| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Haes, Dr. P. de, De schepping als heilsmysterie (Reeks Woord en Beleving 11) - 1962, Lannoo, Tielt, 280 pp., ing. 92 F.; geb. 118 F.
Bijbelexegese kan steunen op een tekst om daarna haar interpretatie van die tekst te staven met verwijzingen naar andere teksten; zij kan echter ook een bijbelse visie als uitgangspunt nemen en constateren dat deze visie in bepaalde bevoorrechte teksten rijker gekristalliseerd ligt. Prof. De Haes kiest radicaal voor de tweede methode. Hij ontkent dat het Genesis-verhaal zou volstaan om inzicht te krijgen in de scheppingsvisie van Israël. Hij plaatst deze visie in haar juist kader: de dominanten van Israëls geloofsleven zijn de Uittocht en het Verbond; het scheppingsgeloof is slechts een secundair gegeven voor een kennis van God, die zich op de eerste plaats openbaart in heilsgeschiedenis. Het boek toont rustig aan dat de scheppingsidee en in het bijzonder de twee scheppingsverhalen van Genesis, niets anders zijn dan de neerslag van het historisch en profetisch denken van Israël. Daarvoor doorloopt hij heel het O.T., vanaf Abraham over de profeten tot in de wijsheidsboeken. Hij laat zien hoe de scheppingsgedachte nooit verwijst naar iets wat voorbij is, maar altijd gespannen staat naar een heilsvoleinding, en hoe in de Schrift de schepping altijd soteriologisch gezien wordt en de verlossing altijd kosmisch. Een laatste hoofdstuk geeft de band aan met het N.T., waar Schepping en Verlossing in Christus definitief als eenheid kunnen beschouwd worden. De auteur is er voortdurend op bedacht, een Nederlandse theologische taal te schrijven, die niet drijft op enkele tractaatsbegrippen. Hij schenkt een ruime plaats aan citaten uit de Schrift en uit allerhande auteurs. Af en toe is zijn betoog een tikje wijdlopig en zou zijn gedachte winnen bij een synthetische en scherpere formulering.
J. Degraeve
| |
Wesseling, P. C.ss.R., Avonden in Amsterdam. Beschouwingen over leven en dood, liefde en egoïsme. - H. Nelissen, Bilthoven, 1962, 84 pp., f 3,95 en f 2,95.
Pater Wesseling heeft ongelijk gehad lang geaarzeld te hebben om deze conferenties voor de rijpere jeugd te publiceren. Natuurlijk boet in het algemeen het gesproken woord wat in, als het gedrukt wordt. Maar deze conferenties zijn zo rijk aan gedachten en suggesties, dat ze bij rustige lezing er zelfs bij kunnen winnen. Gehouden en bestemd voor jongeren, zullen óók ouderen en geestelijken hem dankbaar zijn. De velen, die zich soms wankel voelen in het geloof, vinden in Pater Wesseling een boeiende leidsman.
C. Minderop
| |
Gestel, C. Van, Commentaar en tekst van de Encycliek Mater et Magistra. - N.V. De Arbeiderspers, Brussel, 1962.
De auteur van de gewaardeerde commentaar op Rerum Novarum biedt hiermee het Nederlandssprekende publiek een soortgelijke handleiding voor de jongste pauselijke encycliek over sociale vragen. Na een korte inleiding om de encycliek in het geheel der kerkelijke sociale leer te situeren, wordt de tekst nauwkeurig geanalyseerd, waarbij de toepassingen, vooral op Belgische toestanden, op geschakeerde wijze worden voorgehouden. De vlotte stijl en de rijke en op ons taalgebied afgestemde bibliografische verzorging maken dit boek tot een eersterangs werkinstrument dat voor verantwoordelijken van alle standen (niet enkel voor de arbeidersleiders) een bron van inspiratie kan worden zowel voor het oplossen van problemen uit eigen land als voor doelmatiger inzet in de ontwikkelingsgebieden.
J. Kerkhofs
| |
Rahner S.J., Karl, en Vorgrimler, Herbert, Diaconia in Christo, Ueber die Erneuerung des Diakonates (Quaestiones disputatae, 15/). - Herder, Freiburg, Basel, Wien, 1962, 648 pp., D.M. 39,50.
Een dertigtal gezagvolle auteurs, vaktheologen of deskundigen met ervaring in het apostolaat waaronder 3 missiebisschoppen, verleenden hun medewerking aan deze ‘Summa’ over het diakenambt. Er zijn 37 kortere of langere bijdragen, gevolgd nog door een rijke bibliografie en een zaak- en personenregister. Het meest uitvoerig schreven Aug. Kerkvoorde O.S.B., Ir. Doens O.S.B., K. Rahner S.J., Jean Colson en H. Kramer. De latijnse en de oosterse traditie, de oude kerken en de jonge in de missielanden, de katholieke met de orthodoxe, ook niet byzantijnse, en evangelische christenheden komen beurtelings ter sprake. Het diakonaat, bij gelegenheid ook subdiakonaat, lagere wijdingen en zelfs diakonessenambt, wordt geschiedkundig (3-201), theologisch- | |
| |
dogmatisch (203-339) en pastoraal (341-620) behandeld. In dit laatste en meest uitgebreide gedeelte gaat het dan meer bepaald over de praktische vraag naar het voor en tegen en de mogelijke modaliteiten van een herstel van het kerkelijk ambt van permanent blijvende (eventueel gehuwde) diakens. De auteurs, die hier aan het woord komen, beoordelen de kwestie in het licht van de toestand in eigen land. Evident ook spreken zij enkel in eigen naam. Alleen voor Kongo wordt een votum aangehaald van het gezamenlijk episcopaat. Italië maakt meerdere reserves, althans voor eigen land. Polen, in princiep accoord, zou toch voorlopig eerst de lagere wijdingen willen valoriseren. Het Duitse taalgebied, Frankrijk en Portugal wensen de vernieuwing hartgrondig ... of ligt het alleen aan de keuze van de medewerkers? De missiegebieden van Latijns Amerika, Skandinavië, Madagaskar en Indonesië schijnen ook volledig gewonnen. Voor Afrika staat J. Perraudin W.P. (Burundi) eerder weigerachtig, terwijl B. Luyckx O. Praem. (Kongo) zich enthousiast toont. Het is wel kentekenend dat vooral de landen met een nijpend priestergebrek zich positief uitspreken. Mgr. van Bekkum van Indonesia ziet hierin toch niet
het voornaamste argument. Mgr. D'Souza van India stelt wel het beste voor waar hij, gunstig gestemd, toch erop aandringt te beginnen met locale experimenten op kleine schaal. Dit geeft ook wel de mening weer van de uitgevers zelf. - Twee kleine opmerkingen: Het ware voor een handige lezing o.i. beter geweest dit lijvige werk in twee afzonderlijke, en dus voor de helft minder volumineuze, banden uit te geven. We begrijpen ook niet waarom meerdere auteurs over deze eventueel permanente diakens blijven spreken als over ‘lekediakens’. Ook als deze zouden gehuwd zijn worden ze immers door hun diakenwijding evident clerici. Het boek biedt een goed (hoewel geographisch nog niet volledig) overzicht van de stand van een belangrijk, actueel probleem dat op het Tweede Vaticaans Concilie zeer waarschijnlijk ter sprake komt. De geschiedkundige en speculatieve studies, welke het bevat, hebben tevens blijvende waarde voor de systematische en historische theologie.
J. Van Torre
| |
Boehm, Anton, Häresien der Zeit. Ein Buch zur Unterscheidung der Geister. - Herder, Freiburg, 1961, 440 pp., geb. D.M. 34.80.
Karl Rahner is de mening toegedaan dat hedendaagse dwaalwegen niet meer als voorheen klaar omschreven religieuze misvattingen zijn, doch wel een algemene denkstijl, onbestemde levenshoudingen, vage gemoedsbewegingen welke het geloof van binnenuit aantasten. Een aantal bekende duitse geleerden en journalisten doen in dit boek een poging om enkele van deze hedendaagse dwaalwegen te omschrijven. Gustav Siewerth behandelt het thema van de angst en de vertwijfeling in de hedendaagse filosofie. Het feit dat deze vertwijfeling dikwijls het laatste woord heeft schrijft hij toe aan een tekort aan levenskracht, tekort dat pas door de christelijke hoop in de kern wordt overwonnen. Werner Schöllgen stelt scherp in het licht de autonomie van de arbeid en de techniek in deze wereld, welke niet meer in dienst van de mens staan doch de mens willen herleiden tot een bundel van causaal te beïnvloeden determinismen. Verder bevat het boek studies van Walter Warnach (de hybris), Diether Wendland (de cultus van het lichaam), Goetz Briefs (Marxisme), Helmut Dahm (materialisme) e.a. Een diepgaande studie van Anton Böhm besluit het geheel; waar de mens zich autonoom stelt tegenover elke binding, tegenover elke Transcendentie, daar ‘verliest’ hij zich in de ‘wereld’ (van techniek, van genot, van angst enz.). Dit boek is typisch duits: degelijk, overvloedig gedocumenteerd, wat overdadig van inhoud en vrij zwaar van stijl. Eerder een studieboek dan een leesboek.
F. Vandenbussche
| |
Przywara, E. e.a., Christ und Obrigkeit. - Glock und Lutz Verlag, Nürnberg, 1962, 68 pp., D.M. 7.50.
Het uitgangspunt van deze dialoog, tussen theologen van katholieke en reformatorische zijde gehouden, was de stellingname van bisschop Dibelius in 1961 dat een atheïstische overheid geen in geweten verplichtend gezag is. Het onderwerp van de dialoog is dan ook: inhoeverre kan objectieve Godsvertegenwoordiging en subjectieve Godloochening in éénzelfde overheid samengaan. Van katholieke zijde wordt betoogd dat dit samengaan wel degelijk mogelijk is, en steeds door de kerk werd verdedigd, hierbij aansluitend bij hetgeen de Bijbel ons hierover leert: de houding van de gelovige profeet Daniël tegenover de heidense koningen, en vooral de houding van Jezus tegenover Pilatus en het heidens Romeins gezag. Vanaf Pilatus tot Leo XIII leert de kerk dan ook: alle gezag komt van God. Tegen deze zienswijze werpt men van reformatorische zijde op
| |
| |
dat het een al te statisch en louter metafysisch denken verraadt. Inderdaad, zo menen zij, is er een duidelijke verschuiving waar te nemen tussen de staatsopvatting voor Chr. en die na Chr., en de profetische literatuur veraanschouwelijkt deze verschuiving: in deze geschriften immers treedt God meer en meer tegen volk en staat op, en vreemde staten worden de Tuchtiging van Gods Volk. Na Christus, en hierbij wordt vooral het dertiende hoofdstuk van de Apocalyps aangevoerd, is de staat de incarnatie van de Antichrist geworden. Het besef is dus gegroeid dat staat en gezag ambivalente werkelijkheden zijn, en, naarmate de geschiedenis vordert, treedt meer en meer het moderne staatsbeeld naar voren, dat fundamenteel God-vrij is. W. Warnach brengt uiteindelijk een fijne analyse van het spel tussen macht en vrijheid als de twee polen waarvan de drijfkracht de menselijke geschiedenis op gang brengt. Verder sluit hij volledig aan bij de stelling van Przywara: zoals in de kruisdood God ons Zijn Zoon heeft gegeven en zo Zijn Liefde openbaarde, zo wil Hij, door de ongerechtigheden, de terreur, de vervolgingen van de machthebbers der geschiedenis, ook ons in het kruisgeheim voeren, en zo zijn Liefde openbaren aan de wereld in het lijden van zijn kinderen. Elke atheïstische macht komt van God, maar is weliswaar tevens een usurpatie van de macht van God: dit risico aanvaardt God zoals Hij het avontuur van de vrijheid van de mens in de geschiedenis waagde. Hoe uiteenlopend ook de vooraanstaande auteurs argumenteren, op het praktische vlak zijn ze het allen eens: tegenover een goddeloze staat is alleen een houding van waakzaamheid, non-conformisme, geduld en lijden opgewassen; vooral in dit laatste openbaart zich de macht van God als mysterie sub contrario.
F. Van Neste
| |
Augustinus, Theologische Frühschriften. Vom freien Willen, von der wahren Religion. Uebersetzt und erläutert von Wilhelm Thimme. - Artemis Verlag, Zürich und Stuttgart, 581 pp., 1962, f 26,80.
In de Bibliothek der alten Welt van de bekende Artemis Verlag verschenen in Latijnse en Duitse tekst de twee jeugdwerken van Augustinus, De libero arbitrio en De vera religione. De Heilige schreef deze boeken kort na zijn bekering en vóór zijn opname onder de geestelijkheid. Zijn denken is nog sterk neo-platonisch, hij moet nog ingroeien in de christelijke gedachten- en voorstellingswereld. Voor de kennis van Augustinus' ontwikkeling zijn deze twee vroege geschriften van grote betekenis.
P. van Alkemade
| |
Zaehner, R.C., The dawn and twilight of Zoroastrianism. - Weidenfeld and Nicolson, Londen, 1961, 372 pp., 45 ill., geb. sh. 50.
Zaehner, een Engelse bekeerling en Professor van Oosterse godsdiensten te Oxford, had zich reeds door een omstreden maar gezagvolle studie over het Zurvanisme tot een eminent kenner van de laat-Perzische godsdienst ontpopt. Dit nieuwe werk, dat een wijder historisch tijdperk bestrijkt op een voor ruimer publiek vatbare wijze, kan men niet in dezelfde mate baanbrekend noemen, maar geeft toch opnieuw een bijzonder belangwekkende persoonlijke kijk op de godsdienst van Zarathoestra. In een eerste deel (‘The Dawn’) behandelt Z. het ontstaan en de groei van het Zoroastrianisme, onder de dynastie der Achaemeniden, tot haar val bij de dood van Darius III in 330 v. Chr. Vooral de hoofdstukken over de profeet zelf en over de eredienst verdienen hier de aandacht, om de meesterlijke wijze waarop de auteur het eigene van de Zoroastrische hervorming, met haar karakteristieke tegenstellingen tussen monotheïstische en dualistische elementen, inplant in het Indo-Iraanse religieuze erfgoed. Vijf eeuwen later, na wellicht de merkwaardigste ‘zonsverduistering’ van de godsdienstgeschiedenis, kende het Zoroastrianisme een heropleving onder het keizerrijk der Sassaniden. Deze periode, van 226 tot 652 n. Chr., maakt het onderwerp uit van het tweede deel (‘The Twilight’), dat een herbewerking kan genoemd worden van het materiaal dat de auteur reeds in zijn ‘Zurvan, a Zoroastrian Dilemma’ had behandeld. Ofschoon zijn fundamentele stellingen onveranderd bleven - ze stoelen trouwens op een grondige kennis van de belangrijke Pahlevi-teksten -, krijgen ze thans, gematigder en voorzichtiger geformuleerd, een grotere wetenschappelijke overtuigingskracht.
F. de Graeve
| |
Klostermann, F., Das christliche Apostolat. - Tyrolia-Verlag, Innsbrück, 1961, 1196 pp., Ö.s. 320.
