| |
Boekbespreking
Godsdienst
Verheul, O.S.B., Dom A., Inleiding tot de liturgie. - Romen & Zonen, Roermond, 1962, 222 pp., f 6.25 en f 7.90.
De bekende Benedictijn van Affligem, Dom. A. Verheul, heeft als inleiding tot de liturgie vooral de teologische achtergrond der liturgie uitvoerig uiteengezet. Het werk is gegroeid uit de lessen die hij lange tijd gaf over dezelfde stof. Het eerste en langste gedeelte van dit boek behandelt uitsluitend deze theologische achtergrond; het tweede beschouwt enige ‘actuele problemen rond de liturgische vroomheid’, o.a. liturgie en volksdevoties, liturgie en oecumene. Dom Verheul is een veilige gids over heel dit gebied. Zijn theologische en liturgische geschooldheid, zijn gezond, evenwichtig oordeel, zijn vertrouwdheid met de bijbel, zijn Benedictijnse vroomheid lichten op uit elke bladzijde van dit werk. In het laatste hoofdstuk ‘Liturgie en Oecumene’ geeft de auteur een kort overzicht over wat er aan liturgie opleeft in de Anglikaanse en Hervormde kerken.
P. van Alkemade
| |
Kuehnel, Jozef, Aan zuivere bronnen. - De Vroente, Kasterlee; Desclée de Brouwer, Breda, 1961, 87 pp., Fr. 45.
Dit korte essay verscheen in het Duits onder de titel Von heiligen Flammen. De Ned. vertaling is voorzien van een voorwoord van Prof. Dr. H. Vandenbussche. Het origineel werd geschreven vóór de tweede wereldoorlog, toen de christelijk-ethische ‘Weltanschauung’ door velen als vraag werd gesteld. Kuehnel suggereert een juist antwoord op vele levensvragen, in vorm van aforismen. Steeds bewaart hij de nodige zin voor nuances die de menselijke situatie vereist. Een waardevol werkje, dat tevens een geslaagde proef mag heten van christelijk humanisme!
H. Van Roy
| |
Houtryve, O.S.B., Idesbald Van, Beschouwend Gebed. - De Vroente, Kasterlee; Desclée de Brouwer, Breda, 1961, 105 pp., Fr. 45.
Schrijver is geen onbekende in de wereld van de geestelijke literatuur. Naar aanleiding van zijn 75e verjaardag, biedt hij een boekje aan over het gebed, geschreven voor allen ‘die God zoeken en beminnen’. Het eerste deel - dat ook het meest is uitgewerkt - geeft zeven reeksen beschouwende gebeden over Gods heerlijkheid. Het tweede bevat een ascetische handleiding tot het beschouwend gebed en beschrijft de overgang tot een dieper gebedsleven. De laatste bladzijden zijn gewijd aan het beschouwend leven van de monnik. Het geheel behelst een rijke, voedende doctrine, welke herinnert aan de spiritualiteit van Dom Marmion.
H. Van Roy
| |
Groot, O. Praem., D.G. De, Gebedenboek voor meisjes. - E.K. Sekretariaat, Abdij, Averbode, 1961, 253 pp., 8 afb.
De oorspronkelijke uitgave Gebedenboek voor jongens, dat thans zijn derde uitgave beleeft, werd aangepast voor meisjes door de Kanunnikessen van het Heilig Graf (Turnhout). Het eerste gedeelte bevat de Latijnse Misteksten en Nederlandse gebeden voor een gemeenschapsmis of stille mis, met daarbij een reeks persoonlijke gebeden. Het tweede gedeelte biedt een hele serie gebeden uit het dagelijks leven, afgewisseld met enkele kleine stukken om over na te denken. Beneden deze bladzijden staat telkens een wenk voor het leven. Het derde gedeelte geeft een selectie gebeden van meisjes, neergeschreven in verschillende omstandigheden. Ten slotte een voorbereiding op de biecht, de kruiswegoefening en de gewone gebeden. Presentatie en inhoud zijn fris en verzorgd. Overal blijft de gebedstoon bezielend, evenwichtig, natuurlijk. Vele spon- | |
| |
tane gebeden blijven afgestemd op de rijkdom van Gods woord: het Evangelie, de psalmen. Voor opgroeiende meisjes van de middelbare school een kostbare aanwinst.
H. Van Roy
| |
Gutzwiller, Richard, De gelijkenissen van Onze Heer. Vert. - Uitg. Paul Brand, Hilversum, 1962, 165 pp., f 5.90.
De boekjes van R. Gutzwiller over de verschillende evangelies zijn overal met grote belangstelling ontvangen. Het zijn frisse, zeer hedendaagse beschouwingen van een in de huidige wereld staand priester die de noden der mensheid kent en thuis is in de wereld van het evangelie. Dit boekje over Jesus' gelijkenissen sluit hierbij aan en geeft een eveneens frisse en vaak originele uitleg van de evangelische parabels. Het boekje leent zich zowel ter meditatie als ter geestelijke lezing. Eenvoudig, doch helder en fris van stijl, zal ook dit werkje zijn weg vinden.
P. van Alkemade
| |
Charlier, J.P., Het teken van Kana. Patmos-reeks nr. 9. - Uitg. Patmos, Antwerpen, 1961, 87 pp., Fr. 37.
Deze exegese beweegt zich met grote vlotheid in de vernieuwde visie op het St.-Jans-evangelie. De auteur laat zien hoe Johannes' verhaal over Kana de rijkste thema's van het Oude Verbond - de bruiloft van God met zijn volk en de wijn der Messiaanse vreugde. - doortrekt tot aan het alles resumerende Uur van Christus. Tot hiertoe gaf men voor dit eerste optreden van Jesus en voor het gesprek tussen Hem en zijn moeder meestal een louter psychologische verklaring. Hier wordt Kana een sacramenteel teken: een voorafbeelding van Kalvarië, waar het echte Messiaanse feestmaal vol paradoxale vreugde zal plaatsvinden. Te Kana weigert Jesus aan zijn moeder dit definitieve feestmaal reeds bij het begin van zijn openbaar leven te vieren: wel zal de bruiloft van Kana er een teken van zijn. Voor het eerst wordt Maria hier ‘Vrouw’ genoemd: in de bruiloft van Christus met zijn Kerk is zij, als oerbeeld van die Kerk, de bruid van de Zoon. Een helder boekje met boeiende exegese in een keurige vertaling.
J. Degraeve
| |
Bertram, Otto, En wat morgen?. - De Vroente, Kasterlee; Desclée de Brouwer, Breda, 1961, 59 pp., 12 afb., Fr. 50.
De auteur stelt een diagnose op van het christendom in de huidige samenleving. Hij drukt zich uit in ritmisch proza, elliptische zinbouw en paradoxen. Dit stijlprocédé stelt hem in staat de onvrede en de eenzaamheid van de moderne mens scherp te tekenen. Enkele lichtpunten blijven glanzen temidden van de duisternis: het gebed, de liefde, de inkeer bij de avond van het leven. Wel kan men de vraag stellen of dit vaardig proza de godsdienstige bezinning blijvend vermag te voeden. Het kan gelden als een tijdsdocument voor een generatie die, ontgoocheld en geslagen, blijft staan op de drempel van de hoop.
