| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
EEN reeds lang slepende crisis in het Zuid-Oost-Aziatische Laos, grenzende aan Vietnam en Thailand, dreigde in de afgelopen maand tot een ernstige situatie uit te groeien. Reeds het vorig jaar werd hier geprobeerd een regering te vormen, waartoe de leiders der neutralistische partij, Soevanna Phoema, der communisten, Soevanna Vong, en van de Westersgezinde groep, Boen Oem, talrijke besprekingen voerden. Ook de 14-landenconferentie te Genève, onder voorzitterschap van Engeland en Rusland bemoeide zich met de kwestie en deed in december, na veel moeilijkheden te hebben overwonnen, een beroep op de 3 Laotiaanse prinsen om een politiek akkoord tot stand te brengen en een gezamenlijke delegatie naar Genève te zenden. Verder was Laos een der weinige - zo niet het enige - punten, waarop Chroestsjef en Kennedy tijdens hun ontmoeting in Wenen vorig jaar tot overeenstemming wisten te komen: het zou nl. onafhankelijk en neutraal moeten zijn. Alle pogingen echter om een coalitieregering van de drie partijen o.l.v. Soevanna Phoema te vormen mislukten tengevolge van de tegenwerking van Boen Oem, die voor zijn partij de departementen van binnenlandse zaken en van defensie opeiste.
De V. St. hadden alle reden om te voorkomen, dat Laos opnieuw het terrein werd van een communistische opmars, daar dit groot gevaar zou opleveren voor de Westerse regeringen in Z.-Vietnam en in Thailand en bij verloren gaan van deze gebieden voor geheel Z.-O.-Azië; zij oefenden daarom al hun theoretische en praktische overtuigingskracht uit om Boen Oem te dwingen, maar zonder resultaat. Wel werden de besprekingen tussen de drie leiders te Genève voortgezet en kwamen er berichten, dat er een algemene overeenkomst over de vorming van een regering van nationale eenheid was bereikt, maar einde januari braken er gevechten uit tussen rechtse en communistische troepen rond de N.W. gelegen stad Nam Tha en Boen Oem weigerde verder te onderhandelen, zolang de strijd, waarvan beide partijen elkaar de schuld gaven, voortduurde. Opnieuw poogden de V. St. de rechtse leiders tot een akkoord te dwingen en zelfs verklaarde de onderminister van buitenlandse zaken, Averell Harriman, dat de verantwoordelijkheid voor een eventuele hervatting van de oorlog geheel zou berusten bij de rechtse Laotiaanse groep, maar Boen Oem liet tegen de zin van de V. St. het garnizoen van Nam Tha versterken en lokte zo als het ware een nieuwe aanval van de Pathet Lao uit. Deze volgde op 3 mei en na enige dagen was vrijwel geheel N.-Laos in handen der communisten. De laatsten schonden hiermee de wapenstilstand, die vorig jaar was gesloten, maar de eigenzinnige houding van Boen Oem was hiervan de oorzaak. De V. St. kwamen nu in een uiterst moeilijke positie, daar zij niets voelden voor de politiek van de rechtse partij, maar zich niet de weelde konden veroorloven deze een totale nederlaag te
| |
| |
laten lijden. Er werd besloten om Boen Oem geen rechtstreekse hulp te geven om hem zo verder onder druk te zetten, maar wel werden er maatregelen genomen om de communisten duidelijk te maken, dat men bereid was om een verder opdringen in de naburige landen gewapend tegen te gaan. Daarom werden na overleg met de regering aldaar Amerikaanse troepen gestuurd naar Thailand, terwijl een beroep werd gedaan op de andere leden van de ZOAVO om eveneens troepen te zenden ter verdediging van dit ZOAVO-lid. Dit schijnt in elk geval het succes te hebben opgeleverd, dat Boen Oem aan de eisen van de V. St. toegaf. Op 30 mei verklaarde men zich in Vientiane bereid de neutralistische Soevanna Phoema de leiding over te laten en af te zien van beide genoemde departementen.
