[1962, nummer 2]
Is de moraal te christelijk?
OVER het Softenon-drama van Luik zijn in niet-katholieke bladen een nogal groot aantal dwaasheden verteld. Een daarvan verdient bijzondere aandacht. ‘Als straks de beklaagden voor het Assisenhof verschijnen, dan hangt hun lot af van de samenstelling van de jury. Bestaat die uit een meerderheid van katholieken, dan worden ze op principiële gronden veroordeeld; bestaat de jury daarentegen uit een meerderheid van ongelovigen, dan volgt waarschijnlijk een vrijspraak’.
Het gaat hier niet over een subjectief oordeel van katholieken of ongelovigen over deze moeder, die haar kind gedood heeft ‘uit medelijden’ of ‘uit liefde’; dat komt ons, mensen, niet toe. Hier wordt een objectieve scheiding der geesten ondersteld. Katholieken veroordelen deze daad op grond van hun ‘principes’ of, zoals de anderen vaak zeggen, op grond van hun ‘dogmatische’ moraal; ongelovigen zijn geneigd deze ‘moord uit medelijden’ onder bepaalde omstandigheden goed te keuren, het komt er nog alleen op aan dat de gemeenschap en de wetgeving vaststellen, onder wélke omstandigheden. Dit laatste wordt duidelijk uit de stellingname van het Humanistisch Verbond in België, dat ook van deze gelegenheid heeft gebruik gemaakt om zijn overtuiging kenbaar te maken: ongelovigen in dit land zijn van mening dat geheel ons maatschappelijk bestel nog steeds onder curatele staat van de katholieke moraal en vragen niet alleen een soepele behandeling van dit dramatisch geval, maar meteen een ‘menselijker’, een minder ‘dogmatische’ wetgeving inzake euthanasie, abortus, enz.
Daarmee is de vraag gesteld: bestaan er dan inderdaad twee moralen, de katholieke en de niet-katholieke? De ene, die haar beginselen afleest uit een goddelijke openbaring en een kerkelijk leergezag; de andere, die uitgaat van de mens, de menselijke ervaring, de vrije menselijke beslissing. De ene, ‘heteronoom’; de andere, ‘autonoom’. En is het waar wat ze beide elkaar dan gaan verwijten: de ene opteert voor God en Zijn Openbaring in de Kerk, maar vervreemdt daardoor de mens van zichzelf; de andere opteert voor de mens en de menselijke vrijheid, maar geeft daarmee alle absoluutheid prijs?
Als men dit dilemma aanvaardt en tot het uiterste voert, is er eigenlijk geen ethische coëxistentie meer mogelijk. Dan kan men het samenleven alleen nog funderen in een ethiek die slechts voor iedereen geldend is omdat ze abstractie maakt van de diepste levensbeschouwing.
Christenen verwerpen dit dilemma. Hun optie voor God is tegelijkertijd een optie voor de mens, voor de natuur, voor het leven. Voor de