H. Van Roy
| |
Danielou, Jean, Nader tot Christus. Vert. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1962, 231 pp., f 9.50.
In 1960 verscheen van Jean Daniélou Approches du Christ. Dom A. Beekman vertaalde dit werk met grote zorg onder de titel Nader tot Christus. De auteur richt zijn boek tegen de verdeeldheid, die ontstaat door Jesus te willen benaderen enerzijds als de historische Jesus der evangeliën, anderzijds als de Jesus van het geloof. Door het ‘beluisteren van de geschiedkundigen en de theologen, de exegeten en de mystieken’ wil hij de volheid van Christus benaderen. Daniélou is een vruchtbaar schrijver, die veel van het hier behandelde vroeger reeds ter sprake bracht. Hij noemt dit boek zelf een soort ‘summa’. Het is inderdaad een rijk en boeiend en veelzijdig boek over de Verlosser van een geleerde, die op de hoogte is van de tijdsstromingen en van de huidige Bijbelwetenschap. In een laatste, meer persoonlijk gekleurd hoofdstuk, dat De inwendige Meester heet, handelt hij over de persoonlijke ontmoeting van de Heer.
P. van Alkemade
| |
Literatuur
Bruning, Henri, Motieven en figuren. Gedichten. - H.J. Bruning, Nijmegen, 1961, 43 pp.
De dichter bundelt hier enkele verzen die hij in de loop van de laatste vijfentwintig jaar heeft geschreven. Deze krachtige en ook vaak vertederde poëzie dwingt bewondering af. De auteur van vóór en na de tweede wereldoorlog is er voortdurend in te herkennen. Henri Bruning heeft nooit uitsluitend estheet willen zijn, maar vooral profeet, en wel de profeet van het tragische heroïsme, van de miskende heiligheid. Van daar uit belicht hij bepaalde facetten uit het leven van Jesus en de
| |
| |
heiligen (hier o.a. van de pastoor van Ars, over wie hij reeds vaak schreef). Poëtisch is hij juist in deze verzen doorgaans meesterlijk (7v., 11vv., 29 en vooral 31v.). Gezien de context van zijn hele oeuvre menen we ook hier telkens accenten te bespeuren die niet vrij zijn van pessimistisch eschatologisme. En dat dreigt dan juist de lijdensmystiek te beroven van haar intrinsieke zin en haar vruchtbaarheid voor deze wereld. Ontdaan van dualistische eenzijdigheden, waar hopelijk velen overheen lezen, heeft deze spiritualiteit iets groots. Daarom bevelen we deze poëzie toch niet alleen om haar hoge artistieke waarde aan.
P. den Ottolander
| |
Kossmann, Alfred, De Misdaad. - Querido, Amsterdam, 1962, 158 pp., f 8.90.
Het beste dat men van deze korte roman kan zeggen, is, dat het knap werk is. Maar dit woord ‘knap’ heeft ook de nuance van: een beetje cerebraal, een beetje te doordacht. De figuren zijn goed gekarakteriseerd in hun individualiteit, maar ze boeien, ze leven maar matig. Dit geldt van heel het verhaal: het bloeit niet op als een springlevende creatie. Misschien ligt dit aan de figuren zelf, die bijna alle sexuele zijpaden inslaan. Voor deze mensen bestaat er op sexueel terrein God noch gebod, rede noch rem. De hoofdpersoon is masochist en een tragische figuur; enige vrouwen zijn in meerdere of mindere mate lesbisch. Het is geen aangenaam gezelschap om er enige uren in door te brengen. Het verhaal cirkelt om een moord, waarvan de opheldering ook maar matig bevredigt.
J. van Heugten
| |
Burssens, Amaat en JONCKHEERE, Karei, Kongo, Het Woord. - Uitgeverij Ontwikkeling, Antwerpen, 1961, 132 pp., Fr. 75.
Als herdruk van een speciaal nummer van het Nieuw Vlaams Tijdschrift biedt deze bundel ons een verzorgde Nederlandse vertaling van een vijftigtal Kongolese gedichten. Op een paar na waren deze stukken Kongolese woordkunst in de oorspronkelijke versie vroeger reeds door missionarissen gepubliceerd, echter meestal in moeilijk vindbare vaktijdschriften en etnografische werken. Hier worden ze in een nieuwe bloemlezing het grote publiek aangeboden. De uitgevers hadden daarbij de gelukkige voorzorg om deze verzen vooral als artistieke ‘documenten’ te behandelen. Zo werd zelfs gepoogd om door de ideologische groepering deze literatuur terug te plaatsen in de geesteswereld waarin zij vaak gegroeid is. Misschien kon men wensen dat meer taalgroepen vertegenwoordigd waren, of dat met een paar woorden de eigen karakteristieken van de Luba, Kongo en Mongo-literatuur waren onderlijnd. En is, in de behandeling der religieuze stukken, de bezorgdheid van vertalers, om bij de Westerse lezer vooral geen vergelijking met een ‘god’ of ‘opperwezen’ op te roepen, niet wat overdreven? Men vergeet echter deze tekorten van de inleiding, zodra men de teksten zelf gaat lezen. Daar klinkt, mede dank zij de fijnzinnige vertaling, het mooiste en diepste woord dat Kongo spreken kan.
J. Allary
| |
Blixen, Karen, Een lied van Afrika. Vert. - Leopold, Den Haag, 1962, 334 pp., f 11.50.
Over deze Deense schrijfster vindt de lezer inlichtingen in de vorige jaargang van Streven (p. 982). Zij is een barones en beheerde jarenlang een koffieplantage in Midden-Afrika. Dit boek gaat over Afrika en over wat zij daar zag en beleefde. Het getuigt van een uiterst fijn begrijpen en verstaan van de Afrikaan, van de Afrikaanse natuur en bovendien van de dichterlijke levensinstelling van de schrijfster. Het is inderdaad ‘een lied van Afrika’. De schrijfster legt hier haar belevenissen, ervaringen en observaties vast op een wijze zoals een intelligenste, fijnzinnige, muzisch begaafde vrouw dit kan. Zij leeft mee met Afrika, met zijn natuur en zijn bewoners, heeft contact met de christelijke missies, die niet al te vredelievend tegenover of naast elkaar staan, en drijft haar plantage, tot de omstandigheden haar noodzaken alles te verlaten en op te geven.
J. van Heugten
| |
Lexikon der Weltliteratur im 20. Jahrhundert. Dl. II: K-Z. - Verlag Herder, Freiburg, 8 pp., 1326 kol., 24 pp. registers, 20 buitentekstpp. met 37 portretfoto's, geb. (voor de inschrijvers) D.M. 84.-.
