Streven. Jaargang 16
(1962-1963)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 401]
| |
[1963, nummer 5]De vrijmetselarij op nieuwe wegen
| |
[pagina 402]
| |
Op een algemene sessie van het Tweede Vaticaans Concilie merkte begin december laatst Mgr. Mendez, bisschop van Cuernavaca (Mexico) op, dat de Kerk haar houding tegenover de vrijmetselaars, ‘waaronder vele niet-katholieke christenen zijn’, zou moeten herzien. Hij zei: ‘De oorsprong zelf van de vrijmetselarij is niet antichristelijk geweest, en het ontbreekt niet aan zekere, ofschoon nog kleine, aanduidingen dat een zekere verzoening met de Kerk mogelijk is. De goede trouw aan beide zijden en de geschiedenis, die dan toch de leermeesteres van het leven is, zouden er veel toe kunnen bijdragen om deze betreurenswaardige scheiding te genezen. Onze barmhartige moeder de Kerk moet onder leiding van de H. Geest de weg zoeken’. Laten wij de wijze raad van deze Mexicaanse concilievader volgen, en door een betere kennis van de voorgeschiedenis, het ontstaan en de ontwikkeling van de vrijmetselarij trachten ons een juister begrip te vormen van haar huidige evolutie. | |
Van duistere mythen naar een meer heldere voorgeschiedenisOver het ontstaan van de vrijmetselarij zijn de meest wonderlijke verhalen in omloop. Zij zou verwant zijn met de kabbala of geheime leer die door Mozes buiten de thora zou zijn overgeleverd, de astrologie of de studie van de invloed der sterren op het aardse gebeuren, de alchemie, de Egyptische en Griekse mysteriën, de geheime Trias van het oude China, de collegia fabrorum van de Romeinen, de ridderorden, meer bepaald de Tempeliers, enz. Zelfs lezen wij dat Jesus metselaar is geweest, maar slechts gezel, en nooit meester is geworden; Noah, de knappe bouwer van de ark, was grootmeester van de vrijmetselarij; ja, Adam zou op bevel van de Allerhoogste de eerste loge hebben gesticht voor zijn kinderen. Eigenlijk bestond de metselarij reeds vóór de mensen. God, de grote Bouwmeester van het heelal, is de eerste vrije metselaar! Als wij ons op veiliger historische grond stellen, wat vinden wij dan? Vanaf de oertijden is het vak of de kunst van bouwen in bijzonder aanzien geweest. Met bewondering zagen de mensen op naar de bouwmeester, die een ruimte kon overspannen, een tempel bouwen. Was hij niet de voortzetter van de grote Architect, die over de aarde de koepel van het firmament had gespannen, en daarin zon, maan en sterren in volmaakte orde liet bewegen? De bouwmeesters sloten, samen met de steenkappers, houtsnijders en beeldhouwers, met de beproefde vaklui dus, zich aaneen in gilden, om hun geheimen te bewaren en te beschermen, en ze mondeling over te leveren aan hun opvolgers en hermetisch verborgen te houden voor de | |
[pagina 403]
| |
profanen. Zij stelden zich onder de bescherming van de ‘Grote Bouwmeester van het Heelal’. Nu nog staat boven de acten van de vrijmetselaars de spreuk A:. L:. G:. D:. G:. A:. D:. L:. U:., d.w.z. ‘A la gloire du Grand Architecte de l'Univers’. Reeds in 614 schonk Paus Bonifatius IV aan de vrije metselaars vrijstelling van de plaatselijke statuten en het monopolie voor het bouwen van kerkgebouwen. Zij genoten de bescherming van de koningen, en mochten ook in oorlogstijd vrij rondtrekken: in wezen waren ze internationaal. Deze vrije metselaars, free masons, moet men onderscheiden van de gewone metselaars, de handlangers, de rough masons, die niet in de geheimen van de vrije metselaars waren ingewijd. Op de bouwplaats bouwden ze een bouwhut of loods, in het Engels lodge geheten. Deze naam is, als loge, in alle talen overgenomen. De vrije metselaars waren vrij in hun opvattingen, zoals reisgezellen nu eenmaal past; zij waren ook vrij in hun uitbeeldingen: in de spuiers van de kathedralen en in het houtsnijwerk van