Ook een ander Z.-O.-Aziatische kwestie kwam sterker op de voorgrond. Op 26 april begon Indonesië een serie luchtlandingen in N.-Guinea, die, zoals de Indonesische regering op 29 mei toegaf, werden uitgevoerd door geregelde Indonesische strijdkrachten. Nederland sprak reeds op 4 mei in een brief aan de V.N. van agressie, maar achtte het nog niet nodig om een bijeenkomst van de Veiligheidsraad bijeen te roepen. Op 16 mei volgde een nieuw Ned. protest bij de V.N.; hierin verzocht de regering de Quay om stappen te nemen om de Indonesische agressie te beëindigen en waarnemers te zenden om zich van de feitelijke situatie op de hoogte te stellen, terwijl zij tevens verklaarde alle medewerking te zullen verlenen om tot een rechtvaardige oplossing van het geschil te komen, daarbij verwijzend naar de V.N.-dekolonisatie-resoluties van december '60 en november '61. Inwilligen van het eerste verzoek zou echter vlg. Oe Thant betekenen, dat hij partij koos in het geschil en derhalve deed hij een beroep op beide partijen alle agressieve daden achterwege te laten; het zenden van waarnemers achtte hij alleen mogelijk als ook Djakarta hierom vroeg; tegelijkertijd deed hij een dringend beroep op beide partijen om de besprekingen op basis van het plan Bunker te hervatten.
Elsworth Bunker trad begin april als bemiddelaar op bij de besprekingen tussen Nederland en Indonesië over het samenstellen van een agenda voor onderhandelingen over N. Guinea. Met steun van de Amerikaanse regering stelde hij een plan op als basis voor deze besprekingen, maar dit plan bleef geheim. Vlak voor de debatten in de Tweede Kamer over de regeringspolitiek t.a.v. N. Guinea op 24 mei gaf de waarnemend secretaris-generaal der V.N. toestemming tot publicatie en bij deze debatten bleek, dat het plan op aandrang van den Haag op een punt gewijzigd was om tegemoet te komen aan de Nederlandse verlangens om voldoende garanties te hebben voor het zelfbeschikkingsrecht der Papoea's. De voornaamste punten zijn: het gezag over West Nieuw Guinea zal tijdelijk worden overgedragen aan de V.N.; met tijdelijk wordt bedoeld een periode van niet minder dan een en niet meer dan twee jaar; in het eerste jaar wordt het gezag uitgeoefend door neutraal personeel, dat in het tweede jaar vervangen wordt door Indonesische functionarissen. Binnen een nog te bepalen aantal jaren zal de Papoea-bevolking de gelegenheid krijgen om een vrije keuze te doen; regelingen hiervoor zullen door de Indonesische regering worden getroffen met behulp van de V.N.; de Ned. regering gaat hiermee akkoord mits zij bij de voorafgaande onderhandelingen voldoende garanties verkrijgt voor het zelfbeschikkingsrecht der inheemse bevolking.
Bij de debatten in de Tweede Kamer bleek verder, dat de Ned. minister van Buit. zaken, mr. Luns, tijdens de NAVO-bijeenkost op 5 mei te Athene met
| |
| |
zijn Amerikaanse collega, Rusk, ook over N. Guinea had gesproken en dat beiden overeen waren gekomen om aan Oe Thant mede te delen, dat Nederland bereid was ‘alle aspecten van het plan Bunker te bespreken mitsgaders alle andere onderwerpen, welke een der partijen relevant zou achten’. De overgrote meerderheid van de kamer vroeg naar het waarom van deze omslachtige formule en waarom men niet gewoon het geamendeerde plan als basis voor onderhandelingen had aanvaard. Min. Luns zag in de formule een soort veiligheidsklep voor het geval Nederland niet voldoende garanties voor het zelfbeschikkingsrecht zou verkrijgen, maar kon geen verklaring geven van het feit, dat het juist deze ingewikkelde formule was, die het misnoegen van enkele hoge functionarissen van het State Departement had opgewekt. Op aandrang van de KVP en de AR liet de regering de omstreden formule vallen en verklaarde zij zich bereid het plan Bunker als basis voor verdere besprekingen te aanvaarden. Een PvdA-motie om het plan Bunker te aanvaarden werd verworpen, daar zij de indruk zou wekken, dat Ned. bereid zou zijn N. Guinea over te dragen aan Indonesië zelfs voordat er voldoende garanties voor het zelfbeschikkingsrecht zouden zijn verkregen. De PvdA, CPN en PSP voelden daar alles voor, maar de andere partijen niets, ook niet de CHU en de VVD, die zelfs niet duidelijk maakten, dat zij wensten, dat de regering het plan Bunker als basis voor verdere onderhandelingen zou aanvaarden.