Hiermee is dit Lexicon volledig. In zake uitgeverij vormt het een van de grote prestaties van onze eeuw. Wie ooit objectieve gegevens over leven en werk van tijdgenoten heeft moeten verzamelen, weet welk een arbeid dit veronderstelt; voeg daarbij het oordeel, dat zelf een uitgebreide kennis vergt doch er niet door vervangen wordt, en in een lexicon
| |
| |
tot zijn elementaire bestanddelen dient herleid te worden. Dit is immers geen repertorium van alle schrijvers en publikaties, doch alleen van de literair waardevolle. Daarbij een bibliografie, waarvan het beste vaak uit tijdschriften moest verzameld worden. Alles samen voortaan een onmisbaar werkinstrument bij de studie van de moderne letterkunde. Natuurlijk heeft de tijd nog niet de nodige afstand geschapen voor een ideale sereniteit; onvermijdelijk beïnvloeden ideologische, politieke en stilistische stromingen van thans een oordeel, dat later misschien anders gedoseerd zal worden; toch heerst hier bijna overal een wetenschappelijke objectiviteit. De meeste artikelen over nationale literaturen zijn veel meer dan een historische nomenclatuur: ze verlenen inzicht in de stromingen der laatste generaties. Enkele trefwoordartikelen zijn een monografie waard en, als synthese soms echt pionierswerk, b.v. Ironie, Monologue intérieur, Psychologie und Literatur, Rundfunk und Literatur, Utopie, Die Zeit in der Literatur, Neoafrikanische Literatur, Weltliteratur (vergelijkende moderne literatuur). Van betwiste en veel beschreven onderwerpen wordt een overzichtelijke status quaestionis gegeven, met een werkelijk internationale bibliografie (een fenomeen dat steeds zeldzamer wordt in de grote taalgemeenschappen); als beste b.v.: Novelle, Literaturkritik, Roman. Na de verschijning van het eerste deel voelden grootheden, vooral van kleine cultuurgemeenschappen, zichzelf of hun vrienden voorbijgegaan: de reactie is even onvermijdelijk als het feit, en alleen door de posteriteit goed te maken. Toch komt het ons voor dat, van Europees standpunt uit, rechtvaardig en bevoegd werd geschift, en dat zelfs meer dan één hoognodig eerherstel plaats vond. (b.v. van de Spaanse lyriek).
A. Deblaere
| |
Fort, Gertrud von le, Das fremde Kind. - Insel Verlag, Frankfurt/M., 1961, 111 pp., geb. D.M. 8.80.
Dit verhaal van de grote oud geworden schrijfster is één van haar beste, omdat het ‘gewilde’ element volledig plaats maakt voor een sereniteit, die precies in haar schijnbaar machteloos schouwen de zielespanningen en gebeurtenissen in hun directheid laat aanvoelen, terwijl de atmosfeer betoverend accuraat, de brutale feiten slechts terloops worden gesuggereerd. Alles wordt gezien door de ogen van de te langzaam begrijpende Freule von Nestriz, die in haar jeugd nog de aristocratische glans van voor 1914 kende. Zij moet ervaren, hoe haar bewonderde neef Jeskow de liefde van Cari von Glas versmaadt, omdat haar meelijdend wezen niet past bij zijn trotse Junkerdeugden. Gevangen in zijn leugen, wordt hij later SS-kolonel, komt te laat tot zichzelf in de wreedheden van de repressie van Warschau, keert gekwetst en gedecoreerd huiswaarts, blijkbaar echter in de rug geschoten door een fanaticus die zijn ‘zwakheid’ bespeurde. Invalide, vlucht hij zijn schuld, zoals hij na de eerste oorlog de aanvaarding van de nederlaag vluchtte. Dan verschijnt ‘Gläschen’ terug in de vroegere zomerresidentie met een Joods meisje dat ze gered heeft. Haar figuur is van een tere en toch bijna mytische straalkracht. Zij was Jeskow's enige liefde: te laat erkent hij het nu; zij wordt door de Gestapo vermoord, het offer, voordat Jeskow's trots breekt en hij zijn schuld verzoend aanvaardt. Dit geweldig gegeven is echter behandeld in een taal van zo heldere, schroomvolle, en toch diepe menselijkheid, dat een resumé niets van het wezenlijke bewaart. Een klein meesterwerk.
A. Deblaere
| |
Fowlie, Wallace, Dionysos in Paris. - A. Langen/G. Müller, München, 1961, 288 pp., Ln. D.M. 16.80.
Marcel, Gabriel, Die Stunde des Theaters. - A. Langen/G. Müller, München, 1961, 260 pp., Ln. D.M. 16.80.
Zeer bewust heeft de Amerikaanse romanist W. Fowlie het Franse hedendaagse theater beperkt tot de zware kost en bijgevolg de overgrote produktie van amusementstoneel onbesproken gelaten. Hoewel hij in zijn inleiding de hoofdverdienste van het Parijse toneel vooral bij de regisseurs ontdekt, gaat hij daarna toch in op het literaire gehalte van de dramaturgie, dat hij als een nieuwe traditie, de eigentijdse modulatie van Molière en Racine, karakteriseert. Het valt nogal moeilijk de lichtvaardige betiteling der verschillende hoofdstukken te aanvaarden. Giraudoux, Cocteau, Montherlant en Anouilh krijgen ‘neiging tot tragedie’, Claudel, Bernanos en Mauriac ‘religieus theater’, Gide, Sartre, Camus en Green ‘ideeëntheater’, terwijl hij al de overigen (Artaud, Audiberti, Beckett, Genêt, Adamov, Ionesco en Schéhadé) onder ‘experimenteel theater’ opvangt. Ook de al te gemakkelijke manier waarop hij bepaalde auteurs aan de kant schuift en anderen
| |
| |
naar zich toehaalt, bezorgt het boek slechts een documentaire waarde, terwijl de slordigheid van nuancering of ideologische analyse vele vraagtekens oproept. G. Marcel heeft niet de bedoeling theatergeschiedenis te schrijven, maar wel zijn historisch oordeel over Giraudoux, Montherlant, Anouilh, Camus en Sartre te presenteren. Uit diverse krant- en weekbladartikelen heeft hij het meest wezenlijke gelicht; brengen niet alle kritieken onmisbare uitspraken, spreken sommige bijdragen elkaar tegen, dan krijgen we door deze oprechte methode inzicht in de rijpende analyse van Marcel zelf, terwijl ze toch voldoende de progressieve en chronologische curve der behandelde dramaturgen aantoont.
C. Tindemans
| |
Zuckmayer, Carl, Die Uhr schlägt eins. Ein Drama. - S. Fischer Verlag, Frankfurt am Main, 1961, 96 pp.
