| |
Boekbespreking
Godsdienst
De Boeken van het Oude Testament, Deel VIII, Boek III: Het Hooglied uit de grondtekst vertaald en uitgelegd door Prof. Mag. Dr. M.A. van den Oudenrijn O.P.; Roermond/Maaseik, J.J. Romen en Zonen. 1962; 46 blz.
Vergelijkt men deze vertaling met vele andere, klassieke en moderne, dan valt direct het verschil in toon op. Vert. heeft zo getrouw mogelijk het genre van speelse liefdespoëzie willen weergeven. Alle plechtstatigheid is daarom vermeden en het geheel roept de kleurrijke en tegelijk ook realistische sfeer op van de uitbottende natuur. Zoals van bucolische poëzie te verwachten is, krijgt de romantiek hier ruim baan, alles wat de ogen zien spreekt spontaan mee van de liefdegevoelens welke in de harten van twee jonge mensen leven. Deze spontane, natuurlijke sfeer komt sterk uit de vertaling naar voren. Dit hangt samen met de opvatting van Prof. v.d. Oudenrijn omtrent de aard en bedoeling van het Boek. Het Hooglied is volgens hem niet bewust allegorisch, maar heeft een mystieke zin, een sensus typicus welke niet in woorden ligt besloten, maar in de liefde zelf welke beschreven wordt. Deze is een normale menselijke liefde, welke echter in zich het beeld draagt van Gods liefde voor de mens. Zo verklaart hij het religieus karakter van dit Boek en zijn plaats onder de geïnspireerde geschriften. Is deze verklaring voldoende?
| |
| |
De sensus mysticus staat zo wel in erg los verband met de sensus litteralis. De hagiograaf moet, als geïnspireerd schrijver, deze liefdespoëzie toch wel gecomponeerd of verzameld hebben met een religieuze bedoeling. Wellicht nauwkeuriger: hij moet verband gezien hebben met de geschiedenis en de roeping van Israel als Volk Gods. Dit Boek moet zo zijn opgebloeid uit het religieuze Israëlitische bewustzijn en als zodanig door de Joodse gemeenschap zijn erkend. Hierbij blijft het heel goed mogelijk, dat de beelden aan de profane literatuur zijn ontleend, maar wel worden zij in een religieuse atmosfeer getrokken en in het religieus literatuurgoed van Israel geïntegreerd. Het lijkt ons ook, dat deze sensus metaphoricus in de sensus litteralis aanwijsbaar is, o.a. door het stereotype verband dat wordt gelegd met Salomon, de Koning en Patroon van Israel's religieus-didactische literatoren; het betrekken van de meisjes van Jerusalem in de dialoog en andere aanduidingen, welke echter alle meer aanwijzingen dan bewijzen zijn. Dit verschil van benadering van het Boek bepaalt dan ook mede het oordeel over de vertaling. Het zal hier voornamelijk gaan over een prefereren van een enigszins andere kleur en nuancering, welke o.i. niet uitsluitend de gedachte aan een liefdesverhouding tussen twee mensen mag oproepen.
H. Suasso S.J.
| |
De Boeken van het Oude Testament, Deel II, Boek I: Leviticus, uit de grondtekst vertaald en uitgelegd door Drs. J.G. Vink O.P.; Roermond/Maaseik, J.J. Romen en Zonen, 1962; 100 blz.
Pater Vink slaagt er in zijn inleiding direct al in, om onze belangstelling te wekken voor dit minder ‘populaire’ Boek. Hij toont aan, dat het hier niet gaat om een zeer tijd- en milieugebonden rituale alleen, maar dat dit Boek een stuk geschiedenis en een theologische ontwikkeling van Israël weerspiegelt. Daardoor wordt het gemakkelijker de - voor ons gevoel vaak zeer formalistische - strekking in haar juiste religieuse en historische samenhang te plaatsen. De paragrafen over het literair ontstaan en de theologie geven een zeer begrijpelijke en verhelderende samenvatting van de compositiestadia en van de theologische problematiek welke besloten ligt in de begrippen: heiligheid, rein en onrein; zonde en verzoening. Zo wordt ons een weg gebaand in de literatuur omtrent de ontstaansgeschiedenis van de Pentateuch, welke meer en meer aanwast. Zelf zal men vervolgens kunnen aanvullen en nuanceren. In de lijn van de inleiding geven bepaalde bijzonderheden in de vertaling en de noten verder licht op de tekst. Een aanwinst!
H. Suasso S.J.
| |
Ter Reegen S.S.S., O.F. en Van der Looy S.S.S., H.P.C., Oremus. Gebedsoproepen voor de zon- en feestdagen van het kerkelijk jaar. - Boekhandel ‘Brakkenstein’, Nijmegen, 1962, 13'6 pp., ing. f 6,90.
Om de actieve deelname van het volk aan de eucharistieviering te stimuleren, treden soms, overeenkomstig een instructie van de Ritencongregatie, commentatoren op. Zij willen uiteraard de liturgische plechtigheden niet vervangen, maar toelichten. Dit boekje helpt hen aan stof. De teksten zijn vrijwel steeds uitmuntend van strekking en woordkeus. Uit erkentelijkheid voor dit belangrijke werk een paar wensen en kritieken. De termen ‘aards’ en ‘hemels’ zijn niet steeds duidelijk van strekking (67, 71, 85, 119, 124). De somsuitsluitend vergeestelijkende, allegoriserende interpretatie van fysieke wonderen lijkt me minder geslaagd (34, 98, 118). Zo zijn er nog wat puntjes, als een te exclusief vermanende toelichting op het transfiguratieverhaal (52), de tegenstelling tussen pneuma en uiterlijkheid (88), tussen ‘Oude Wet’ en ‘wet van liefde’ (100). Ondanks deze kwesties vind ik de auteurs te bescheiden, wanneer ze hun boek alleen lijken te bestemmen voor de commentatoren. Is het ook geen prachtig hulpmiddel voor scholen en gezinnen bij voorbereiding of nabetrachting op de heilige mis?
P. den Ottolander
| |
Golterman, Dr. W.F., lector aan de Universiteit van Amsterdam. Eenheid in de chaos der kerken. - De Erven F. Bohn N.V., Haarlem, 1962, 207 pp., f 5,50.
Een buitengewoon leerrijk boek over de oecumenische beweging van protestantse zijde. In de eerste hoofdstukken wordt een heldere beschrijving gegeven van het wezen en de arbeid van de Wereldraad van Kerken. Zonder conclusies op te dringen moet men erkennen, dat de ‘chaos’ van Kerken elkaar ten slotte vinden in het grote gebod van Christus: de caritas, de hulpverlening van de enorme ellende van tweederde van de mensheid. In het tweede deel geeft de schrijver de
| |
| |
verhouding der kerken weer met grote deskundigheid en objectiviteit, wat o.a. blijkt uit het hoofdstuk over de R.K. Kerk. Hier is ernstige studie gepleegd, waar de leer van de R.K. Kerk in haar vele nuanceringen en interne controversen helder uiteengezet wordt; zelfs leerzaam voor priesters en ontwikkelde leken. Als de schrijver verwacht dat het concilie een duidelijke verklaring zal geven voor de houding van de Kerk tegenover andere godsdiensten, als zij in een land een meerderheidspositie heeft of eventueel krijgt, dan kan men als katholiek veilig antwoorden, dat daarvoor geen concilie nodig is en tegelijk hopen, dat een soortgelijke verklaring gegeven wordt. Die houding kan en mag niet anders zijn, dan hoffelijk en respectvol. In de uiteenzetting van de confessies van de talrijke kerken wordt men vanzelf gedrongen tot de overtuiging, dat tenminste het gesprek mogelijk is.
C. Minderop
| |
Hofmans, F., Over het mooiste Boek. Meditaties over het Lukas-evangelie. - Antwerpen, Patmos, 1962, 110 pp., ing. F. 48.
Deze overwegingen zijn in feite geestelijke toespraken, die in geschreven vorm wel eens te wijdlopig aandoen. Ze zijn evenwel een uitstekende manu-ductio om biddend in de diepere thematiek van het derde evangelie door te dringen.
F. de Graeve
| |
Suavet, Th. & Lebret, L.J., Eerlijk leven, vert. J.H. Jacobs. - Lannoo, Tielt, 1962, 192 pp., ing. F. 58, geb. 80.
‘Rajeunir l'examen de conscience’ heet de oorspronkelijke versie van dit boek. Het is een moderne biechtspiegel, die de mens losrukt uit de veiligheid van de algemene formuleringen en hem in het concrete detail van zijn eigen beroep, zijn eigen levenssfeer en zijn eigen wereldburgerschap met Gods vraag en roeping confronteert. We kunnen slechts herhalen wat we bij de verschijning van het oorspronkelijke werk in dit tijdschrift schreven (dec. 1953, p. 282): een uitstekende wegwijzer op de weg naar een volledig geïncarneerd en toch diep religieus christendom.
L. Monden
| |
Holböck, J. en Sartory, Th., Mysterium Kirche, 2 dln. - O. Müller-Verlag, Salzburg, 1962, 1095 pp., ös. 377, DM. 58.
De onderwerpen die door het tweede Vaticaans Concilie behandeld worden zijn hoofdzakelijk ecclesiologisch van aard. Verheldering vanuit de jongste evolutie der theologische reflexie is dus zeer gewenst, zowel voor de voorbereiding als voor de uitvoering van de conciliaire beslissingen. Zich hiervan bewust, deden de beide samenstellers een beroep op vooraanstaande vakgeleerden om een moderne summa van de kerktheologie op te bouwen. Aldus ontstond voor het Duitse taalgebied een werk, overeenkomend met het Franse Le Mystère d'Unité (Brugge, 1961). Ingeleid door Kardinaal König met een oecumenisch stuk over Die Einheit der Kirche als Sorge und Sehnsucht, is het boek uitdrukkelijk bedoeld voor een zeer ruim publiek van intellectuelen (katholieken, andere christenen en andersdenkenden). Nadat H. Fries de Kerk gesitueerd heeft in het gehele heilsproces als bemiddeling der openbaring, bestuderen K. Thieme en R. Schnackenburg het Kerk-geheim respectievelijk in het oude en het nieuwe testament (de studie van Schnackenburg verscheen, enigszins meer uitgebreid, ook afzonderlijk als Die Kirche im Neuen Testament, nummer 14 der Quaestiones Disputatae). Tegen deze exegetische achtergrond schrijft F. Holböck zijn krachtig dogmatisch tractaat waarin de bevindingen der beste auteurs synthetisch verwerkt worden. Dit eerste deel wordt besloten met de tegelijk genuanceerde en moedige studie van de kerkhistoricus J. Wodka over de Kerk als gebeuren-in-geschiedenis. - In het tweede deel worden enkele hoofdaspecten van de Kerk afzonderlijk belicht: een analyse van de spanning Kerk-wereld met geheel de problematiek omtrent de relatieve autonomie van het profane (A. Auer), een originele studie over de Kerk in het kerkelijk recht (A.M. Stickler SDB), een pastorale bijdrage over de verkondiging van het Kerk-geheim (C.F. Pauwels o.p.), een uitvoerige studie van R. Schulte o.s.b. over
de liturgie als handeling der Kerk en een stuk, vol perspectieven voor aanpassing, over de missionaire zending van de Catholica (J. Neuner s.j.). In de laatste twee bijdragen van E. Lanne o.s.b. en Th. Sartory o.s.b. over de Kerk-opvattingen resp. van orthodoxen en protestanten worden punten van ontmoeting en van blijvend verschil met niet-katholieke christenen op geschakeerde wijze aangegeven. Elk hoofdstuk is voorzien van een selecte bibliografie.
