| |
| |
| |
Bibliothecaris en wetenschap
A. Houben S.J.
DE relatie tussen bibliothecaris en wetenschap lijkt vanzelfsprekend. De hele entourage van de bibliothecaire arbeid is nu eenmaal wetenschappelijk en de bibliothecaris heeft zijn leven lang met wetenschapsmensen te maken. Zo eenvoudig zijn de zaken echter niet. Deze bezinning op de bibliothecaire geesteshouding heeft een meer diepgaande verhouding op het oog. De innigheid daarvan willen we nader onderzoeken.
Een verklaring van de beide termen brengt al heel wat problemen aan het licht. Wat een bibliothecaris eigenlijk is, weet praktisch niemand. Dit is zonder meer de grote tragiek van dit beroep. Vrijwel iedereen aanvaardt wel, dat een bibliothecaris veel van boeken houdt en er op uit is om vrienden en vreemden onbaatzuchtig en belangeloos te laten delen in zijn enthousiasme en kundige ervaring in de omgang met boeken. Maar ‘over het algemeen zijn het typische mensen’, heeft onlangs een schrander journalist opgemerkt. ‘Een flinke dosis neurasthenie doet hem zeker geen kwaad. Het verkort weliswaar zijn levensduur, maar het maakt hem tot een goed verzamelaar. Daarnaast een lichte, doch goed onderhouden neurose met een kleine tic, dat geeft hem zijn eigen cachet. De meeste bibliothecarissen zijn introvert. Let wel introvert met secundaire extraversie en expansiezucht. Dat geeft ze een soort labiel evenwicht, waardoor ze bij de tijd blijven. Want dat moeten ze zijn: bij de tijd. Meestal zijn ze dat ook wel. Ze hebben een nerveus temperament. Zo iets als oude renpaarden; ze hebben nog wel het hooggespannene, maar ze rennen niet meer’.
Zijn functie is nog veel problematischer dan zijn persoon. Voor het grote publiek schijnt de bibliothecaris een parasiet van het boek: hij is geen auteur, geen uitgever noch gebruiker van de boeken, die hij verzamelt in zijn magazijnen. Een weinig nuttig personage, dat zich in de stilte van stoffige zalen bezighoudt met geheimzinnige werkzaamheden. In de ogen van velen beperkt zich zijn taak tot het lezen van de inhoudsopgave van nieuwe boeken en de administratie voeren over de oude.
In feite geeft hij vaak het beste van zichzelf om de bronnen van weten toegankelijk te maken en te ontsluiten voor anderen. Een groot gedeelte van zijn tijd gaat voorbij met moeilijke en zeer fragmentarische onderzoekingen. De hoed, die sommige auteurs in hun voorwoord afnemen voor bibliothecarissen, die hen hielpen, belet niet om met een zekere melancholie te zien naar de resultaten van hun werk, die naar alle windstreken verspreid worden. Het is tenslotte paradoxaal, dat men een bibliothecaris prijst om de publikaties, die eigenlijk vreemd zijn aan zijn dagelijks werk en dat vele geleerden die toch beter moesten weten en zelfs hun chefs zijn eigenlijk werk, dat veelal bestaat in collectieve, anonieme prestaties, voor weinig belangrijk houden.
Zijn sociale waardering en cultureel prestige laten echt veel te wensen over. En dit is niet alleen maar een gevolg van de algemene onderwaardering van geestelijke arbeid, ofschoon het zonder meer bedroevend is, dat de wetenschappelijke bibliothecaris aan onze grote bibliotheken zuiver naar de gewerkte uren wordt gewaardeerd, precies zoals een metselaar of een loodgieter. Schuld hieraan is zeker ook een inwendige malaise in het bibliothecariaat zelf, de lange tijd
| |
| |
volgehouden isolatie van de wetenschappelijke bibliotheken en verder de geringe activiteit van de bibliothecarissen zelf. Ze hebben te weinig gepubliceerd over de sociale betekenis van hun werk en daardoor bij de ministeries veel te weinig aandacht gevestigd op de wetenschappelijke bibliotheken als integrerende bestanddelen van de culturele gezondheid. Tenslotte is ook het ontbreken van een energieke en capabele representatie van het bibliotheekwezen debet aan de verslechtering van de sociale status van de bibliothecaris.