de koorgestoelten uit de middeleeuwen kunnen wij nog altijd hun spotlust met de kanunniken en met de hele maatschappij opmerken! Toch werden ook christelijke en zedelijke eisen gesteld om in de gilden of loges opgenomen te worden. De christelijke kunstenaar en vakman geloofde b.v. in de Heilige Drieëenheid: daarom stelde hij in de driehoek de letter G (God, Gott). Wel zullen latere, niet-christelijke vrijmetselaars spreken van de heilige Delta, die bij de Egyptenaren de godheid voorstelde als zinnebeeld van de oneindigheid, terwijl de letter G een afkorting van Geometrie zou zijn, maar dit is een latere interpretatie. Met de renaissance kwam evenwel het verval van deze gilden of loges van vrije metselaars. Ten tijde van de hervorming, die alle beelden weerde en de tempels uiterst sober bouwde, kregen de steenkappers en beeldsnijders geen opdrachten meer, en zelfs de bouwmeesters hadden het in protestantse streken zwaar te verduren. Ook de oorlogen belemmerden het bouwen en het vrij rondtrekken. Omstreeks 1600 begon men in Engeland ereleden, accepted masons, in de loges van de vrijmetselaars te aanvaarden. Zo kwamen er stilaan twee soorten leden: de werkende, en de beschouwende of speculatieve. Toen in 1666 een grote brand in Londen 40.000 huizen en een honderdtal kerken had vernield, vlamde de echte vrijmetselarij nog eens op. Verschillende loges werden hier gevormd, en men koos tot grootmeester der centrale loge de grote bouwmeester: Christopher Wren. Wegens het toenemend aantal beschouwende leden, begonnen deze loges nu een rol te spelen in de politiek. Zij kozen, katholiek als ze | |
[pagina 404]
| |
waren, partij voor de katholieke Stuarts, die in 1660 weer op de Engelse troon waren gekomen, maar in 1688 door de Glorierijke Omwenteling opnieuw werden verdreven. De Schotten en Ieren die de Stuarts naar Frankrijk gevolgd waren, stichtten er trouwens in 1689 de eerste loge, die dus uitgesproken katholiek was. Intussen breidde de loge van Saint-Paul te Londen in 1702 alle voorrechten der werkende vrijmetselaars uit tot de beschouwende, wat verschillende andere loges eveneens deden tussen 1702 en 1714. De oude loges waren de Stuarts trouw gebleven, maar ze werden definitief overwonnen in 1716. Intussen hadden de nieuwe loges in het anglicaanse Engeland duidelijk een protestants karakter gekregen. | |
Oprichting van de eerste Groot-loge van Londen in 1717Na de vele troebelen en godsdienstoorlogen van de 16e en 17e eeuw en ook om een dam op te werpen tegen de geweldig toenemende immoraliteit, wilden sommigen een degelijke organisatie in het leven roepen, steunend op tolerantie. Wij geloven allen, zo zeiden ze, in God en in de onsterfelijkheid van de ziel, laten wij dit als grondprincipe nemen, en voor de rest iedereen vrij laten in zijn eigen geloof. Twee protestantse predikanten werden de grote voorvechters van deze nieuwe organisatie. De eerste was Jean-Théophile Désaguliers, zoon van een Franse hugenoot; de tweede, James Anderson, was een presbyteriaan. Op 24 juni 1717, op het Sint-Jansfeest, verenigden zich vier bestaande en overwegend protestantse loges van Londen tot één Grootloge. Deze Grootloge werd de moederloge van alle latere loges, want alleen in Groot-Brittannië was er een overgang van de werkende naar de speculatieve vrijmetselaars geweest. De predikant Br:. James Anderson, stelde de statuten op, die in 1723 werden aangenomen: ‘The charges of a Freemason’. Het is interessant de aanhef van deze statuten in het eerste artikel te horen: ‘Een Vrijmetselaar is door zijn beroep verplicht de Zedewet te gehoorzamen, en wanneer hij de Kunst recht verstaat, zal hij nooit een stompzinnige godloochenaar, noch een ongodsdienstig libertijn zijn. Ofschoon nu de Vrijmetselaren in oude tijden verplicht waren, in ieder land van de godsdienst van dat land of dat volk te zijn, welke die ook mocht wezen, zo wordt het nu toch doelmatiger geacht, hen alleen tot die godsdienst te verplichten, waarin alle mensen overeenstemmen, hun bijzondere meningen aan hen zelf overlatende, dat is: te zijn goede en trouwe mannen van eer en rechtschapenheid, door welke benamingen of overtuigingen ze overigens gescheiden mogen zijn; waardoor de Vrijmetselarij het middelpunt der Vereniging wordt en de bron van | |