J. Kerkhofs
| |
| |
| |
Gonda, Jan, Die Religionen Indiens I: Veda und älterer Hinduismus. - Stuttgart, Kohlhammer, 1960, 370 pp., geb. DM. 33.
In de planning van de grote Kohlhammerreeks ‘Die Religionen der Menschheitt’ werden voor de godsdiensten van India twee delen voorzien. In het eerste ervan behandelt Prof. Gonda van Utrecht de periode die van omstreeks 1500 vóór onze tijdrekening (in de inleiding wordt even doorgestoten tot de periode der Mohenjodaro-cultuur), tot ongeveer 500 na Chr. loopt. Een periode van twee millennia dus, die in een immense literatuur moet worden benaderd, en waarvan het gecompliceerde, heterogene karakter in de laatste bladzijden van dit boek meesterlijk worden geschetst. Prof. Gonda behandelt zijn onderwerp op een ‘klassieke’ wijze: geen verrassende nieuwe inzichten, geen gedurfde innovaties op methodologisch gebied, maar een nooit falende kennis, zowel van de vakliteratuur als van de religieuze documenten zelf. Toch is dit boek nog iets meer dan een heldere en bevoegde synopsis der vroegere wetenschap betreffende het onderwerp. De auteur neemt de diverse meningen en theorieën kritisch onder de loupe, en geeft er een verantwoord waar-de-oordeel over, dat niet zelden tot een meer bevredigende samenhang leidt. Zonder zich in een woud van details te verliezen, ordent hij met grote nauwgezetheid de nodige bijzonderheden in de ontwikkelingslijn van zijn gedachten. Kunnen wij niet altijd vrede nemen met zijn conclusies (zo onderschat hij o.i. de religieuze dimensie van de Vedische ethiek), dan belet dit ons toch niet, dit boek aan te bevelen als de beste up-to-date inleiding tot de studie van de Indische godsdiensten.
F. de Graeve
| |
Augustinus, S., Les confessions. Dieu et son oeuvre, 2 vol. (Coll. Bibliothèque augustiniènne). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1962, 712-696 pp., F. 690.
Wellicht dreigen de Confessiones van Augustinus ook tot die werken te gaan behoren, die meer bewonderd dan gelezen worden. Dit zou ontzettend jammer zijn, aangezien zij in de christelijke denkwereld van het Westen een unieke plaats innemen. De tekst-uitgave, de vertaling en de inleiding op het werk, die ons hier worden aangeboden, zijn m.i. zo geslaagd, zo up-to-date, zo aangepast aan de eventuele aanvankelijke bezwaren van de moderne lezer, dat ik niet aarzel deze uitgave van harte aan te bevelen, aan al wie deze lektuur tot nog toe had uitgesteld in de mening dat zij zonder grondige studie en uitgebreide voorkennis toch te moeilijk of te langdradig zou zijn. Wij willen hier bijzonder de noodzakelijkerwijze zeer gedrongen inleiding van A. Solignac vermelden: ze resumeert op merkwaardige wijze de litteraire problemen, het probleem van de historische authenticiteit, de filosofische en de geestelijke, theologische problemen, die zich in verband met de Confessiones stellen, en waarover een ontmoedigend uitgebreide bibliografie bestaat. Ook de enkele bladzijden die G. Bouissou aan de eigen stijl van de Confessiones wijdt zijn voor een beter begrip èn een juister waardering van de Confessiones onontbeerlijk. De bruikbaarheid van deze uitgave wordt nog aanzienlijk vergroot door de vele referentietabellen, die verwijzen naar de andere werken van Augustinus, naar de werken van Cicero, Plotinos en Porphyrius en naar de citaten uit de H. Schrift. Ook een uitvoerig personenregister hoort daarbij.
H. Jans
| |
McNamara, Marie, L'amitié chez saint Augustin (Théologie pastorale et spiritualité). - Lethielleux, Parijs, 1961, 240 pp., NF. 9.75.
Dank zij een nooit verloochende menselijkheid en een ongemeen rijk temperament heeft Augustinus te allen tijde vele en trouwe vrienden gehad. De auteur maakt de inventaris op van deze vriendschappen, situeert ze in hun tijd en in het leven van Augustinus, en citeert uitvoerig de teksten van de heilige zelf die naar aanleiding van deze menselijke contacten ontstaan zijn. Op deze wijze doorlopen wij het hele leven van Augustinus eens anders, en wij mogen de auteur dankbaar zijn dat zij het ontzaglijke materiaal wist te verwerken tot een zo vlot leesbare geschiedenis van een heilige, die de vriendschap nu eens niet ervoer als een hinderpaal op de weg naar de christelijke volmaaktheid. - Een traktaat over de vriendschap heeft Augustinus niet geschreven. Het ware zeker mogelijk zijn opvattingen dienaangaande tot een min of meer coherente leer samen te bundelen. De auteur geeft in haar laatste hoofdstuk een paar suggesties, maar verklaart zelf dat ze in dit boek bewust van een uitvoeriger behandeling afzag. In deze zin is de titel van het werk enigszins misleidend: het gaat hier veeleer om ‘les
| |
| |
amitiés de Saint Augustin’. Deze opmerking doet niets af aan de waarde van het werk, maar wil een valse verwachting voorkomen.
H. Jans
| |
Semmelroth S.J., Otto, Over de betekenis der sacramenten. Vert. - Romen en Zonen, Roermond, Maaseik, 1962, 120 pp., f 4,90.
Dit boekje bevat vier voordrachten die Otto Semmelroth hield op een Hochschulwoche te Bonn. Uitgaande van de ‘Kerk als teken’ komt hij tot de beschouwing der sacramenten als ‘tekenen’ van Gods mededeling aan de mens. De Kerk is het ‘oerteken, het oersacrament’. De auteur schrijft uitvoerig over de moeilijkheid van de hedendaagse mens: hoe kan iets zo eigens, persoonlijks en verborgens als de ontmoeting met God aan vaste tekenen gebonden zijn? Een origineel en diepzinnig werkje, dat enige inspanning eist van de lezer.
P. van Alkemade
| |
Newman, J.H., Esquisses Patristiques (‘Textes Newmaniens’, publiés par L. Bouyer et M. Nédoncelle, vol. III). Introduction, traduction et notes par le Dr. Denys Gorce. - Desclée De Brouwer, Brugge 1962, 526 pp., 270 B.fr.
Dit is een Franse vertaling van het tweede deel der ‘Historical Sketches’, waarin Newman zijn geschriften over de Kerkvaders der eerste eeuwen heeft verzameld. Alleen de twee hoofdstukken over St. Benedictus en de Benedictijnse scholen werden niet opgenomen. De naam van Denys Gorce, wiens ‘Newman et les Pères’ een ruime bekendheid verwierf, staat borg voor de kwaliteit van deze uitgave. Een even fijnzinnige als competente inleiding gaat aan de vertaling vooraf. Newman zelf vond ‘The Church of the Fathers’ (het eerste en uitvoerigste deel van deze publikatie) het aardigste boek dat hij ooit schreef. Ook de twee overige ‘schetsen’ (Bremond sprak eerder van ‘des monographies achevées’), die Chrysostomus en Theodoretus behandelen, hebben nog altijd hun frisse aantrekkingskracht en hun literair-artistieke waarde niet verloren. Men leert in deze met liefde geschreven, pretentieloze opstellen de ware Newman kennen, misschien meer dan in de Apologia. Het zijn deze concrete, zo heldhaftige en toch ook zo menselijke Vaders, die hem ten slotte katholiek hebben gemaakt. In hen zag hij ook zijn eigen wezen weerspiegeld: zijn ‘sensitiveness’, zijn behoefte aan vriendschap, zijn hang naar het reële, zijn gentleman-ideaal, zijn mystiek reikhalzen naar de onzichtbare wereld. Redenen genoeg dus om deze uitgave warm aan te bevelen. Zij is van overvloedige nota's en van twee geografische kaartjes voorzien. De vertaling is degelijk, voorzichtig-trouw aan de originele tekst, maar mist daardoor een zekere soepelheid en elegantie. Soms is zij niet helemaal correct (b.v. p. 451: Seuls ne lui jetaient pas la pierre...).
H. Imberechts
| |
Office de Taizé, ed. de Taizé, Saône et Loire, 1961, 12 × 16 cm, XV en 445 pp.
Dit getijdenboek van de bekende protestantse Gemeenschap van Taizé in Frankrijk, is het resultaat van een intens zoeken naar vernieuwing van de gemeenschappelijke gebedsvormen overeenkomstig de traditie van de primitieve Kerk en in nauwe aansluiting met de oecumenische beweging. Na een korte inleiding volgen de verschillende officies van het tijd-eigen. Veel gebeden leunen aan bij het Romeins brevier, zo b.v. de completen die er geheel zijn uit overgenomen. Een afzonderlijke uitgave wordt aangekondigd, waarin de bronnen van de gebedsteksten zullen worden aangegeven. Er is een zeer mooi en suggestief officie voor de éénheid van de Kerk, dat door elk christen kan gebeden worden en vooral dienst zal bewijzen bij gebedsvergaderingen tijdens de Bidweek. Een sterke nadruk wordt gelegd op de volgzaamheid tegenover de ingevingen van de heilige Geest. Uit de gebeden spreekt een diep geloof in de tegenwoordigheid van Christus en van de heilige Geest in de Kerk. De heiligen, van wie gedachtenis gevierd wordt, zijn vooral de apostelen en evangelisten. Op 15 augustus viert men de ‘Gedachtenis van de H. Maagd Maria, moeder van den Heer’. Alleen dit Mariafeest wordt vermeld. Ook de katholiek zal in dit boek zijn gading vinden voor een oprecht gelovig en oecumenisch liefdevol gebed.
F. Bossuyt
| |
Renard, Monseigneur, Vie apostolique de la religieuse aujourd'hui. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1962, 160 pp., F. 54.
Van dezelfde schrijver kenden we reeds Vie spirituelle de la religieuse d'aujourd'hui. Dit nieuwe werk sluit bij het voorgaande aan. De vijf hoofdstukken (vijf voordrachten van 1960 en 1961) ontwikkelen geen ander thema dan: ‘Jezus Christus, het ware leven van religieuze
| |
| |
en religieuze gemeenschap’. Door Hem bewaart de wereld haar aanvoelen van God, bewaart en bevordert de religieuze haar menselijk evenwicht, wordt de werkende religieuze, van de contemplatie uit, apostolisch, getuigen de religieuzen, biddend en gevend, in Kerk en parochie, harmonisch al het apostolische in één vernieuwde pastoraal,... en deze bondige samenvatting toont ons hoezeer, voor de schrijver, gebed en offergeest het innigst leven uitmaken van Kerk en christenheid.
Em. Janssen
| |
Jezus ons nabij, door een monnik van de Oosterse Kerk, vertaald door een Benedictines van Maria Mediatrix, Hekelgem. - Beyaert, Brugge, 1962, 82 pp., F. 45.
