verklaard, dat Jordanië de Arabische eenheid wenst te bevorderen en bereid is samen te werken met Egypte, Syrië en Irak, maar dat hij niet wenst af te treden. Men
| |
| |
verwacht niet, dat Nasser een poging zal doen om Hoessein met geweld te verdrijven en een republikeins Jordanië te stichten, dat zich dan bij de VAR kan aansluiten. Ingrijpen van Nasser zou n.l. ten gevolge hebben, dat Israël zich bedreigd zou voelen en zou kunnen interveniëren, hetgeen de hervatting van de Palestijnse oorlog zou betekenen; de Amerikaanse oliebelangen in deze gebieden zouden dan in gevaar komen en de Verenigde Staten hebben Nasser duidelijk gemaakt, dat - hoe blij zij ook zijn, dat de Arabische ontwikkeling anti-communistisch is - zij niet kunnen dulden, dat hun economische belangen gevaar lopen. Bovendien hebben zij laten weten, dat ook een aanval op Israël ernstige consequenties zou hebben. Zou overigens een Arabische eenheid noodzakelijkerwijze een gevaar voor Israël moeten betekenen? Zij zou evengoed een stabiliserende factor kunnen zijn, daar de behoefte om elkaar te overtreffen in dreigementen tegen Israël weg zou vallen en er meer kans zou zijn om door samenwerking de economische en sociale toestanden onder de Arabieren te verbeteren.
In West-Duitsland is eindelijk een einde gekomen aan de strijd over de opvolging van Adenauer. Reeds in 1961 had ‘der Alte’ aangekondigd in oktober '63 te zullen aftreden, maar lange tijd twijfelde men er aan, dat dit ook inderdaad zou gebeuren; deze twijfel werd gevoed door het feit, dat Adenauer weinig zin bleek te hebben om te praten over zijn opvolging; wel liet hij telkens blijken Erhard niet te wensen, daar hij diens politieke kwaliteiten niet hoog aansloeg. De onzekerheid over het wanneer en wie leidde bij de verkiezingen voor de landdagen in Neder-Saksen en Rijnland-Paltz tot een aanmerkelijk stemmen-verlies voor de CDU. Op 23 april heeft de parlementaire fractie van de CDU/CSU de knoop doorgehakt en met grote meerderheid Ludwig Erhard, de man van het Wirtschaftswunder, als candidaat aangewezen. Deze kan nu met eenvoudige meerderheid door het parlement worden gekozen als de vrije democraten hem steunen, hetgeen te verwachten is, daar zij zich reeds in 1961 voor hem hebben uitgesproken. Een - zij het gematigde - wijziging in de buitenlandse politiek van West-Duitsland wordt onder Erhard verwacht; het is bekend, dat hij het niet geheel eens was met het door Adenauer gesloten Frans-Duitse verdrag; ook voelt hij meer voor nauwere betrekkingen met Engeland en voor aansluiting van dit land bij de EEG; dat hij tevens streeft naar uitbreiding van de handel met Sovjet-Rusland wekt bezorgdheid in Washington. Maar grote moeilijkheden in de verhouding tussen de Verenigde Staten en West-Duitsland worden niet verwacht.
J. Oomes
| |
België
De verkiezingen voor de Ondernemingsraden en voor de Comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen zijn sedert verscheidene weken aan de gang, en zullen nog geruime tijd voortduren. Over de algemene uitslagen kan men zich nu nog niet uitspreken. Intussen is het opvallend, dat die uitslagen vooral beoordeeld worden volgens politiek-syndicale normen, volgens een criterium dus dat in se zijn oorsprong vindt buiten het bedrijf. Aangezien de uitslagen slechts fragmentair bekend gemaakt worden, naarmate ze binnenlopen en door het Ministerie aanvaard worden, is het moei- | |
| |
lijk algemeen geldende vergelijkingen op te stellen met vroegere uitslagen. De buitenstaander krijgt telkens weer de indruk, dat zowel het A.B.V.V. als het A.C.V. zich beroemen op vooruitgang. Globaal genomen, zegt men, versterkt het A.C.V. zijn posities, zowel bij de arbeiders (waar de 40% duidelijk zou overschreden worden) als bij de bedienden, waar het A.C.V. ook in de vroegere verkiezingen steeds meer dan de helft bereikt had.