Vaststellen dat een dramaturg als S., die ononderbroken 40 jaar lang de overtuiging in beeld bracht dat deze wereld voor de echte Mens toch steeds de moeite waard blijft, plots zijn thematische accenten verlegt, zou boeiend en waardevol mogen heten als het toneelresultaat dat ook was. Als drama over het nog steeds niet verteerde recente verleden van Duitsland en als tijdsdiagnose van schuldige complicaties ontaardt het taferelenschema in een wirwar van gangsterschuilhokken en hold-ups, Wirtschaftswunderexcessen en Dien-Bien-Phoe-melodramatiek, vroegrijpe ideaalloze jeugd en nazi-complexen. Ook de motieven lijden onder een gebrek aan concentratie: zuivere onschuld wordt onherroepelijk bevlekt, oprechte eerlijkheid gedemaskeerd als misdadige naïeviteit, zelfrespect afgetuigd als camouflage. Het resultaat moet de lezer-toeschouwer tot het inzicht brengen dat wat hier aangetoond wordt de uiterste limiet van het menselijk duldbare uitmaakt. Ik zie niet in wie deze edele principes en voornemens zou afwijzen, als dit artificiële prentenalbum het thema maar voldoende onweerstaanbaar argumenteerde. Uit de complexiteit der handeling komt thans de mogelijkheid of de bezinning over een heerlijke toekomst, die de titel alarmerend wenst te forceren, een kans zal krijgen, niet overtuigend naar voren.
C. Tindemans
| |
Grass, G., e.a., Modernes Deutsches Theater I. - Hermann Luchterhand Verlag, Neuwied, 1961, 261 pp., D.M. 16.80.
De om haar modernistische expedities bekende uitgeverij presenteert in een nieuwe reeks als eerste deel 4 heterogene tijdgenoten. Günter Grass (Die bösen Köche) opteert voor het absurde theater, met geraffineerde dialogering waarvan de diepere zin voor veelvoudige interpretatie geschikt blijkt. Is het een boosaardig spel met realia? Is het een realistische tranche de vie met symbolistische bedoelingen? In ieder geval is het allemaal erg grimmig, erg satirisch, nihilistisch vooral, maar tevens verbluffend knap in bizarre fantasie en gymnastische dialogeerkunde. Wolfgang Hildesheimers Die Eroberung der Prinzessin Turandot is een burleske omwerking, niet in thema maar in presentatie, van zijn al in 1955 opgevoerde Der Drachenthron en daardoor een eerlijke bekentenis van fluks meehollen met de huidige mode. Tankred Dorsts Die Kurve behoort zonder twijfel tot de Beckettschool maar door de economie van de replieken, de scherpgetongde psychologie en de precieuze effectberekening bewijst hij een eigen toon en een rasecht toneeltalent. De inleider Paul Pörtner zelf heeft zijn Mensch Meier opgenomen, een scenisch levensalbum van een doorsneemens in 30 ultrakorte taferelen, meer boosaardig cabaret dan volwassen drama, maar niettemin zorgen zijn technische trefzekerheid, de polychrome anekdotiek en de veeldimensionele thema-eenheid voor een persoonlijk experiment. Van dit laatste getuigen alle stukken; niet bij iedereen is de opzettelijkheid van de begaafdheid te onderscheiden, maar overal is voldoende vorm en stof terug te vinden om de interesse te prikkelen.
C. Tindemans
| |
Hey, Richard, Thymian und Drachentod. - Carl Hanser Verlag, München, 80 pp., D.M. 5.60.
Met dit drama behaalde de jonge (1926) Duitse dramaturg in 1955 de Schillerprijs. Het is een vrijheidsdrama waarvoor de verdeling van Duitsland de stof levert. Het probleem is de zin van de vrijheid waarin de rechtvaardige zowel als de verdrukker afwisselend gelijk en ongelijk hebben, recht en onrecht plegen zodat de mens die fundamenteel om het Leven en de Mens wenst te vechten als hij maar een plekje vindt waar deze begrippen gerespecteerd worden, tot het inzicht komt alleen in de dood de volmaaktheid te kunnen bereiken. Dit mengsel van radicalisme, scepsis en sarcasme is uitgedrukt in een aantal kleurrijke en frisse tonelen met genoeg nieuwigheid om formeel te verrassen en tevens voldoende
| |
| |
traditioneel om de tekst, waarop zijn boodschap steunen moet, centraal te behouden.
C. Tindemans
| |
Goytisolo, Juan, Rouw in het Paradijs. Vert. - Uitg. Contact, Amsterdam, Antwerpen, 1961, 242 pp., f 6.90.
De jonge Spaanse schrijver publiceerde in 1957 dit schrijnende verhaal over de verwilderde jeugd op het einde van de Spaanse burgeroorlog. Het speelt zich af in Noord-Spanje in een streek tegen de Franse grens. De Franco-troepen naderen en drijven de republikeinen op de vlucht. Overal heerst honger en ellende en een groepje kinderen hebben zich gewapend en oefenen een eigenaardige terreur uit, zo zeer dat ze een kleine jongen, die tot een andere klas hoort en uit hun kringetje wordt uitgesloten, vermoorden. De auteur heeft dit verwilderde wereldje met groot talent beschreven. Het is een ware chaos, waarin het land verkeert. Ouderen en jongeren verkeren in schrik en verwarring en deze sfeer, deze levensstemming heeft de schrijver op originele wijze in zijn boek weten vast te leggen.
J. van Heugten
| |
Kunst en cultuur
Lamberty, Prof. Dr. Max, Wat is Westerse cultuur? - Uitg. Helios, Antwerpen, 1961, 125 pp.
De Vlaamse filosoof Lamberty bezint zich in deze brochure over de vraag: Wat is Westerse cultuur? Hij komt tot het besluit dat zij uit twee componenten bestaat: het christelijk geloof, dat theocentrisch, en het humanisme, dat antropocentrisch is. Deze staan diametraal tegenover elkaar, en enkel de toenemende invloed, of bijna de zegetocht, van het humanisme sinds vier eeuwen heeft de christenen gedwongen, vooral sinds de eerste wereldoorlog, tolerant te worden en het pluralisme te aanvaarden. In het geschiedkundig exposé konden wij op een reeks simplistische en ook foutieve voorstellingen wijzen: de auteur schrijft terecht dat de reformatie en het humanisme elkaar vonden in het beklemtonen van de rechten van het individu tegen een leergezag, maar vermeldt niet dat de reformatie de grondige verdorvenheid van de menselijke natuur leert tegenover het sequere naturam, het onbeperkt vertrouwen in de menselijke natuur van het humanisme (p. 32-34); hij beweert dat Galilei na zijn, zeker betreurenswaardige, veroordeling ‘een half jaar in een kelder van het H. Officie opgesloten’ was (p. 36), terwijl hij in feite het paleis van de groothertog van Firenze, de villa Medici te Rome, toegewezen kreeg; hij geeft een volstrekt verkeerd beeld van de houding der Kerk tegenover de slavernij (p. 49), enz. Belangrijker is op te merken dat Lamberty, hier een uitgesproken verdediger van het vrijzinnig humanisme, een christelijk humanisme als een contradictio in terminis bestempelt: men kan toch niet tegelijk theocentrisch en antropocentrisch zijn. Het enige volwaardige antwoord op dit boek van Lamberty - dat tot nadenken aanspoort door zijn scherpe aanval - zou erin bestaan, aan te tonen dat het christendom door een hogere waarde boven zichzelf te aanvaarden, de kleine mens een hogere dimensie geeft, en daardoor pas een volwaardig en evenwichtig humanisme mogelijk maakt.