Deze veertien overwegingen (met een dubbele inleiding die tweemaal een overweging is) gaan daarna telkens van een symbool uit (wassen, kleed, lezen, schrijven op de grond, rust, toegestoken hand, voorbijgaan), dat in zijn diepte wordt gepeild, tot de Godmens daaruit verschijnt. En zo blijft Jesus, voor wie regelmatig overweegt, dag na dag tegenwoordig... Wij kunnen dit werkje noemen: een zeer goede illustrerende leertekst bij het overwegend bidden.
Em. Janssen
| |
Literatuur
Herreweghen, H. van. Gedichten, III. - Heideland, Hasselt, 1961, 80 pp., F. 85.
De eenvoudige titel van deze bundel is omgekeerd evenredig met de onvermoede rijkdom aan inhoud. H.v.H. is een van onze grootste levende dichters die ons thans zijn rijkste bundel geschonken heeft. Dit is des te merkwaardiger daar hij dit heeft gedaan vanuit een literaire traditie die nauwelijks of niet aan onze modernisten herinnert. En toch is hij modern in de echte zin van het woord, authentisch en christelijk-existentieel want het mysterie van het leven in zijn kernmomenten ervaart en verwoordt hij diepmenselijk. Dat hij dit kan vanuit een superieure woordsensibiliteit, zich uitzingend in ontroerende schoonheid, waarin inhoud en vorm gaaf harmoniëren, is het teken van een zeldzaam poëtisch talent.
L. Vanden Broek
| |
Duinkerken, Anton van, Verzamelde geschriften. I. - Het Spectrum, Utrecht/ Antwerpen, 1962, 850 pp., f 12,50.
Bij gelegenheid van de 60ste verjaardag van A. van Duinkerken zal een selectie uit zijn vele geschriften verschijnen in drie delen, waarvan dit eerste de titel Vertellingen en Vertoog draagt, welke titel ongeveer het soort schrifturen, hier verzameld, aangeeft, v.d. is een auteur van ongewone eruditie, die tevens het talent bezit zijn lezer gevangen te houden in de soepele lasso van zijn proza. Of hij schrijft over Carnaval, over St. Bernardus, over Rome, over Ronsard of over Homerus, nooit laat hij de lezer, die te lezen begon, los. Door de drukte van zijn professoraat is de laatste tijd de aandacht enigszins van hem afgekeerd; deze uitgave in dundruk en smaakvolle band zal zijn werken weer onder de aandacht brengen. Een korte inleiding instrueert over wat er in de drie delen wordt opgenomen, wat weggelaten. Moge deze publicatie van het werk van een der beste Nederlandse prozaïsten haar weg vinden.
J. van Heugten
| |
Mens, Jan, Het heldere uur. Roman. - U.M. Kosmos, Amsterdam-Antwerpen, 1962, 281 pp., f 9,75.
‘Het heldere uur’ is een vervolg op ‘Marleen’. Ook hier is Marleen de hoofdfiguur, die trouwt met een oudere, wat vreemde man en, als haar huwelijk kinderloos blijft, hierin, buiten medeweten van haar man, voorziet door het aan te leggen met een ander. Een wonderlijke moraal! Litterair en menskundig zijn Jan Mens' romans onbelangrijk, maar hij weet te vertellen en te fantaseren, met het gevolg, dat hij druk gelezen en vertaald wordt, liefst in acht talen.
J. van Heugten
| |
Greene, Graham (Ed.): Ford Madox Ford. - The Bodley Head, London, 1962, 2 vol. (380 pp. en 592 pp.), 25 sh. each.
Greene heeft deze selectie uit de werken van Ford Madox Ford verzorgd. In het eerste deel heeft hij opgenomen de roman The Good Soldier (‘the saddest story I have ever heard’), enkele herinneringen, kritische opstellen en gedichten; het tweede gedeelte bevat enkel de trilogie gewijd aan het leven van Henry de Achtste en Katharina van Arragon. De inleiding van Greene is kort en zakelijk. De uitgave zelf zal de enigszins vergeten romanschrijver en essayist weer in de belangstelling plaatsen, nu zijn werken hiermede zoveel toegankelijker zijn geworden.
W. Peters
| |
| |
| |
Brandstaetter, Roman, Das Lied von meinem Christus. - Wien, Herder Verlag, 1961, 173 pp., geb. O.S. 72, D.M. 12.
Deze zestig gedichten mogen gerust een hoogtepunt van de moderne religieuze lyriek worden genoemd. Ze zijn noch een episch-didactisch leven van Jesus, noch een meditatief verwijlen bij Zijn woorden en werken. Veeleer brengen ze, naar aanleiding van taferelen uit het Evangelie, prangend onder woorden wat aan bewuste en onbewuste religiositeit leeft in de ziel van de moderne mens: zijn twijfel en innerlijke verscheurdheid, zijn zoeken naar waarheid en God, zijn vrede ook in de eindelijke ervaring van het goddelijke leven. Ook aan Gods verlangen naar de mens die Hem ‘verbant’ wordt uitdrukking gegeven:
‘...immer sehnt Er sich zurück zu dem Menschen, der sein Vaterland war.’
De keurige Duitse vertaling door Gerda Hagenau moge dit merkwaardige Poolse bundeltje een ruime verspreiding verzekeren.
J. Warszawski
| |
Griffin, Gwyn, De gezagvoerder. Vert. - Uitg. De Fontein, Utrecht - Westland, Merksem, 399 pp., f 12,90.
‘Wie van een robuuste, gespierde roman houdt, vol vaart en avontuur, boeiend geschreven en met figuren, die geen bedenksels zijn, maar volop levende mensen, kan zijn hart ophalen aan De Gezagvoerder,’ zo luidt, volkomen terecht, de aankondiging op de omslag. Het is een sterk boek, geschreven met ongewoon talent. De gevaren van een groepsroman heeft de auteur volstrekt weten te vermijden. Al zijn figuren zijn individuele, scherp verbeelde mensen en het verloop der gebeurtenissen vanaf Napels tot Australië doet volkomen natuurlijk en wezensecht aan. Daarbij zorgt de schrijver voor afwisseling en avontuur. De lezer maakt inderdaad de zeereis en de geweldige, prachtig beschreven cycloon lijfelijk mee. Merkwaardig is, dat de auteur de Engelsen (de passagiers zijn bijna uitsluitend Engelse en Italiaanse emigranten) uiterst sarcastisch behandelt.
J. van Heugten
| |
Hocking, Mary, Visitors to the Crescent. - Chatto and Windus, London, 1962, 251 pp., 18 sh.
In dit knap geconstrueerde spionage-verhaal gaat de belangstelling veel meer uit naar de spionnen dan naar de spionage. Zoals critici hebben opgemerkt, doet deze roman onwillekeurig denken aan soortgelijke werken van Greene, en met name The Man Within, en de afstand tussen de twee auteurs is niet groot. Het is de moeite waard om deze roman met aandacht te lezen, en de schrijfster zal men niet uit het oog moeten verliezen: we zijn heel erg benieuwd naar wat een volgende roman zal brengen.
W.P.
| |
Cuddon, J.A., Testament of Iscariot. - Barrie and Rockliff, London, 1962, 240 pp.
Dit is een vervelend boek omdat het vervelend is om zoveel pagina's lang te moeten luisteren naar het gemijmer, om niet te zeggen gezeur, van een mens over zijn zonden, bekoringen, gebreken, enz. Het gaat hier weer om een van die romans die het probleem zonde-genade aan de orde stellen: het resultaat is al gauw dat we noch om de zonde, noch om de genade geven, omdat de als maar door pratende ik van de monologue interieur ons niets kan schelen.
W.P.
| |
Querschnitt. 1952-1962. Zehn Jahre Langen-Müller. - Albert Langen - Georg Müller Verlag, München, 650 pp., geïll.
Langen-Müller was een der laatste grote uitgeverijen om na de oorlog opnieuw te starten, overigens onder een grondig hernieuwde leiding. Dit Quershnitt-volume is niet slechts goede reklame; het geeft inzicht in de cultuurpolitiek van de uitgeverij èn in de belangstelling van het Duitslezende publiek. Geen land is voor het ogenblik zo open voor vreemde culturen als Duitsland; zowel het Verre Oosten als het Westen, vooral dan de Angelsaksische landen en Frankrijk, zijn met goede vertalingen vertegenwoordigd. De verschillende afdelingen van het boek zijn gewijd aan uittreksels uit de publikaties over politiek (o.a. Denis de Rougemont, A. François-Poncet), kunst, muziek, theater, literaire reisverhalen, romans, lyriek, feuilletons. Door zijn mooie tekstenkeus vormt deze bundel een echte anthologie (u kunt er Bertus Aafjes of Godfried Bomans eens in het Duits lezen, even goed als Aldous Huxley of Anouilh).
A. Deblaere
| |
Hermanowski, G. en Tomme, H., Zuidnederlandse literatuur in vertaling. - Heideland, Hasselt, 1961, 109 pp., F. 110.
Deze bibliografie wil een zo volledig mogelijke lijst geven van alle vertalingen uit
| |
| |
de Zuidnederlandse literatuur voor de periode van 1900 tot en met 1960. De auteurs bekennen dat hun werk ongetwijfeld leemten vertoont vooral voor de periode 1900-1945. Daartoe ontbrak hen inderdaad een langdurige voorbereiding. Enkele filosofische en theologische werken worden vermeld. Al met al nuttig te raadplegen.
L. Vanden Broek
| |
Wedekind, Frank, Erzählungen. - Goldmanns Gelbe Taschenbücher 783. Wilhelm Goldmann Verlag, München, (1961), 183 pp.. DM. 2.
Het is opvallend, hoe vlug de eenmaal gevreesde en verheerlijkte Wedekind dateert. Bij weinige schrijvers van het naturalisme bespeurt men zo duidelijk welke overmaat aan conventioneel maakwerk de ‘realistische’ weergave van de werkelijkheid insluit. Over veel verhalen, die de tijdgenoten wel eens ergerden, ligt nu de gratie van een voorbije wereld. Literatuurliefhebbers vinden hier een goede keuze, al is het laatste stuk, Mine-Haha, niets anders meer dan het zeldzaam dokument van die vergane mentaliteit.
A. Deblaere
| |
Collection Theater:
Rose, Reginald/Budjuhn, Horst, Die zwölf Geschworenen. 104 pp. - Lenz, Siegfried, Zeit der Schuldlosen, 96 pp. - Böll, Heinrich, Ein Schluck Erde. 84 pp. - Haecker, Hans-Joachim, Dreht euch nicht um! 116 pp. - Dorst, Tankred, Grosze Schmährede an der Stadtmauer. 120 pp. - Moers, Hermann, Zur Zeit der Distelblüte, 94 pp. - Kiepenheuer und Witsch, Köln, 1962. Elk DM. 4.80.