Met deze dogmatische en pastoraal-theologische summa heeft de kerkelijke assistent van de Oostenrijkse Katholieke Actie ongetwijfeld veruit het meest volledige studie- en naslagwerk over het christelijke apostolaat gepubliceerd. Handelend over een centraal bestanddeel van het
| |
| |
heilsgebeuren bij de aanvang van een concilie, waarbij het apostolaat en laïcaat tot de hoofdthema's behoren, biedt dit boek een indrukwekkende samenvatting van de talloze aspecten der gehele kerkelijke verkondigingsactiviteit. Een meer exegetisch deel (200 blz.) wijdt de auteur aan de termen apostel, apostolisch, apostolaat, waarbij de velerhande betekenissen die zij vanaf de eerste christenheid tot in de jongste encyclieken kregen, nauwkeurig worden geanalyseerd. Het dogmatische hoofddeel behandelt de grondvormen van het apostolaat, waarbij vanuit het ‘Urapostolat’ van de Heer zelf de Kerk als gezondene voortzetting van Zijn heilsopenbaring wordt voorgesteld. In feite groeit deze afdeling uit tot een traktaat over de Kerk, waarbij vooral de bladzijden over het Grund-Apostolat der christenen uitstekend zijn. Een derde deel tenslotte onderstreept het pastoraal-theologisch karakter van het apostolaat, met o.m. de bemiddelingsstructuren en al de vraagstukken omtrent de ‘gemengde’ gebieden. Hier zijn het internationale aspect van het kerkelijk getuigenis en de rol der godsdienstsociologie voor de pastoraal wel erg onderbelicht gebleven. Natuurlijk is bij een dergelijk alomvattend opzet het gevaar dat de synthese verloren gaat in de compilatie niet geheel denkbeeldig. Men mist ook hier wel enigszins de grondleggende theologische intuïtie die in de vele distincties en kerkrechtelijke geledingen de Bouwmeester van de Stad voortdurend in het oog houdt. Doch bij een onderneming van deze omvang is zulks wel onvermijdelijk. Voor seminaries, studiehuizen en verantwoordelijken van K.A.-organisaties vervangt dit werk een selecte bibliotheek.
J. Kerkhofs
| |
Morenz, Siegfried, Ägyptische Religion, - Stuttgart, Kohlhammer, 1960, 309 pp., geb. DM. 27.
In zijn voorwoord maakt Morenz het duidelijk, dat hij met dit boek niet een geschiedenis van de Egyptische godsdienst in de zin van het klassieke werk van Kees op het oog heeft: wel volgt hij in het laatste hoofdstuk, over de invloed van de Egyptische religie op het Oude Testament en het christendom, een historisch verloop a.h.w. op de voet, en voegt hij aan het werk nog een beknopt geschiedkundig overzicht toe, maar voor de rest concentreert hij zich welbewust op het geloofsleven, de religieuze ervaring en het religieuze bewustzijn, zoals zij uit de godsdienstige fenomenen blijken. Zich in hoofdzaak beroepend op de Duitse vakliteratuur, heeft hij wellicht de neiging, het oorspronkelijke van dit standpunt - dat men bij auteurs als Drioton en Sainte Fare Garnot toch niet kan ontkennen - enigszins te hoog aan te slaan. In weerwil van zijn vele meesterlijke fragmenten kan het boek ons toch niet volkomen bevredigen. We willen graag aannemen, dat de godsdienstige fenomenen een eigen zin hebben, die de historische wisselvalligheid overstijgt, en op zichzelf verdient te worden bestudeerd. Maar het historische perspectief blijft daarom niet minder een belangrijke factor in het achterhalen van die zin, en niet alleen maar een eventuele bevestiging van een persoonlijke intuïtie. Men kan zich gerechtigd achten bij een Egyptoloog als M. een voorafgaande analytische studie te presumeren, maar toch moet men ongaarne hier en daar het wegmoffelen van bepaalde historische problemen constateren. Het kritiekloos aanvaarden van een verouderde evolutionistische opvatting over het onpersoonlijke karakter der primitieve godheid onthutst wel even in een werk van een overigens zeer behoorlijk wetenschappelijk gehalte.
F. de Graeve
| |
Lefebvre, Dom Georges, La foi dans les oeuvres. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1962, 180 pp., Fr. 66.
Dit boekje - verschenen in de reeks ‘Vie et Prière’ - werd geschreven met de bedoeling een oecumenisch gesprek steeds verder mogelijk te maken. Met dat doel voor ogen, onderzoekt schrijver ‘aan de hand’ van de geschriften van Theresia van Lisieux waarin voor ons de grondverhouding bestaat tussen goddelijke genade en menselijk antwoord, en komt aldus tot de primauteit van Gods genade en liefde waarin wij, dank zij de fundamentele nederigheid van ons geloven, opgenomen worden en waaruit onze daadwerkelijke liefde tot God en medemens als antwoord opklinkt. Deze waarachtig-christelijke inspiratie heeft Theresia van Lisieux opnieuw ontdekt, en gesteld tegenover de opvatting over de goddelijke gerechtigheid en menselijke verdienste zoals haar tijd die meestal verstond. De auteur is zich wel bewust van de innerlijke samenhang tussen de bijbelse en meteen echt theologische notie van gerechtigheid en verdienste en die van liefde en genade; toch hadden we graag deze samenhang vaker in dit werkje op meer uitdrukkelijke wijze beschreven gezien.
C. Traets
| |
| |
| |
Radhakrishnan, Sarvepalli, Religion in Ost und West. - Gütersloh, Gerd Mohn, 1962, 125 pp. geb.
Dit boekje van de huidige Indische president verscheen reeds lange jaren geleden in het Engels, onder de voor R.'s thesis juistere titel: ‘East and West in Reli-gion’. Het bundelt enkele voordrachten uit de jaren 1929-1931. Behalve het eerste essay, dat zijn titel leende aan de verzameling, bevat het nog opstellen over ‘Chaos en Schepping’, ‘Het Lijden’, ‘Rabindranath Tagore’, en ‘Vergelijkende Godsdienstwetenschap’. Alle geven ze, min of meer direct, uitdrukking aan een ideaal van religieus syncretisme, waarbij vooral gestreefd wordt naar een synthese van Oosterse en Westerse waarden. De dialoog die R. aangaat is stimulerend, en wekt spontane bewondering op voor de godsdienstige dimensie van het Indische denken, dat van de auteur in het bijzonder. Jammer genoeg is zijn fundamentele houding van openhartige en waardeerbare tolerantie, niet altijd vrij van een zeker relativisme, of zelfs van onbehaaglijke simplificaties.
F. de Graeve
| |
Guichou, P., Evangile de St. Jean (Par la foi à la Vie en Jésus). - Lethielleux, Parijs, 1962, 320 pp., NF. 15.
Schrijver, professor in de H. Schrift aan het seminarie van Quimper (Frankrijk), biedt ons hier een commentaar op het Johannesevangelie, en dit volgens de hoofdstukken of gedeelten van hoofdstukken. Steeds wordt een eigen vertaling gegeven, waarop de sectie in kwestie door middel van een korte inleiding gesitueerd wordt in de ontwikkeling van het evangelie; daarna volgt de commentaar der verzen. Elke technische discussie wordt achterwege gelaten; de bedoeling is voornamelijk de historische alsmede de doctrinaire en geestelijke waarde van het evangelie naar voren te brengen. Aan wie nog niet vertrouwd is met het Johannesevangelie kan, bij een eerste studie ervan, deze commentaar dienst bewijzen, al kan de Nederlandse lezer binnen eigen taalgebied waardevoller werken raadplegen.
C. Traets
| |
Jeffery, Arthur, A Reader on Islam. - Den Haag, Mouton & Co, 1962, 678 pp.,
Deze omvangrijke bloemlezing laat geen enkel gebied der religieuze literatuur van de Islam terzijde: Koran en traditie, mystiek en volksvroomheid, juridische en ethische zowel als dogmatische en speculatief-theologische geschriften komen beurtelings aan bod. Voor de keuze deed Jeffery een beroep op een anoniem gebleven Moslim, wat hij principieel verantwoordt, door er - niet helemaal ten onrechte - een waarborg in te zien van het representatief karakter der opgenomen stukken. Het is ongetwijfeld waar, dat daardoor een Westerse vertekening van de Islam wordt vermeden; de vraag is echter, of daardoor meteen niet een zekere eenzijdigheid de keuze dreigt te bepalen. Gelukkig is er zo nog variëteit genoeg, en dat degenen die de Islam in Westerse handboeken hebben leren kennen, hier hun geprefereerde stijlbloempjes moeten missen, kan niet opwegen tegen het feit, dat heel wat interessante maar minder bekende documenten hier voor het eerst in een Westerse taal beschikbaar worden gesteld. Een tragische bijzonderheid is, dat Prof. Jeffery, die met zoveel ijver en bevoegdheid dit prachtwerk heeft voorbereid, de uitgave niet meer heeft mogen beleven.
F. de Graeve
| |
Mersch S.J., Emile, Le Christ, l'homme et l'univers. Prolégomènes à la théologie du Cors Mystique (Museum Lessianum - sect. théol. no. 57). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1962, 156 pp., ingeb. Fr. 150.
Deze studie - nu in onverkorte vorm gepubliceerd - werd voor het grootste gedeelte opgenomen in het laatste, postume werk van de grote theoloog Emile Mersch, La Théologie du Corps mystique. Voor die theologie van Christus’ mystieke lichaam leggen deze hoofdstukken zowel een (vanuit de eenheid van kosmos en mensheid) antropologische als (vanuit de eenheid van het menselijk bewustzijn in dat van de Godmens) methodologische basis. Het werk eist van de lezer een volhardende aandacht en ook een zekere filosofische en theologische vertrouwdheid, maar dan brengt het hem in contact met een denken dat steeds, en als het ware in contemplatieve eerbied, open blijft voor de fenomenologische gegevenheid, en dat tevens in zijn ‘enigende’ en finalistische visie niets van zijn actualiteit heeft verloren.
C. Traets
| |
Bultmann, Rudolf, Eeuwigheid / Hier en nu. Geschiedenis en eschatologie. (History and Eschatology, Gifford Lectures, 1955). Utrecht, Erven J. Bijleveld, 1962, 192 pp., f 7,90.
Bultmann, hoogleraar in de exegese van het Nieuwe Testament en in de geschiedenis van het christendom, is een van de grote figuren van het hedendaagse gees- | |
| |
tesleven. Met name door zijn werk in de exegese van het Nieuwe Testament dwingt hij Protestanten en Katholieken tot een stellingname en oefent hij diepgaande invloed uit. In Nederland is hij onder de vakspecialisten van de exegese al lang bekend, en door middel van hen beginnen zijn ideeën en opvattingen ook naar beneden door te dringen. Met name na de laatste oorlog heeft een reeds wijder publiek van zijn kritische en nogal revolutionaire opvatting omtrent de historiciteit van de Evangelies kennis genomen. Het boek dat nu in Nederlandse vertaling verschijnt heeft niet direct iets met Bultmann's levenswerk van de Entmythologisierung te maken. Het is een bewerkte bundeling van de zg. Gifford Lectures, in 1955 aan de Universiteit van Edinburgh door hem gehouden. Het geeft een voortreffelijk historisch overzicht van de filosofie, c.q. theologie, der geschiedenis tot aan Toynbee. Tegelijk echter brengt de auteur daarin zijn persoonlijke reflexie tot uitdrukking over deze fundamentele problemen van de menselijke existentie. En dit laatste is niet de minste reden waarom wij de vertaler en uitgever dankbaar kunnen zijn voor hun werk: wij ontdekken de filosofische en theologische existentiële achtergronden die de persoon en de denker Bultmann inspireren, en die (ook al is men het er niet mee eens) revelerend kunnen zijn ook voor hen die in dialoog staan met Bultmann als exegeet.
J. Rupert
| |
Johnson, F. (Ed.), Dear Newlyweds. - The World's Work, Kingswood, 1962, 268 pp., 25 sh.
Wanneer men over de afschuwelijke titel heenstapt, ligt hier voor zowel jonggehuwden als oudgehuwden een mijn van wijsheid, gezond advies en diepe vroomheid open. Bijna zestig toespraken van de vorige paus, gehouden op audiënties voor zo juist gehuwden, zijn hier systematisch geordend bijeengebracht.
W.P.
| |
Smyth, Charles, The Church and the Nation. - Hodder and Stoughton, London, 1962, 192 pp., 12 sh. 6 d.
Beter dan de titel geeft de ondertitel, Six studies in the Anglican Tradition, de inhoud van dit boek weer. Achtereenvolgens worden karakter en vroomheid besproken van de oude Ecclesia Anglicana, van de kerk tijdens de reformatie, die der Puriteinen, en daarna van de Staatskerk zoals deze successievelijk werd beïnvloed door de theologen ten tijde van Karel de Eerste, de Evangelicals en ten slotte de Oxford Beweging. De essays zijn interessant en worden gedragen door een duidelijke liefde voor de Staatskerk en een intens verlangen om verschillende stromingen in één bedding te houden.
W.P.
| |
Jefferson, P.C. (Ed.), The Church in the 60's. - S.P.C.K., London, 1962, 153 pp., 7 s. 6 d.
The Anglican Congress wordt in 1963 in Canada gehouden. In een tiental opstellen van verschillende schrijvers wordt de achtergrond en de problematiek van deze kerkvergadering op eenvoudige wijze besproken, voornamelijk om bij eigen geloofsgenoten belangstelling hiervoor op te wekken. Voor de niet-anglikaan is het interessant alsook leerzaam kennis te nemen van wat straks uitvoerig zal behandeld worden, terwijl de ernst waarmede over God en godsdienst geschreven wordt weldadig aandoet en menigmaal zowel inspirerend als beschamend is voor wie overtuigd is in de volheid van het licht te staan; katholieken kunnen er m.a.w. veel van leren
W. Peters
NUTTALL, G. and CHADWICK, O. (Ed.), From Uniformity to Unity 1662- 1962. - S.P.C.K., London, 1962, 423 pp., 35 sh.
Driehonderd jaar geleden werd het Book of Common Prayer in zijn huidige vorm in de Staatskerk verplichtend gesteld. Dit veroorzaakte onenigheid en verdeeldheid, hetgeen de geschiedenis is ingegaan als Non-conformism. De oecumenische gesprekken tussen de non-conformisten, de z.g. Free Churches, en de Staatskerk hebben tot nu toe niet aan de hoopvolle verwachtingen beantwoord. Het komt ons echter voor dat het achttal essays hier bijeen gebracht een niet onbelangrijke bijdrage is om tot een beter resultaat te komen. Niet alleen omdat leden van beide partijen hier aan het woord zijn, maar ook omdat een helder inzicht in de bron en verdere uitgroei van de verdeeldheid onontbeerlijk is voor een gesprek dat tot eenheid moet leiden; en dit is juist wat deze historische opstellen ons geven.