[pagina 405]
| |
trouwe vriendschap tussen mensen, die anders in voortdurende verwijdering van elkaar zouden gebleven zijn’. | |
Geest en snelle verspreiding van de vrijmetselarijDeze verklaring is heel en al deïstisch en neutraal: geloof in één God - wat later zal afzwakken -, maar die God houdt zich niet noodzakelijk met onze wereld bezig, en verder een vaag gehouden zedenwet. Deze neutrale statuten, zo in strijd met de eeuwenlange katholieke traditie van de vrijmetselaarsloges, waren mogelijk doordat Désaguliers op 24 juni 1719 nagenoeg alle archiefstukken had verbrand. Deze neutrale koers lokte echter een geweldige reactie uit van vroegere leden. Maar dit belette de steeds talrijker wordende protestantse leden niet hun wil door te zetten. Reeds in 1738 verscheen een tweede redactie van de statuten: ‘The old charges of the Free and Accepted Masonry’, die de Grote Bouwmeester van het Heelal met de God van de bijbel vereenzelvigt en tevens de wetten protestantiseert. Het gevolg is geweest dat de Angelsaksische, protestantse loges de statuten van 1738 aannamen en nog steeds naleven, terwijl de inmiddels op het vasteland gestichte loges aan de statuten van 1723, de meer deïstische en vage formuleringen, trouw bleven. Reeds in 1726 immers was een dochterloge van de Grootloge van Londen in Frankrijk opgericht en in 1737 waren er reeds zeven loges. Op te merken valt dat de eerste grootmeesters der Franse loges katholiek waren. Hieraan was het te wijten dat de Franse loges zich van de Engelse distantieerden toen deze de meer protestantse statuten in 1738 aannamen. Zo gingen de loges in Frankrijk hun eigen weg. In de tweede helft van de 18e eeuw werden vele Franse vrijdenkers lid van een loge: Voltaire, Marat, Robespierre, Mirabeau, Siéyès, Lafayette, abbé Grégoire, enz., maar niet d'Alembert, Diderot en d'Holbach, die als echte atheïsten zich met het deïsme van de loges niet konden verzoenen. Men zegt trouwens dat van de 150 encyclopedisten slechts een tiental vrijmetselaar waren. Langs Gibraltar kwam de vrijmetselarij reeds in 1728 in Madrid. In 1733 wordt ze ingevoerd in de Britse koloniën van Noord-Amerika, en zo komt het dat de latere stichters van de U.S.A., George Washington en Benjamin Franklin, vrijmetselaars waren. In 1733 is de vrijmetselarij in Firenze en in 1735 te Rome, de stad der pausen. Datzelfde jaar wordt in Den Haag de eerste Nederlandse loge opgericht. In 1737 doet de vrijmetselarij haar intrede in Duitsland, waar Lessing, Herder, Wieland, Heine, Frederik II de Grote, Kant, Haydn, Mozart, Goethe, Fichte, Hegel, enz. vrijmetselaars waren. | |
[pagina 406]
| |
De reden van deze opvallend snelle verbreiding van de vrijmetselarij gedurende de 18e eeuw in heel Europa was, dat zij de geest van de 18e eeuw belichaamde. Zij erkent immers een Opperbouwmeester van het Heelal, die echter niet de Vader van Jesus Christus wordt genoemd; zij huldigt een deïsme, de erkenning van een bepaalde God die eens de wereld gemaakt heeft, maar er zich verder niet om bekommert. Dit begrip was vaag genoeg om beoefenaars van alle godsdienstige richtingen, zelfs een Voltaire aan te trekken. Dichtte deze laatste niet: ‘Je crois en Dieu puisqu'il faut vous le dire;
L'univers m'embarrasse et je ne puis songer
Que cette horloge existe et n'ait point d'horloger’.