In een handige reeks worden een aantal toneelteksten aangeboden van merendeels jonge Duitse dramaturgen. Enkel R. Rose is een Amerikaan, maar de Duitser H. Budjuhn heeft dit spannend conflict zo knap vertaald dat van een herschepping spreken geen overdrijving is. Het stuk van S. Lenz is wellicht (met M. Frischs Andorra) het soberste en efficiëntste drama over de collectieve schuld van de burger aan de tirannie. H. Bölls theaterdebuut overtuigt nog niet helemaal, hoofdzakelijk door een te geforceerde toneeltaal en niet altijd evenwichtige taferelen, maar zijn eerlijke visie op de tijd na de atoomapocalypse, de alweer nieuwe vergissingen en de blijvende betekenis van het kristelijke geloof zijn sterk en kernachtig geformuleerd. H.J. Haecker brengt een allegorie vol hallucinatie, een pacifistisch pamflet in Gedenktag en een fantasievolle absurditeit in Der Briefträger kommt, door een genuanceerde vermenging van droomsfeer en metafysische lyriek, het sterkste van zijn drie teksten. T. Dorst slaat, zij het in functie van B. Brecht, toch een eigen toon aan, vol charme en tevens tragiek, terwijl twee andere teksten, Die Kurve en Freiheit für Klemens onpersoonlijke Ionesco-afleggertjes blijven. Ook H. Moers levert een allegorie, met pantomimische ingrediënten, ingenieuze leitmotieven maar ook veel herhalingen, die hij in Koll weet te vermijden ten voordele van een thematische zuiverheid die de satire tot een klein meesterwerkje verheft. Alle teksten wijken af van het brave werkstuk, verraden een intelligente aanpak van het theatermedium, maar bewijzen vaak ook de jeugdige leeftijd der auteurs. Toch is hier de dramatische toekomst van Duitsland reeds aardig vertegenwoordigd.
C. Tindemans
| |
Hlasko, Marek, Der achte Tag der Woche. Die Friedhöfe. - DTV 30, (1962), 202 pp., DM. 2,50.
Rilke, Rainer Maria, Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge. - DTV 45, (1962), 174 pp., DM. 2,50.
Sternberger, D., Storz, G., Süskind, W.E., Aus dem Wörterbuch des Unmenschen. - DTV 48, (1962), 152 pp., DM. 2,50.
Eipper, Paul, Tiere sehen dich an. - DTV Wissen 50, (1962), 166 pp., DM. 2,50. Deutscher Taschenbuch Verlag, München.
Hlasko, in 1934 in Warschau geboren, kende als opgroeiend man slechts de kommunistische wereld; maar hij werd ook de roekeloze angry young man van haar systeem. Zijn eerste verhalen, vernietigend voor het toegepast marxisme, verschenen in de luwing van '54-'55. Zijn geniaal en onmiskenbaar talent belette onmiddellijke sancties. Toen men hem echter in 1958 van een studiereis uit Parijs terugriep, verkoos hij de vrijheid en week uit naar Israël. Der achte Tag beschrijft het breken van de liefde tussen twee jonge mensen, die jarenlang tevergeefs naar een woonkamer zoeken, in een maatschappij, waar de nieuwe klassen scherper van elkaar gescheiden zijn dan ooit; Die Friedhöfe de ondergang van de beste mensen van de partij in een atmosfeer van bespieding, halfvolwassen ressentiment en terreur. Deze realiteit, niet zo ver van ons, is pakkender dan
| |
| |
alle toekomstromans. - Velen zullen zich verheugen over de goedkope uitgave van Malte Laurids Brigge, één van de grote meesterwerken van het moderne Duitse proza, van het Wörterbuch des Unmenschen, waarin de schrijvers in het ontstaan en verbreiding van nieuwe woordformaties aantonen welk onmenselijk gelaat onze georganiseerde samenleving voor de mens aanneemt, en van Eippers boek met de vlotte verhalen over dieren en hun psychologie, waarvan het succes definitief blijkt.
A. Deblaere
| |
Genet, Jean, Die Neger. Eine Clownerie. - Deutscher Taschenbuch Verlag, München, 1962, (Sonderreihe Nr. 3), 136 S., DM. 2.50.
In deze door blanken (zoals gezien door negers) gereënsceneerde rituele moord op een blanke vrouw door negers (gezien door blanken), brengt S. geen satire op het kolonialisme. Behalve dat het magisch ceremonieel een exorcistische handeling is, een poging om vrij te raken van vooroordelen door er de absurditeit van aan te tonen, is het stuk bovendien geconcipieerd als een praktisch theateressay, dat aanschouwelijk de Artaud-leer over de verhouding tussen rol en leven zowel individueel (gezien S.'s levensloop) als collectief uitbeeldt. In de vertaling werd het ‘argot’ geciviliseerd en de scatologische termen verzacht, maar de barokkerige prozalyriek blijft nog steeds door de spiraalrepetities hinderlijk voor de directe brutaliteit van de thematiek.
C. Tindemans
| |
Uhse, Bodo, Gestalten und Probleme. - Verlag der Nation, Berlin (Ost), 1959, 341 pp.
Waar S. zelf verklaart dat de nieuwe toestanden in zijn land geen kritiek noch literatuurwetenschap meer toelaten, maar enkel ‘agitatorische Absicht’, bepaalt hij het klimaat van deze bundel. In het 1e deel overschouwt hij zijn bedrijvigheid in ballingschap (na 1933) in Frankrijk, Mexico en de V.S. van Amerika. Het 2e deel bestaat uit inleidingen bij werken der jongste lichting en herdenkingsartikelen (o.m. over A. Döblin, Th. Mann, B. Brecht, E. Troller). Hij sluit met enkele toespraken op Oostduitse cultuurbureaucratische feesten die alle handelen over ideologische maatstaven. Uit de bijdragen spreekt een volledig levende partijbedrijvigheid waardoor S. thans een stevige post bekleedt onder de planners van het socialistische realisme in Oost-Duitsland.
C. Tindemans
| |
Forst de Battaglia, Otto, Johann Nestroy. - Albert Langen/Georg Müller Verlag, München, 1962, 277 pp., geïll.
Een volkomen nieuwe visie op de Oostenrijkse dramaturg (1801-1862) brengt deze waardevolle monografie niet, maar S. manifesteert op elke bladzijde zijn nagenoeg onvoorwaardelijke verering. Zeer grote verdienste bezitten de inleidende kapittels waar het politieke en staatkundige klimaat en de heersende toneeltraditie grondig worden nagegaan. Na een gedegen biografisch hoofdstuk gaat S. nauwkeuriger in op de toneeltechnische, de taalkundige, de humoristische en de filosofisch-moralistische eigenschappen van Nestroy. Te gemakkelijk wijst S. de voor de hand liggende bezwaren (uitsluitend Weens dialect, typologische figuren, glibberig aanpassingsvermogen aan tijdspanorama) zonder meer af, en hij overlaadt zijn uiteenzetting met te veel indirecte details (o.m. een essayistisch onderzoek van het begrip ‘humor’) en overbodige verwijzingen naar verwante verschijnselen in onze huidige tijd, maar hij is vooral in staat de rechtvaardigheid van de herontdekking (door Karl Kraus) van deze belangrijke auteur duidelijk te maken, waarbij het te onpas aandragen van allerlei wereldfiguren zijn thesis niet vermag aan te tasten.
C. Tindemans
| |
Ionesco, Eugène, Notes et contrenotes. - Gallimard, Parijs, 1962, 248 pp., F. 15.
Met een ontstellende openhartigheid, waarachter veel dialectische combinaties schuilgaan, spreekt S. zijn mening uit over zowat de hele toneelgeschiedenis (afwijzend), zichzelf inbegrepen (appreciërend). Hoe knap de essayistische monologen ook zijn, de polemieken met de Britse criticus K. Tynan verraden dat hij een tegenstander, die even vooringenomen (zij het anders) zijn theaterraadsels poogt te begrijpen en daarin ook herhaaldelijk slaagt, niet fair behandelt, al behoudt S. het laatste woord. Zo documenteert deze bundel een onappetijtelijke gelijkhebberij, welke opinie iedereen hem gunnen moet, maar die toch het recht op andersdenken zou moeten impliceren. Historische documenten zijn de commentaren op zijn eigen stukken, en zijn ideeën tonen een beredeneerde theorie, ook al dringt daar keer op keer weer de onverteerde Tynancontroverse doorheen. Een foto-album van de meeste premières rondt deze ongelijke maar altijd relevante collectie af.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Brecht, Bertolt, Frühe Stücke. - Deutscher Taschenbuch Verlag, München Groszband Nr. 36, 1962, 304 pp., DM. 3.60.
Behalve het premièreschandaal hebben Brechts drie debuutstukken gemeen dat ze reeds duidelijk op de latere hoofdthema's wijzen. Mag Baal een demonische figuur bevatten, die alles wat fatsoenlijk is vertrapt, alle eer besmeurt en al wat creatief en positief aandoet principieel verwerpt, dan merkt men achter elke schunnige en egoïstische afwijzing de man die een nieuwe realiteit wenst, door Brecht later in het marxisme gevonden. Ook in Trommeln in der Nacht proeft men achter elke scène en elke repliek de haast lichamelijke pijn van een begaafde jongeman die de chaos en de ontbinding van een maatschappelijke periode afreageert in brutale en brutaliserende motieven en dialogen. Met de nodige jaren afstand ziet men dat de schijnbare afwijzing van de collectieve strijd door de hoofdpersoon in waarheid meer een zich verder wapenen betekent voor de uiteindelijke en definitieve inzet. Im Dickicht der Städte analyseert de laatste stuiptrekkingen van een zichzelf overlevend tijdsbestel in een psychische boksmatch over 10 ronden. Typerend voor de hernieuwingsprofetie is hier dat niemand enige winst put uit de strijd. Voor Brecht was deze zelfvernietiging een overwinning en een aanvang van de nieuwe tijd. De drie drama's worden voorafgegaan door 'n opstel (Bei Durchsicht meiner ersten Stücke) uit zijn gearriveerde tijd, dat pertinente onwaarheid bevat, aangezien er enkele jeugd-ideeën uit geschrapt zijn, terwijl Brecht zo triomfantelijk volhoudt dat hij uit respect voor de geschiedenis steeds trouw is gebleven aan zijn eventueel ideologischvalse jeugdinzichten...
C. Tindemans
| |
Penzoldt, Ernst, Dramen. - Suhrkamp Verlag, Frankfurt, 1962, 344 pp., DM. 19.80.
Van deze moderne romanticus (1892-1955) zijn hier vier toneelstukken gebundeld, die zowel verdiensten als zwakheden goed aangeven. So war Herr Brummell (1933) is de spitse komedie van de nareist, vol aforismen en bonmots, die naar het einde verzwakt, moést verzwakken, wilde de komedie niet tragisch ondergaan. Die portugalesische Schlacht (1931), met het dubbelgangersmotief als oerromantisch element, wankelt doorlopend tussen lyrisch heroïsme en pittoreske politiek, terwijl S. technisch te veel ruimte nodig heeft bij het episch verhaal der biografische episodes om tijdig een voldoende duidelijke eigen interpretatie te kunnen suggereren. Die verlorenen Schuhe (1946) etaleert dezelfde weelderige schema's vol puntigheden en paradoxen, maar weer zijn de episodes te gewild gekozen om de volledige persoonlijkheid op een efficiënte wijze weer te geven. Squirrel (1954) brengt de lijfelijke symboliek van de levensblijheid waarin de bozen tot inkeer komen en de goeden net niet helemaal beloond worden. Beminnelijke groteske en luxueuze humor naast optimistische levensidealen en parodiërende begaafdheid wettigen S. een vaste plaats in de Duitse letterkunde, minder om intrinsiek-dramatische dan om innemend-menselijke eigenschappen.
C. Tindemans
| |
Mayer, Hans, Heinrich von Kleist. Der geschichtliche Augenblick. - Verlag Neske, Pfullingen, 1962, 80 pp., DM. 4.80.