W. Peters
| |
| |
| |
Literatuur
Smit, Dr. W.A. P, Van Pascha tot Noah. Deel III. Koning David-spelen - Noah. - U.M. Tjeenk Willink, Zwolle, 1962, 618 pp., f 30,-.
Met dit derde deel heeft de Utrechtse professor zijn studie over Vondels tragedies voltooid. Hij karakteriseert zijn werk als ‘een verkenning van Vondels drama's naar continuïteit en ontwikkeling in hun grondmotief en structuur’. Dit is inderdaad de juiste omschrijving van het werk. Smit tracht de innerlijke groei van Vondels opvatting omtrent de tragedie na te gaan en het verband tussen de verschillende drama's, waarvan hij tevens de motivering en de opbouw uitvoerig bespreekt. In dit derde deel worden de tien tragedies behandeld, die Vondel schreef of vertaalde in de jaren 1660 tot '67, met als toegift een beschouwing over ‘Feniciaensche’ en ‘Hercules in Trachin’. In een ‘Besluit’ geeft Smit een kort vue over Vondels afwijkende positie als tragicus van de tragedie-ontwikkeling der overige 17de eeuwse dramatici. ‘Als tragediedichter, zo eindigt het boek, is Vondel even eenzaam als groot in onze litteratuur.’
J. van Heugten
| |
Zwolse Reeks.
Minderaa, Prof. Dr. P., Aandacht voor Cats bij zijn 300ste sterfdag. - U.M. Tjeenk Willink, Zwolle, 1962, 200 pp., f 8,75.
Jacob Cats is in september 1660 overleden en op 12 sept. 1960 had er een herdenking plaats. Dit boek verschijnt naar aanleiding dier herdenking en bevat een elftal essays van litteratuurprofessoren en vaklieden, bijeengebracht door Prof. Minderaa. De figuur Jacob Cats wordt er belicht in haar verschillende facetten. De tijd van felle veroordeling, van verachting bijna, zoals Cats van de zijde van Potgieter en Busken Huet, en later van de tachtigers, ten deel viel, is voorbij. Men heeft een matige bewondering voor zijn dichterschap en een matige sympathie voor zijn persoonlijkheid. Het zijn echter litteratuurhistorici, die hier hun mening zeggen. Was het boek geschreven door de bekende dichters en auteurs van het ogenblik, dan zou het oordeel over Cats waarschijnlijk minder gunstig uitvallen. De meesten dezer zullen Cats nauwelijks gelezen hebben.
J. van Heugten
| |
Fabricius, Johan, Dromen is ook leven. - H.P. Leopold, Den Haag, 1962, 190 pp., f 7,90.
Johan Fabricius, die een hele rij romans op zijn naam heeft staan, is een dier schrijvers, die aan de rand der eigenlijke ‘litteratuur’ staan. Hij kan vertellen en weet de lezer te boeien, maar kiest vaak onderwerpen, die een groter en dieper talent zouden vergen om adekwaat beschreven te worden. Zo is het ook hier. Zijn figuren zijn te zwak uitgebeeld om geheel te overtuigen. Op het einde van het boek vermoordt een simpele bruut bijna argeloos een rijke Amerikaanse, die hem te ver heeft meegelokt. Het verhaal speelt aan de oostkust van Spanje, waar een Spaanse don, afgezakt tot kroeghouder, ervan droomt een grandioos hotel te bouwen. Zijn bediende pleegt de moord. Er heerst een nogal zwoele sfeer in dit verhaal van Amerikaanse toeristen, die in de hete zomer Spanje bezoeken.
J. van Heugten
| |
Ceulaer, J. de, Te gast bij Vlaamse auteurs. - De Garve, Antwerpen, 96 pp., geïll., F. 38.
J. de C. biedt ons hier een eerste bundeling van 12 interviews (o.a. Daisne, Roelants, Lebeau, Walschap) geschreven voor de wekelijkse kunstbladzijden van Het Nieuwsblad in de jaren 1960-61. In zijn verantwoording spreekt hij van een ‘enquête’ zonder er een absolute waarde aan te hechten en van een ‘documentatie’ die uitsluitend een informatief karakter heeft en als ‘uitgangspunt’ wil dienen voor verdere studie en nadere kennismaking. Deze zakelijke verantwoording vergeet men echter gaandeweg bij de lektuur en men raakt geboeid door de auteur én mens die zich vaak verrassend openbaart voor wie enigszins met zijn werk vertrouwd is. Belangstellend zien we uit naar volgende reeksen.
L. Vanden Broek
| |
Spillebeen, Willy, Naar dieper water. Gedichten. - Sluizenkaai 47, Menen, 1962, 58 blz.
De poëzie in deze bundel draagt een weemoedig, gekweld karakter. De taal is nogal daverend en snerpend, de veelvuldige beeldspraak maakt het aanvoelen en begrijpen minstens zeer lastig, ook doordat zij te vaak een gezochte indruk maakt. Wellicht is de erotiek het sterkste en meest authentieke aspect van de verzen.
P. den Ottolander
| |
's-Gravesande, G.H., De geschiedenis van het tijdschrift Vlaanderen. - U.M. A. Manteau, Brussel-Antwerpen-Den Haag, 140 pp., f 13,50.
Van 1902 tot 1907 verenigde het tijdschrift Vlaanderen de voornaamste Zuid-Nederlandse schrijvers onder zijn banier. G.H. 's-Gravesande heeft met de hem eigen vlijt en accuratesse allerlei brieven
| |
| |
en documenten verzameld en gerangschikt, zodat er een soort geschiedenis van het tijdschrift ontstaan is, of liever een keurig geordende bronnenverzameling voor een toekomstig historicus. Herman Teirlinck schreef er een boeiende, uitvoerige inleiding voor.
J. van Heugten
| |
Durrell, Lauwrence, Balthazar. Vert. - Sijthoff, Leiden, 1962, 222 pp., f9,90.
‘Balthazar’ is de tweede uit het viertal romans dat Durrell aan Alexandrië, waar hij een tijdlang verbleef, wijdde. Zijn boeken hebben hem in korte tijd een grote naam bezorgd. Hoofdthema van deze romans, die een groepje aristocratie in de Egyptische havenstad vóór de laatste oorlog beschrijven, is ‘een onderzoek naar de moderne liefde’. Durrell is een groot psycholoog, begaafd met een ongewoon plastisch talent om mensen en lotgevallen uit te beelden. Hij wil een nieuwe romanvorm scheppen door het toepassen van de drievoudige ruimte-dimensie plus de tijd als vierde. In drie dezer boeken, ook in Balthazar, valt de tijd weg; de gebeurtenissen staan in geen tijdsverband en ‘schuiven’ over elkaar heen. Daardoor, en ook door het kriskras aanwenden van aforismen, liefst in paradoxale vorm, maken zijn werken een nogal rommelige, chaotische indruk. In de ‘moderne liefde’, zoals zij in een Oosterse havenstad als Alexandrië beoefend wordt, is geen greintje idealisme aanwezig; het is de loutere lust van het ogenblik. Daarom zijn Durrells romans bezwangerd van een drukkende, zwoele sfeer en is het sexe-instinct bijna albeheersend in zijn werk. Johan Schotman heeft deze moeilijk vertaalbare romans voorbeeldig vernederlandst.
J. van Heugten
| |
Rüber, Johannes, Die Heiligsprechung des Johann Sebastian Bach. Eine Papst-Legende. - Jakob Hegner, Köln & Olten, 1954, 175 pp., 8.50 D.M.
Enige jaren geleden schreef Joh. Rüber deze merkwaardige fantasie: er wordt tot Paus gekozen een Frans Benedictijn, die buiten alle Vaticaanse traditie staat, een uiterst muzikaal man, die Bach en in hem de muze der muziek heilig wil verklaren. De kardinalen voelen zich onbehagelijk, doch de Paus zet door, totdat zijn dood de uitvoering van het plan verhindert. Rüber is een geboren schrijver, die deze onwaarschijnlijke, doch zinrijke en tendentieuze fantasie enigszins aanvaardbaar weet te maken. Het boekje is reeds in meerdere talen vertaald.
J. v. Heugten
| |
Heller, Joseph, Catch. - Jonathan Cape, London, 1962, 443 pp., 21 sh.
Deze oorlogsroman is over het algemeen vrij gunstig beoordeeld. Inderdaad is hij goed geschreven; de soldaten zijn levendig getekend, het harde van de oorlog sterk gesuggereerd. Maar we hebben deze rauwe kost de laatste vijftien jaar al zo dikwijls opgeschoteld gekregen dat ze de appetijt nog maar weinig stimuleert; en het maakt weinig verschil dat de helden hier piloten zijn. Zelfs de humor, die aanvankelijk wat reliëf brengt, wordt op den duur erg egaal. Het boek valt dan ook tegen.
W.P.
| |
Tree, Michael, Those weaker glories. - Hodder and Stoughton, London, 1962, 190 pp., 15 sh.
In deze priesterroman van Anglikaanse huize dreigt de verliefdheid van de geestelijke op een katholiek meisje, Frans en twee maal zo jong, zijn leven danig in de war te sturen: het huwelijk dat in de lucht hangt zal wel heel erg gemengd zijn. Diepgang is in deze roman niet te vinden: het meisje is er te onbenullig voor, en het pleit niet voor de priester dat hij dit niet in de gaten heeft.
W.P.
| |
West, Morris, De tweede overwinning (The second Victory, Nederlands van Louis Thijssen). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1962, 298 pp., F. 145.
Weinige maanden na de Duitse capitulatie arriveert de Engelse plaatscommandant Mark Hanlon in het Oostenrijkse Bad Zuellenberg. Daar begint het verhaal, dat eindigt met zijn terugkeer tot het katholicisme: alles met verwikkelingen en gevaren, met de dood vooral; en het is als zou, in het geheugen zelf, de aanwezige God zich intens openbaren. De intrige gelijkt sterk op die van De advocaat van de duivel: ook daar wordt iemand naar het onberekenbare gezonden, met opdracht en volmacht; ook daar vindt hij, door gevaren en sterven heen, heiligheid en barmhartigheid. Maar het komt ons voor dat de ‘Deus ex machina’ in De tweede bekering meer wordt aangewend, terwijl het gehele verhaal minder breed aandoet. Als zou de auteur er niet ten volle in geslaagd zijn het eerste succesboek te evenaren. Beide werken horen bij de katholieke romankunst, maar de christelijke inspiratie is niet intens en zelfs niet onbetwistbaar. Tweemaal is het, hoofdzakelijk, een afdalen in het geheimere leven, in het geweten; waarbij men poogt de formele voorschriften der zedenleer te vervangen
| |
| |
door een dieper richten en verrichten van Gods geest. Het geschiedt ernstig, aandachtig, niet ten volle overtuigend.
Em. Janssen
| |
Valentini, Alvaro, Moord op een watermeloen. Vert. Uitg. Pax, Den Haag, 166 pp., 1962, f 7,90.
‘Moord op een watermeloen’ is een allerwonderlijkst boek, dat verhaalt van drie vagebonden, die een zonderling leven leiden, kleine diefstallen plegend, elkaar voor de mal houdend, en van tijd tot tijd in reïncarnatie gelovend. Het herinnert aan vele Italiaanse films van de laatste tijd, die ook dergelijke figuren opvoeren. Dit boek is echter minder rauw en realistisch. Het zit vol Italiaanse humor, een humor, die in een westerse versie niet zo goed tot zijn recht komt als in het oorspronkelijke. De vertaalster leverde keurig werk en de uitgever zorgde voor een voortreffelijke presentatie.
J. van Heugten
| |
Deutsche Lyrik. Gedichte seit 1945. Hrsg. von Horst Bingel. - Deutsche Verlags-Anstalt, Stuttgart, (1961), 312 pp., geb DM. 16.80
Waardevolle anthologie, goed en representatief gekozen uit de vele lyriek, die sedert 1945 verscheen, en waarvan te weinig een ruimer publiek vond. Achteraan de bio- en bibliografieën der dichters en een samenvatting van de situatie, die tot het beste behoort dat over hedendaagse poëzie werd geschreven. Bingel had de moed, de dichters niet chronologisch te rangschikken, doch de grote themata, die de produktie beheersen, te schiften, en ze onder een motto, uit de gedichten zelf gekozen, te ordenen; die themacyclussen zijn; Einiges ist noch zu regeln / Wo uns die Jahre verdarben / Eure Siege waren vorübergehende nur / Die Erde bebt noch (slechts deze cyclus noopt tot de vaststelling dat in de nieuwe natuurlyriek clichés en onechtheid dreigen, m.a.w. dat er geen echte relatie tot de natuur blijkt te bestaan) / Unter-richtet in der Liebe / In der Nacht dieser Welt / Tanz aus metallner Figur / Was dich verwandelt en Herr, ich glaube. - De oorzaak, waarom het contact met het publiek ontbreekt, ligt o.i. in de ernst waarmee deze nieuwe dichtergeneratie haar roeping tegenover het volk vervult; het publiek verkiest de goedkope evasie in het chanson, omdat het ‘buiten de lust aan de woekerende welstand, geen waardevoorstelling meer kan ontwikkelen’ (P. Rühmkorf), - hoe ver staat het Wirtschaftswunder-leven zonder enig geestelijk fundament, van de verantwoordelijkheidszin, waarmee Duitsland na de ineenstorting zijn levenstaak herbegon! Dat deze dichters er echter zijn - het oude dromertype is verdwenen, de meesten deden vakstudies en oefenen een beroep uit - wettigt de hoop, dat het materialisme toch de geest niet zal kunnen opslorpen.
A. Deblaere
| |
Wolken, Karl Alfred, Die Schnapsinsel. - Deutsche Verlags-Anstalt, Stuttgart, (1961), 304 pp., geb. DM. 16.80.
Wolken, geboren in 1928 op Wangeroog, heeft reeds een zekere naam als dichter. Dit is zijn eerste roman, vol leven, vaart, intense directheid van taal. Hij slaagt erin de weg van de gecompliceerdheid naar het compacte leven, die ook de weg is van zijn held, tot in de knappe, gave stijl te doen doordringen. De ontwortelde schilder Pook kan na de oorlog het leven niet meer ernstig opnemen. Drijvend komt hij op het Schnapsinsel terecht, waar hij onder de oorlog diende, nu druk met badgasten bezet. Hij werpt zich in een banaal avontuur; wat een halve verkrachtig lijkt, wordt het begin van een omkeer die hem liefde, ernst, verantwoordelijkheid en een solide huisvaderschap doet ontdekken. Ondanks de reële kwaliteiten van het boek valt de werkzaamheid van de formule te betwijfelen; krasse paarbeschrijvingen moeten voor levensverheerlijking doorgaan; merkwaardig, dat ze ophouden na het huwelijk van de protagonisten. Dit genre literatuur lijkt nogal consequent: vergeet men met die methode de vorige oorlog, men bereidt er nog vlugger een nieuwe mee.
A. Deblaere
| |
Arntzen, Helmut, Satirischer Stil in Robert Musils, Der Mann ohne Eigenschaften. - Abhandlungen zur Kunst-, Musik- und Literaturwissenschaft Bd. 9, H. Bouvier & Co. Verlaf, Bonn, 1960, XII-218 pp., geb. DM. 22,50.