M. Dierickx
| |
Guldener, Dr. H. v., Moderne kunst kijken en begrijpen. - A.W. Sijthoff, Leiden, 1961, 67 pp., 70 illust., f 5.90.
De bedoeling van de schrijfster: aantonen dat tussen de kunst van vroeger en nu feitelijk niet zo'n wezenlijk verschil bestaat, is zeer toe te juichen. De mens heeft altijd gezocht naar schoonheid, alleen vulden de verschillende tijden dit begrip met verschillende inhoud. Toch zullen de beginselen, die deze inhoud bepalen, steeds hetzelfde zijn. H. van Guldener tracht dit nu ook te bewijzen, door telkens enkele kunstwerken uit verschillende perioden met elkaar te vergelijken en te wijzen op de kern van overeenkomst. Dikwijls slaagt zij zeer goed hierin; maar niet altijd is het, ook voor de vakman, mogelijk om haar vergelijking helemaal te volgen. Zelfs hier oefent een subjectief element, n.l. de visie van de commentator, invloed uit. Toch zal men door aandachtige lezing van dit mooie boekje op veel bijzonderheden gewezen worden, die ons inzicht in de moderne kunst verruimen. Goede illustraties sieren de tekst.
C. de Groot
| |
Gehlen, Arnold, Zeit-Bilder. Zur Soziologie und Aesthetik der modernen Malerei. - Athenäum Verlag, Frankfurt a.M., 1960, 232 pp., D.M. 26.80.
Zeit-Bilder van Arnold Gehlen kan men zonder meer iedereen die zich met onze hedendaagse cultuur inlaat, aanbevelen. Het nieuwe boek van deze eminente cul- | |
| |
tuursocioloog en fenomenoloog gaat wel expliciet over de ‘sociologie en de esthetiek van de moderne schilderkunst’, maar dit onderwerp is zo ruim behandeld, dat het ook diegenen die nog altijd vertwijfeld staan voor het fenomeen van de hedendaagse schilderkunst, zal boeien. Of men nu de auteur in zijn conclusies volgt of niet - en dit kan men o.i. voor een goed deel -, steeds blijven zijn analyses waardevol en suggestief. Hij geeft geen zoveelste uiteenzetting van scholen en figuren, maar onderzoekt de moderne schilderkunst als een geheel, gezien vanuit de kritieke situatie waarin zij zich nu bevindt. Daarbij betrekt hij als socioloog alle verschijnselen die op een of andere manier op de moderne schilderkunst betrekking hebben als de positie van de kunstenaar, de kunstmarkt, enz. Voor een niet-specialist als Gehlen is de vertrouwdheid met de hedendaagse schilderkunst, waarvan hij in dit boek blijk geeft, echt verrassend.
G. Bekaert
| |
Aust, Günter, Otto Freundlich. - Verlag M. DuMont Schauberg, Keulen, 1960, 80 pp., rijk geïll., D.M. 24.
Otto Freundlich is een belangrijke, maar niet zeer bekende naam uit de geschiedenis van de moderne kunst. Nadat hij jarenlang, door een ongunstige samenloop van omstandigheden, haast helemaal vergeten is geweest, wordt hij nu weer ontdekt als een authentiek voorloper en vertegenwoordiger van onze hedendaagse kunst. In deze monografie worden zijn persoonlijkheid en werk (1878-1943) voor het eerst uitvoerig behandeld. Aust typeert zijn werk als een synthese van Franse vormdiscipline en Duitse mysticisme, twee tendensen die ook historisch te erkennen zijn in Freundlich's contact met het Duitse expressionisme en met het Frans kubisme. Al heeft zulk een systematiek wel haar gevaarlijke kant, ze typeert toch vrij goed een werk dat in zijn strenge vormbeheersing steeds uitdrukking blijft van een bewogen en zelfs gekweld levensgevoel.
G. Bekaert
| |
Braun, Heinz, Formen der Kunst. - Verlag M. Lurz, München, 1961, Textband 233 pp., Bildband 409 illust., D.M. 14.80.
Dit uitstekende boek, dat ook als leerboek op Middelbare Scholen in Duitsland gebruikt kan worden, bezit alle eigenschappen die het voor zijn doel zeer geschikt maakt. Het is helder geschreven en overzichtelijk samengesteld; aan de belangrijkste zaken wordt een belangrijke plaats toegekend; het is rijkelijk en zeer goed geïllustreerd en het geeft bovendien een algemene inleiding, d.w.z. het tracht de voornaamste gebieden van de kunst te bespreken. Uit de aard der zaak geniet het Duitse kunstbezit een grotere voorkeur. Dit is verantwoord omdat het voornaamste ook naar voren wordt gebracht. Bovendien is er in Duitsland, ondanks de verwoestingen van de tweede wereldoorlog, zeer veel uit het verleden bewaard, of weer kundig gerestaureerd. Daarom blijft Duitsland, vooral voor Nederlanders, een land waar nog veel schoons uit het verleden te zien is, en dat bovendien gemakkelijk is te bereiken. Aan deze reizigers wordt dit boek vooral aanbevolen, ofschoon iedere belangstellende in de kunstgeschiedenis zijn voordeel er mee kan doen.
C. de Groot
| |
Zauber der Kindheit. - Verlag Heinrich Ellerman, Hamburg-München, 1960, 136 pp., geïll., D.M. 13.50.
Een prachtig en ontroerend boek, dat in de Duitse editie een kostelijke uitgave is geworden. Het oorspronkelijke boek is een verzameling Franse gedichten en proza-stukken, door kinderen geschreven en door Etienne Chevalley verzameld. In de Duitse editie is ook de Franse, originele versie opgenomen. Telkens kan men de vertaling met het oorspronkelijke werkje vergelijken en vaak treft ons de uitstekende Duitse weergave van het origineel. De tekeningen in dit boek zijn, waarschijnlijk alle, van Duitse kinderen; dit is niet helemaal duidelijk. Zij passen zich op voortreffelijke wijze aan bij de tekst. Ook hier is de kinderlijke sfeer uitstekend bewaard, ofschoon bekwame leraren bij het uitvoeren van die tekeningen wel dikwijls een belangrijke rol zullen gespeeld hebben. Het is een boek van grote waarde!
C. de Groot
| |
Martin, Kurt, Die Ottonischen Wandbilder der St. Georgskirche, Reichenau-Oberzell. - Jan Thorbecke Verlag, Konstanz, 1961, 72 pp., D.M. 15.50.