Op Oe Thants verzoek aan beide partijen om agressie te staken heeft Indonesië geantwoord met een ietwat laat gevonden argument: er kan hier geen sprake zijn van Indonesische agressie, daar onze troepen zich in eigen gebied bevinden! Als deze bewering was gedaan bij gelegenheid van het vlootincident enige tijd geleden zou men deze vondst kunnen waarderen, nu is men er rijkelijk laat mee. De waarnemend V.N.-secretaris heeft intussen gelijkluidende telegrammen naar de regeringen in Djakarta en den Haag gezonden om hen te verzoeken het vuren onmiddellijk te staken om in een gunstig klimaat de besprekingen te beginnen. Of dit zal gebeuren moet echter weer worden afgewacht, gezien het feit, dat de Indonesische minister, Soebandrio, heeft verklaard, dat vlg. Soekarno Nederland nog geen duidelijk en definitief standpunt t.o.v. het plan Bunker heeft laten horen. Volgende vraag: welk plan Bunker, het oorspronkelijke of het geamendeerde?
Het agrarische beleid van Mao Tse Toeng heeft geleid tot een grote hongersnood in comm. China; als gevolg hiervan trachtten talrijken de Chinese heilstaat te ontvluchten, hierbij gesteund door de regering, die op deze manier een aantal ontevredenen wenst kwijt te raken en een ev. opstand te voorkomen. Peking zal niet nalaten in zijn propaganda voor het eigen volk gebruik te maken van het bereurenswaardige feit, dat de regering van de Britse kroonkolonie, Hongkong, zich genoodzaakt zag maatregelen tegen deze massale intocht te nemen en zelfs grote aantallen vluchtelingen terug te sturen, daar zij reeds zit met een overbevolkte stad, waarvan de economie totaal ontwricht zou worden, als zij nog eens drie kwart miljoen Chinezen zou toelaten. Het W. zou hulp kunnen bieden en dit ook willen doen: de graanoverschotten van de V. St. zijn disponibel, maar Mao wenst deze om politieke redenen niet te aanvaarden. De situatie is zeer ernstig; zij kan leiden tot een opstand tegen Peking en hiervan zou Tsjang Kai Tsjek gebruik kunnen maken voor een aanval op het Chinese vasteland, waaruit een internationaal conflict zou kunnen groeien.
Een ogenblik vreesde men, dat tengevolge van de ineenstorting van de New- | |
| |
Yorkse beurs een herhaling zou plaats vinden van de gebeurtenissen in 1929. Op 28 mei zakten de koersen van de industriële aandelen zo sterk, dat een verlies van 28,5 miljard dollar werd geleden. Als oorzaak noemde men o.a. het optreden van Kennedy tegen de pogingen van de staalfabrikanten om hun prijzen te verhogen; anderen beweerden, dat het verschijnsel betrekkelijk normaal was, daar de koersen veel te hoog waren opgelopen t.o.v. de omzetten en winsten, zodat er nu eigenlijk weinig anders gebeurde dan een zich aanpassen aan de realiteit; de laatsten stelden, dat de economische situatie in zich gezond was, en het lijkt erop, dat zij gelijk krijgen, daar de volgende dag de beurs weer een stijgende lijn vertoonde.
Eerder hadden de V. St. ernstige moeilijkheden met W. Duitsland over de Amerikaanse pogingen om tot een akkoord over Berlijn te komen met Rusland. Hun plan omvatte: een internationaal gezagsorgaan, waarin O. en W. Duitsland zouden zijn vertegenwoordigd, om de vrije toegang te handhaven; een nietaanvalspact tussen de NAVO en het pact van Warschau; voorkomen, dat het aantal atoommogendheden toeneemt, en commissies van O. en W. Duitsers voor economische en andere contacten tussen beiden. Adenauer verklaarde zich hier vierkant tegen; hij vreesde, dat dit zou leiden tot de erkenning van de D.D.R., terwijl hij met Frankrijk bezwaar had tegen het derde punt; een nietaanvalsverdrag vond hij onnodig, daar de NAVO een defensieve organisatie is. Adenauer achtte zelfs voortzetting van de Amerikaans-Russische besprekingen zinloos, waarmee hij zich geheel plaatste op het standpunt van de Gaulle. De deining, die hierop ontstond, bracht enige bezinning; Adenauer retireerde enigszins en met enkele wijzigingen - o.a. zou het internationale gezagsorgaan voor de controle op de toegangswegen onder supervisie komen te staan van de 4 mogendheden, die in Berlijn troepen hebben en werden de Am. plannen voor W. Duitsland makkelijker verteerbaar gemaakt. In elk geval zal, vóórdat er met Rusland over gesproken kan worden, ook voor dit plan de instemming van de Gaulle moeten worden verkregen.