Het doel van de vrijmetselarij was, de mensen te bevrijden van alle bijgeloof en slavernij, en te streven naar een zuiverder en schoner menselijkheid: vrijheid, gelijkheid en broederschap waren haar enthousiasmerende leuze. De grondpijlers van het maçonnieke leven zijn: wijsheid, kracht en schoonheid, vaak door de letters W.K.S. aangeduid. In de ‘Préceptes maçonniques’ van het einde der 18e eeuw lezen wij: ‘Ton premier devoir est de croire à l'existence de Dieu et à l'immortalité de l'âme. Ton premier hommage appartient au G:. A:. D:. L:. U:., ce Dieu, créateur du monde, qui est l'auteur de nos jours. Conserve toujours ton âme dans un état pur pour paraïtre dignement devant le Juge suprême, afin de recevoir dans le ciel le fruit de tes bienfaits icibas. Respecte la religion quelle qu'elle soit, c'est celle de tes pères.... Sois toujours honnête homme’. Dit is het grote woord: wees een eerlijk man. Toch noteren wij hier een godsgeloof dat verder gaat dan het deïsme. In de vrijmetselarij leefden dus uiteenlopende richtingen broederlijk naast elkaar. De ‘Code maçonnique’ echter van het begin der 19e eeuw houdt zich op het ethische vlak: ‘Le vrai culte du Grand Architecte consiste dans les bonnes moeurs. Fais donc le bien pour l'amour du bien lui-même’. En daarop volgen een hele reeks zedelijke raadgevingen: Wees een vader voor de armen, eerbiedig de reiziger, vermijd het twisten, eer uw vrouw en eerbiedig alle vrouwen. Als u een zoon hebt, zorg dat hij tot zijn tiende jaar u vreze, tot zijn twintigste jaar u beminne, en tot de dood u eerbiedige. Maak er een eerlijk man van. | |
Veroordeling door de pausen heeft weinig resultaatHerhaaldelijk hebben regeringen de vrijmetselarij verboden. Bij ons weten was Nederland het eerste land waar reeds in 1735 de vrijmetselarij verboden werd, Toskane en Frankrijk volgden in 1737, Venetië en Hamburg in 1738, enz. De laatsten waren het fascisme en het nazisme, | |
[pagina 407]
| |
die de vrijmetselarij in Italië en Duitsland wettelijk verboden, respectievelijk in 1925 en 1933. Op 28 april 1738 vaardigde paus Clemens XII de bul ‘In eminenti’ uit, waarbij hij de vrijmetselarij veroordeelde, en bepaalde dat de vrijmetselaars en wie hen bevoordeelde, ipso facto in de ban der Kerk waren. De paus gaf verschillende redenen van zijn veroordeling op. De eerste was de eed en het geheim. Artikel 23 van de Statuten stipuleert: ‘De wijze van werken en al wat in de vrijmetselaarsvergaderingen wordt behandeld, is geheim’. Welnu, de Kerk kan niet aanvaarden dat een katholiek zich bij ede onvoorwaardelijk bindt aan een onpersoonlijk gezag voor onbepaalde doeleinden. De Kerk wil dat men althans in de biecht zich uitspreekt, indien men denkt iets verkeerds te hebben gedaan. Dit geheim wordt echter in de loges zeer geürgeerd, zoals blijkt uit de eed die men in de Grootloge van Frankrijk aflegt: ‘Je jure et promets de ma libre volonté, en présence du Grand Architecte de l'Univers et de cette respectable assemblée de magons, solennellement et sincèrement, de ne jamais révéler aucun des mystères de la franc-maçonnerie qui vont m'être confiés, qu'à un bon et légitime franc-maçon ou dans une loge régulièrement constituée, de ne jamais les écrire, tracer, graver ni buriner, ni former aucun caractère par où les secrets puissent être dévoilés, sous peine d'avoir la gorge coupée, la langue arrachée, et d'être enterré dans le sable de la mer, afin que le flux et le reflux m'emportent dans un éternel oubli’. Als tweede reden gaf de paus op, dat de vrijmetselaars verdacht werden van ketterij. Feitelijk was in Engeland de vrijmetselarij protestants, en in de katholieke landen als Frankrijk vaak heterodox en vrijzinnig. Later zal Leo XIII in zijn encycliek ‘Humanum genus’ spreken van het naturalisme der vrijmetselaars. Een feit is dat zij alle godsdiensten gelijkschakelen en als van even grote waarde beschouwen. Dit principe kan de