Dit kleine boekje over een van de drie merkwaardige monumenten die het kleine eiland in de Bodensee bezit, bevat de stof voor een groot standaardwerk, dat nog nooit geschreven is. In de Georgskerk immers bevindt zich de best bewaarde en uitvoerigste cyclus Ottoonse muurschilderingen in een zeer eenvoudige, zuivere architectuur. De fresco's zijn in dit boek vrij getrouw in kleur gereproduceerd,
| |
| |
hoewel het kleine formaat slechts weinig van de ook fysische indruk van majesteit overhoudt die van de fresco's uitgaat. Dit kleine formaat heeft echter het voordeel, het verband van deze monumentale schilderingen met de miniaturen in het licht te stellen. De presentatie van de kleurreprodukties is overigens in de vorm van een evangeliarium uitgewerkt. Prof. Martin geeft in een beknopte tekst de historie en de beschrijving van de Georgskerk en haar wandschilderingen.
G. Bekaert
| |
Onasch, Prof. Dr. Konrad, Ikonen. - Gütersloher Verlagshaus, Gerd Mohn, 1961, 434 pp., 151 klpl., 30 ill., 24 × 32 cm, geb. D.M. 168.
Skrobucha, Heinz, Von Geist und Gestalt der Ikonen. - Verlag A. Bongers, Recklinghausen, 1961, 80 pp., geïll.
Hendrix, Prof. Dr. R, e.a., Ikonen. - Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1960, 186 pp., geïll.
Onder de recente publikaties hebben wij reeds enkele goede werken over ikonen kunnen signaleren o.a. Gerhard; Rothemund; de kleine, maar kostbare uitgaven van Bongers Verlag. Wij mogen hieraan nog toevoegen het vlotte essay van H. Skrobucha en het goede Elsevier-pocket van prof. Hendrix in samenwerking met dezelfde Skrobucha en Janssens. Wij willen het hier echter vooral hebben over het nieuwe standaardwerk van prof. dr. Konrad Onasch, een van de beste kenners van de Russische ikonen. Het werk gaat uitsluitend over de Russische ikonen. In een merkwaardige inleiding (van niet meer dan vijfentwintig bladzijden) heeft Onasch het klaar gekregen een vrij volledig, diepzinnig, genuanceerd en toch overzichtelijk beeld op te hangen van het karakter en de historische ontwikkeling van deze kunst. Hij wil afrekenen met een al te gemakkelijke mystificatie. Hij beschrijft oorsprong, bloei, verval in de verschillende lokale scholen, waaronder vooral die van Novgorod, Moskou met Feofan Grek en Andrej Rublew, die van Stroganov, en van de Oekraïne. Van al deze scholen en hun voornaamste vertegenwoordigers tekent Onasch trefzeker de karakteristieken; hij stelt aldus een menselijke dimensie van de ikonenkunst in het licht, die al te veel verwaarloosd is geworden. Zijn historisch overzicht besluit hij met een technische beschrijving van compositie en kleur van de Russische ikone. Sommige aanduidingen mochten wel wat meer uitgewerkt zijn, maar alles bij elkaar blijft de inleiding een van de beste teksten over het onderwerp. De substantie van het boek ligt echter in de illustraties. Honderdeenenvijftig kleurreprodukties over de volle pagina geven zo getrouw mogelijk de originelen weer. De opnamen werden gemaakt door H. Grossmann en H. Nagel. Vele ikonen zijn hier voor het eerst in kleur afgebeeld, met een merkwaardige technische beheersing in het weergeven van uiterst geschakeerde kleurcomposities met hun doorschijnende verflagen. Bij elke afbeelding is een uitvoerige,
wetenschappelijke beschrijving gevoegd met een bibliografie. Het beste boek dat tot nog toe over de Russische ikonen is verschenen.
G. Bekaert
| |
Heise, Carl Georg, Der gegenwärtige Augenblick. - Verlag Gebr. Mann, Berlijn, 1960, 184 pp., D.M. 12.
Door de twee Noordduitse Hansasteden Lübeck en Hamburg, waar C.G. Heise zijn activiteit als museumdirecteur en als voorvechter van de moderne kunst ontplooide, werd hem bij zijn zeventigste verjaardag als huldeblijk een verzameling uit zijn opstellen aangeboden. Op het eerste gezicht ziet men niet direct het verband tussen het wetenschappelijke werk van de kunsthistoricus Heise, dat vooral over Middeleeuwse plastiek en ikonografie handelt, en deze spontane, levendig gestelde reacties op het werk van hedendaagse kunstenaars, zijn vrienden, waarvoor hij zich met al zijn energie inzette. Achteraf ontdekt men echter in deze gelegenheidsstukken dezelfde ernst, dezelfde milde menselijkheid, hetzelfde verantwoordelijkheidsgevoel, dezelfde inlevingskracht als in het wetenschappelijk werk. Deze uitgave leert ons echter niet alleen Heise zelf beter kennen, zij stelt ons evenzeer een aantal waardevolle documenten ter hand voor de geschiedenis van de moderne kunst in al haar aspecten. In een opstel over tijdloze kunst citeert Heise een Frans gezegde: ‘Le temps ne respecte rien qui est fait sans lui’, dat wij in omgekeerde zin op deze opstellen zouden kunnen toepassen.
G. Bekaert
| |
Hausenstein, Wilhelm, Die Kunst in diesem Augenblick. - Prestel Verlag, München, 288 pp., geb. D.M. 18.50.
Inleidingen op kunstboeken schijnen vaak slechts het voorwendsel of de omraming voor een mooie collectie foto's; het gebeurt echter dat de kostelijke platen vlug verouderen doch dat de nauwelijks be- | |
| |
merkte inleiding de waardevolste cultuurbijdrage blijkt, althans wanneer iemand als Hausenstein ze heeft geschreven. H. heeft een duidelijk inzicht in de opdracht van de schrijver over kunst: dit opstel, voor 40 jaar geschreven, opent het boek, dat zijn merkwaardigste ‘inleidingen’, essai's, radiotoespraken verzamelt, over een periode van bijna een halve eeuw verschenen, en elders praktisch niet meer te vinden. De socioloog en diplomaat H. kwam als reeds gevormd mens tot de kunst en haar geschiedenis, hetgeen vanwege een dergelijke geest een aanwinst voor de kunst betekende, daar de vakmensen de begrenzing van de eigen horizont dikwijls niet meer gewaarworden. Hij heeft de publikatie van dit boek niet meer beleefd. Het handelt ongeveer voor de helft over de modernen, doch bezint zich ook op de kunst van het verleden en haar betekenis in de menselijke cultuur, van het geestelijk besef van onze eeuw uit. Dat de vakkennis (b.v. over de Etrusken) intussen vooruitschreed, vermindert vaak nauwelijks de waarde van H.'s studies, want hij bezit het zeldzame talent een stijl niet slechts als vorm, doch als uitdrukking van geestesleven te duiden; hij leert zien, oordelen, ontsluit horizonten en doet nadenken. Wekten kubisme en abstracte kunst aanvankelijk zijn geestdrift, in zijn laatste jaren leken zij hem meer problematisch.