De aanwending van syndicale en tenslotte partijpolitieke normen bij het beoordelen van deze uitslagen is het gevolg van het feit, dat volgens de wet alleen de vakbonden het recht hebben om lijsten voor de verkiezingen voor te dragen. De hele wetgeving terzake is er in hoge mate op gericht geweest, de positie van de vakbonden binnen de ondernemingen te versterken, en te vermijden dat er in het bedrijfsleven representatieve personen of groepen zouden ontstaan buiten de invloeds- en de organisatiesfeer van de gevestigde vakbonden. Een maandkroniek als deze is niet de geschikte plaats om dit verschijnsel te beoordelen. De vraag is trouwens, of een andere regeling wel mogelijk was en welke de representatieve waarde zou zijn van Ondernemingsraden en gemandateerden zonder organische banden met de gevestigde syndicale grootmachten.
Ook het conflict tussen de geneesheren en het departement van sociale voorzorg aangaande een voorlopig wetsontwerp inzake de ziekteverzekering kan in dit bestek niet uiteengezet worden. Het geschil sleept al enkele jaren aan en heeft al vele fasen doorgemaakt alvorens nu weer een van de meest netelige regeringsaangelegenheden te worden. Zoals ook reeds in andere omstandigheden is gebleken, geven beroepsorganisaties van universitair gediplomeerden niet steeds een indruk van politieke rijpheid. Er worden van diverse zijde heel boze moties gesteld en brieven gepubliceerd, die zelfs door hun terminologie bewijzen dat veel geneesheren zich sedert lang niet meer voldoende met het openbare leven inlaten om thans doeltreffend op te treden bij overheidsinstanties en bij politieke organismen waarmee ze in andere omstandigheden geen contact onderhouden.
Een definitieve oplossing zal waarschijnlijk ook thans niet bereikt worden, misschien wel een geleidelijke verbetering van een der sectoren die tot de belangrijkste dient gerekend te worden van de moderne welvaartstaat. De ziekte- en invaliditeitsverzekering zal nog vele jaren een van de gevoeligste plekken van de binnenlandse politiek blijven.
Het Paasverlof heeft de parlementaire werkzaamheden een tijdlang onderbroken. De partijen trachten de adempauze te gebruiken om de orde in de gelederen enigszins te herstellen. In de Socialistische Partij wil de leiding de Luikse ‘rebellen’ terugroepen tot de orde. Het betreft hier twaalf volksvertegenwoordigers die zich onthouden hebben bij de stemming van de wetsontwerpen inzake de handhaving van de openbare orde, ontwerpen waarvan gezegd wordt dat ze invloed zullen hebben op de uitoefening van het stakingsrecht, al wordt dit door de meeste bevoegde beoordelaars ten stelligste betwist. Veel meer dan een objectief geschil over de zaak zelf is dit conflict in de socialistische rangen de zoveelste uiting van spanningen waarvan de oorsprong veel dieper te zoeken is. Het gaat ten slotte over het doel en de werkingswijze van partij en vakbond en over hun onderlinge banden. Het gaat over de Vlaams-Waalse verhoudingen en over de organische wijzigingen die in het licht daarvan
| |
| |
aan de Belgische Staat dienen aangebracht. Het gaat over alle elementen die destijds door André Renard voor het eerst drastisch tot uiting gebracht zijn en die ook thans nog een diepe kloof tussen het Vlaamse en het Waalse socialisme veroorzaken. Men kan zich bezwaarlijk voorstellen dat dit alles zijn beslag kan krijgen door de thans aan de gang zijnde procedure tegen de Luikse ‘rebellen’. Waarschijnlijk zullen in het A.B.V.V. vroeg of laat ook de mensen aan de leiding zelf dienen vervangen te worden, omdat ze al te zeer belast zijn door de conflicten uit het verleden.
Over de Vlaams-Waalse verhoudingen zelf is er niet zo veel nieuws bijgekomen in de loop van de voorbije maand, tenzij dat er meer dan ooit aan getwijfeld wordt of de drie wetten, waarmee de C.V.P. en minister Gilson de taaltoestanden wilden verbeteren, ooit door het parlement zullen afgewerkt worden. Het zou bij de eerste wet (vastlegging van de taalwet) blijven, de overige twee zouden niet meer te verwerken zijn door een regering en een parlement waarvan men begint aan te nemen dat ze in het najaar van 1964 zullen vernieuwd worden.
Misschien zullen de wetgevende en provinciale verkiezingen gehouden worden vóór de gemeenteverkiezingen, wat de taak der partijen zou vergemakkelijken bij de keuze van hun opstelling in de centrale en in de plaatselijke politiek. Men mag dan ook geredelijk aannemen dat de partijbesturen zich beraden over de algemene lijnen van hun toekomstig beleid, meer bepaald wat de regeringsvorming betreft na de verkiezingen. Het is geen ongewoon verschijnsel dat de nieuwe regering al in de maak is voordat de oude de geest gegeven heeft. Dat dhr. Lefèvre zulks zou gedaan hebben met de socialisten op een ogenblik dat de regering Eyskens nog in functie was en in een zware strijd gewikkeld met de socialisten, is een van de argumenten die nogal eens tegen de premier ingeroepen werden. Terecht of ten onrechte: dat is hier de kwestie niet. Er moet een zeker continuïteit in het politieke leven bestaan en dit vergt enige anticipatie: het is ten slotte normaal dat reeds aan de volgende regering gedacht wordt vóór de huidige formatie formeel uiteenvalt.