Deze chronische onderwaardering had tot gevolg, dat de bibliotheken onvoldoende effectief en weinig slagvaardig naar buiten konden optreden. De salariëring was lange tijd onvoldoende en de promotiekansen te gering. Met een appél op idealisme is geen enkel beroep op de duur in leven te houden. Er moet ook een materiële aantrekkingskracht aanwezig zijn.
De tweede term is ook zeer dubbelzinnig. Het universele wetenschappelijk ideaal van de klassieke periode in de biblotheekgeschiedenis, door Georg Leyh 30 mei 1949 te Stockholm nog uitgesproken in een beroemd geworden voordracht: ‘Die Bildung des Bibliothekars’, is zeker problematisch geworden in onze tijd. Het streven naar alzijdige intellectuele vorming met polyhistorische en encyclopedische inslag heeft veel van zijn charme en zin ingeboet.
Of hier onder wetenschap de oorspronkelijke vakstudie van de bibliothecaris moet worden verstaan, waag ik ook te betwijfelen. Ik voel het meest om onder wetenschap te verstaan de specifieke wetenschap van de bibliothecaris: de boeken bibliotheekwetenschappen, maar dan in ruime zin. Deze laatste zijn nog in staat om met de bibliothecaris in een tamelijk innige verhouding verbonden te blijven. ‘In ruime zin’, hiermee bedoel ik dan de praktische wetenschapsbeoefening, die de bibliothecaris maakt tot een manager sui generis. De wetenschappelijke houding, die nodig is voor het aanschafbeleid en de bibliothecaris in staat stelt om de lacunes en behoeften van zijn bibliotheek grondig te leren kennen. Het is de werkelijk geestelijke inspiratie van zijn beroep, die voortdurend geactiveerd moet worden door de selectie der boeken, het werk aan de catalogi en de planning van de bibliotheek. Deze vorm van wetenschap is voor de moderne bibliothecaris de meest wezenlijke. Hiermee staat of valt het wetenschappelijk bibliothecariaat. Zij maakt hem op de allereerste plaats tot een goed representant van zijn beroep. Wat er aan theoretische wetenschapsbeoefening bijkomt, is winst, maar surplus, niet noodzakelijk. En dat kan bibliotheekwetenschap zijn in engere zin, de oorspronkelijke vakstudie, maar ook andere terreinen van wetenschap.
Een genuanceerde behandeling van dit thema is niet gemakkelijk. Bibliothecaire arbeid voltrekt zich doorgaans in anonieme afzondering en stille plichtsbetrachting, ver van het daglicht der publiciteit.
Methodisch is het moeilijk, omdat statistische detailonderzoekingen ontbreken. Tenslotte is er gevaar voor abstractie. ‘De’ bibliothecaris bestaat niet, evenmin als ‘de’ bibliotheek. Er bestaan alleen een overvloed van omstandigheden en verschillende concrete gegevens over individuele bibliotheken.
Na deze inleidende beschouwingen kan de stelling van dit artikel als volgt worden geformuleerd: vele bibliothecarissen worstelen vandaag met het probleem van een harmonisch samengaan van beroepsplichten en wetenschappelijke aspiraties. Deze problematiek is niet nieuw. Ze is zo oud als de bibliotheken zelf. In alle nuances vinden we haar gepersonifieerd in de diverse bibliotheca- | |
| |
rissen. Lessing verklaarde al, dat hij geen stalknecht wilde zijn, die het hooi in andermans hooivork moest steken.
Een welbekende figuur in de vorige eeuw, met name in Duitsland, was de professor die tevens belast was met het bibliothecariaat van de universiteit. Er zijn uitstekende bibliothecarissen onder hen geweest. Maar het probleem begint pas, wanneer in de zeventiger jaren in Duitsland, Nederland en andere landen de beroepsbibliothecaris een feit gaat worden. Deze onafhankelijkheid is terecht beschouwd als een overwinning, maar het is een overwinning, waarvoor nog dagelijks gevochten moet worden.