A. Deblaere
| |
Heimendahl, Eckart, Licht und Farbe, Ordnung und Funktion der Farbwelt. - Walter De Gruyter, Berlijn, 1961, 284 pp. met 29 ill., geb. D.M. 38.
Een verrassend werk. Als leek begint men de lectuur ervan niet zonder enige ongerustheid over de vele mogelijke pseudo-wetenschappelijke theorieën die men over het geheimzinnige fenomeen van de kleur en het licht weer zal voorgezet krijgen. Maar deze ongerustheid duurt niet lang. De inleiding van Carl Friedrich von Weizsäcker situeert het boek van meet af aan op een hoog niveau. Het is er de auteur om te doen de dubbelheid in het benaderen van het kleurfenomeen te onderzoeken en er een oplossing voor aan te duiden. Zijn uitgangspunt is de tegenstelling tussen de kleurenleer van Goethe en die van Newton, een tegenstelling waarvan men de verre oorsprong kan zoeken in het onderscheid van Descartes tussen de objectiviteit van de vorm en de subjectiviteit van de kleur. Newton wil een fysisch-wetenschappelijke verklaring geven van de kleur. Maar deze is niet overeen te brengen met de psychologisch-ervaarbare van Goethe. De benadering van fysici, psychologen, estheten schijnt niet tot één noemer te kunnen herleid worden. En daartoe wil Heimendahl juist komen. In een nauwgezet, met gemakkelijk, kritisch onderzoek bestudeert hij de bestaande kleurensystemen en stelt een eigen ontwerp van een algemeen psychologisch kleurenspectrum voor. Daarop bouwt hij dan wat hij noemt zijn ‘elementar-ontologische Farbordnung’, die hem tenslotte voert tot een synthetische visie van de kleur als een complementaire verhouding van psychische en fysische gegevens. Hier kunnen wij alleen het probleem maar stellen en de richting van zijn oplossing aanduiden. Al wie door het mysterie van licht en kleur geboeid wordt, zal in de hypothese van Heimendahl nieuwe perspectieven ontdekken.
G. Bekaert
| |
Geschiedenis
Vandebeeck, Th. en J. Grauwels, De Boerenkrijg in het departement van de Nedermaas (Standen en Landen, XXXIII). - E. Nauwelaerts, Leuven, 1961, 402 pp., 18 pltn., 1 krt, ingen. Fr. 350.
Sinds 1955 beschikt de provincie Belgisch-Limburg over een centrum te Hasselt waar alle mogelijke documentatie verzameld wordt over de Boerenkrijg van 1798. Dank zij het hier samengebrachte materiaal en onuitgegeven documenten uit een tiental archieven konden de conservator van deze bibliotheek, J. Grauwels, en E.Th. Vandebeeck een degelijk wetenschappelijke en tevens vlot geschreven studie uitgeven van de volksopstand in onze gouwen tegen de Franse bezetter. Het idealisme van de ‘Brigands’ of ‘onze Jongens’, zoals men ze noemde, en hun katholieke verzetsgeest staat boven alle twijfel. Nu is ook duidelijk geworden dat het departement van de Nedermaas later en minder dan de departementen van de Schelde, de twee-Neten en de Dyle, aan de opstand heeft meegedaan; en in dit departement was er op het platteland wel een, ofschoon eerder passieve, weerstand, terwijl Hasselt weinig sympathie toonde. Zou dit geen verband houden met het feit dat dit gewest eeuwenlang met Luik geschiedenis maakte, want de Waalse gewesten hebben überhaupt weinig tot de Boerenkrijg bij- | |
| |
gedragen? Nieuw in het exposé is ook het derde hoofdstuk waarin de auteurs aantonen dat in 1799 een tweede Boerenkrijg werd voorbereid, die echter wegens het mislukken van de Anglo-Russische expeditie in Holland en de nederlaag der Oostenrijkse troepen in Zwitserland, op een sisser uitliep. Illustraties en een kaart, uitvoerige registers en enkele oorspronkelijke documenten verhogen aanmerkelijk de waarde van deze interessante studie.
M. Dierickx
| |
Koren, C S. Sp., Henry J., Knaves or Knights? - Duquesne University Press, Pittsburg, 1962, Editions Spiritus, Rhenen.
Pater Koren is een Nederlander, die in de U.S.A. verblijft en zich wijdt aan de geschiedenis der congregatie van de H. Geest. In dit boek schrijft hij de geschiedenis van de missies dier congregatie in Acadia en Noord-Amerika. Acadia is een gebied in Canada en in de periode die hij beschrijft (1752-1839) wordt er fel gevochten tussen Engelsen en Fransen. Dit geeft kleur aan zijn boek, dat wel ver buiten de gezichtskring van Nederlandse lezers ligt. Pater Koren schrijft levendig en boeiend en zijn werk beantwoordt aan de strengste historische eisen.
F. Wildering
| |
Dallmayr, Horst, Die grossen vier Konzilien: Nicaea, Konstantinopel, Ephesus, Chalcedon. - Kösel-Verlag, München, 1961, 375 pp.
Op last van de Bayerische Rundfunk ondernam de auteur een reis naar Klein-Azië om de vier plaatsen te bezoeken waar de eerste vier concilies zetelden: Nicea, vroeger een grote havenstad, is nu Iznik, een diep in het binnenland aan een meer gelegen Turks dorp van 4000 zielen; Konstantinopel is de grote wereldstad die Europa met Azië verbindt en die, tot onze verbazing, alleen als chaos en vervelend beschreven wordt; van Ephese en de conciliekerk zijn nog slechts puinen over; Chalcedon, tegenover Istanbul, aan de Aziatische zijde van de Bosporus gelegen, is nu het voorstadje Kadiköy, waar niets meer aan het concilie herinnert. De auteur put rijkelijk uit de concilaire documenten, schildert ook de antecedenten van de vier concilies, zet zelfs een of andere concilievader flink in de verf, en komt er aldus toe ons het conciliegebeuren concreet voor de geest te roepen. Vaklieden zullen aan dit boek niet veel hebben. Voor leken in het vak echter schenkt het een prettige kennismaking met de eerste vier concilies en met het allernoodzakelijkste over de toen gedefinieerde grote dogma's van ons geloof over de Drieëenheid, de Zoon, de Heilige Geest en de Godsmoeder Maria.
M. Dierickx
| |
Van landen en volken
Roskam, K.L., Alleen voor Blanken. Kwadraatpocket No. 2. - Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 1961, 133 pp., f 4.50.