Een zware taak, moedig ondernomen. Zijn humor, ironie en satire in het verleden nog enigszins te onderscheiden, voor de hedendaagse letterkunde ontbreekt blijkbaar nog een goede definitie; vooral wanneer de satire geen reformatorisch doel meer kan hebben omdat een norm, een vast geloof of levensbeschouwing ontbreekt en de bespotte wereld dus zelfs niet impliciet tegenover een ideaal of ook maar gecorrigeerd beeld kan gesteld wor- | |
| |
den. S. bewijst niet hoe satire in een algemene relativering zonder ironie, vooral zelf-ironie, mogelijk is. Beter dan de korte algemene hoofdstukken zijn die, gewijd aan de aparte elementen: satire in het woord-, beeld- en associatiegebruik, in zinstructuur en situatie. Hier is Sonderforschung met vruchtbare resultaten: de talrijke bewijsteksten zullen voor velen een nieuwe ontdekking van Musils stijl en werkwijze betekenen. Natuurlijk blijft men bij detailconclusies, doch men zal het de S. graag vergeven, dat hij, bij de huidige stand van de nog zeer fragmentaire of essayistische studies, geen aanloop tot grotere syntheses nam.
A. Deblaere
| |
Baumgart, Reinhard, Der Lówengarten. - Walter-Verlag, Olten & Freiburg, (1961), 380 pp., geb. Zw.fr. 16.80.
Baumgart, geboren in 1928 bij Breslau, slaagde er in 1945 in, het Westen te bereiken en zijn studies voort te zetten. Dit is zijn eerste roman. De Löwengarten is de filmwereld. Een jong mislukt schrijver, Leo, krijgt voor een magazine een sensatiereportage te schrijven over de tanende ster Anna Rasch. In de irreële snob- en artistenwereld geraakt hij door haar gefascineerd; hij meent haar echte, door de film steeds miskende persoonlijkheid te ontdekken. Gelukkig vervalt het geplande huwelijk, maar wanneer hij ze toch nog wil bereiken te Rome, voordat ze naar Z.-Amerika trekt, komt de grote ontnuchtering: ze heeft alweer een nieuwe kunstmatige persoonlijkheid gekregen als geplatineerd Freudenmädchen. - Wanneer de structuur van een roman de openbaring van bepaalde gegevens weerhoudt, verhoogt zulks de spanning; wanneer slechts de geheimzinnige schriftuur ze verzwijgt, irriteert het procédé in plaats van te boeien. Immers, in neo-impressionistische stijl wordt Leo's monologue intérieur vervolgd, waarbij de sluitstukken van de legpuzzle bij voorbaat zijn weggenomen, zonder dat de structuur het vereist. Dit is de grote compositiefout in een roman die van uitzonderlijk taai-talent en brio getuigt.
A. Deblaere
| |
Papajewski, Helmut, Thornton Wilder. - Athenäum Verlag, Frankfurt, 1961, 166 pp., DM. 9.
Als tegenprestatie voor de grote liefde die T. Wilder altijd voor de Duitse cultuur gemanifesteerd heeft, wijdt S. aan zijn zowel epische als dramatische oeuvre een grondige studie. Chronologisch elk werk ontledend naar thematiek (het antieke en het christendom als pijlers van de westerse constructie), ontwikkelt S. zonder nadrukkelijke formulering zijn theorie dat Wilder een conservatief (in de gunstige zin) is. Natuurlijk moet ook de magische term van het epische theater aan een dissectie onderworpen worden en precies omdat S. overtuigend bewijst dat de revolutionair aandoende dramatische karakteristieken logisch uit de theaterontwikkeling der laatste 150 jaar voortkomen, met voor Wilder hoofdimpulsen in het Weense volkstheater en het expressionisme, vind ik de stoute bewering dat ook Brecht een rechtstreeks peetvader zou zijn (voorlopig althans) meer wens dan zekerheid.
C. Tindemans
| |
Kunst en cultuur
Kunst en Kleur. - De groten in de schilderkunst. - De Gas, Cézanne, Van Gogh, Picasso, Chagall. Vert. - A.W. Sijthoff, Leiden, 1962, 5 deeltjes; f 4,95 per deel.
Bij Sijthoff te Leiden verschenen in de serie Kunst en Kleur vijf deeltjes over bovengenoemde schilders. De voortreffelijkte tekst is van de hand van bekende Franse auteurs, respectievelijk G. Charensol, R. Huyghe, R. Cogniat, J. Cassou en M. Brion. Van elk der schilders wordt een goede karakteristiek gegeven ter lengte van een kleine negentig pagina's. Een groot aantal reproducties in kleuren illustreren de tekst. De schrijvers die allen een goede naam hebben in de Franse kunstlitteratuur, dringen door in wezen en achtergrond van de kunstenaar die zij behandelen en brengen hem in betrekkelijk kort bestek de lezer levend en lijfelijk voor ogen. De materiële presentatie der boekjes is uiterst verzorgd.
R. Velding
| |
Burckhardt, Titus, Chartres und die Geburt der Kathedrale. - Urs Graf-Verlag Olten, Lausanne en Freiburg i. Br., 125 pp., 1962, 42 D.M. en 42 Fr.
De Urs Graf-Verlag te Olten geeft een serie grootscheepse werken uit onder de titel Stätten des Geistes, en waarin Siëna, Athos, Sinaï, Fes en Irland reeds vroeger verschenen. Het zijn prachtig geïllustreerde boeken die in woord en beeld een afgeronde voorstelling geven van hun onderwerp. De auteur van ‘Chartres und die Geburt der Katedrale’ bedoelt niet zo zeer een kunsthistorische studie te bie- | |
| |
den als wel het geestelijk klimaat te beschrijven, waarin de gothische kathedralen ontstonden, en vooral de kathedraal van Chartres, het klassieke type van een gothische kathedraal, zo veel mogelijk alzijdig in haar technische opbouw en in haar kunstvolle manifestaties te belichten. Hij is daarin rijkelijk geslaagd en heeft ons een werk geboden, dat de bewonderaars van Chartres zeer welkom zijn zal. Chartres is inderdaad een Stätte des Geistes.
P. v. Alkemade
| |
Hafner, German, Geschichte der griechischen Kunst. - Atlantic Verlag, Zürich, 1961, 528 pp., 523 afb., geb. Zw. Fr. 76.
Schefold, Karl, Griechische Kunst als religiöses Phänomen. - Rowohlt Verlag, Hamburg, 1959, 153 pp., 16 afb., 30 B.F.
Zodra men het boek van Hafner in handen neemt, weet men dat het iets bijzonders is. Zijn (zeer verzorgde) lay-out en de aard van de illustratie doet al vermoeden dat het hier niet gaat om de zoveelste verzameling foto's met gewone commentaar. H. heeft de ambitie vernieuwing te brengen, al blijft hij er zeer bescheiden bij. Hij legt de nadruk op de geschiedenis van de Griekse kunst, maar dan geen geschiedenis van data ‘als parels van een snoer’, noch van veralgemeningen die de Griekse kunst zien als ‘één grote straat waardoor de kunstenaars trekken in een aaneengesloten schare’. Geschiedenis is echt en oorspronkelijk begrip voor het werk. En begrip voor het werk moet uitmonden in ‘einfach reine Bewunderung’. Deze spontane bewondering bezorgt H. een directe toegang tot de kunst der Grieken in haar veelvuldigheid. De overgeleverde schema's waarin deze kunst meer dan een andere gevangen zit, worden hier doorbroken. Het uitgebreid werk - een van de schaarse boeken die de indruk geven nog te kort te zijn - bestaat uit drie delen. Na een inleiding over de ‘Einmaligkeit’ van de Griekse kunst, handelt het 1. over de oude kunst, met de kunst uit de vroegste tijden en die uit de archaïsche periode, telkens met een grieks begrippenpaar gekarakteriseerd; 2. over de nieuwe kunst, met de kunst van de vijfde eeuw, de kunst uit de tijd van Platoon en die van het Rijk van Alexander; 3. over de kunst van het Romeins imperium. De slotbeschouwing draagt als titel ‘de existentie van de Griekse kunst’. Het boek van H. is een van de belangrijkste studies over kunst die de laatste jaren zijn verschenen, te vergelijken met die van Wolf over de kunst van Egypte. Het kleine boekje van Schefold verdwijnt bijna naast de studie van H.,
en toch is het ook belangwekkend. In dit pocketboek wil de auteur een bepaald aspect van de Griekse kunst en wel het religieuze karakter ervan in het licht stellen. Het is een wezenlijke bijdrage.
G. Bekaert
| |
Kaufmann, Fritz, Das Reich des Schönen, Bausteine zu einer Philosophie der Kunst. - W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart, 1960, 405 pp.
Dit is een postuum werk en dit verklaart de bijtitel, Bausteine zu einer Philosophie der Kunst. Fritz Kaufmann was professor der filosofie te Freiburg (waar ook Heidegger doceerde), Frankfurt en Buffalo. In de winter 1957 trok hij zich terug om op het einde van zijn loopbaan zijn reflecties over het esthetisch fenomeen te synthetiseren. Hij kreeg de tijd niet meer om het werk te voltooien. Hij liet echter voldoende ‘bouwstenen’ na om aan de uitgever H.G. Gadamer, die ook het nawoord schreef, toe te laten een belangrijke bundel studies bijeen te brengen. Gadamer ordende ze in drie delen: 1. over het wezen van de kunst, met afzonderlijke hoofdstukken over de relatie van kunst tot religie, tot metafysica, tot fenomenologie; 2. de kunstenaar in de spiegel van de kunst; 3. de kunst als feest. Uit al deze opstellen en studies, die uit verschillende perioden dateren, spreekt éénzelfde bekommernis: de integratie (en de verdediging) van het esthetisch bewustzijn in een existentieel-gerichte filosofie.
G. Bekaert
| |
Busch, Harald en Lohse, Bernd, Romanische Plastik in Europa. - 36 pp., 180 pl., geb. D.M. 27.80.
id., Baukunst des Barock in Europa. - 32 pp., 240 pl., geb. D.M. 32.80. Umschau Verlag, Frankfurt am Main.
De twee nieuwe delen in de reeks ‘Monumente des Abendlandes’, waarvoor wij reeds herhaaldelijk onze waardering hebben uitgedrukt (Streven, febr. 1961, p. 513-514 en juli 1961, p. 1026), omspannen een groot gedeelte van de Westerse kunstgeschiedenis: van het ontstaan van een specifiek Westerse stijl in de romaanse plastiek tot de uitbloei ervan in de barokarchitectuur. Wij spreken hier van plastiek en architectuur, omdat inderdaad het accent in deze twee delen nogal
| |
| |
verschillend ligt, maar men mag niet vergeten dat zowel in de romaanse tijd als in de barok architectuur en plastiek niet van elkaar te scheiden zijn. Beide aspecten van het beeldend scheppen zijn uitdrukking van eenzelfde wereld die in de zeven eeuwen die het jongste van het oudste werk scheidt een flinke evolutie heeft meegemaakt. Men kan deze het best karakteriseren als centrifugaal vanuit de harde, klare kern van de romaniek naar de ongebonden, speelse periferie van de barok. De twee nieuwe delen blijven op het hoge niveau van de voorgaande. De romaanse kunst wordt voorgesteld door H. Weigert. Na een algemene beschouwing over de geest van de romaniek behandelt hij de voornaamste programma's ervan afzonderlijk. Het deel over de barok wordt ingeleid door K. Gerstenberg. De notities bij de platen zijn hier van E.M. Wagner. De platen zijn in beide delen met dezelfde zorg gekozen en geschikt, wat zelfs bij bekende kunstwerken tot verrassende ervaringen leidt: men ontdekt nieuwe relaties tussen de beelden, tussen de kunstlandschappen, tussen de perioden; het ene werk begrijpt men beter door de suggestieve vergelijking met het andere. Deze ervaring is het sterkst in het deel over de barok-architectuur, misschien wel omdat deze ons globaal, zoals ze hier wordt voorgesteld, minder vertrouwd is.
G. Bekaert
| |
Stuttmann, Ferdinand, Max Liebermann. - Fackelträger-Verlag, Hannover, 184 pp., 94 pl., 8 klpl., geb. D.M. 24.80.
In zijn mémoires heeft Henry van de Velde met één zin de persoonlijkheid en het werk van Max Liebermann geschetst: ‘ (In Berlijn) leefde Liebermann het leven van grandseigneur en beroemd kunstenaar, beide met een volmaakte natuurlijkheid en waardigheid. Hij legde slechts op bepaalde ogenblikken een zekere voornaamheid af, als hem, onder vrienden, de onweerstaanbare lust bekroop kostelijke of boerse wendingen van het Berlijnse jargon te gebruiken.’ Het werk van Liebermann draagt dit dubbele karakter: voornaam, zelfverzekerd, vaardig, maar ook speels en opgewekt. Liebermann kan uiterst voornaam zijn, en is het ook altijd, maar dit belet hem niet ook direkt, spontaan te vertellen. Hij deed het reeds in zijn eerste, naturalistische periode. Maar het contact met het impressionisme laat hem toe nog vrijer zijn vreugde aan het dagelijkse mee te delen. In zijn laat werk wint het de verteller tenslotte helemaal van de grandseigneur, zelfs in de officiële portretten, die een goed deel van zijn oeuvre uitmaken. De studie van S. is zeer gewetensvol gebouwd op een nauwkeurige analyse van het werk, dat stuk voor stuk wordt vermeld en besproken.
G. Bekaert
| |
Hofmann, Werner, Das Irdische Paradies, Kunst im neunzehnten Jahrhundert - Prestel Verlag, München, 1960, 412 pp., 218 pl., 16 klpl.
Van Hofmann kon men verwachten dat zijn geschiedenis of beter zijn ontleding van de kunst van de XlXe eeuw oorspronkelijk, actueel en suggestief zou zijn. Directeur van het pas geopende museum voor de kunst van de XXe eeuw te Wenen, heeft H. reeds naam gemaakt door de evolutie van de karikatuur, zijn werken over de hedendaagse schilder- en beeldhouwkunst. Hij is een van de meest onafhankelijke en ernstige onderzoekers van het fenomeen van de moderne kunst, waarvoor, zoals hij zelf bekent, de traditionele stijl- en vormanalyses niet meer volstaan. Haast vanzelfsprekend hebben zijn onderzoekingen naar het wezen van de moderne kunst en naar haar plaats in de huidige geesteswereld hem geleid tot een onderzoek van de kunst van de XlXe eeuw, waarvan hij in dit boek de fysionomie schetst. Het klassieke indelingsschema naar de stijlevolutie heeft H. geheel verlaten, om vanuit een twaalftal verschillende gezichtspunten een panoramisch beeld te ontwerpen, dat groeit uit tekst en illustratie. Deze gezichtspunten zijn thematisch gekozen. H. aanvaardt immers niet dat de kunst van de XIXe eeuw een uitsluitend vormelijke kunst zou zijn, zonder een specifieke inhoudsen symboolwaarde. Hij wil juist aantonen dat de mens van de XlXe eeuw in zijn kunst de nieuwe symbolen heeft geschapen die zijn leven gestalte en zin moeten geven. Hij blijft niet voor het lijnwaad van het schilderij staan, maar ziet er doorheen naar de achtergronden waaruit het beeld te voorschijn komt, achtergronden die hij aanduidt met behulp van een contemporaine literatuur, vooral van Novalis, Baudelaire, Flaubert, Nietzsche. De studie, die zowel uit tekst als illustratie bestaat, is door Prestel schitterend voorgesteld.