Dat het niet gemakkelijk is de Franse president van een eens ingenomen standpunt af te brengen is de MRP weer eens gebleken. In de mening, dat er in de Gaulle's opvattingen omtrent de Europese eenheid - waarvoor de MRP steeds geijverd heeft - iets zou kunnen worden veranderd, hadden vijf leden van deze partij zitting genomen in het kabinet Pompidou. Op een persconferentie op 15 mei maakte de president de supra-nationale opvattingen belachelijk en zette nog eens uiteen, dat hij - alhoewel de term ‘Europe des patries’ niet van hem afkomstig was - wel instemde met de bedoeling; hij wilde niet verder gaan dan een samenwerking tussen zelfstandige staten. De 5 MRP-ministers traden af, maar de partij voelt niets voor een stelselmatige oppositie op dit i.v.m. Algerije voor Frankrijk nog steeds moeilijke tijdstip. Het aanvullen van het ministerie gaf geen moeilijkheden.
Op 23 mei veroordeelde het destijds door de Gaulle ingestelde Hoog Militair Gerechtshof ex-generaal Salan, leider van de OAS, niet ter dood; wel werd hij volledig schuldig gevonden, maar men nam verzachtende omstandigheden aan en hij kreeg levenslang. Hetzelfde Hof had eerder Jouhaud, voornaamste medewerker van Salan, ter dood veroordeeld. Dit was een pijnlijk en voor velen totaal onbegrijpelijk vonnis; voor de Gaulle weinig minder dan een nederlaag. Maar de opheffing van dit tribunaal na dit vonnis doet de vraag rijzen naar de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Frankrijk.
J. Oomes
| |
| |
| |
België
Meestal is men het erover eens dat de regering Lefèvre het best geslaagd is wat haar buitenlandse politiek betreft. Op het ogenblik dat we dit overzicht afsluiten, verblijft de heer Spaak, minister van buitenlandse zaken en vice-premier, andermaal in de V.S.A. om er in U.N.O.-kringen België's beleid inzake Roeanda-Oeroendi en Kongo toe te lichten. Zijn voorganger, de heer Wigny, had destijds vruchteloos getracht bij de Verenigde Naties enig begrip te vinden voor België's houding in de eerste fase van de crisis na Kongo's onafhankelijkheid. Spaak heeft ongetwijfeld een gelukkiger hand. De omstandigheden zijn echter ook minder ongunstig.
In U.N.O.-milieu's schijnt men b.v. niet bepaald aan te dringen op een overijld vertrek van de Belgische troepen uit de twee mandaatsgebieden die over enkele maanden onafhankelijk zullen zijn. Men schijnt ook in neutrale landen thans te aanvaarden dat een te snel vertrek van deze kern van een ordemacht tot een chaos zou leiden, en niemand in of rond de U.N.O. verlangt dat het bedrijvigheidsgebied van de internationale organisatie overijld zou uitgebreid worden tot over de grenzen van Kongo. Wat dit betreft heeft de heer Spaak inderdaad de klippen zeer handig kunnen omzeilen.
Wat Kongo betreft heeft hij de diplomatieke betrekkingen tussen Brussel en Leo kunnen herstellen, en het driehoeksgeval België-Kongo-Katanga gedeeltelijk verhelderd. Méér kan er voor het ogenblik niet bereikt worden. De monetaire toestand van Kongo is hachelijk, en de tegoeden der Belgische maatschappijen (winsten en andere elementen van hun activa) die ginder geblokkeerd zijn, dreigen gedeeltelijk weg te smelten met de muntontwaarding.
De Belgische regering zou ongetwijfeld iets willen ondernemen om dit verlies te beperken. De financiering van de technische bijstand wordt daarenboven tot ondoelmatigheid veroordeeld, indien er geen nieuwe basis voor een Kongolese valuta gevonden wordt. De heer Spaak is echter van mening dat de middelen voor een geldsanering uitsluitend kunnen gevonden worden op een internationaal vlak, en dat die hulp zou dienen gepaard te gaan met een internationale controle. Men mag inderdaad niet verwachten van de Kongolese regering dat ze vooralsnog een zuinig begrotingsbeleid zou voeren. Daartoe is ze nog niet in staat.