Kerk nooit aanvaarden. Ten slotte zei de paus ook nog dat hij de vrijmetselarij veroordeelde ‘aliisque de justis ac rationabilibus causis Nobis notis’: ‘en voor andere rechtmatige en redelijke redenen die ons bekend zijn’. In zijn boven aangehaald boek onderzoekt Alec Mellor uitvoerig welke deze verborgen redenen van de paus kunnen zijn geweest. Hij komt tot de conclusie dat het de kwestie van de katholieke Stuarts was, die aanspraak bleven maken op de Engelse troon, en die nog in de 18e eeuw door de vrijmetselarij gesteund werden. Daar kwam ten slotte nog bij dat in feite vele vrijmetselaars, zelfs grootmeesters, zedelijk bedorven waren. Onder de talrijke voorbeelden citeren wij alleen Louis de Bourbon-Condé, die een ergernisgevend | |
[pagina 408]
| |
leven leidde, en in 1743 grootmeester der Franse Grootloge werd. Alec Mellor beweert dat de redenen van de veroordeling in 1738 ten getale van twee waren: het geheim dat men bij ede belooft te onderhouden, en ‘andere rechtmatige en redelijke redenen die ons bekend zijn’; welnu, zo zegt hij, het geheim bestaat praktisch niet, en de tweede reden was een historische die niet meer geldt. Bijgevolg, insinueert hij, geldt de excommunicatie eigenlijk niet meer. Wij menen daarentegen dat de excommunicatie haar volle kracht behoudt, omdat de vrijmetselarij een geheime groepering van levensbeschouwelijke aard blijft, en omdat zij een voor de Kerk onaanvaardbaar indifferentisme huldigt. Het eigenaardige in de 18e eeuw was evenwel dat in Frankrijk en in verschillende andere landen de katholieken zich volstrekt niet stoorden aan het verbod van de Kerk, op straf van excommunicatie deel uit te maken van de vrijmetselarij. En zij veranderden hun houding niet toen Benedictus XIV door de constitutie ‘Providas’ van 1751 de vrijmetselarij nog eens veroordeelde. Men redeneerde namelijk: ‘lex non promulgata non obligat’, ‘een niet afgekondigde wet verplicht niet’. Welnu in Frankrijk verbood de eerste minister, nog wel kardinaal Fleury (!), de bul ‘In eminenti’ en de constitutie ‘Providas’ te enregistreren; vele andere landen namen dezelfde houding aan. Eigenlijk werd de veroordelingsbul alleen afgekondigd in de Pauselijke Staten en Firenze, in Spanje, Portugal en Polen. Het gevolg was dat vele katholieken, vele priesters en religieuzen, tot de prins-bisschop van Luik, François-Charles graaf van Velbruck, toe, zich in de loge lieten opnemen. Toen de Franse revolutie uitbrak waren er in nagenoeg alle 629 loges van Frankrijk priesters opgenomen, en zelfs hadden 27 van deze loges een priester als Vénérable. Toen Voltaire, 54 dagen vóór zijn dood, op zijn 84e levensjaar, in de loge van de Negen Zusters werd opgenomen, was een priester zijn peter! Om deze houding van een groot aantal geestelijken te verklaren is een zuiver juridische spitsvondigheid natuurlijk onvoldoende. Het blijkt overduidelijk dat de clerus, vooral de hogere clerus, in de 18e eeuw door het rationalisme en het ongeloof waren aangetast. Anderzijds is het misprijzen van een pauselijke excommunicatie een bewijs te meer dat het pauselijk gezag bijna tot het nulpunt was gedaald. Een paar tientallen jaren later zou de paus zich de opheffing van de jezuïetenorde, dit laatste bolwerk vóór de algemene aanval tegen de Kerk, laten afdwingen (geen enkele jezuïet was lid van een loge). | |
In de 19e eeuw evolueren de Romaanse loges in antiklerikale zinGedurende de 19e en de 20e eeuw is het gezag van de paus gelei- | |
[pagina 409]
| |