Bij elke publikatie van S. is er iets bijzonders op til. Dat hij nu Kleist opnieuw doorneemt, heeft minder iets te maken met persoonlijke verering dan met de bezetenheid elke onburgerlijke vóórmarxistische schrijver op de ideologisch-veilige noemer te brengen en postuum tot een verdienstelijk partijlid te promoveren. In dat verband lijkt het niet onaardig de titel van het laatste kapittel ‘Naivität als Synthese’ iets opvallender naar voren te brengen. In geen enkel punt brengt S. klaarblijkelijke desinterpretatie, maar hij heeft zo magistraal gedoseerd, dat de behandelde levensfeiten chronologisch aaneensluiten, hoewel een nauwkeurig nazicht een serie verwaarloosde data (waarachter gebeurtenissen liggen) aan het licht brengt. Ontstellend is de kruiperige vlijt, telkens als de gelegenheid zich voordoet, de in ongenade gevallen Lukacs een fikse ezelstrap toe te dienen.
C. Tindemans
| |
Wetenschap
Harthoorn, Prof. Dr. M.A.G., De Natuurkrachten in haar diepste Geheimen. - A.J.G. Strengholt's Uitg. Mij., Amsterdam, z.j. (1962), 2e druk, 61 pp.
Deze nagenoeg ongewijzigde herdruk van het in 1958 voor het eerst verschenen geschrift vertoont dezelfde ‘misère et grandeur’ als in de vorige bespreking werd gesignaleerd. Zie Streven, april 1959.
P. van Breemen
| |
| |
| |
Mampell, Klaus, Die biologische Evolution. - Manz Verlag, München (imp. J. Meulenhoff, A'dam), 1962, 108 pp., f 6,30.
Dit boekje bevat een aantal lezingen in uitgewerkte vorm over verschillende aspekten der evolutie; tevens worden er opmerkingen van levensbeschouwelijke aard doorheen gevlochten, waarin de schr. zich doet kennen als anti-darwinist en anti-materialist. Op biologisch gebied tonen zijn beschouwingen vaak een spits en soms geestig gedachtespel, maar dit wordt ook wel eens spitsvondig. De kritiek op het pure Darwinisme is doorgaans goed, maar de eigen beschouwingen zijn niet zelden kritiseerbaar. Als voornaamste bezwaar wil ik noemen dat de hoofdhypothese van Mampell sterk mechanistisch gekleurd is, waardoor ook het hele denken een mechanistische infiltratie vertoont. Er is volgens de schr. wel richting in de evolutie, en ook een plan; hij denkt dus teleologisch, en erkent dat dit denken ook in religieuze richting brengt. Maar in de verdere uitwerking op biologisch gebied vinden we een puur mechanistisch-statistische theorie, zelfs een soort van selectieleer, verwant aan die der darwinisten. Wel slijpt Mampell hiervan enkele moeilijke kanten af, maar bevredigen doet het geheel zeker niet. Vergeleken hiermee is bijvoorbeeld de visie van Teilhard de Chardin veel rijker, en ook juister. Verder troffen ons verschillende simplismen op biologisch gebied, waarvan we slechts noemen de opvatting als zou een chromosoom door polymerisatie zijn ontstaan, en als zou de insektenstaat de hoogste evolutietrap vertegenwoordigen. Ook is dit boekje voor niet biologisch geschoolden wel eens moeilijk te volgen, vooral bij de beschouwingen op genetisch gebied. - In het algemeen kan men opmerken dat schr. blijkbaar op zijn manier een verzoening wil bewerken tussen evolutief en religieus denken; maar zijn mechanistische methode ontneemt o.i. aan deze poging een groot deel van haar waarde.
M. Bruna
| |
Böhm, Walter, Die Naturwissenschaftler und ihre Philosophie. Geistesgeschichte der Chemie. - Herder, Wien, 1961, 332 pp., geb. DM. 20.
De auteur van dit boek verdedigt de stelling dat de structuur van de experimentele wetenschappen haar oorsprong vindt in de filosofie. Men moet hypothesen uitdenken om de feiten van de ervaring te verklaren. Deze hypothesen groeien echter niet uit de ervaring zelf, zoals het positivisme dit wil doen geloven; oorspronkelijk - in de magie en in de alchimie - waren ze een kristallisatie van geloof en bijgeloof. De geschiedenis van de wetenschappen toont echter dat de wetenschappelijke theorieën en hypothesen ontwikkelen naar gelang de filosofie ontwikkelt. Om dit aan te tonen, bestudeert de auteur bij voorkeur de geschiedenis van de chemie, de wetenschap waar men wel het minst zou denken aan een invloed van de filosofie. De Griekse denkers zijn begonnen met algemene principes uit te denken om het uitzicht van de wereld te verklaren: de atoomtheorie, de theorie van de vier elementen en hun kwaliteiten. Het heeft lang geduurd vóór men kwam tot een systematisch uitgedacht experiment dat dergelijke principes moest toetsen. Maar ook in onze tijd van experimentele wetenschappen blijft het duidelijk dat het experiment aan het eind komt van het onderzoek en niet aan het begin. De auteur geeft hiervoor sprekende voorbeelden o.m. bij Boyle, Lavoisier: het experiment wordt geleid door een theorie die men van tevoren moest uitdenken. Zo is b.v. de wet van het behoud der massa zoals zij door Lavoisier geformuleerd wordt een vrucht van materialistische filosofie. Men kan de auteur moeilijk ongelijk geven in zijn stelling. Toch lijkt het ons dat hij bepaalde feiten veronachtzaamt die men tegen hem zou kunnen uitspelen. We denken b.v. aan de affiniteit van de elementen (Boerhave), de asymmetrie van de koolstofstructuren (Pasteur), de quantentheorie, het indeterminisme.
M. De Tollenaere
| |
Moraal
Huwelijk en sexualiteit. Overdruk uit de Annalen van het Thijmgenootschap, oktober 1961. - Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen, 1962, 62 pp., f 2,50.
Drie hoogleraren van de Nijmeegse Universiteit geven enkele wijsgerige beschouwingen over huwelijk en sexualiteit. De titels van de drie studies luiden als volgt: Beschouwingen over natuur en cultuur naar aanleiding van het vraagstuk der menselijke sexualiteit (Prof. Strasser); Over het wezen van het huwelijk: een inleiding in de wijsbegeerte van het huwelijk (Prof. van Boxtel); Menselijke vruchtbaarheid: een voorstudie (Prof. Ruygers). In de bijdrage van Prof. Stras- | |
| |
ser, die bijzonder boeiend is, lazen we op p. 11 dat natuur in het kader van een theologie o.a. kan betekenen de geschapen werkelijkheid in tegenstelling tot de ongeschapen bovennatuurlijke werkelijkheid; maar de bovennatuurlijke werkelijkheid kan toch niet zonder meer ongeschapen genoemd worden? Voor wijsgerig geschoolden een interessante bundel.
A. van Kol
| |
Research en Ethiek. - Een reeks voordrachten en vraagstellingen rond het probleem der verantwoordelijkheid van de wetenschappelijke onderzoeker. - De Erven F. Bohn N.V., Haarlem, 1962, 199 pp., f 7,90.
Een boek, ontstaan uit de discussies in het Natuurkundig Laboratorium van de N.V. Philips Gloeilampenfabrieken. Om meer helderheid te krijgen heeft een commissie twee inleiders uit het laboratorium gevraagd: Dr. Dippel en Dr. Voogd; en ook twee buiten het laboratorium: Prof. Dr. Ir. H. van Riessen en Prof. Dr. R. Kwant O.E.S.A. Hierdoor zijn een humanist, een ongelovige, een protestant en een katholiek aan 't woord gekomen. Wijl het allen uitgesproken wetenschapsmensen zijn, mogen we deze uitgave zeer gelukkig noemen en zonder twijfel van belang voor de talrijke beoefenaars van de technische en natuurwetenschappen in ons land; juist ook omdat hun ernstige meningen een verschillende achtergrond hebben. Verdienstelijk pionierswerk in deze actuele kwesties.
C. Minderop
| |
O'Donnel, Th.J., La morale en médecine, 2e éd., vert. M. Chavanon. - Mame, Tours-Parijs, 1962, 384 pp., NF. 13.
Dit oorspronkelijk Amerikaans werk is reeds aan zijn tweede Franse uitgave: het beste bewijs dat zijn praktische bruikbaarheid op prijs wordt gesteld. Het is ongetwijfeld een zeer gemakkelijk te consulteren werk over alle medische vragen die met de moraal enig verband houden. Toch missen wij er iets in: de nieuwe geest die sedert een twintig jaar in meerdere moraalboeken te merken valt en er veel meer op bedacht is een christelijke levenshouding uit te werken dan een nogal casuïstisch afwegen van verboden en geboden. Zolang wij echter niet over een dergelijk grondig werk beschikken, waarin een echte morele verantwoording van het medisch gebeuren wordt uitgewerkt, blijft een werk als dit zeer nuttig.
R. Hostie
| |
Kunst en cultuur
Nigg, Walter, Maler des Ewigen, Bd. II: Moderne Ikonen. - Artemis Verlag, Zürich, 1961, 496 pp., 48 ill.
Walter Nigg is altijd bijzonder geboeid geweest door het ‘enig noodzakelijke’ en de manier waarop de drang ernaar zich in de verschillende mensentypen realiseert. In zijn boeken had hij het over officiële heiligen, ketters, monniken, schilders, gekken, profeten. Maar zijn standpunt bleef steeds hetzelfde: elk authentiek leven is een heiligenleven, is een door vele kronkelingen en vergissingen heen zoeken naar het absolute. Dit standpunt geeft elk van zijn boeken een eigen stempel, maar het stelt ze ook bloot aan het bestendig gevaar van de hagiograaf goede bedoelingen voor werkelijkheid aan te zien, en alles stichtelijk te willen interpreteren. Totnogtoe had Walter Nigg zich vrij goed aan de verleiding weten te onttrekken. Maar in het boek over de moderne schilderkunst houdt hij het niet meer vol. Hoe verder men in dit boek doordringt hoe duidelijker het wordt dat Nigg langs de moderne kunst heenpraat en dat hij slechts waardering ervoor kan opbrengen wanneer hij in sommige exponenten ervan zijn hagiografische principes meer in het leven en de thematiek van de kunstenaar dan in zijn kunst zelf terugvindt. Dit alles wordt nog bedenkelijker wanneer men ervaart dat Nigg - zoals dat voor heiligenlevens lange tijd aangenomen was - het blijkbaar niet nodig vond het feitenmateriaal zelf altijd even nauwkeurig weer te geven. Maar zelfs met deze ernstige tekorten bezwaart dit boek, vooral omwille van zijn bedoelingen, een zekere waarde.
G. Bekaert
| |
Reallexikon zur deutschen Kunstgeschichte, begonnen von O. Schmitt und E. Gall, herausg. von L.H. Heydenreich und H.M. von Erffa. Lief. 51-55: Empfängnis-Epitaph. - Druckenmüller-Verlag, Stuttgart, 1960-1962, 128 kol. (ieder), rijk geïll., geb. DM. 232 per Lief. DM. 17,80.