M.a.w. België kan eigenmachtig slechts beperkte initiatieven nemen in Kongo, en mag niets ondernemen dat de herstelde harmonie met de vroegere kolonie in het gedrang kan brengen. Het is in die geest dat Spaak naar de U.N.O. is afgereisd.
De laatste zaken die hij voor zijn vertrek nog persoonlijk behandelde (op 5 juni, te Luxemburg) hadden betrekking op een juridisch geschil tussen België en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, inzake de bevoegdheden van het Kolendirectorium. Voorlopig zal de desbetreffende wet door België niet toegepast worden, terwijl de Hoge Autoriteit van de E.G.K.S. aan België respijt geeft om een oplossing voor te stellen. Aldus werd althans enige tijd gewonnen door de regering Lelèvre, die niettemin met het hele geval erg verlegen zit.
De wet waardoor het Kolendirectorium opgericht werd, wordt door de Hoge Autoriteit van de E.G.K.S. onverenigbaar geacht met het statuut van de Ge- | |
| |
meenschap. Sedert geruime tijd was dit bekend, maar einde april trad het geschil op de voorgrond. Men zou ongelijk hebben er een partijzaak van te maken. De wet draagt weliswaar zeer duidelijk de stempel van de binnenlandse politieke verhoudingen. Voor de socialisten was ze een poging om de eigendoms- en beheersverhoudingen in een der basisindustrieën op een nieuwe manier te ordenen, volgens min of meer collectivistische normen. Minister Spinoy had de scherpe hoeken dermate afgerond dat het Kolendirectorium er kwam zonder de samenhang van de regering aan een zware proef te onderwerpen. Heel dit werk staat thans op losse schroeven. De wettekst lijkt lichtvaardig opgesteld, en de eerste verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de minister van economische zaken. Maar ook andere ministers gaan niet helemaal vrij uit. De eerste-minister, die belast is met de economische coördinatie, had de betreffende wettekst vooraf ter studie moeten leggen. Het hele kabinet is mede vrantwoordelijk, want een onbelangrijke hervorming is een zaak van het regeringsbeleid in zijn geheel. Verder is het verwonderlijk dat de wettekst door de commissies van Kamer en Senaat, en door de twee parlementaire vergaderingen zélf kon goedgekeurd worden zonder dat de onverenigbaarheid met het statuut van de EGKS werd opgemerkt, of als ernstig genoeg werd beschouwd om een wijziging van de gevaarlijke artikels uit te lokken. Men verzekert dat de Hoge Autoriteit te Luxemburg gewaarschuwd heeft toen het nog tijd was. De samenwerking tussen de Hoge Autoriteit en minister Spinoy zou echter niet vlot verlopen, en deze menselijke factoren hebben een regeling van het conflict bemoeilijkt.
Maar naast deze persoonlijke en toevallige elementen rijst er een algemeen probleem, nl. de nieuwe moeilijkheden die zich op nationaal vlak stellen aan wetgevende instanties welke blijkbaar onvoldoende vertrouwd zijn met de draagwijdte der supra-nationale verplichtingen die België bij verschillende gelegenheden aangegaan heeft. De moeilijke taak van de parlementaire vergaderingen wordt er nog lastiger door. Het moet wel zijn dat ook de juridische medewerkers van de ministers en van de partijen onvoldoende ingewerkt zijn in deze supranationale stof en in de nieuwe rechtssfeer die geschapen is door de gedeeltelijke overdracht van soevereiniteitselementen.
Ofwel is de wet op het Kolendirectorium tot stand gekomen zonder dat de minimale samenwerking in de boezem van de regering zelf bereikt werd.
Deze hypothesen wijzen echter alle in dezelfde richting, nl. op een gebrekkige werking van het kabinet en van het parlement, en op een klimaat van gemakzucht en zorgeloosheid. Gedurende het parlementair debat heeft minstens één spreker van de oppositie gewaarschuwd voor het rechtsconflict dat men tegemoet ging. Hij vond niet de minste weerklank.
De aldus geschapen toestand is niet uitzichtloos, maar hij plaatst de regering voor moeilijkheden die ze gemakkelijk had kunnen vermijden. Op de positie van de heer Spinoy als minister van economische zaken werkt 't geschil zich nadelig uit. Maar in een coalitieregering is de dosering en het evenwicht van de partijen zo wankelbaar dat denkelijk niemand het zal wagen hem speciaal onder vuur te nemen.
12 juni 1962
H. de Bruyne
|
|