Wordt het in het volgende parlement andermaal een katholiek-socialistische formule, of komen de liberalen er bij? Zoals de zaken thans staan - verscherpte Vlaams-Waalse verhoudingen; politiek-sociale crisis in de B.S.P. en in het A.B.V.V., ruimtelijk samengevat in enkele actieve Waalse gebieden; noodzakelijkheid van 'n grondwetshervorming die tot nog toe niemand werkelijk aandurft - kan men zich moeilijk voorstellen dat de C.V.P. de socialisten in de oppositie wil drijven. Dan zou deze oppositie over zo'n geduchte aanvalskracht beschikken, dat op elk ogenblik gevaarlijke kortsluitingen kunnen ontstaan.
Anderzijds ziet men niet in hoe b.v. inzake Vlaams-Waalse verhoudingen iets fundamenteel kan worden veranderd (b.v. door een grondwetsherziening) zonder dat de C.V.P. aan de regering deelneemt - de partij die het politieke raderwerk in Vlaanderen in veel ruimere mate beïnvloedt dan om het even welke andere partij, terwijl het A.C.V. er zo representatief is, dat ook op sociaal gebied moeilijk duurzaam werk kan worden aangepakt zonder samenwerking tussen de twee grootste machtsformaties.
Het resultaat van deze vele tegenstellingen en onzekerheden is vooralsnog een immobilisme, waarvan men moeilijk kan aannemen dat het in de eerstvolgende maanden nog overwonnen kan worden. Zo duren nog steeds toestanden
| |
| |
voort die voor het unitaire stelsel een veel zwaardere hypotheek zijn dan welke federalistische propaganda ook, nl. de onevenredige vertegenwoordiging van de Vlaamse kiezers in het parlement, en het onaangepast blijven van de parlementaire vertegenwoordiging aan de werkelijke bevolking van het land. En dit in een Staat die bij zijn ontstaan in 1830 zo uitvoerig argumenteerde tegen de ‘Hollandse rekenkunde’ - een geschil dat ten slotte toch ook maar handelde over niet geregelde problemen in de aard van die waaraan thans reeds sedert jaren door regeringen gedokterd wordt zonder enig resultaat. Wie de unitaire formule wil bewaren, zal ze logisch moeten toepassen. Grondwettelijk bestaan er dan geen Vlamingen noch Walen, zodat geen enkele steekhoudende reden kan ingeroepen worden om het aantal parlementaire mandaten anders te berekenen naarmate het gaat over het noordelijke of het zuidelijke gedeelte van het land - om de geliefkoosde terminologie te gebruiken van hen die in dit land alleen maar een verschil in breedtegraad kunnen ontdekken.
Zowel in de commissie in de schoot waarvan de twee grote partijen een oplossing van de taalvraagstukken zoeken als in die welke de grondwetsherziening moet voorbereiden, is men vastgelopen. Er zal ergens nieuwe stootkracht moeten ontwikkeld worden om over dit dood punt heen te geraken. Ook aan dat vraagstuk zullen de partijleidingen na de zomer wel een oplossing trachten te geven.
Tot de ‘petite histoire’ rekenen we de moeilijkheden waarmee de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang worstelt in het Brusselse, waar onder leiding van ‘verruimde’ liberalen een houding aangenomen werd die voor de Vlaamse liberalen wel erg grievend moet zijn, en die afbreuk doet aan het algemeen aanzien van de P.V.V. Na haar omvorming en verruiming blijkt de P.V.V. zich wel te bewegen op een terrein dat geestelijk anders is dan dat van de anti-klerikale voorganger, terwijl op sociaal gebied aan de veel talrijker en meer gevarieerde middenklasse nieuwe doelstellingen of nieuwe actievormen voorgehouden worden. Dit is o.i. de betekenis van het pas te Oostende gehouden P.V.V.-congres, waar de oprichting van een liberale middenstandsorganisatie aangekondigd werd. Om echter ook nieuwe krachtbronnen in Vlaanderen aan te boren zou de P.V.V. andere gedragingen moeten te zien geven. Men kan er alleen uit concluderen dat de leiding van de P.V.V. de Vlaamse factor onbelangrijk acht en volgens traditionele normen blijft beoordelen.
H. de Bruyne
|
|