G. Bekaert
| |
| |
| |
Vogt, Paul, Christian Rohlfs, das graphische Werk. - Verlag Aurel Bongers, Recklinghausen, 1960, 102 p., geïll., D.M. 36.
Christian Rohlfs is wel het meest bekend geworden door zijn prachtige aquarellen, die kleurrijk en mysterieus waren als exotische bloemen, en soms verfijnd-teder als een droom. Toch heeft hij ook een omvangrijk grafisch werk op zijn naam staan, dat andere zijden van zijn rijk talent op boeiende wijze openbaart. Ongeveer twin-tig jaren van zijn lang leven heeft hij zich met de grafiek bezig gehouden. Zijn eerste producten dateren van 1908-1909. Het laatste exemplaar, een litho, is van 1932. Zijn grafiek valt dikwijls op door grote schilderachtigheid. Vaak had dan ook Rohlfs niet genoeg aan het medium van zwart-wit om zijn ideeën te verbeelden. Dan werden de hout- en linosneden met kleuren als 't ware aangevuld. Men vindt een overzicht van heel zijn grafisch oeuvre bijeen in de catalogus, die dit boek van Vogt besluit. Paul Vogt heeft een zeer goede inleiding op het werk van Rohlfs aan de catalogus laten voorafgaan.
C. de Groot
| |
Vogt, Paul, Farbige Graphik der Gegenwart. - Verlag Aurel Bongers, Recklinghausen, 1959, 95 pp., geïll., D.M. 9.80.
Een zeer aantrekkelijke zijde van de moderne kunst is de gekleurde grafiek. Verschillende kunstenaars, o.a. Manessier, Bissière, Braque, Miro, Trier hebben in deze techniek zeer mooie dingen gemaakt. Het idee om grafiek met kleuren te verrijken is niet nieuw; ook in de 18de eeuw werd deze techniek vaak toegepast. Maar thans beleeft zij een zeer hoge bloei. Dit hangt ongetwijfeld samen met de belangstelling voor non-figuratieve kunst, waarbij de kleuren dikwijls zo'n belangrijke rol spelen. Paul Vogt geeft in dit prachtige boekje een kort en helder overzicht van de pogingen, die op dit gebied werden ondernomen en de resultaten, die werden bereikt. Zijn betoog wordt toegelicht door een aantal zeer mooie afbeeldingen. Tenslotte geeft het boek een overzicht over de verschillende druktechnieken met practische voorbeelden.
C. de Groot
| |
Roh, Franz, Deutsche Malerei von 1900 bis heute. - F. Bruckmann K.G., München, 1962, 254 pp., geïll., D.M. 12.80.
Vooral na de tweede wereldoorlog kende de Duitse kunst een nieuwe stimulans. Er werden dikwijls zeer goede en ook gedurfde dingen gemaakt en het bleef boeiend de ontwikkeling van de Duitse kunst in de laatste kwart-eeuw te volgen. Over deze periode vooral schrijft op uitstekende wijze Franz Roh in zijn boek over de Duitse schilderkunst vanaf 1900 tot heden. Hij heeft de ontwikkeling van nabij meegemaakt en vele kunstenaars nog persoonlijk gekend. Dit is zeker een groot voordeel omdat men dan ook kennis kan maken met de ideeënwereld van de kunstenaars, zoals zij die willen uitdrukken. Dit schijnt op 't ogenblik veel belangrijker en noodzakelijker te zijn dan vroeger, omdat verschillende richtingen in de moderne kunst ideoplastisch zijn. Franz Roh laat vele persoonlijkheden de revue passeren en hij weet ze zeer goed in hun tijd en milieu te plaatsen. Daar de uitgever niet karig is geweest met goede illustraties, geeft dit boek een voortreffelijk overzicht over deze periode van de Duitse schilderkunst.
C. de Groot
| |
Berthold, Gertrude, Cezanne und die alten Meister. - W. Kohlhammer Verlag, Stuttgart, 1958, 159 pp., geïll., D.M. 39.-.
Het is bekend, dat verschillende kunstenaars uit vroegere eeuwen niet bepaald angstvallig waren, om motieven van voorgangers of tijdgenoten in hun eigen schilderijen, vaak als getrouwe kopie, te verwerken. In het werk van Rembrandt kan men zonder veel moeite een aantal ontleningen aan bekende kunstwerken aanwijzen, 't Is interessant dat ook Cezanne, deze belangrijke figuur in de moderne kunst, met grote ijver beroemde kunstwerken kopieerde en gedeelten van die werken in zijn eigen schilderijen opnam. Gertrude Berthold heeft dit zeer vakkundig onderzocht en het resultaat is een boeiend boek voor ieder die belangstelling heeft voor de kunst van Cezanne. De schrijfster heeft blijkbaar ruimschoots gelegenheid gehad om de tekeningen van de Franse meester te bestuderen. Zij laat door middel van uitstekend fotomateriaal duidelijk zien waaraan de motieven ontleend zijn en in welke werken van Cezanne zij terugkeren. De begeleidende tekst is zeer scherpzinnig en knap opgesteld.
C. de Groot
| |
Geschiedenis
Isacker, K. Van, Meesters en huurlingen. - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1962, 146 pp., geïll., ing. F. 75, geb. F. 110.
De auteur, reeds bekend door verscheidene markante werken over de politieke en sociale geschiedenis van België einde 19e,
| |
| |
begin 20e eeuw, schenkt ons hier een buitengewoon boeiend verhaal van de grote staking van 1907 aan de haven van Antwerpen. Waarom koos hij deze enige staking onder zovele uit? Omdat het hier niet hoofdzakelijk ging om het inwilligen van een eis van loonsverhoging, maar om de principiële stelling of de patroons, de ‘meesters’, de lonen eenzijdig zouden blijven bepalen, ofwel of de dokwerkers, de ‘huurlingen’, door hun syndicale organisaties bepaalde voorrechten zouden kunnen afdwingen. Zeven weken lang ging het hard tegen hard, met een verlies van miljoenen toenmalige Belgische franken voor de patroons, de brandstichting van de houtstapels in de Ferdinanduspolder waar voor vier miljoen schade werd aangericht, en bittere nood voor duizenden dokwerkers. Ogenschijnlijk behaalden de patroons de overwinning, want de loonsverhoging kwam slechts nadien, en toch werd het conflict een overwinning van de zelfstandige vakbeweging op het paternalisme van de patroons. Vanaf deze grootse staking heeft de vakbeweging aan de Antwerpse haven steeds meer veld gewonnen, en van de ‘huurlingen’ van vroeger, zelfbewuste werklieden gemaakt. Dit degelijk werk steunt hoofdzakelijk op onuitgegeven archivalische documenten en op de eigentijdse documentatie van dag-, week- en maandbladen. Een flinke aanwinst voor de sociale geschiedenis en voor de vakbeweging vlak vóór de eerste wereldoorlog.
M. Dierickx
| |
Rooijen, Dr. Henri van, De oorsprong van de Orde der Kruisbroeders of Kruisheren. De geschiedbronnen. - Lichtland, Diest, 1961, 240 pp., ing. F. 150.
Over het ontstaan van de Kruisherenorde, in de eerste helft van de 13e eeuw, ligt een dichte sluier. Daarom verricht de auteur een uitermate nuttig werk door eens grondig alle beschikbare bronnen te onderzoeken. Zo publiceert hij en commentarieert hij uitvoerig 16 oorkonden tussen 1240 en 1356, daarna ondervraagt hij de historici van buiten de orde van de 13e tot de 16e eeuw, om ten slotte de historici van de Orde zelf aan het woord te laten. Steunend vooral op de voorstudiën van Charles Dereine komt de auteur tot een gedeeltelijk nieuwe opvatting van het ontstaan van de orde der Kruisheren. Vanzelfsprekend richt dit boek zich tot historici. Aangezien echter deze Orde de enige is die op Lagelandse bodem ontstond, te Clairlieu in het Luikse, zullen wel meerderen zich voor deze studie interesseren.
M. Dierickx
| |
Index de Références (Commission internationale pour l'enseignement de l'Histoire). Documentation rassemblée par Dr. Eckert. Y. Cottaz, J. De Launay. - Brepols, Brussel, 1962, 249 pp.
In ons artikel Geschiedschrijving in Europese geest (Streven, juli 1961, blz. 992-997) hebben wij vermeld dat sinds de laatste oorlog herhaalde malen historici van twee of meer landen samenkwamen om te trachten een gemeenschappelijk exposé op te stellen over betwiste punten van de geschiedenis, b.v. de verhoudingen tussen Frankrijk en Duitsland van 1789 tot 1933. De resultaten van die talrijke samenkomsten zijn telkens in brochurevorm uitgegeven. In dit boek worden de besluiten van die samenkomsten in chronologische vorm geordend in negen perioden, waarvan vijf de laatste anderhalve eeuw omvatten. Het gaat hier natuurlijk dikwijls over de politieke verhoudingen, maar ook over culturele, sociale en economische aspecten van de geschiedenis. Wij kunnen slechts wensen dat zeer vele leraren geschiedenis zich deze Index de références aanschaffen en in hun onderwijs gebruiken. Dan zal het doel van deze internationale samenkomsten van historici bereikt worden: de jeugd een waarheidsgetrouwer en ruimer beeld te geven van het verleden, en eens voorgoed op te ruimen met verkeerde voorstellingen, misverstanden en ongerechtvaardigde weglatingen. Noteren wij nog dat de bladzijden zo zijn genummerd en gebundeld dat latere toevoegingen gemakkelijk kunnen worden ingeschakeld.
M. Dierickx
| |
Latreille, A‘ e.a., Histoire du catholicisme en France. 3, La période contemporaine. - Spes, Parijs, 1962, 698 pp., NF. 24.50.
In dit omvangrijke derde deel volgen wij op de voet de uiterst bewogen geschiedenis van de Franse katholieken vanaf 1750, het begin van het antiklerikalisme, tot op onze dagen. De propaganda van de filosofen leidt tot de Franse revolutie die de hele Kerk wil onderdrukken. Terecht verwerpt Prof. Latreille de beschuldiging dat de Franse omwenteling en het neerhalen van de koningstroon het gevolg waren van een komplot der vrijmetselaars. Op de verdrukking en loutering onder de Franse revolutie volgt een heropleving van het godsdienstig leven, maar in de schaduw van de troon, met alle gevaren van dien. Men heeft beweerd dat pas na 1830 de Franse volksmassa van het geloof is afgevallen: de auteur betwist dit
| |
| |
niet in het algemeen, maar brengt toch enige nuances aan. De veroordeling van een Lamennais, en vooral de ongelukkige Syllabus waren nu niet geschikt om de Kerk bij de ongelovigen sympathiek te maken. Daarom deed Leo XIII een zo verdienstelijk werk toen hij de Franse katholieken tot de ralliement aanzette, het loyaal aanvaarden van het republikeins regime, en ze ook trachtte te winnen voor een sociaal en democratisch katholisme. Zoals men weet vaardigde de wet van december 1905 de officiële scheiding van Kerk en Staat uit, en de confiscatie van alle kerkelijke goederen als er niet tijdig associations cultuelles werden opgericht (verscheidene malen staat in de tekst associations culturelles!). Pius X hakte de knoop door en verbood de associations cultuells, waardoor hij de Franse Kerk even arm maakte als onder de Franse revolutie. Deze maatregel door verscheidene Franse katholieke historici scherp gegispt, wordt hier zakelijk, sereen, misschien iets te irenisch beschreven. In 1924 had het laatste antiklerikaal offensief plaats, dat echter mislukte: P. Doncoeur en andere religieuze oud-strijders zeiden fier: ‘Nous ne partirons pas!’, toen men de religieuzen weer wilde verbannen. Prof. Rémond, die volop in de actie heeft gestaan, geeft een volledig en toch tamelijk indringend overzicht van de periode sinds 1924, waarin in Frankrijk zo vele nieuwe initiatieven worden genomen, zoals bijv. die van de prêtres-ouvriers: ook deze betwiste kwestie wordt rustig en evenwichtig uiteengezet. Al met al, een mooi boek, dat de Franse Kerk in heel haar beleving gedurende een moeilijke periode van twee eeuwen ten voeten uit beschrijft.
M. Dierickx
| |
Charpentier. John, L'ordre des Templiers. - La Colombe, Parijs, 1961, 266 pp., ing. NF. 12.
Dit interessante werk over de Tempeliersorde is niet zozeer een wetenschappelijke studie, als wel een degelijk, gefundeerd antwoord op de vragen die onze tijdgenoten zich met betrekking tot de enigszins geheimzinnige Tempeliersorde stellen. Een eerste deel behandelt de oprichting van de orde, het opstellen van de regel waarbij Sint Bernardus een belangrijke rol speelde, en ten slotte het epos van de Tempeliers in het Oosten. Een tweede deel houdt zich bezig met de vervolging door Filips IV de Schone, die uitliep op de opheffing van de orde door de Franse paus Clemens V: zoals nagenoeg alle hedendaagse schrijvers weerlegt
de schrijver de zware beschuldigingen die destijds tegen de orde werden geuit, en die door gefolterde tempeliers in doodsnood waren ‘bekend’. Een derde eigenaardig deel bespreekt dan de invloed van de islam op de orde, de beschuldiging van ketterij, en de voortzetters van de orde. Zoals men weet, leunt de geschiedenis van de vrijmetselaars aan tegen de Tempeliersorde en de laatste grootmeester de Molay. Acht ‘pièces justificatives’ beindigen dit interessante boek.
M. Dierickx
| |
Motta Navarro, Th., Tertii carmelitici saecularis ordinis historico-iuridica evolutio (Textus et Studia historica Carmelitana, 4). - Inst. Carmelitanum, Rome, 1960, 290 pp.
Heel wat leken hebben in de derde Orde van de Carmel de roep naar een hogere heiligheid kunnen volgen. Deze derde orde werd weliswaar' in de tweede helft van de 15e eeuw door de pausen goedgekeurd, maar begon pas omstr. 1600 te floreren in volle katholieke reformatie. Dit boek is een geleerde in het Latijn gestelde thesis die de aanloop en de verdere historische en vooral juridische evolutie van deze derde orde grondig onderzoekt en uiteenzet.
M. Dierickx
| |
Saggi, L., S, Angelo di Sicilia (Textus et Studia historica Carmelitana, 6). - Inst. Carmelitanum, Rome, 1962, 360 pp., geïll.
Hier een geleerde, in het Italiaans geschreven en met vele Latijnse teksten verrijkte studie over S. Angelo di Sicilia, die een rol speelde in het overbrengen van de Karmelietenorde van de berg Carmel in Palestina naar Europa, en waarschijnlijk op 5 mei 1220 gedood werd.