Na de dood van Ernst Gall (5-8-1958) en het verlies van enkele medewerkers heeft de redactie van deze voortreffelijke kunstencyclopedie de moeilijkheden blijkbaar overwonnen en kan ze weer in een ritme van 3 à 4 afleveringen per jaar het werk voortzetten. Tussen de dertig
| |
| |
artikels van deze 5 laatste afleveringen verdient vooral de studie over de engelen van K.A. Wirth onze aandacht. Zowel de theologische achtergrond als de kunsthistorische waarde van het onderwerp worden over meer dan 200 kolommen uitvoerig behandeld. Talrijke illustraties, wetenschappelijk apparaat en een veelzijdige biografie getuigen onmiskenbaar van de degelijkheid van deze bijdrage. Ook de andere artikels verdienen belangstelling en bevestigen door hun gedegen technische hoedanigheden de bruikbaarheid van dit Reallexikon als een uitstekend werkinstrument voor allen die zich voor de Duitse kunstgeschiedenis of voor de kunst in het algemeen interesseren.
F. Bossuyt
| |
Kunstkalender. - Tierbilder chinesischer Meister, D.M. 12,50; Buchheim Kunstkalender, D.M. 7,80; Kalender, Das Blumenbild, D.M. 5,80; Kalender, Meisterwerke alter Malerei, D.M. 5,80. - Buchheim Verlag, Feldafing.
De Buchheim Verlag te Feldafing heeft voor 1963 weer enige kunstkalenders uitgegeven. De eerste der bovengenoemde bevat een aantal prachtige reproducties van Chinese dierschilderingen, de tweede reproducties van moderne schilders, de derde biedt kleurige Blumenbilder en de vierde reproducties van oude meesters. Bijna alle voorstellingen zijn reproducties in kleuren en de grafische verzorging is voortreffelijk.
R. Velding
| |
Piper Kunstkalender 1963. - R. Piper & Co. Verlag, München, D.M. 8,50.
De bekende Piper Verlag te München heeft voor 1963 weer een kunstkalender uitgegeven in formaat van ongeveer vier bij drie dm. Vijf en twintig reproducties van oude en nieuwe kunstwerken, deels in kleuren, maken deze kalender tot een feest voor het oog.
R.S.
| |
Psychologie en pedagogie
Shields, R.W., A Cure of Delinquents. The Treatment of Maladjustment. - Heinemann, London/Melbourne/Toronto, 1962, 191 pp.
De auteur is tien jaar lang als psychotherapeut werkzaam geweest in een inrichting voor zeer moeilijk opvoedbare jongens. Hij geeft een verslag van dit werk, waarbij natuurlijk bijzondere nadruk valt op de psychopathologische aspecten, maar waarbij ook de opvoedkundige kwesties onder de aandacht komen. De samenwerking tussen kinderrechters, opvoeders, psychiaters en psychologen bij dit moeilijke werk brengt grote problemen mee. Het boek van Shields vormt een nuttige bijdrage tot de bezinning op deze problemen. Al zijn de successen van deze ongetwijfeld begaafde therapeut wel opvallend groot en al zal men niet mogen aannemen dat zijn werk zonder meer nagebootst kan worden, het levert toch zeker waardevolle gezichtspunten ook voor Nederland. Het verdient de aandacht van hen, die zich bezighouden met criminele jeugd en met moeilijk opvoedbaren in het algemeen.
J.M. Kijm
| |
Franz, M.-L. von, e.a., Das Böse. (Studien aus dem C.G. Jung-Institut, Zürich). - Rascher-Verlag, Zürich und Stuttgart, 1961, 261 pp., SF. 27,50 (geb.).
Zoals ieder verzamelwerk, bevat ook deze bundel zeer uiteenlopende bijdragen. Het kwaad (en de Kwade) wordt voorgesteld zoals specialisten in de mythologie (K. Kerenyi), in oosterse godsdiensten (G. Widengren), in de theologie (V. Maag), in de dieptepsychologie (M.L. von Franz en L. Frey), in de filosofie (K. Löwith), in de filmkritiek (M. Schlappner) en in de kunstkritiek (K. Schmid) het in de door hen bestudeerde geestesstromingen ontwaren. Naast enkele zeer gespecialiseerde en soms wat hermetische uiteenzettingen zijn er andere (b.v. de zeer mooie bijdrage van M. Schlappner) die menselijk aangrijpend en tevens zeer toegankelijk zijn. De lezer zoeke hier geen synthese: nergens zal hij ze vinden. Maar hij zal wel tot een waardevolle verrijking komen door de verschillende inzichten die hem hier geboden worden.
R. Hostie
| |
Vacquier, J. et R. Guillemoteau, Le Cycle d'observation, coll. Carnets de Pédagogie Pratique, Bourrelier, Parijs, 1962, 192 pp., NF. 9,80.
Vanaf 1967 wordt in Frankrijk de schoolplicht verlengd tot 16 jaar. Om deze massa leerlingen op te vangen, doch ook om het onderwijs aan te passen aan de nieuwe behoeften van een veranderende samenleving wordt het Franse schoolstelsel geleidelijk vernieuwd. De tweejarige ‘cycle d'observation’ is hierin het voornaamste element, omdat het de gemeenschappelijke onderbouw uitmaakt van
| |
| |
alle takken van voortgezet onderwijs en bestemd is om de leerlingen oordeelkundig te oriënteren naar een dezer takken. Dit ‘Carnet de Pédagogie pratique’ geeft een overzicht van de voornaamste wettelijke schikkingen, vergezeld van kommentaar en kritiek. Gezien het technisch karakter zal dit boekje enkel de onderwijsspecialisten aanbelangen.
A. Cauwelier
| |
Varia
Quanjard, Dr. P.E.C., Liefde is eerlijk. - Uitg. Lannoo, Tielt, Den Haag, 1962, 144 pp.
In deze uitermate belangrijke verhandeling over de liefde tussen man en vrouw geeft schrijver aan hen die bereid zijn onbevooroordeeld te lezen een reeks van gedachten waarin wijsheid en waarheid niet voor elkaar onderdoen. De hoofdgedachte, die als leidmotief heel de verhandeling doordringt, wordt speels versierd en verduidelijkt door bijpassende gedachtengroepen, die zowel logisch als psychologisch een geheel vormen. In een vlot geschreven exposé wijst schrijver op de kernpunten die conditio sine qua non zijn voor een gelukkige liefde en even duidelijk brengt hij onder ogen de gevaren die dit geluk kunnen bedreigen. Met grote omzichtigheid spoort hij de parasieten en hun kiemen op ‘in de liefde als zodanig, in de liefde zoals zij in de verloving naar het huwelijk toegroeit, en in de liefde tijdens het huwelijk zelf’ (p. 25). Deze parasieten bespreekt en analyseert hij met grote realiteitszin. De lezer wordt gewaarschuwd tegen het gevaar van de rollende sneeuwbal, als er niet gepraat wordt op tijd en eerlijk, ook over kleine moeilijkheden. Schrijver besluit met een hoofdstuk dat men als een hymne aan de liefde zou kunnen beschouwen: ‘Wie de liefde eerlijk tegemoet treedt, wordt door haar eerlijk ontvangen’ (p. 142).
L. Gubbels
| |
De nieuwe W.P., IIIde deel Genu-Mati, 818 pp. - Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1962. Per deel f 35,-.
Van de nieuwe op vijf delen berekende Winkler Prins-Encyclopedie is nu het derde deel verschenen en bevat de steekwoorden tussen Genu en Mati. Ook dit deel is weer rijk geïllustreerd met, deels gekleurde, reproducties, kaarten, tekeningen etc. De materiële presentatie is kostbaar en met de uiterste zorg bewerkt. Naast lange artikelen over b.v. de verschillende landen vindt men er talloze kortere, uitstekende karakteriseringen van historische persoonlijkheden. Ook de hedendaagse technische vondsten en verschijnselen zijn breed behandeld. Kortom het is een werk dat aan de scherpste eisen voldoet. Het standpunt van waaruit de grote levensvragen behandeld worden is een welwillend humanisme. De hoofdleiding der redactie berust bij een Amsterdams en een Brussels professor.
P. van Alkemade
| |
Winkler Prins. Het boek van het jaar 1962. - Elsevier, Amsterdam, Brussel, 384 pp., f 10,90.
‘Een document van levende geschiedenis’ luidt de ondertitel van deze uitgave. Zij geeft een overzicht van al wat er belangrijks in 1961 is voorgevallen en tracht dit encyclopedisch te ordenen. Men vindt in dit werk o.a. een onnoemelijk aantal statistieken en tabellen, die betrekking hebben op de wereldverhoudingen. De ontelbare foto's bieden de lezer als het ware een film over de grote gebeurtenissen van het afgelopen jaar. Zoals steeds is ook deze Elsevier-uitgave een feest voor het oog.
P. van Alkemade
| |
Raap, Rijs, Exit... de mens! - Drossens, Lokeren, 1961, 176 pp.
De zes schetsen van deze bundel vormen een geheel: ‘Exit Expo 58, Exit de Leraar, Exit het Kind, Exit de Mantel, Exit het Domein, Exit Christus’; het is een elegisch waarnemen van onze decadente samenleving. De schrijver (een priester) heeft temperament, creativiteit, scherpte in de uitdrukking, een uitzonderlijk waarnemingsvermogen; maar hij mist nog de rust, de bezinning, de eenvoud, waardoor zijn verhalen helder, objectief, totaal-menselijk zouden verwoord zijn, sprekend uit eigen werkelijkheid.
Em. Janssen
| |
Kriminalbiologische Gegenwartsfragen, Heft 5. Vorträge bei der XI. Tagung der Kriminalbiologischen Gesellschaft vom 4. bis 8. Oktober 1961 in Wien, herausgegeben von Thomas Würtenberger und Johannes Hirschmann. - Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart, 1962, 208 pp.
Het thema van het elfde congres van de Kriminalbiologische Gesellschaft te Wenen in 1961 luidde: de samenwerking tussen rechter en deskundigen bij persoonlijkheidsonderzoekingen. De bedoeling van de initiatoren was in een gezamenlijke be- | |
| |
zinning op de fundamenten van de kriminologie te voorkomen dat de verschillende benaderingswijzen in de onderafdelingen van de kriminologie zover uiteen gaan lopen dat de rechter met de conclusies en adviezen geen raad meer zou weten. Voor ruim 200 deelnemers uit Oostenrijk, Duitsland, Zwitserland en Yoegoslavië werden 16 lezingen gehouden door vooraanstaande juristen, psychiaters, psychologen en pedagogen, o.a. door (de onlangs overleden) Prof. Dr. E. Stransky, Prof. Dr. H. Hoff, Dr. H. Göppinger en Dr. H. Walder. De ter sprake gebrachte problemen vertonen grote gelijkenis met de in Nederland vigerende moeilijkheden, ook al verlopen de strafrechterlijke procedures in de op het congres vertegenwoordigende landen ietwat anders dan in ons land. Opmerkelijk is, dat de hooggeleerde spreekster uit Yoegoslavië, Dr. K. Vodopivec, vraagstukken aansneed welke wezenlijk overeenkwamen met de algemene thematiek. Dit congresboek leent zich uitstekend voor een vergelijkende studie en kan voor deskundigen in foro ten onzent een belangrijke steun zijn. Gaarne aanbevolen.
J.J.C. Marlet
| |
Gersheim, Helmut, Creative Photography. - Faber, London, 1962, 258 pp., 84 sh.