delijk gestegen om nu, op geestelijk gebied, een toppunt te bereiken. Wel was Joseph de Maistre (1754-1821), de verdediger van het pausdom in ‘Du pape’, nog een vrijmetselaar, en zelfs O'Connell (1775-1847), de bevrijder van het katholieke Ierland, was in zijn jeugd een vrijmetselaar, maar dit zijn dan ook de laatste markante katholieken die lid van een loge waren. In de protestantse landen, de Angelsaksische, Duitse en Scandinavische, blijven de loges wat zij waren: gelovig, maar verder vrij in hun opvattingen. Er was geen oppositie tussen vrijmetselarij en protestants geloof: aangezien echter in de protestantse landen velen antipaaps en antirooms zijn, staan de loges nogal vijandelijk tegenover de Katholieke Kerk, zonder ze echter uitdrukkelijk te bestrijden. In de protestantse landen houden de loges vast aan het Godsgeloof en de onsterfelijkheid van de ziel, en staan buiten de politiek. Vele anglicaanse geestelijken maken deel uit van de loge, tot op onze dagen toe. Niet alleen King George VI, maar ook aartsbisschop Fisher van Canterbury waren lid van de loge. Franklin Delano Roosevelt en Truman waren vrijmetselaar; dit belette Roosevelt niet in 1937 te verklaren dat het christendom onontbeerlijk is om de vrijheid en de waardigheid van de persoon te waarborgen. Tot aan Kennedy zijn nagenoeg de helft der presidenten van de U.S.A. vrijmetselaar geweest. In Frankrijk echter en de Latijnse landen over het algemeen, waartoe wij helaas ook België moeten rekenen, begint omstreeks het midden van de 19e eeuw een andere evolutie. Als de Katholieke Kerk zich gedwongen ziet stelling te nemen tegen het liberalisme en de moderne rationalistische cultuur, wordt ook de vrijmetselarij meer en meer antirooms. In 1871 verwijdert het Grootoosten van Brussel de naam van de Grote Bouwmeester uit zijn statuten en in 1877 schrapt het Grootoosten van Parijs uit zijn statuten de vermelding en aanroeping van de ‘Grand Architecte de l'Univers’. Hierop verbreken de Engelse en Amerikaanse Grootloges alle banden met deze loges. De Franse Grootloge, in 1804 gesticht, de tweede voornaamste Franse obediëntie, van Schotse ritus, bewaarde weliswaar de naam van de Grote Bouwmeester in haar ritueel, maar ontnam er praktisch alle waarde aan. Sindsdien is in Frankrijk, in België en in de Romaanse landen in het algemeen, de vrijmetselarij steeds meer in antigodsdienstige zin geëvolueerd: de vrijmetselaars geven het godsgeloof prijs, staan openlijk vijandig tegen de Kerk en mengen zich volop in de politiek, wat door de statuten werd verboden. Daardoor is deze vrijmetselarij iets heel anders geworden dan bij haar oorsprong, en dan in de Angelsaksische en Duits-Noordse landen. | |
[pagina 410]
| |
In 1870 werd de Franse republiek door vrijmetselaars gesticht. In de regering van Nationale Verdediging, opgericht op 4 september 1870, waren negen van de elf ministers vrijmetselaars. De hele strijd die leidde tot de scheiding van Kerk en Staat onder Combes in het begin van de 20e eeuw werd geleid door de vrijmetselaars. In België was van Humbeeck, de ontwerper van de ‘ongelukswet’ in 1879, die een geweldige schoolstrijd ontketende, een vrijmetselaar. In Italië waren Mazzini, Garibaldi, Cavour en Victor Emanuel II, de stichters van het éne Italië, dat zo scherp optrad tegen de Katholieke Kerk, allen vrijmetselaars. Het moet ons niet verwonderen dat Leo XIII in zijn encycliek ‘Humanum genus’ van 20 april 1884 de vrijmetselarij nog eens plechtig veroordeelde. Op het ogenblik zouden er over de hele wereld tussen de 5 en 10 miljoen vrijmetselaars zijn, waarvan een grote helft of twee derden tot de U.S.A. en Groot-Brittannië zouden behoren. Elke vrijmetselaar is aangesloten bij een loge, en een groep loges vormt een grootloge of grootoosten. Men schat het aantal grootloges op 135. In Nederland zouden er 4.000 à 4.500 logebroeders zijn, en in België tussen 4.500 en 8.000; een auteur affirmeert zelfs, - wat ons onwaarschijnlijk voorkomt - dat in België 5.000 vrijmetselaars tot de Nederlandssprekende loges en slechts 3.000 tot de Franssprekende behoren. In het maçonnieke Europa zijn er vier groeperingen van grootloges en grootoostens: 1. de Grootloge van Londen en de talrijke aangeslotenen over de hele wereld; 2. de Grootloges van Frankrijk, België, Wenen, Luxemburg en de Grootoostens van Nederland en Italië (conventie van Luxemburg); 3. de Grootoostens van Frankrijk en België; 4. de Nationale Grootloge van Frankrijk, een disssidentie van de Franse Grootloge, die echter sinds kort weer erkend is door de Grootloge van Londen en dus nu tot de eerste groep behoort. | |