Inwendig en uitwendig zijn de bibliotheken enorm veranderd. Gedurende de laatste vijftig jaar zijn ze sterk gegroeid in kwantiteit en kwaliteit. Vooral na de tweede wereldoorlog beleven we een periode van grote activiteit en expansie. Men vraagt zeer veel literatuur en het aantal lezers en leners is ontzettend gestegen. Catalogisatie is een techniek geworden, die het geheel dreigt te verstikken. De trefwoordencatalogus kwam tot stand met zijn eigen regels en wetten. Uit het huwelijk tussen uitleen en catalogisatie ontstond de centrale catalogus, een gevolg van de snelheid waarmee de onderzoeker inlichtingen wenst te ontvangen en literatuur. Telex deed zijn intrede in de biblotheek, de televisie en velerlei reproductie-methoden, die vóór de tweede wereldoorlog volslagen onbekend waren. De kwaliteit van de aanvragen is geheel veranderd, hetgeen de noodzaak van scrupuleuze selectie in de aanschaf met zich meebracht. De veel grotere omvang van de moderne bibliotheken brengt kwesties van organisatie en beleid aan de orde, die vroeger niet bestonden. De documentatie is ook de laatste decennia de grote bibliotheken binnengekomen. Allerlei machines proberen deze ontwikkeling de baas te blijven en over tien jaar zullen de bibliotheken, die een generatie geleden nog terugdeinsden voor typemachine en telefoon, misschien veranderd zijn in volkomen gemechaniseerde en automatische bedrijven.
Met de ontwikkeling van de bibliotheken ging de organisatie van de bibliothecarissen parallel. Er bestaan dan ook al verschillende organisaties voor de verschillende soorten bibliotheken, zowel nationale als internationale verenigingen.
De bibliothecaris van nu is niet meer die van vroeger. Toch heeft voor de outsider en niet alleen maar voor hem het beroep van bibliothecaris zijn traditionele reputatie van wetenschapsbeoefening behouden. Degenen die thans het bibliothecariaat kiezen uit wetenschappelijke idealen, worden evenwel vaak teleurgesteld. De technische en administratieve werkzaamheden zijn zó omvangrijk geworden, dat weinig tijd overblijft voor de rest, ook niet in de avonduren.
Deze situatie moeten we niet al te tragisch opvatten. Een groot aantal bibliothecarissen voelt zich na de universitaire studies zeer gelukkig in de bibliotheek zonder wetenschappelijke aspiraties. Het zijn goede representanten van hun beroep. Ze schrijven praktisch niets. Lang niet iedereen voelt zich geroepen om te gaan publiceren. Bovendien komen velen onder hen die wel zouden willen, er toch niet toe om andere redenen, afgezien van hun beroepsplichten. Het percentage van degenen die het wel lukt, is niet groot. Deze moeten over veel fysische en psychische reserves en energie beschikken om zover te komen.
Deze problematiek is ook niet alleen een duits probleem, ofschoon het in Duitsland wel de scherpste vormen heeft aangenomen, omdat daar de langste bibliothecaire traditie bestaat en de grote bibliothecarissen zulke waardevolle
| |
| |
bijdragen hebben geleverd tot de wetenschap. In alle landen liggen soortgelijke moeilijkheden voor het wetenschappelijk bibliothecariaat.
Joachim Wieder, de secretaris van de IFLA en bibliothecaris van de Bayerische staatsbibliotheek te München, sprak enkele jaren geleden in een studie over de beroepszorgen van de wetenschappelijke bibliothecaris zonder meer van een crisis. Bij zijn beschrijving van het beeld van de huidige levens- en arbeidsvoorwaarden van de bibliothecaris aan de grote universele bibliotheken na de tweede wereldoorlog vestigde hij de aandacht op een reeks crisisverschijnselen. De bibliothecaris is overbelast met werk. De strak doorgevoerde achturige werkdag voor alle functionarissen, vanaf de directeur tot en met de poetsvrouw, is een groot bezwaar tegen het gezond functioneren van het wetenschappelijk bibliothecariaat. In iemand, die regelmatig om het even hoeveel werk er is, na zo en zoveel uren naar zijn hoed grijpt in de vaste overtuiging, dat hij weer zijn plicht heeft gedaan, kan de ware liefde en interesse voor de bibliotheek niet gedijen.