M. Dierickx
| |
Psychologie en pedagogie
Strasser, Prof. Dr. S., Fenomenologie en empirische menskunde. Bijdrage tot een nieuw ideaal van wetenschappelijkheid. (Serie: Psychologische Monografieën). - Van Loghum Slaterus/W. de Haan, Arnhem-Zeist, 1962, 327 pp., f 16,90.
De menswetenschappen, zoals sociologie, psychologie en de wetenschap der geschiedenis, dreigen telkens weer in de ban der natuurwetenschappen te geraken. Dat de reacties hiertegen, vaak met een be- | |
| |
roep op de fenomenologie, de eisen van empirische wetenschap niet zelden geweld aandoen, is een onmiskenbaar feit. Een bezinning op de eigen aard van de menswetenschappen is daarom noodzakelijk. Hier ligt een taak voor de wetenschappelijke bezinning. In dit boek van Prof. Strasser wordt het gestelde probleem gedetailleerd uitgewerkt. Men zou zijn werk kunnen benaderen vooral vanuit de wetenschappen waaraan hij de steun van zijn bezinning biedt, of meer vanuit de wijsbegeerte, waarbinnen hij stelling kiest voor fenomenologische wijsbegeerte. Het eerste gezichtspunt is het meest in overeenstemming met de bedoeling van dit werk. Zo gezien moeten wij vaststellen, dat de auteur erin geslaagd is de eigen aard der menswetenschappen duidelijk te karakteriseren. De vaak ontstellende verwarring waarin de onderzoeker terecht komt die volgens streng wetenschappelijke eisen wil werken en die er zich tevens rekenschap van geeft dat natuurwetenschappelijke opvattingen over empirie, feit en objectiviteit hier niet in gelijke zin gelden, maar die geen positieve richtlijnen heeft voor de opbouw van zijn wetenschappelijk werk, heeft de auteur begrepen, en door zijn minutieuze analysen wijst hij een weg tot oplossing van deze moeilijkheden. Een waardevol werk voor allen die willen bijdragen aan de verrijking van kennis en inzicht omtrent de mens als mens.
J.M. Kijm
| |
Marlet, J., De psychiater en zijn praktijk. (Serie Mens en Medemens) - Spectrum, Utrecht-Antwerpen, 1962, 136 pp., f 3,60.
Een overzicht van de verschillende taken, welke aan de psychiaters in onze samenleving zijn toevertrouwd. Onder andere bedoeld om in een brede kring de waardering voor het werk der psychiaters te bevorderen en de welwillendheid ten opzichte van de psychisch gestoorde mens te vergroten, zal de lezer toch wel enige kennis van psychiatrische aangelegenheden moeten bezitten om deze vrij compacte tekst, waarin nogal wat wetenschappelijke termen voorkomen, met vrucht te kunnen bestuderen.
J.M. Kijm
| |
Steels, J., Praktische sociale opvoeding. - Plantijn, Antwerpen, 1962, 115 pp., F. 70.
Bestemd voor de leerlingen van het finaliteitsjaar van de lagere cyclus technisch onderwijs, bevat deze handleiding een dertigtal lessen waarbij op basis van christelijke pedagogische beginselen grondbegrippen over persoon en gemeenschap bevattelijk, doch vrij abstract worden voorgesteld. In een volgende uitgave zou een inleiding tot het internationale leven wenselijk zijn.
J. Kerkhofs
| |
Perquin, Prof. Dr. Nic. S.J., Pedagogiek. Bezinning op het opvoedingsverschijnsel, 6e druk. Romen & Zonen, Roermond, 1962, 300 pp., f 13,90.
Een boek dat in enkele jaren zijn zesde druk beleeft, slaat blijkbaar in. De Utrechtse professor belicht hier het verschijnsel opvoeding onder allerlei aspecten. Veel is er in deze 6e herziene uitgave niet veranderd.
R.S.
| |
Rapaport, David, Die Struktur der psychoanalytischen Theorie (Versuch einer Systematik). - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1961, 165 pp., DM. 18.
Na talrijke studies en publikaties over theoretisch-psychologische onderwerpen binnen het ruime kader van de Freudiaanse psychoanalyse, kwam Rapaport in 1959 tot het onderhavige boek: een voorlopig concept van de theorie der psychoanalyse. Fenichel had weliswaar een begin gemaakt met de systematisering van de klinische theorie der psychoanalyse, maar tot een poging om van de psychoanalyse een algemene psychologie te maken was nog niemand gekomen, anders gezegd: er is, behalve door Rapaport, geen enkele poging gedaan de analytische theorie te vervangen door een volledig systeem dat alle fenomenen recht doet wedervaren waarvoor de Freudiaanse psychoanalyse een verklaring geeft. Verwijtend merkt Rapaport op, dat niet één Neo-Freudiaan van het geheel der psychoanalytische theorie heeft kennis genomen en zijn eigen (vaak waardevolle) bijdrage in dit geheel heeft geïntegreerd. Dit verwijt treft ook de experimenterende psychologen, die geisoleerde en soms verkeerd geïnterpreteerde psychoanalytische leerstellingen met getallen te lijf gaan zonder hun werkelijke theoretische samenhang te zien. Rapaport, door velen erkend als de beste kenner van de psychoanalyse, zou als geen ander in staat zijn geweest de systematisering van de theorie ten einde te voeren, ware het niet dat hij in 1960 gestorven was. - Het voor ons liggende boek is uitermate compact geschreven. De auteur baseert zich geheel op het werk van Sigmund Freud, wiens opvattingen verrijkt werden met de studies van
| |
| |
Anna Freud en de ik-psychologie-uitbreidingen van Hartmann en Erikson. Rapaport heeft de zuivere bedoeling de door Freud noodzakelijk geachte hypothesen te verdedigen en bevestigend te bewijzen (o.a. met hulp van energie-theoretische constructies). In de laatste hoofdstukken geeft de schrijver aan welke opvattingen van Freud de tand des tijds zullen weerstaan en welke eventueel aan verandering onderhevig zullen blijken; voorts stelt hij een aantal punten op van een researchprogramma en zet hij uiteen door welke omstandigheden de uitvoering van een dergelijk onderzoek bemoeilijkt wordt. Wie meent door lezing van deze 165 blz. de theorie van de psychoanalyse ‘achter zich’ te hebben, wacht een teleurstelling. Alleen zij die in deze materie reeds breed georiënteerd zijn, zullen met vrucht kennis nemen van Rapaports knappe en doorwrochte poging tot systematisering van de wezenlijke theoretische structuren van Freuds dieptepsychologie.
J.J.C. Marlet, zenuwarts
| |
Robin. Docteur G., Le déclin de l'autorité et la jeunesse actuelle, - Wesmael-Charlier, Paris, 1962, 138 pp.
Duerr, Otto, Ist gehorchen so schwer? Fragen der Gehorsamserziehung in Elternhaus und Schule. - Ernst Klett Verlag, Stuttgart, 1962, 112 pp., DM. 5,80.
Belde werken gaan uit van de overtuiging dat het probleem van de opvoeding tot gehoorzaamheid veel meer een probleem is van de opvoeder dan van de opvoedeling. Zo de opvoeders zelf onzeker zijn en alle waarden relativeren, ondermijnen zij ipso facto het gezag en meteen de gehoorzaamheid. Het boek van G. Robin is één rekwisitoor tegen de huidige samenleving, waar op religieus, moreel, sociaal, economisch en psychologisch gebied alle ‘gezag’ stelselmatig wordt ondermijnd. Deze ‘déclin de l'autorité’ is volgens schrijver de grondoorzaak der mislukking van de moderne opvoeding. Want het gemis aan houvast en aan ‘normen’ acht hij nadeliger dan affectieve verwaarlozing. De heftigheid van dit pleidooi wordt echter meermaals karikaturaal. Hier en daar gaat schrijver zelfs fier op eigen vooringenomenheid. Aldus biedt het boek aan de opvoeders zelf tenslotte weinig bruikbare gegevens. Het vulgarisatiewerkje van de Duitse psycholoog en pedagoog Otto Dürr benadert het probleem objectiever en rustiger. Zijn analyse werkt verhelderend, vooral waar hij doorstoot naar de zin en het wezen der gehoorzaamheid. Ook hij situeert de gehoorzaamheidsproblematiek t.o.v. de eigentijdse moeilijkheden, maar hij tracht de opvoeders attent te maken op de positieve mogelijkheden en aan te zetten tot ‘mehr Mut zur Autorität’. Voortdurend verschaft het boekje concrete raadgevingen die afgestemd zijn op de praxis, al is schrijver toch niet zo naïef de oplossing alleen te verwachten van decepten of ‘trucs’.
A. Cauwelier
| |
Sociologie
Luning Prak, Dr. J., Nederland word wakker! Kritische beschouwingen over de Nederlandse welvaartsstaat. - N.V. Uitgeversmaatschappij Kosmos, Amsterdam-Antwerpen, 1962, 116 pp., f 7,90.
Het valt te betwijfelen of dr. Luning Prak met dit boekje in zijn opzet zal slagen Nederland te alarmeren tegen het gevaar van economisch en sociaal achterblijven bij zijn nabuurnaties. Dat ligt niet alleen aan de Nederlandse zelfvoldaanheid maar ook aan hem zelf. Hij toont de neiging om ook waar het ingewikkelde problemen betreft de zaken tot heel eenvoudige formules terug te brengen of ze slechts van een enkele kant te bekijken. Hij moet wel wantrouwen wekken als hij in de gauwigheid weet te berekenen dat opvoering van ons loon- en prijspeil alleen maar voordelig kan zijn, als hij de argumenten tegen de bevolkingsconcentratie in Randstad Holland niet ernstig neemt of als hij de arbeid der gehuwde vrouw aangemoedigd wil zien zonder de nadelen ervan in de beschouwing te betrekken. Dit is heel erg jammer want tal van ideeën die hier ontwikkeld worden verdienden beter. Zelfs daar waar de schrijver simplificeert of eenzijdig is brengt hij vaak elementen die nopen tot een realistischer probleemstelling. Hij brengt ons bovendien een aantal waarheden voor ogen die de moeite waard zijn dat men ze op zich laat inwerken en verbreekt op tal van punten de verstarring waaronder onze denkbeelden lijden. Hij laat zien dat de Nederlandse welvaart beduidend achter die van het buitenland ligt, dat het gepeuter in de loonpolitiek ons tot een kolonie gaat maken waaruit het buitenland de beste krachten weg zal trekken, dat de economische berekeningen waaraan wij als onfeilbare waarheden hangen, uitermate onbetrouwbaar zijn. Bovenal echter verdienen de beschouwingen de aandacht die hij wijdt aan de
| |
| |
Europese toekomst van Nederland. Het wordt inderdaad hoog tijd dat wij ons er rekenschap van geven dat Nederland straks economisch een provincie zal zijn van een Verenigd Europa: daarbij past een heel andere aanpak dan die waaraan wij gewend zijn.
H. Hoefnagels S.J.
| |
Berg, Drs. G.v.d., Dr. J. Ex, Prof. Dr. R. Kwant, Prof. Dr. E. Leemans, Isolatie en communicatie in de samenleving. (Serie: Mens en medemens) - Spectrum, Utrecht-Antwerpen, 1962, 75 pp.
Deze vier inleidingen werden gehouden op het negende congres der Sociale Interacademiale. Het thema wordt belicht vanuit wijsgerig, sociologisch, sociaal-psychologisch en sociaal-geografisch standpunt. De inleiders hebben hierbij niet alleen verschillende aspecten van het onderwerp onder de aandacht gebracht, maar hierbij tevens gedemonstreerd op welke verschillende wijzen deze onderscheiden wetenschappen te werk gaan.
J.M. Kijm
| |
Zahn, Ernest, Leven met de welvaart: een sociologische beschouwing, met een Ten Geleide van Prof. Dr. Bouman - N.V. Arbeiderspers, Amsterdam, 1962, 210 pp., Prijs: geb. f 12,50.
Dit is de door de auteur zelf herziene en uitgebreide uitgave van een in 1960 verschenen werk: Soziologie der Prosperität. Zahn vraagt in deze voortreffelijke studie de aandacht voor een fundamentele ontwikkeling die zich in feite reeds voltrokken heeft, maar waarvan wij ons in ons denken nog te weinig rekenschap geven. Ons maatschappelijk leven komt voor heel andere vragen te staan dan vroeger, omdat onze economie niet meer geheel in beslag genomen wordt, zoals vroeger, door de voortdurende zorg voor de materiële bestaansvoorwaarden. Een steeds groter deel van het economische potentieel komt vrij voor de voorziening in ‘vrije behoeften’. In plaats van het denken in termen van voorziening in noden moeten wij overgaan tot het denken in termen van ‘groter welvaart’. Op boeiende wijze wordt hier door een scherpzinnig auteur aangetoond hoe tal van problemen van ons maatschappelijk leven van karakter veranderen. De vraag die beheersend wordt is niet meer hoe voldoende te produceren om bestaande behoeften te dekken, maar hoe de vrije keuze van de konsument zich gaat ontwikkelen en wat hierop inwerkt. Belangrijker dan de vraag naar een rechtvaardige verdeling wordt langzamerhand die naar een menselijke ontwikkeling der behoeften. Kortom het gaat steeds minder om voldoende productie en meer om de ontwikkeling van menselijk zinvolle consumptiepatronen. Van hieruit komt de schrijver tot de problematiek van de schepping van nieuwe behoeften door de industrie zelf. Reclame en moderne verkooptechnieken, die voor nieuwe produkten de markt moeten scheppen en de smaak der mensen moeten beïnvloeden worden op hun sociaal-culturele functie onderzocht. De auteur toont aan dat er geen reden is om hier alleen maar negatief over te oordelen: de schepping en verspreiding van nieuwe behoeften heeft een menselijke functie en wat commercieel voordelig is staat niet zonder meer in tegenstelling met wat menselijk verrijkend is.
Het commerciële wordt door zijn eigen logica in de richting van de ontwikkeling van werkelijk menselijke behoeften gedreven. Men kan de schrijver verwijten dat hij in dit opzicht wel wat al te optimistisch is en eigenlijk tot een probleemloze visie komt. Dat neemt echter niet weg dat zijn beschouwingen waardevol blijven omdat hij aantoont dat voor een al te groot pessimisme zeker geen reden is.
H. Hoefnagels S.J.
| |
Uschakow, A., Der Rat für Gegenseitige Wirtschaftshilfe (Comecon). - Verlag Wissenschaft und Politik, Keulen, 1962, 199 pp., D.M. 16,80.