De vrijmetselarij en de Katholieke Kerk op zoek naar een compromisReeds in 1925 kwam J. Berteloot S.J. er openlijk voor uit, dat hij intiem bevriend was met Br:. Lantoine, Vénérable van de loge ‘Le Portique’ van Parijs en lid van de ‘Opperste Schotse Raad’. In 1928 had te Aken een samenkomst plaats van Pater Grüber S.J. met enige vooraanstaande vrijmetselaars. In 1933 sprak men over een dialoog tussen vrijmetselaars en jezuïeten. In februari 1937 schreef Br:. Albert Lantoine een ‘Lettre au Souverain Pontife’, waarin hij een toenadering tussen de Kerk en de Vrijmetselarij voorstelde, om tot tolerantie tussen de twee te komen: dit werd in kerkelijke kringen met welwillendheid gezien. Onder de oorlog hebben katholieken en vrijmetselaars de ver- | |
[pagina 411]
| |
schrikkingen van de concentratiekampen met elkaar gedeeld, en hebben ze elkaar leren waarderen. Vandaar dat na de laatste wereldoorlog er aan beide zijden steeds meer mensen van goede wil waren, om te streven naar een ‘staakt het vuren’, en om een gemeenschappelijke dam op te werpen tegen het dreigend materialisme en communisme. Wij vermeldden reeds dat de Nationale Franse Grootloge een nieuwe beginselverklaring heeft uitgegeven waarin zij het geloof in God, in de openbaring van de H. Schrift en in de onsterfelijkheid van de ziel verplicht stelt voor haar leden. Daarop is zij weer erkend door de Grootloge van Londen. De Franse Grootloge, die tot voor kort intieme betrekkingen onderhield met het scherp antiklerikale Grootoosten van Frankrijk, heeft op 18 september 1959 met 171 stemmen tegen 62 besloten alle betrekkingen met 't Grootoosten van Frankrijk te verbreken, en toenadering te zoeken tot de Nationale Grootloge van Frankrijk. Als wij goed zijn ingelicht, doet zich ook in België een dergelijke kentering voor. Terwijl ook in Brussel het Grootoosten zijn rabiaat antiklerikalisme trouw blijft, zoekt de tolerante Grootloge toenadering tot de Grootloge van Frankrijk. Een bewijs dat er ook in Belgische loges iets aan de gang is, lijkt ons het tot-stand-komen van het schoolpact op 8 november 1958. Een dergelijke overeenkomst was in het begin van de vijftiger jaren nog ondenkbaar. Keren de vrijmetselaars stilaan terug tot hun oorspronkelijke geest van vrijheid, gelijkheid, verdraagzaamheid, en zelfs gematigde christelijke principes? Dan zou de oecumenische geest van de katholieken zich niet alleen tot de orthodoxen en tot de protestanten, maar ook tot de logebroeders moeten uitbreiden. | |
Bibliografie.Gegevens over de antiklerikale actie der vrijmetselarij vindt men b.v. in J.J. Doodkorte, De invloed van de vrijmetselarij op de geschiedenis der laatste tweehonderd jaar (Antwerpen, 1952). Maurice Colinon geeft in zijn boek L'Eglise en face de la franc-maçonnerie (Bibliothèque Ecclesia, Paris, 1954) een oecumenische kijk op de vrijmetselarij en verwerkt in zijn tekst twee boeken van J. Berteloot S.J. Een handig in de nieuwe geest geschreven boekje is: Serge Hutin, Les franc-maçons (Reeks: ‘Le temps qui court’, Paris, 1960). Ook J. Dominicus geeft in zijn Vrijmetselarij (Alkmaar - Antwerpen, 1959) een kijk op de huidige ontwikkeling. In Nos frères séparés, les franc-maçons (Paris, 1961) maakt Alec Mellor vooral een grondige historische studie van de pauselijke veroordeling en brengt heel wat interessante gegevens, maar komt tot een conclusie, die wij niet kunnen aanvaarden. Ten slotte publiceerde de katholieke uitgeverij ‘La Colombe’ een zeer lezenswaardig werk: x x x, Les authentiques ‘fils de la lumière’ (Paris 1961), waarin een vrijmetselaar getuigenis aflegt van zijn spirituele opgang in de vrijmetselarij. |