De bibliothecaris ontkomt niet langer meer aan de gejaagdheid, het onverbiddelijke werkritme en de krachtsverspilling van het moderne beroepsleven. De niet meer te stuiten overvloed aan administratieve opgaven en de dagelijkse routine-arbeid laten hem nauwelijks nog tot bezinning komen en kwellen hem met een constant gebrek aan tijd. En dit geldt niet alleen maar voor de directeur en de personeelschefs. Alle functionarissen hebben haast. De kostbaarste energie wordt zo verbruikt. De kleinere zaken met hun tijdrovende ballast verdringen steeds meer de werkelijk belangrijke objecten. Perfectionistische tendensen maken de bibliothecaris tot slaaf van zijn eigen werk.
De bibliothecaris raakt bedolven onder de mechanische bureau-arbeid. De bibliothecaris van vroeger was organisatorisch en administratief wellicht minder geroutineerd, maar hij was in ieder geval veel geleerder en bekwamer. Vele bibliothecarissen raken ook verward in kleine detailzaken. De noodzaak van methodische aanpak en rationalisatie wordt steeds urgenter. De geestelijke verdieping blijft achterwege en de bibliothecarissen van grote bibliotheken gaan steeds meer gelijken op de managers van grote bedrijven.
Op bijna alle trappen van de bibliothecaire hiërarchie valt de verlammende werking van de bureaucratie te bespeuren. Zoals de steeds groeiende vloed van gedrukt papier bedreigt ook zij steeds meer de geest uit te schakelen en iedere individuele creatieve prestatie te verstikken. Deze ontwikkeling heeft een vérgaande functionalisering van het gehele bibliotheekwezen ten gevolge gehad. Ze heeft ook de menselijke verhoudingen grondig verwaarloosd en de persoonlijkheid van de bibliothecaris langzaamaan op de achtergrond geschoven. Het apparaat is op de eerste plaats gekomen; de menselijke componenten komen eerst veel later. De administratie is koning, de routine hoofdzaak. Wetenschap en creativiteit raken in het slop. De moderne bibliothecaris wordt vooral een boekregistrator, een beheerstechnicus en organisator, de extroverte directeur van een groot warenhuis voor boeken en tijdschriften. De wetenschapsmens in hem komt onvoldoende aan zijn trekken. Tijd voor publiceren blijft er nauwelijks nog over. Daar komt nog bij een bijna chronisch gebrek aan geschoold personeel. Het gevaar is groot, dat de bibliothecaris steeds verder verwijderd raakt van de inhoud van zijn boeken en geleidelijk aan een geestelijk arme en ondervoede administrator wordt. Echt verontrustend is het, dat er alsmaar meer bibliothecarissen komen, die nauwelijks nog toekomen aan serieuze lectuur. Een
| |
| |
bibliothecaris die niet meer leest, is verloren! De creatieve arbeid wordt in de moderne wereld alsmaar geringer, de steriele trekken van ons werk steeds duidelijker en bureaucratie blijkt onuitputtelijk in het vinden van steeds nieuwe uitbreidingen en complicaties van ons werk.
Milkau en Leyh hebben reeds vroeg deze ernstige gevaren onderkend. De bibliotheken, die eens een stille verblijfplaats waren voor de Muzen, zijn thans een grote gelijkenis gaan vertonen met grote warenhuizen. Het enige verschil is nog altijd het silentium op onze leeszalen. Milkau hekelde het overdreven jagen naar het hoogste aantal nieuwe aanwinsten per jaar en het hoogste uitleencijfer: le rage du nombre, die al decennia lang onze wetenschappelijke bibliotheken beheerst en veel vruchtbare arbeid doodt of op de achtergrond dringt. Leyh ging nog verder met zijn kritiek op deze getallen- en verzamelwaan en waarschuwde tegen de mechanisering van het geestelijk leven als het grootste van alle gevaren. Altijd hebben vorming en geestelijke houding van de bibliothecaris hiertegen een heilzaam tegenwicht gevormd.
Wie spreekt over de zorgen en problematiek van het bibliothecariaat, moet zich bewust zijn het verwijt te horen te krijgen, dat hij eigenlijk niets nieuws beweert en slechts oude klachten herhaalt: gebrek aan geld, gebrek aan ruimte, gebrek aan personeel en gebrek aan begrip bij de overheid. Het blijft evenwel te onderzoeken, in hoeverre de crisis thans niet slechts zuiver kwantitatief in hevigheid is toegenomen of reeds zover is gevorderd, dat het wezen van het beroep wordt aangetast en misvormd.