Toen men zich in het Europa van 1947 economisch begon te verenigen met het oog op de verdeling van de beloofde Marschall-hulp, waren ook Polen en Tsjechoslovakije ten volle bereid zich hiervoor naar het Westen te keren. Door de directe tussenkomst van Moscou werden deze plannen echter verijdeld. Daarop werd door de landen van het Oostblok in 1949 een zogenaamde tegenhanger van de O.E.E.S. opgericht, nl. de raad voor wederzijdse economische hulp, Comecon genaamd; in theorie om de economische behoeften van elk land van het blok te onderzoeken; in feite echter was Comecon het uitvoerend orgaan van het streven van Moscou naar het economische eenheidsblok in Oost-Europa. Het hier besproken boek bestaat uit drie delen. Eerst wordt de historische ontwikkeling van Comecon geschetst; dan wordt het volkenrechtelijk aspect van de organisatie behandeld; het derde deel bestaat uitsluitend uit documenten: het statuut van Comecon, de verslagen van de verschillende zittingen, de multilaterale overeenkomsten van
| |
| |
de landen-leden onderling. Ten slotte een zorgvuldig uitgewerkte bibliografie. Een zeer degelijke en grondige gids voor wie grondig wenst ingelicht te worden over de verhoudingen op economisch gebied in de Oostblok-landen.
A. van Peteghem
| |
Jurgens, H., Asozialität als biologisches und sozialbiologisches Problem. - F. Enke Verlag, Stuttgart, 1961, 176 pp., D.M. 28.
Een zeer grondige, vooral biologisch georiënteerde studie van een grote groep mensen, die hier als a-socialen worden aangeduid. De zorgvuldig verzamelde gegevens over vele detailkwesties kunnen een belangrijk onderdeel vormen in een bredere benadering van het probleem. Hierbij zouden dan de psychologische en sociologische gezichtspunten duidelijk tot hun recht moeten komen.
J.M. Kijm
| |
Biografie
Monnich, C.W., Reidans der Heiligen. Hagiografische verkenningen. Moussaults Uitg., 1962, 128 pp., f 5,90.
Martinus van Tours. - Moussaults Uitg., 1962, 124 pp., f 5,90.
Vreemdelingen uit Ierland. - Moussaults Uitg., 1962, 127 pp., f 5,90.
Onder de titel ‘Reidans der Heiligen’ verzorgt Prof. C.W. Mönnich de uitgave van een aantal Heiligenlevens en -legenden uit de vóór-middeleeuwse tijd. Het eerste boekje kan als inleiding beschouwd worden en kreeg als ondertitel ‘hagiografische verkenningen’. Het bevat enige beschouwingen over het eremieten- en monnikenleven en over de sfeer, de opvattingen en de levenshouding der oude Heiligenlegenden, o.a. over het beroemde leven van Antonius door Athanasius. Het tweede biedt de lezer het leven van Martinus van Tours door Sulpicius Severus, met enkele brieven en gesprekken van dezelfde auteur. Het derde boekje bevat het leven van Columba van Jona door Adamnan en het leven van Columbanus door Jonas. Het hoeft wel niet vermeld te worden dat deze uitgaven onder de kundige hand van de Amsterdamse theologie-professor filologisch en wetenschappelijk uiterst verzorgd zijn. De uitgever Moussault zorgde voor een keurige en smaakvolle presentatie.
P. van Alkemade
| |
Haughton, Rosemary, Six Saints for Parents. - Burns and Oates, London, 1962, 249 pp., 21 sh.
De test bij dit boek is de moed waarmede schr. bijna zestig bladzijden wijdt aan St. Joseph, en deze boeien doorlopend. Hier en daar zal lezer het niet eens zijn met een interpretatie, maar het is zeker een prestatie om op zulke robust zakelijke en toch inspirerende wijze over deze heilige te schrijven. De andere heiligen, Louise de Marillac, Augustinus, Rosa de Lima, Thomas Aguinas en de zalige Marie-Thérèse de Soubiran, worden met eenzelfde zakelijkheid, frisheid en gezond verstand benaderd en getekend. Met opzet spreken we van benadering. Doorlopend wordt men gefrappeerd door het feit dat hier een vrouw schrijft die heel evident met twee benen in het leven staat en heel evident nog andere besognes heeft (zij heeft negen kinderen en is vijf en dertig!) en wier geloof en godsdienstigheid van een verkwikkende eenvoud en helderheid zijn.
W.P.
| |
Trevelyan, Katharine, Fool in Love. - Gollancz, London, 1962, 245 pp., 25 sh.
In deze autobiographie ligt de klemtoon op de tocht die schr. maakte van puur atheïsme naar een ietwat merkwaardige vorm van christen-zijn, in deze sterk beinvloed door de leer, en wat zij noemt de training, van Steiner. Aanvankelijk laat het boek zich gemakkelijk vlot lezen, wanneer echter haar huwelijk met een Duits musicus haar leven begint te vormen, en de dromen een kosmisch karakter worden toegekend, wordt de zelf-obsessie van de schr. de lezer wel al te bar; de ervaringen, tot en met pogingen tot zelfmoord toe, doen dan sterk denken aan hysterie. Het boek verliest dan ook aan overtuiging, en wordt zelfs vervelend. Men vraagt zich af waarom en voor wie het geschreven werd. Een en ander zou dragelijker zijn wanneer schr. haar verstand meer en beter had gebruikt in plaats van zich te verlaten op haar verbondenheid met moeder aarde, het heelal, e.d. Toegegeven moet worden dat schr. schrijven kan.
W. Peters
| |
Calder-Marschall, A., The Enthousiast. An enquiry into the life and beliefs and character of the Rev. Joseph Leycester Lyne of Elm Hill, Norwich and Llanthony, Wales. - Faber, London, 1962, 304 pp., 30 sh.
De ondertitel doet een wetenschappelijke studie verwachten. Ofschoon schrijver research niet geschuwd heeft, is zowel
| |
| |
de benadering van het onderwerp alsook de vaak spottende toon waarop hij over ‘father Ignatius’ schrijft niet in overeenstemming te brengen met degelijk wetenschappelijk werk. Het maakt het boek er niet minder leesbaar om. Integendeel, het boeit doorlopend. Dit niet zozeer vanwege het karakter van de hoofdpersoon, als wel vanwege de ongelooflijke stuipen van deze anglikaanse geestelijke uit de vorige eeuw, die zich geroepen wist om niet alleen benedictijns monnik te zijn, maar om benedictijns monastiek leven in de Anglikaanse Kerk te herstellen. Wat deze man uithaalt en wat er met zijn eerste monniken gebeurt is zo zot, dat het vaak eenvoudig niet te geloven is. De aberraties hier vermeld zijn een triest neven-product van de Oxford Beweging en de opbloei van het Anglo-katholicisme.
W. Peters
| |
James, Bruno Scott, Asking for Trouble. - Darton, Longman & Todd, London, 1962, 173 pp., 21 sh.
Deze autobiographie van een bekeerlingpriester is een onbelangrijk boek. De auteur weet dat hij excentriek is, maar de excentriciteit doet te vaak denken aan een pose.
W. Peters
| |
Varia
Louët Feisser, Dr. J. J., Wetenschap in toga. Vakspecialisme en wijsgerige eenheid in de toekomstige universiteit. - A. Oosthoek, Utrecht, 1962, 63 pp.
Schrijver tekent protest aan tegen de neo-positivistische neiging, de methode van de exacte wetenschappen als de enige legitieme te beschouwen, en ook tegen een bepaalde existentialistische geringschatting van de ‘strenge Wissenschaft’. Vanuit een standpunt dat in het algemeen zeer gelukkig weet uit te komen boven de controverse tussen deze twee richtingen, geeft hij de taak van de wijsbegeerte binnen het hoger onderwijs aan. Vermoedelijk ben ik het slechts op twee punten niet geheel eens met hem. Namelijk als hij, in de geest van sommige existentiële fenomenlogieën, poneert, dat feiten (wel te onderscheiden van hun constatering) niet onafhankelijk van onze vraagstelling bestaan (28-31), en als hij niet wil weten van een tijdeloze waarheid (35 sq., vgl. 20, 49). Verder ben ik enthousiast over de inhoud, bijv. over het pleidooi voor het wetenschappelijke en bovenempirische karakter van de moraalfilosofie, over haar onmisbaarheid aan de universiteit; over het dialogische karakter van het wijsgerig onderricht; over de noodzakelijkerwijs filosofische implicatie van de vakwetenschappen.
P. den Ottolander
| |
De Jong, G.A. S.J., Waar Gods voeten gingen. - Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, 1962, 243 pp., f 14,75.
Dit vlot geschreven en prettig leesbare boek bevat schijnbaar een reisbeschrijving naar de Levant en Palestina. Echter slechts schijnbaar. Het is veel meer dan een reisverhaal. Hoewel het zich niet als een werk van wetenschap aanbiedt, schuilt er een uitgebreid weten, een grote eruditie achter zijn bladzijden. De schrijver is in jarenlange omgang met al wat des joods is, door zijn herhaalde reizen en zijn studie van het Hebraëisme als vergroeid met zijn stof en zo krijgt alles, wat hij in zijn boek behandelt, kleur en leven. In vele korte hoofdstukken flitst het Palestijnse land en zijn omgeving ons voorbij en daartussendoor instrueert de auteur ons over allerlei, dat de huidige lezer interesseert, Qumran, de Islam, het jonge Israëlië, het Jeruzalem van vandaag, etc. etc. Het is een boek dat juist op tijd komt en ongetwijfeld zijn weg zal vinden.
J. van Heugten
| |
Boeren, Dr. P.C., Heiligdomsvaart Maastricht. - U.M. ‘Ernest van Aelst’, Maastricht, 1962, 227 pp.
Bij gelegenheid van het jubeljaar 1962 droeg de stichting ‘Het graf van St. Servaas’ Dr. Boeren op een overzicht te schrijven over de jubel- en heiligdomsvaarten, zoals die in de loop der tijden te Maastricht hebben plaats gehad. Het is een uitvoerige studie geworden over het reliekenwezen, over jubel- en bedevaarten door de eeuwen heen en in verschillende landen. Het werk is rijk geïllustreerd en kostbaar utigegeven.
P. van Alkemade
| |
Kühn, Rudolf, De wereld der Oneindigheid. Een speurtocht door het heelal. W. Gaade, Den Haag, 230 afb., 70 in kleuren, 182 pp., 1962, f 19,50.
Het prachtige, min of meer populaire werk ‘Die Himmel erzählen’ van Rudolf Kühn wordt hierbij in Nederlandse bewerking door twee leden van de Leidse sterrenwacht de lezer aangeboden. Kühn ordent zijn stof in drie grote hoofdstukken, elk weer in kleinere onderverdeeld. Ons zonnestelsel, De wetenschap der astronomie en Het grenzeloze heelal.
| |
| |
Astronomie en astrofysica hebben in deze eeuw geweldige vorderingen gemaakt en Kühn bezit de kennis en het talent de huidige stand dezer wetenschap op boeiende en bevattelijke wijze voor te stellen. Hoe langer hoe meer wordt het duidelijk dat wij ons de afstanden en afmetingen in de kosmische ruimte met geen mogelijkheid meer kunnen verbeelden. Wat zegt ons nog: twee miljard lichtjaren? Inderdaad de wereld der oneindigheid. Het boek eindigt met de merkwaardige zin: ‘Want tenslotte is het enige dat in de astronomische wetenschap betekenis heeft: onze eigen wereld, waarvan vele astronomen ook tegenwoordig nog - of beter gezegd: tegenwoordig weer - weten, dat zij door God is geschapen.’
P. van Alkemade
| |
KENNAN, George F., Rusland en het Westen onder Lenin en Stalin. Vert. Becht, Amsterdam, 357 pp., f 22,50.
De historicus en diplomaat George Kennan is een der beste Ruslandkenners. In dit boek, dat ontstond uit een aantal lezingen aan universiteiten, geeft hij zijn zeer persoonlijke, maar zeer gemotiveerde kijk op, feitelijk, de geschiedenis der laatste dertig, veertig jaar, vanaf de Russische revolutie. Hij heeft die geschiedenis, om zo te zeggen, persoonlijk meebeleefd en vele der hoofdfiguren persoonlijk gekend. Daardoor krijgt zijn boek een grote directheid en aanschouwelijkheid. Hitier en Stalin, naast talloze anderen, worden er treffend in gekarakteriseerd. Bijzondere nadruk valt er op de voortdurende zwakheid, onzekerheid en verdeeldheid van de Westerse politici, als ook op de sluwheid en onbetrouwbaarheid van Rusland. Het is moeilijk in een zo uitgebreide, bijna chaotische materie orde en licht te scheppen. Kennan schrijft straf gescheiden hoofdstukken over de afzonderlijke aspecten, wat de orde en helderheid van het geheel zeer ten goede komt. Een belangrijk boek voor ieder, wie de toekomst van Europa ter harte gaat.
P. van Alkemade
| |
Coste, René, ‘Le problème du droit de guerre dans la penseé de Pie XII’. - Fernand Aubier Editions Montaigne, Paris, 530 pp., 27 n. Fr.
Dit boek behandelt minder de juridische dan wel de theologische aspecten van de denkbeelden van Pius XII omtrent de oorlog. De auteur heeft veel teksten van Pius XII opgenomen en hij heeft een belangrijke litteratuur - steeds ‘up to date’ - verwerkt. Wat hij zegt, dus de feitelijke inhoud van het boek, geeft tot weinig critiek aanleiding, afgezien van enkele details die wij buiten beschouwing zullen laten. Maar van de algemene opzet van dit werk, van de logische indeling ervan, hebben wij niet veel begrepen. Begrippen, die in de leer van Pius XII een fundamentele rol spelen (bijv. het natuurrecht, het begrip vrede) worden slechts en passant behandeld. Men verwondert zich ook over het feit, dat er bijv. niet minstens één hoofdstuk is, dat systematisch het vraagstuk van de kernwapens behandelt. Voor de theologen is dit boek wellicht van grote waarde, wij kunnen ons daarover geen oordeel vormen. Maar voor de jurist en de politicus is het nogal teleurstellend.
G. Herberichs
| |
Phaidon Kunstkalender 1963. Kiepenheuer & Witsch, Köln, D.M. 8.80.
Deze kalender in groot formaat bevat zeven en twintig kleurreproducties van schilderijen uit heel de geschiedenis der schilderkunst. Elke reproductie is een kostbaarheid op zich. Het is een wonder, hoe de uitgever een zo prachtig verzorgd geheel tegen zo lage prijs beschikbaar kan stellen.
R.S.
| |
Oranjekalender 1963. Pro Juventute, Amsterdam, Postbus 7101, f 2.90.
De vereniging ‘Pro Juventute’ heeft een kalender met kleurfoto's van het vorstenhuis uitgegeven. Een twaalftal foto's, de meeste genomen naar aanleiding van het 25-jarig huwelijksfeest van Koningin en Prins, sieren de kalender.
R.S.
| |
Gilmont S.J., Jean-François, Les écrits spirituels des premiers jésuites. - Roma, Institutum historicum S.I. 1961, 357 pp., lire 3000.
Iparraguirre S.J., Ignacio, Répertoire de la spiritualité ignatienne. - Roma, Institutum historicum S.I. 1961, 268 pp., lire 2500.