Deze prachtuitgave bespreekt de fotografie als kunst en doet dit aan de hand van een geschiedkundige uiteenzetting van verschillende aesthetische tendenzen zoals deze de laatste honderd vijf en twintig jaar naar voren zijn gekomen. Zelfs voor diegene die op het terrein van de photographie maar heel weinig op de hoogte is, is het boek niet alleen begrijpelijk, maar van begin tot eind zeer instructief: hij leert photo's beoordelen naar hun kunstwaarde, omdat hem geleerd wordt hoe photo's te zien en te bezien. De waarde van het boek wordt nog verhoogd door de korte biographieën van de meest vooraanstaande photographen van deze en vorige eeuw, alsook een eenvoudige beschrijving van verschillende methodes.
W.P.
| |
Dunne, George H., Generation of Giants. - Burns and Oates, London, 1962, 389 pp., 50 sh.
Voor de beoordeling van dit boek, dat als ondertitel draagt The story of the Jesuits in China in the last decade of the Ming Dynasty, verwijzen wij naar Streven, augustus 1962, waar de oorspronkelijke Amerikaanse uitgave werd besproken.
W. Peters
| |
Djilas, Milovan, Gesprekken met Stalin. Vert. - H.J.W. Bechts Uitg. Mij., Amsterdam, 1962, 195 pp., f 9,50.
Men kent de geschiedenis van deze tegen het heersende régime opstandige, die ondanks kerkerstraf doorgaat zijn rebelse mening te verkondigen. Na ‘De nieuwe klasse’ verschijnt nu ‘Gesprekken met Stalin’, waarin hij niet zozeer de communistische machthebbers aanvalt als wel zijn ontmoetingen met Stalin en diens trawanten beschrijft. Een vleiende beschrijving is het allerminst. Djilas bezocht Stalin als afgevaardigde van Jougo-Slavië driemaal in de veertiger jaren na de oorlog. Hij is een goed opmerker en een goed schrijver, zodat zijn boek leest als de boeiendste roman. Hij bewondert Stalin om diens ongewone talenten, maar beschouwt hem tevens als een der grootste en onmenselijkste misdadigers aller tijden. Stalin en Molotov worden wel het scherpst gekarakteriseerd in dit boek, zoals trouwens heel de gespannen sfeer aan Stalins ‘hof’ door heel het werk voelbaar is. Het is een zeer persoonlijk, doch met talent geschreven relaas.
J. van Heugten
| |
Horatczuk, Michaël, Een neger in Europa, vert. Joh. van Os. - Lannoo, Tielt, 1961, 160 pp., ing. F. 50, geb. F. 75.
Het allermoeilijkste, in het door Horatczuk gekozen genre, is wel: zich in zijn humoristische inspiratie voldoende te kunnen vernieuwen. De naar Europa overgekomen neger, die aan zijn vroegere missionaris zijn belevenissen vertelt, en met een onbevangenheid die slechts in schijn naïef is onze gebreken en eigenaardigheden ontdekt, is onder dit opzicht een echte vondst. In de bekende trant is dit boekje dan ook een der beste, misschien wel het beste dat H. totnogtoe uitgaf.
L. Monden
| |
Vet, G. De, Beeld en gelijkenis. Reeks ‘Nieuwe Geluiden’ 3. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1962, 192 pp., 40 foto's, gen. F. 58, geb. F. 80.
Het succes van Family of God (overwegingen bij foto's) heeft de schrijver tot het soortgelijke Beeld en gelijkenis gebracht, waarbij het samengaan van foto met tekst meer systematisch is aangewend: zo overweegt men van het concrete leven uit, bij het concrete leven. En toch ligt de grote verdienste niet in de nieuwigheid; wél in de degelijke ernst, de veelvuldige ervaring, de apostolische
| |
| |
creativiteit. Het is geschreven door een Aalmoezenier in het Hollandse Bedrijfs-apostolaat; uit veel contacten, gesprekken, toespraken, groeide het tot een bijnasystematische uiteenzetting: het warm getuigenis van een evenzeer biddend als durvend priester. Intussen is de schrijver Zijne Excellentie Monseigneur De Vet geworden, Bisschop van Breda; maar wij weten dat hijzelf, ook in de voorstelling van dit werk, zijn vroegere sfeer en functie wil bewaard zien.
Em. Janssen
| |
Holthaus, Hellmut, Alle meine Züge fahren nach Süden. - J. Knecht, Frankfurt, 1962, 288 pp., DM. 9.80.
De onuitputtelijke humorist Holthaus beschrijft hier enkele reisindrukken uit Italië, Spanje en Griekenland, de landen van het zonnige zuiden, waarnaar ieder welopgevoede Duitser sinds eeuwen verlangt. Dat deze als moderne toerist gevaar loopt het meest typische te missen door al te veel degelijkheid bij het uitvoeren van zijn reisplan, wordt door de auteur op fijn geestige wijze, met overvloedige voorbeelden, aangetoond. De beschrijvingen bedoelen niet de lezer tot luid schaterlachen te bewegen; maar er is haast geen enkele bladzijde die niet tot een genoeglijk glimlachen stemt.
H. Jans
| |
Herzen, Alexander, Mein Leben. Memoiren und Reflexionen. Vert. Band I. Aufbau-Verlag, Berlijn, 1962, 998 pp., DM. 18.
De mémoires van de bekende Russische emigrant, die wegens zijn revolutionaire ideeën zijn land verlaten moest, verschijnen thans in Duitse vertaling, in drie delen. Herzen is een scherpe geest, een uitstekend prozaïst en een felle individualist. Zijn weergave van het Russische leven en de Russische maatschappij in de eerste helft der 19de eeuw is boeiend, maar te lezen met discrimen. Hij is fel anti-religieus en heeft voor kerk en christendom geen goed woord over. Hij is een der voorlopers van de revolutie in 1917.
R. Velding
| |
Dominicus J., Vrijmetselarij. - N.V. Gesto, Alkmaar; N.V. De Vlijt, Antwerpen, 1959, 208 pp., geb. f 7,90.
Een serene, zakelijke geschiedenis van de met legenden omsponnen vrijmetselarij. Na de geschiedenis van de vrijmetselarij spreekt de auteur over de ordegrondwet. het Godsbegrip, de veroordeling door de Kerk, de organisatie, de bijeenkomsten en de activiteiten naar buiten. Interessant zijn ook de hoofdstukjes over de vrijmetselaars in Nederland en België. De heer Dominicus is met het onderwerp zeer vertrouwd en behoudt steeds een objectieve toon; het boek is, kan men zeggen, in oecumenische zin geschreven. Het is opvallend hoe de laatste jaren verscheidene boeken verschenen over deze beweging, in een heel andere toon en atmosfeer dan men tot nog toe gewoon was. Er zijn wel tekenen dat de vrijmetselaars in Frankrijk en België niet meer zo rabiaat antikerkelijk zijn, vooral de Groot-Loges, al blijven de Groot-Oostens volharden in hun radicalisme. Met de nodige voorzichtigheid, en zonder dupe te willen zijn van het subtiele spel van bepaalde vrijmetselaars, menen wij persoonlijk dat wij een toleranter houding moeten aannemen tegenover deze beweging die in de Angelsaksische, de Germaanse en meer en meer ook in onze landen, vele eerlijke, zedelijk hoogstaande mensen telt.
M. Dierickx
| |
Esslin, Martin, Brecht. Das Paradox des politischen Dichters. - Athenäum Verlag, Frankfurt, 1962, 420 pp., DM. 23.30.
Deze omgewerkte versie van een oorspronkelijk Engels werk (Brecht, A Choice of Evils, 1959), waarin thans het antwoord voorkomt op bij de 1e uitgave door diverse strekkingen geopperde bezwaren, behoort tot de weinige monografieën die Brecht be- en niet veroordelen en daardoor zijn persoonlijkheid erkennen. S.'s analyse van Brechts politieke houding is uiterst helder en scherp, vooral omdat hij in staat is het polemische bargoens van soortgelijke discussies te vermijden. Zijn stelling is des te meer overtuigend omdat hij argumenteert dat de dubbelzinnigheid van Brechts positiekeuze een veel diepere contradictie in zijn eigen karakter weerspiegelde, waardoor zijn werk de vorm kreeg van een onophoudelijke strijd tussen de eisen van gevoel en rede, met voor geen van beide elementen een uiteindelijke bovenhand. Het lijkt me niet zo maar een grillige visie, maar integendeel dé sleutel tot de paradoxale effecten van Brechts oeuvre. Niet alleen als introductie voor hen die Brecht niet kennen, maar ook als commentaar voor hen die hem al of niet bewonderen, is dit boek uitstekend en nuttig.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Mignon, P.-L., Les entretiens d'Helsinki ou les tendances du théâtre d'avantgarde dans le monde. - Michel Brient, Parijs, 1961, 66 pp., 10 pl., NF. 7.50.
Op het 8e congres van het Internationaal Theaterinstituut (ITI, Helsinki, juni 1959) werd Eugène Ionesco in een debat gegooid als woordvoerder van de avantgarde. Aanvankelijk op rijn hoede voor de internationale oppositie, zet hij daarna gevat en heimelijk-agressief zijn ideeën uiteen, waarin hij eerst het bestaande theater afwijst, daarna zijn eigen houding omschrijft als een kritiek op de huidige wereld (negatief) en als een poging de vrijheid gestalte te geven (positief). Zoals blijkt uit de opgenomen discussies, worden de filosofische consequenties, aan deze opvatting verbonden, het duidelijkst begrepen door de communistische afgevaardigden, die hem dan ook ongenuanceerd vierendelen en hem vooral het begrip vrijheid hardhandig betwisten. Ondanks de principiële onmogelijkheid om zelfs maar tot een vergelijk te komen, lijkt Ionesco, afgaande op zijn laatste interventie, toch te begrijpen dat deze totalitaire analyse heel wat fatsoenlijker is dan het estheticistisch geschreeuw over vormexperiment en nieuwe menselijkheid, dat zijn supporters aanheffen. Alleen Groot-Brittannië (H. Hobson en O. Trilling) en Italië (A. Nicolai) rapporteren zakelijk over het opgelegde thema. Zodra een vreemde naam moet geciteerd worden, raakt de samensteller (nochtans P.-L. Mignon) in spellingsmoeilijkheden (p. 65: Kollner i.p.v. Keuner).
C. Tindemans
| |
Raimund, Ferdinand, Gesammelte Werke. - Sigbert Mohn Verlag, Gütersloh, 1962, 608 pp., DM. 10.80.
Nestroy, Johann, Ausgewählte Werke. - Sigbert Mohn Verlag, Gütersloh, 1962, 607 pp., DM. 10.80.