Te veel mechanisch werk en spanningen binnen het beroep zijn er natuurlijk altijd geweest. Thans zijn er echter een hele reeks verscherpende momenten bijgekomen, die ons het recht geven van een zekere malaise te spreken.
Verschijnselen van ernstige vermoeidheid en uitputting zijn niet langer onbekend in kringen van bibliothecarissen. De tijd voor ontspanning tussen eind en begin van de werkuren is vaak onvoldoende. Waar de vrije tijd wel nog voldoende is voor herstel van krachten, blijft toch niet veel gelegenheid over voor persoonlijke en culturele interesse. Wordt toch de tijd ervoor aangewend, dan treedt licht overspanning op en de gevolgen zijn ziekten, kleine prestaties, futloosheid en vervroegd pensioen.
Nergens is de geestelijke fysionomie van het bibliothecariaat zo veranderd als in de sterk verminderde mogelijkheid om wetenschappelijk werk te verrichten. Het bewustzijn van de kracht en de produktiviteit van het eigen studeervertrek tegenover de altijd onrustige en belegerde kantoorruimte binnen de bibliotheek is thans helaas aan het verdwijnen. Alleen al naast de lopende arbeid van iedere dag receptief ook nog de ontwikkeling te volgen van het speciale terrein van de bibliotheek, eist een ongewone inzet en energie. Waar blijft dan de mogelijkheid om binnen heel bescheiden grenzen wetenschappelijk werk te verrichten of zich te oriënteren op het gebied van het strikt bibliothecaire terrein?
Het is bedenkelijk, dat de mogelijkheid tot wetenschappelijk werk op de eigenlijke specifieke vakgebieden van de bibliothecaris (boek- en bibliotheekwetenschap, paleografie, handschriften- en incunabelkunde, bibliografie etc.) ook zo beperkt is. Het aantal bibliothecarissen dat hier publiceert, wordt steeds kleiner. Het is moeilijk om copie te vinden voor tijdschriften over boek- en bibliotheekwetenschap. En een nieuwe generatie van incunabelkenners en bibliografen is er niet.
| |
| |
De wetenschappelijke instelling onderscheidt juist de geleerde, kritische bibliothecaris van de zuivere boekregistrator. Deze houding moet hij blijven voeden en cultiveren en door prestaties proberen waar te maken ook, zolang hij bibliothecaris is. De bibliothecaris moet zelf aan het front staan als vakgeleerde en wetenschappelijk actief zijn ingesteld.
De voorwaarden tot wetenschappelijk werk verdwijnen evenwel steeds meer en dit betekent een bedreiging van de geestelijke structuur van het bibliothecariaat.
De oorzaken van deze spanningen tussen administratieve arbeid en wetenschappelijke aspiraties zijn velerlei. Allereerst de groeiende specialisatie van de wetenschap, die steeds minder in overeenstemming te brengen is met de universaliteit van de bibliotheek. De classificatie van de boeken maakt het consulteren van collega's op vele terreinen noodzakelijk. Vaker moet men een gebied van wetenschap bijhouden of controleren, dat niet het eigene is. De bibliothecaris komt dag in dag uit in contact met literatuur uit zeer uiteenlopende gebieden van weten. Hij mag deze literatuur niet geheel verwaarlozen, vaak moet hij anderen de weg wijzen en hij moet enig idee hebben van alle aanwinsten van zijn bibliotheek. Zijn eigen studie moet hem beschermen tegen versnippering van krachten, die vreemd is aan ware wetenschap.
Verder ondervindt de jonge bibliothecaris, die na zijn universitaire studies in dienst treedt bij een grote research-bibliotheek, dat in de dagelijkse bibliotheekpraktijk niet op de eerste plaats een beroep wordt gedaan op zijn kennis. Concentratievermogen, besluitvaardigheid, zin voor orde, organisatietalent, een humane houding, veel gezond verstand, accuratesse, ijver, verantwoordelijkheidsgevoel en geschiktheid in de omgang met anderen blijken veel belangrijker nog dan zijn zuiver wetenschappelijke kwaliteiten.