In de nieuwe reeks Subsidia ad historiam Societatis Iesu - hier worden het derde en vierde boek bijeengebracht - biedt het Geschiedkundig Instituut van de Romeinse Jezieten-Curie twee kostbare werkinstrumenten. Het eerste boek van de Belgische pater F.-F. Gilmont draagt als ondertitel Inventaire commenté. Dat van de Baskische auteur, bekend door zijn vele historisch-kritische studies over Ignatius, is een naslagwerk: het omvat alle ascetische geschriften vanaf de dood van Sint-Ignatius tot aan het einde van de ambtstijd van pater Aquaviva (van 1556 tot 1615). Een
| |
| |
kronologisch repertorium heeft hier 979 titels bijeengebracht, met een overdruk van de inhoud van elk traktaat. Volgt dan een kataloog volgens de auteurs en een nauwkeurige index met ascetische trefwoorden. - Dieper in de doctrine en de geest dringt het werk van p. Gilmont. De eerste helft van het boek handelt over Ignatius en zijn gezellen (XIII hoofdstukken); in de tweede helft komen de schrijvers die Ignatius persoonlijk gekend hebben. We noteren voor onze geschiedenis van de 16e eeuw Canisius, Mannaerts, Frans De Costere, Adriaan De Witte en Dirk Geeraerts. Elk werk wordt niet alleen aangegeven en met juiste titel vermeld: het wordt ook gesitueerd en naar waarde beoordeeld. Voor' ordeleden is het een verrijkende terugkeer naar de bronnen. Voor niet ingewijden is het een ontdekking van apostolische werkzaamheid en intens gebedsleven van de eerste Jezuïeten.
J. Vanneste
| |
Duval, Léon-Etienne, Messages de pais, 1955-1962 (Questions actuelles). - Desclée De Brouwer, Brugge, 1962, 230 pp., F. 75.
Mgr. Duval is de aartsbisschop van Algiers. Dit betekent dat deze vredesboodschappen gegrepen zijn uit het hart van een zieleherder, die geconfronteerd werd met een der meest verwarde en pijnlijkste situaties van deze eeuw. Kernachtig verkondigt Mgr. Duval in deze boodschappen een vrede die naar Gods hart is, gevestigd op het geloof en de hoop op God, tegenover een goddeloos materialisme, een vrede gebouwd op rechtvaardigheid en die een vreedzaam samenleven der gemeenschappen mogelijk maakt. De aartsbisschop tracht werkelijk in de loop van deze zeven tragische jaren ‘de regarder les réalités algériennes dans la lumière de la foi, c'est-à-dire dans la lumière de Dieu’ (p. 218).
J. Vercruysse
| |
Boros, Ladislaus, Mysterium Mortis, Der Mensch in der letzten Entscheidung. - Walter Verlag, Olten und Freiburg im Breisgau, 1962, 207 pp.
‘De dood is in de structuur van ons bestaan wezenlijk tegenwoordig en kan als zodanig ervaren worden op het convergentiepunt van de verschillende strevingen, welke in ons bestaan zelf naar de dood verwijzen.’ Uitgaande van dit grondinzicht van Martin Heidegger volgt S. de transcendentale methode welke de concrete ervaringen terugbrengt naar de a-priori ‘Gegebenheiten’ die er aan ten gronde liggen. - In een filosofisch deel past hij die methode beurtelings toe op de analyse van het willen van Blondel, op Maréchals kenleer, op de waarnemingsen herinneringsanalyse van Bergson, op de fenomenologie van de liefde volgens Gabriël Marcel, op de ‘individual-geschichtliche Daseinsdialektik’, waarbij de onderscheiden evolutiekurven van de uitwendige en van de inwendige mens zich in die zin verhouden dat de energieën van de ondergaande uitwendige mens tot een groeiende persoon omgeschapen worden. Ook de dichterlijke ervaring streeft naar een onbegrensde wereldnabijheid en realiseert die ten volle in het transcendente. Tenslotte blijkt uit de ‘kenotische’ voltrekking van ons bestaan dat de dood een voleinding betekent van een nieuwe zijnsvolheid. Zo convergeren uit zeven verschillende hoeken de filosofische verwijzingen naar een beeld van de dood als eerste volpersoonlijke act en bevoorrecht moment van de eindbeslissing. - Deze ‘Endentscheidungshypothese’ wordt in een volgend theologisch deel geconfronteerd met enkele, meestal brandend actuele punten van het katholieke dogma. Deze hypothese verklaart het onherroepelijk definitief karakter van onze toestand na de dood. Ook het heil van de ongedoopte kinderen krijgt in die hypothese een redelijke verklaring. Twee soms problematisch tegengestelde, axiomata van het heil worden door haar verzoend: het heil is voor allen, en toch is het heil afhankelijk van de persoonlijke stellingname tegenover Jezus Christus.
De leer van de erfzonde wordt er duidelijker door omschreven, doordat de dood niet alleen als straf maar als een echt heilsgebeuren geduid wordt. De hypothese ‘verinnerlijkt’ de leer over het vagevuur. Ze geeft tenslotte een immanente fundering aan de vraag waarom Christus ons verlost heeft door zijn dood en verklaart Dood, Hellevaart, Verrijzenis en Hemelvaart als één enkel soteriologisch gebeuren. S. noemt de dood een sacramentele situatie, daar we pas in de dood het fysisch contact met de mensheid van Christus in volle intensiteit beleven. De grote verdienste van deze studie, die o.m. nauw verwant is met de gedachte van Rahner en Troisfontaines, is wellicht haar boeiende synthese en de uitzonderlijke helderheid van het exposé. Men zal S. niet mogen verwijten de talloos gesuggereerde analyses niet tot een gedetailleerde ontwikkeling te hebben uitgewerkt: het is bedoeld als een synthetische schets. Het geeft echter uitstekend de richting aan voor een meer diepgaande staving van de hypothese.
G. Jacqmotte
| |
| |
| |
Seewald, Richard, Das Herz Hollands. Aufzeichnungen eines Malers. - Jakob Hegner, Köln & Olten, 72 pp., 1962, D.M. 7,80.
De zwerver-schilder R. Seewald heeft een boottocht van meerdere dagen door de Hollandse wateren gemaakt en in dit boekje vertelt hij daarvan. Hij heeft een scherp oog voor het pittoreske van Hollands kanalen en landschappen, van de oude stadjes aan het IJsselmeer. Een groot aantal fijne pentekeningen verhelderen het geschrevene. Een aardig boekje over ‘het hart van Holland’.
P. van Alkemade
| |
Deusel, Peter Martin, De biecht van een beul. Vert. - Uitg. De Goudvink, Antwerpen, 344 pp., Fr. 135.
In dit eigenaardig samengestelde boek worden op spannende wijze enige Duitse moordgeschiedenissen, die destijds veel opzien baarden, verhaald en daartussendoor vertelt een gewezen officiële Duitse beul zijn levensloop, waarop hij nu met schaamte en berouw terugziet. Eveneens is er sprake van een Engelse beul en van een moordgeval in Engeland. Voor wie van griezelverhalen houden is dit boek een kostbare schat. Een epiloog wijst op de tendens van het boek om propaganda te maken voor het afschaffen van de doodstraf.
R.S.
| |
CHANDOS, John, ‘To deprave and corrupt...’ - Souvenir Press, London, 1962, 207 pp., 25 sh.
De discussies betreffende pornographie zijn de laatste jaren in Engeland bizonder acuut geweest en bereikten een hoogtepunt in het proces rond Lady Chatterley's Lover. Een negental opstellen van verschillende auteurs zijn hier bijeengebracht, die het probleem van sterk uiteenlopende gezichtspunten benaderen. Helderheid verschaffen deze essays allerminst; de indruk die de verzameling achterlaat is dat er niet uit te komen is. Hetgeen niet erg verwonderlijk is waar het uitgangspunt als in de wet geformuleerd louter negatief is.
W.P.
| |
Pyke, Magnus, The Science Myth. - Murray, London, 1962, 190 pp., 18 sh.
In dit wijs en vaak geestig boek maant schr. ons bij alle vooruitgang in de techniek vooral mens te blijven. Zijn these is dat science zoals deze in de techniek haar tastbare resultaten uitstalt, maar al te vaak een soort Procrustes bed is: en de mens moet passen, niet het bed! Hetgeen door vele voorbeelden uit het dagelijkse leven de lezer wordt duidelijk gemaakt. Lichte en toch leerzame lezing.
W.P.
| |
Paperbacks en pockets
Palladium-Paperbacks reeks. Vlerk, Dr. I.M. van der en Kuenen, Dr. Ph. H., Geheimschrift der aarde, 7e druk. - De Haan, Zeist. Van Loghum Slaterus, Arnhem, 372 pp., 1962, f 8,90.
In de reeks Palladium Peperbacks verscheen de 7e druk van dit boek over de paleontologie. Het behandelt ‘de geschiedenis der aardkorst en haar bewoners’ en wel in drie gedeelten, nl. de taal der stenen, de geschiedenis van het leven en de geschiedenis van de aardkorst. Een handboek voor studie, doch ook een in-structief werk voor belangstellenden.
| |
Banning, Dr. W. en Bierens de Haan, Dr. J.D., Europese geest, 4e druk. - De Haan, Zeist. Van Loghum Slaterus, Arnhem, 372 pp., 1962, f 7,90.
In dezelfde reeks verscheen de 4e druk van dit cultuur-filosofisch werk, waarin meerdere professoren schrijven over de cultuur en de filosofie van Europa, vanaf de Grieken tot en met de existentialisten. Banning en Bierens de Haan vormen de hoofdredactie.
| |
Brede Kristensen, Dr. W., Symbool en werkelijkheid. - De Haan, Zeist. Van Loghum Slaterus, Arnhem, 360 pp., 1962, f 7,90.
Ook dit boek verscheen in 2e druk in de Palladium-reeks. Het bevat een groot aantal opstellen over godsdienstige en verwante onderwerpen, vooral over de antieke en latere godsdiensten rond de middellandse zee van de hand van de overleden godsdiensthistoricus, de Leidse hoogleraar Kristensen.
P. van Alkemade
| |
Aula-boeken. Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen.
Meer, F. van der. Keerpunt der middeleeuwen. - Utrecht-Antwerpen, 1962, 192
De schrijver behandelt op aantrekkelijke wijze de overgang van de romaanse naar de vroeg-gotische kultuurperiode. Hij gaat uit van de bouwkunst, maar geeft tegelijk sprankelende vues op allerlei kultuuruitingen.
C. de Groot
| |
Ritter, Gerhard, Luther in leven en werk. Vert. f 1,90.
Een wel zeer protestants georiënteerde, bijzonder goed geschreven biografie van Luther.
| |
Dittmer, Kunz, Algemene volkenkunde. Vert. f 2,75.
De geleerde auteur leidt de lezer in in de gedachten- en gevoelswereld der primitieve volken.
| |
| |
| |
Firth, Raymond, Sociale antropologie. Vert. f 1,90.
Human Types, zoals het oorspronkelijke werk heet, geeft een reeks beschouwingen over primitieve mensenrassen en sluit goed aan bij het vorige Aula-boek.
| |
Kwant, Prof. Dr. R.C., De fenomenologie van Merleau-Ponty. f 1,90.
Dr. Kwant, een autoriteit in dezen, biedt hier een goed inzicht en overzicht van de filosofie van de onlangs overleden wijsgeer.
| |
Vries, Dr. J. de, Heldensagen, f 1,75.
Deze specialist in Germanistica verzamelt in deze bundel de bekende verhalen uit de Germaanse sagenwereld.
| |
Simpson, George Gaylord, De betekenis van de evolutie. Vert. f 2,50.
Een boek over de evolutie van het leven, met als bekroning daarvan de mens.
| |
Prisma-boeken. Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen.
Dostojewski, F.M., Witte nachten en andere verhalen. Vert.
Enige zwakkere novellen van Dostojewski, met het zeer goede verhaal ‘De zachtmoedige’.
| |
Curtiss, Ursula, De dodende stem. Vert.
Spannende crime story, met het, vaak voorkomende, zeer onwaarschijnlijke slot.
| |
Roche, Mazo de la, De erfgenaam van Jalna. Vert.
Een verder vervolg op de Jalna-deeltjes.
Een boeiende collectie.
| |
Eberhart, Mignon G., De plannen van de dode mannen. Vert.
Wederom een zeer leesbare crime story van M. Eberhart. Het slot is echter weer zo verrassend, dat het moeilijk te aanvaarden is.
| |
Bouman, Prof. Dr. P.J., In de ban der geschiedenis.
Een lang essay over geschiedenis als levende wetenschap.
| |
Tocquet, Robert, Toveren met getallen. Vert.
Voor geïnteresseerden in rekenwonderen en -puzzles een aantrekkelijk boekje.
| |
Jameson, Storm, Het verborgen verraad. Vert.
Een volmaakte crime story, goed geschreven, spannend en volkomen aanvaardbaar.
| |
Paap, Wouter, Mozart, potret van een muziekgenie.
Een aardig boekje dat de grote musicus op boeiende wijze weet te evoceren.
| |
Bont, B.P. de, Prisma-gids voor studie en beroep.
Een uitvoerige handwijzer voor jonge mensen, die onzeker zijn in de keuze van hun beroep en levenswerk.
Luckie, Robert, De laatste kogel. Vert. Een tiental oorlogsverhalen van een gewezen Amerikaanse marinier.
R.S.
| |
Elsevier-Pockets
Vries, Tjomme de, Primitieve kunst van vroeger en nu. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1962, 249 pp., geïll., f 2,90.
Tjamme de Vries geeft eerst een goede omschrijving van wat primitieve kunst feitelijk is en vervolgens volgt hij de ontdekkingen van deze kunstuitingen in de vijf werelddelen, als 't ware op de voet. Tenslotte laat hij zien, hoe de primitieve kunst in deze eeuw op een bepaalde wijze herleefde in het werk van Expressionisten en Kubisten.
C. de Groot
| |
Behn, Friedrich, Opgravers en opgravingen. Elsevier, Amsterdam, 1962, f 2,90.
Het boekje biedt een goede en boeiende beschrijving van opgravingen (en opgravers) in het Oosten en de mediterrane landen.
| |
Phoenix-Pockets. De Haan, Zeist. Standaardboekhandel, Antwerpen.
Neale, Prof. Sir. John E., Het leven van Koningin Elisabeth I. Vert. f 3,95.
Een boeiende biografie van de grillige ‘queen virgin’.
| |
Mulder, Elisabeth, Zon, maan en sterren, f 3,95.
Een populair boekje over de hemellichamen, zeer leesbaar voor elke belangstellende.
| |
Wijsenbeek, L.J.F. en J.J.P. Oud, Mondriaan, f 3,75.
Wijsenbeek schrijft hier over Mondriaan, de schilder en denker, en Oud over de mens Mondriaan.
| |
Praag, H. van, Wijsheid en schoonheid van India, f 3,75.
Een boekje over Indische filosofie en godsdienst, over beeldende kunsten en litteratuur van India.
R.S.
| |
Urban-Bücher. Verlag Kohlhammer, Stuttgart.
Nitschke, August, Heilige in dieser Welt.
Dit boekje biedt een tiental beschouwingen over Katholieke Heiligen. Het zijn meer studies dan biografieën.
R.S.
|
|