Aanvankelijk aansluitend bij het succesrijke Weense volksstuk (realistisch én melodramatisch zedendrama, toverpose, parodie en satire), start F. Raimund (1790-1836) met een toverpose, vol liedjes en danspassen (Der Barometermacher auf der Zauberinsel, 1823), naar het burleske toe. De chargekomiek laat hij echter vlug wijken voor een hoger mikkende symboliek (Der Diamant des Zauberkönigs, 1824; Der Bauer als Millionär, 1826; Der Alpenkönig und der Menschenfeind, 1828, en Der Verschwender, 1834), waarin het toverachtige wordt afgelost door de psychologie, al gaat hij ondertussen vlijtig door met romantisch-poëtische fantasieën (Die gefesselte Phantasie, 1827; Moisasurs Zauberfluch, 1827, en Die Unheilbringende Krone, 1829). Op het einde van zijn leven en carrière op zoek naar een eigen schema, miskende hij door zijn klemtoon op poëzie en symboliek het eigentijdse klimaat dat koel, praktisch rationalisme voorschreef. Otto Rommel geeft aan deze uitgave een stoer-ernstige, smaakhistorische analyse als inleiding mee. J. Nestroy (1801-1862), die de toverpose parodieerde en persifleerde, had geen hogere bedoelingen en werd precies daardoor de lievelingsauteur (en -acteur) van zijn stad Wenen en zijn tijd. Hij takelt systematisch de valse barokwereld van het theater af door de schijnrealiteit mateloos te chargeren. Van de dolste possen tot de geniale Hebbelparodie Judith und Holofernes (1849), toont hij keer op keer zijn onthutsende zin voor het theatereffect, niet altijd fijn of van het beste humoristische slag, zelfs niet eerlijk in zijn middelen van travesti en agressiviteit, maar zonder uitzondering altijd in functie van het theater.
Zijn dialectdialogen blijven hinderlijk, hoewel zij in de dubbelzinnigheid van vele quiproquo's een situatierol vervullen.
Maar verwondering dat Nestroy zich tot op heden met groot succes op het speelplan gehandhaafd heeft, komt nergens op. De olijke Hans Weigel verzorgt een schalkse schets van tijd en persoon als inleiding.
C. Tindemans
| |
Hörspielbuch 1961. - Europäische Verlagsanstalt, Frankfurt, 220 pp., DM. 9.
Voor de 12e maal nu al stelt de Süddeutscher Rundfunk de zes beste hoorspelen uit het afgelopen radioseizoen voor. Bijbelse inspiratie met poëtische binnentonen brengt M.L. Kaschnitz (Tobias oder Das Ende der Angst), trouw aan zijn epische vaart met een filosoferende finale blijft F. von Hoerschelmann (Dichter Nebel), psychologische verkramping met streng akoestisch reliëf geeft J. Rys (Die Toten dürfen nicht sterben), eveneens essentieel epiek met tragische ingrediënten over het recente verleden levert R. Becher (Ausnahmezustand), absurde motieven tussen cabaretpersiflage en metafysische anecdote gebruikt D. Wellershoff (Am ungenauen Ort), terwijl de oudste uit de groep, G. von der Vring een pijnlijke parabel tekent over een menselijk thema in een
| |
| |
onmeedogende oorlog (Das Schildkrötenspiel). Ze zijn alle zes knap in verbale trefzekerheid, technisch zeker-van-zichzelf over het nieuwe medium en met voldoende zin voor het experiment, werken ze tevens solied aan de uitbouw van een in Duitsland al lang aanvaarde nieuwe dramatische vorm.
C. Tindemans
| |
Propyläen-Weltgeschichte. Eine Universalgeschichte herausgeg. von Golo MANN und Alfred HEUSS, II. Band: Hochkulturen des mittleren und östlichen Asiens. - Propyläen-Verlag, Berlin-Frankfurt-Wien, 1962, 696 pp., rijk geïll., geb. D.M. 68.
Terwijl het eerste deel handelde over de voorgeschiedenis en de vroege hoge culturen (in Egypte en het Tweestromenland), behandelt dit tweede deel in vijf lange hoofdstukken de hoge culturen van het Nabije Oosten (sinds 1500), het oude ‘Iran, Israël, Indië tot de 6e eeuw na Chr., en het oude China. Hierop volgen nog drie korte beschouwelijke hoofdstukken over de oorsprong van de hoge culturen, over de eerste betrekkingen tussen West en Oost, en ten slotte over de hogere godsdiensten. Ook dit deel munt uit door een plastische voorstelling van het verleden, met af en toe nieuwe gezichtspunten. Slechts een paar punten kunnen wij hier releveren. De sensationele ontdekking door Miss Kathleen Kenyon in 1958 en 1959 van het oude Jericho, dat men met de radiocarbon-methode op 7800 vóór Christus kon dateren, terwijl men vroeger de oudste steden slechts tot omstr. 4000 liet opklimmen, wordt in dit boek voor het eerst in algemeen historisch verband benut: aan dit voorbeeld van Jericho kan men aantonen hoe de mesolithische bevolking van een landbouwdorp overging tot een overheersingsorganisatie in een bevestigde stad. Interessant is ook hoe de verscheiden grote culturen op uiteenliggende tijdstippen de grootste van alle ontdekkingen deden, en zich een geschrift schiepen, het ene volmaakter dan het andere. Het is voor ons, Westerlingen, niet gemakkelijk in het verleden van Indië met zijn vele kasten en van China met zijn immense kolonisatieruimten door te dringen, deze zo verscheiden werelden welke ons echter veel te leren hebben. In het lange hoofdstuk over Israël erkent Kraus Mozes niet meer als de geroepene om het uitverkoren volk het Verbond met Jahweh te doen sluiten. In dit boek gaat het ook over het ontstaan van de grote religies. Terecht wijdt de bekende Toynbee het slothoofdstuk aan hen. Weliswaar scheert hij ze over één kam, wat een christen niet kan aanvaarden, maar anderzijds wijst hij op hun
grote verdiensten; hij besluit: ‘dass ihr bisheriger Einfluss auf die Geschichte der Menschen das Bedeutsamste ist, was sich in der Geschichte zugetragen hat’, en ‘so sieht es denn im Jahre des Herrn 1962 so aus, als hätten die höheren Religionen eine Zukunft vor sich’ (blz. 637). Het boek is mooi geïllustreerd met 96 zwart-wit-fullpageplaten, 20 kleurenplaten, 6 gekleurde landkaarten en 17 tekeningen. Een kostbaar bezit.
M. Dierickx
| |
Pocketboeken
Prisma-pockets. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen.
Collier, Eric, Pioniers in de wildernis. Twee deeltjes. Vert.
De Engelsman Eric Collier woont reeds dertig jaar in West-Canada, waar hij zich een bestaan als pionier en jager veroverd heeft. In deze twee boekjes vertelt hij daarover op boeiende wijze.
| |
Pascal, Blaise, Gedachten. Vert.
Een hervertaling van Pascals beroemde ‘Pensées’ met inleiding. De vertaler heeft een keuze gemaakt uit het oorspronkelijke werk.
| |
Carcopino, Jerome, Passie en politiek in het Romeinse keizerrijk. Vert.
Dit waardevolle boekje bevat vier uitvoerige essays van een bekend historicus over figuren uit de Romeinse keizersgeslachten. Zeer menselijk, maar niet zeer stichtelijk.
| |
Mozes, Eugene B., Hartkwalen. Vert.
Een instructief boekje over de kwalen van het hart.
| |
Meyers, J.A., De taal van het kind.
Een populair werkje, gegroeid uit kennis der vaklitteratuur en uit eigen observatie.
| |
Eton, Peter, en Leasor, James, Het complot der verzegelde lippen. Vert.
Een allerwonderlijkst verhaal over een goudschat, die vanuit Zagreb naar Corsica vervoerd wordt en daar ‘verschollen’ is.
| |
Griezelverhalen. Vert.
Een twaalftal uit het Engels vertaalde griezelverhalen van bekende auteurs.
| |
| |
| |
Fremlin, Cella, De wraak van oom Paul. Vert.
Een crime story, die goed begint, maar alleronwaarschijnlijkst eindigt.
| |
Pryce, J.E., Hakken in het gelid. Vert.
Een oorlogsverhaal over krijgsgevangenschap.
| |
Maugham, W. Somerset, Verhalen van de geheime agent. Vert.
Een aantal spionageverhalen van een goede dertig jaar terug, maar nog zeer leesbaar.
| |
Salamander-reeks. - Querido, Amsterdam.
Gide, André, De immoralist. Vert.
Een herdruk van het bekende, dubieuze boek van Gide, waarin veel autobiografisch voorkomt.
| |
Veen, Adriaan van der, De man met de zilveren hoed.
Eveneens een herdruk van negen novellen (enkele daarvan weinig belangrijk) van A.v.d. Veen. De sexuele moraal is nog al luchtig.
| |
Dendermonde, Max, De deur op een kier.
Herdruk van een vlot geschreven roman, zwoel van de alcooflucht, die heel het boek door hangt. Het enige geluk voor deze mensen is sexe.
| |
Durant, Will, Van Socrates tot Bergson. Vert. 3 delen, f 5,25.
Een herdruk van het zeer, zeer persoonlijke, doch vlot geschreven werk over de grote wijsgeren (met verwaarlozing o.a. der middeleeuwen) van Will Durant.
| |
List-Bücher. Paul List Verlag, München.
Roh, Franz, Streit um die moderne Kunst.
Een uitvoerige apologie voor moderne kunst, vooral voor de moderne schilderkunst.
| |
Schauer, Georg Kurt, Rosen und Tulipan.
Een boekje over bloemen, geschreven met Duitse Gründlichkeit en diepzinnigheid.
| |
Tuterola, Amos, Der Palmweintrinker.
Een lang sprookjesachtig verhaal, geschreven door een Afrikaan, naïef, wonderlijk en poëtisch.
| |
Goll, Claire, Der gestohlene Himmel.
Een autobiografische roman over een zeldzaam harde en liefdeloze jeugd.
| |
Marsh, Ngaio, Champagner. Vert.
Een crime story van de bekende Nieuw-Zeelandse schrijfster met als de grote detective inspecteur Alleyn.
| |
Marcuse, Ludwig, Philosophie des Glücks.
Een wel wat eigenaardige, historische en eigentijdse verhandeling over het geluk.
R.S.
| |
Deutscher Taschenbuch Verlag, München:
Jahnn, Hans Henny, Die Nacht aus Blei. Roman. - Sonderreihe DTV 5, (1962), 159 pp., DM. 2,50.
Goethe, Johann Wolfgang, Die Leiden des jungen Werthers. Frühe Prosa. - Gesamtausgabe DTV 13, (1962), 269 pp., DM. 3,60.
Pilnjak, Boris, Maschinen und Wölfe. Roman. - DTV 46, (1962), 278 pp., DM. 3,60.
Larbaud, Valéry, A.O. Barnabooth. Tagebuch eines Milliardärs. Roman. - DTV 51, (1962), 225 pp., DM. 2,50.
Penzoldt, Ernst, Der arme Chatterton. Roman. - DTV 52, (1962), 169 pp., DM. 2,50.
Gary, Romain, Lady L. Roman. - DTV 53, (1962), 168 pp., DM. 2,50.
Cooper, A. Duff, Talleyrand. - DTV 61, (1962), 341 pp., DM. 3,60.
Naast klassieken van de letterkunde, origineel (Goethe) of in vertaling (Larbaud), brengt deze handige en keurige reeks ook avantgarde-werk: Jahnn's laatste verhaal, een korte roman na zijn reusachtige trilogie, die al de obsederende motieven, angst, lichaam en dood, in zuivere, geconcentreerde vorm en beelden brengt. Daarnaast nog de op dubbel plan spelende literaire thriller van Gary, de lyrische half-expressionistische, de techniek verheerlijkende roman van Pilnjak (verdwenen in de zuivering van 1938), Penzoldt's Chatterton, één van de zeldzame romans rond een historische figuur, die zelf een literair meesterwerk is, en een vertaling van Duff Cooper's wereldberoemde, geestige Talleyrand-biografie.
A. Deblaere
|
|