Deze tegenstellingen kan men alleen maar echt oplossen, wanneer men al zijn energie geeft aan de bibliotheek en zich helemaal inzet, iedere dag weer. In de zeventiende eeuwse literatuur staat, vermeld, dat een bekwaam bibliothecaris in zijn werkkamer een kaars liet schilderen met het motto: Aliis inserviendo consumor. Deze bibliothecaris sloeg de spijker op de kop: zonder de bereidheid om anderen te helpen zal men zich nooit echt thuis voelen in zijn bibliotheek.
De problematiek is hiermee evenwel niet uitgeput. Ook wanneer de bibliothecaris klaarkomt met het laveren tussen de gevaarlijke rotsen van de poly-historie en de dagelijkse bibliotheekpraktijk, dringt een nieuw obstakel zich aan hem op: de bibliotheekwetenschap.
De wetenschappelijke bibliothecaris draagt die naam niet met ere, indien hij niet tot op zekere hoogte vertrouwd is met de theoretische grondslagen van zijn beroep. Hij moet niet alleen de praktijk kennen van het catalogiseren, maar ook de theorie; hij moet enigermate vertrouwd zijn met de geschiedenis van het boek en in staat zijn om oude banden te identificeren aan de hand van de druk, de band en de illustraties; hij moet ze chronologisch en geografisch kunnen plaatsen. In grote lijnen moet hij de methodiek kennen van de incunabelkenners en de handschriften-experts. Hij moet enige notie hebben van de ontwikkeling van de moderne reproductiemethoden. Dat kennis van de geschiedenis van de bibliotheek, waaraan hij verbonden is, van het grootste belang is voor zijn werk, spreekt vanzelf. Gemakkelijk is ook te begrijpen, dat de algemene bibliotheek- | |
| |
geschiedenis en de kennis van buitenlandse bibliotheken, vooral degene die gelijken op de zijne, niet verwaarloosd mogen worden.
Dit alles bijhouden vraagt, al veel van de doorsnee-bibliothecaris. Doorgaans moet hij een keus maken tussen zijn eigen vak en de studie van de bibliotheekwetenschap. Maar de bibliothecaris, die een sociologische analyse maakt van zijn lezerspubliek of zijn trefwoordencatalogus up-to-date maakt, verricht ook wetenschappelijk werk. De bibliothecaris, die met het aanschaffen van wetenschappelijke literatuur juist een beetje vooruit is, doet wetenschappelijk werk evenals de hoogleraar, die ze gebruikt voor zijn studie.
Maar meer spectaculair wetenschappelijk werk moet ook gedaan worden. De bibliothecaris, die recensies schrijft over boeken betreffende bibliotheektechniek, geschiedenis van boek en bibliotheek, bibliografie etc. verricht wetenschappelijk werk precies zoals andere geleerden op hun terrein. Dezelfde toepassingen kunnen we maken voor degene, die onderzoekingen verrichten op bibliotheekterrein en deze resultaten in vaktijdschriften of monografieën publiceren.
Een grote bibliotheek is een bedrijf. Wie hoofd wordt van een bedrijf, moet zich geen illusies meer maken over zijn vrije tijd. Dat is een managerziekte. Hij is belast met veel administratief werk, moet allerlei stafkwesties en organisatorische problemen oplossen en besteedt heel wat tijd aan conferenties, congressen en representatie. Het is een paradoxale situatie, waartegen de bibliothecaris zijn leven lang moet blijven vechten. Hij moet zijn wetenschappelijke standing hoog houden en werkelijk leiding geven. Dat is moeilijk, maar ruimschoots de moeite waard. Een bibliothecaris is zielzorger in optima forma en in zekere zin is de bibliotheek het hart van ieder huis en ieder volk. Indien de bibliothecaris alleen maar verzamelt, schiet hij tekort in zijn verantwoordelijke taak. Hij moet ook profeet zijn en bedacht op de toekomst en een deskundige selectie proberen aan te brengen in zijn aankopen. Maar hij moet het niet te veel zijn. Met twee voeten moet hij op de soliede grond van zijn eigen tijd staan.
Maar bovenal is hij zielzorger. Meer dan men vermoedt bepaalt hij mede het wetenschappelijk peil en het geestelijk leven van een huis, een stad, een provincie of een volk.
|
|