Schrijver verbleef een jaar in Zuid-Afrika, bekeek daar de toestanden en trachtte zijn bevindingen neer te leggen in bovengenoemd boek, dat dus vooral gebaseerd is op de constatering van feiten. In feite is het een aaneengeschakelde scherpe aanklacht tegen de daar gevoerde apartheidspolitiek. Wat schrijver weergeeft is juist. Alleen - en dit is de kritiek die men op het werk kan geven - is alles ongetwijfeld teveel vanuit een enkele hoek bekeken. Inderdaad zijn er naast al deze negatieve aspecten, gelukkig ook nog tal van andere, meer positieve punten in het hedendaagse Zuid-Afrika waar te nemen, waarop in het geheel niet, of te weinig, is gewezen. Een vlot geschreven boek, dat in het algemeen aan te bevelen is aan ieder die belangstelling heeft in de rassenproblematiek. Zeer in het bijzonder ware het goed dat ieder die plannen heeft voor emigratie naar ‘het land van de son’, kennis neemt van bovengenoemd werk. Tesamen met ander meer positief voorlichtingsmateriaal kan dit de aspirant-emigrant een zo duidelijk mogelijk beeld geven van een land, dat een der mooiste is van de wereld.
J. van Lierde
| |
Miller, Wright, De mensen in Rusland. Vert. - H.J. Paris, Amsterdam, 230 pp., f 12.50.
De auteur van dit boek heeft lange tijd in Rusland doorgebracht en de mensen daar met sympathie geobserveerd in al hun levensuitingen. Het resultaat van dit alles is dit boek over de Russische mens. In een zevental hoofdstukken geeft de schrijver een goed en allesbehalve oppervlakkig ‘beeld’ van die mens. Hij ziet zijn sterkten en zwakheden, de licht- en schaduwzijden, doch aldoor voelt men schrijvers genegenheid voor de Rus als mens, niet voor het régime, dat hij vrij- | |
| |
wel buiten beschouwing laat. Een groot aantal foto's uit het alledagsleven illustreert hier inderdaad de tekst. Een sympathiek en leerzaam boek. Hoogstens zou men kunnen zeggen dat de auteur zich een beetje te veel Engelsman voelt.
P. van Alkemade
| |
Mukarovsky, Hans. Afrika, Geschichte und Gegenwart. Eine Einfürung. - Herder, Wien, 1961, 303 pp., D.M. 15.
Ten aanzien van de plotselinge omwenteling die Afrika thans doormaakt hebben velen zich de vraag gesteld naar het hoe en waarom van deze evolutie. Dit boek wil een inleiding zijn tot een genuanceerd antwoord op deze vraag. Vooreerst onderzoekt de schrijver Afrika's culturele verscheidenheid en bewogen geschiedenis, twee elementen die de Europese lezer vaak helemaal onbekend zijn. Het middendeel van zijn boek wijdt hij daarna aan de studie van de Islam, de koloniale expansie en de christelijke missionering; hij toont daarbij aan, hoe diep deze drie factoren Afrika hebben beïnvloed. Tegen deze culturele en historische achtergrond gezien, krijgt de moderne sociaal-economische en politieke ontwikkeling van het zwarte continent zin en betekenis. De Europese landen, en speciaal de Europese christenen, moeten vanuit dit beter begrip hun houding en mentaliteit herzien: pas dan zal de hulp aan de ontwikkelingslanden in Afrika zinvol worden.
J. Allary
| |
Filosofie en psychologie
Perspectief. Feestbundel van de jongeren bij het vijfentwintig jarig bestaan van de Vereniging voor Calvinistische Wijsbegeerte (onder redactie van W.K. van Dijk e.a.). - J.H. Kok N.V., Kampen, 1961, 331 pp., geb. f 9.75.
Januari 1961 vierde de Vereniging voor Calvinistische Wijsbegeerte haar vijfde lustrum. De filosofie die zij uitwerkt en propageert, heeft verschillende orthodox-protestantse intellectuelen uit ons land en daarbuiten perspectieven geboden in hun wetenschapsbeoefening. Ze uiten nu hun dankbaarheid door deze bundel. Voorop gaan drie studies van buitenstaanders, onder wie pater Mich. Marlet S.J. Dan bio- en bibliografieën van de vaders der genoemde wijsbegeerte, de hoogleraren Vollenhoven en Dooyeweerd van de Vrije Universiteit in Amsterdam, en van andere Nederlandse filosofieprofessoren die tot de Vereniging behoren. Hierom is dit boek onmisbaar voor wie zich wil oriënteren t.a.v. de neocalvinistische wijsbegeerte der wetsidee. De levensbeschrijvingen geven bovendien een interessante doorsnede van het twintigste-eeuwse calvinisme. Daarna een nogal openhartige bijdrage over de minder rooskleurige situatie van de ‘gereformeerde gezindte’, speciaal onder de studenten uit deze kring. Tenslotte vele opstellen van jongeren zelf. Ze bewegen zich op het gebied van allerlei wetenschappen, maar laten helaas meestal niet zien, welke betekenis genoemde filosofie daarvoor nu heeft. Het werk is vorstelijk uitgevoerd en geeft in zijn geheel een duidelijke indruk van bepaalde idealen en prolegomena der ‘w.d.w.’, maar de ontologie blijft te zeer impliciet.
P. den Ottolander
| |
Hagmaier, C.S.P., George en Robert Gleason, S.J., De psychologie van de menselijke zwakheid. Reeks: Randgebieden I, vert. Dr. L. Siemonsma. - Lannoo, Tielt, 1962, 276 pp., ing. Fr. 88, geb. Fr. 112.
Na een inleidend hoofdstuk over het pastorale counseling behandelt P. Hagmaier de psychologische aspecten der Tien Geboden, inz. voor masturbatie, homosexualiteit, alcoholisme en scrupulositeit. In een tweede, minder uitvoerig deel beziet P. Gleason deze problemen vanuit moreel oogpunt. Een welkome appendix geeft de bureaus en instanties aan die bij opvoedings-, huwelijks- en gedragsmoeilijkheden psychologisch advies vermogen te geven. Voor wie zich op de hoogte wil stellen van de katholieke moraal in de aangegeven gevallen is dit boek een bijdehandse hulp. De vertaling is flink ingekort, minder genuanceerd dan het Amerikaanse Counselling the catholic, maar vlot. Waarom hierbij de term ‘masturbatie’ volledig werd genegeerd, is raadselachtig. Naast de aanpassing der literatuuropgave heeft de vertaler (of de theologische supervisor) ook vele zaken herzien. Zo werd, op enkele paragrafen na, het hoofdstuk over de morele appreciatie van de masturbatie vervangen door een systematischer uiteenzetting, meer moraaltheologisch uitgebouwd, volgens explicietere thomistische categorieën, wat het intellect meer bevredigt, doch waarbij jammer genoeg enkele belangrijke pastoraalpsychologische tips verloren gaan. De voorgestane leer blijft in alles in overeenstemming met de oorspronkelijke tekst,
| |
| |
maar de geest van het boek is wel enigsveranderd: het accent verschoof van psychologie naar moraal.
F. Cuvelier
| |
Rudin, J., Psychoterapie en religie. Ziel - Persoon - God. (Serie Pastorele Cahiers No. 7). - Uitg. P. Brand, Hilversum, 1961, 204 pp., f 7.90.
De serie Pastorele Cahiers, die in zeer snel tempo groeit, is ongetwijfeld verrijkt met de vertaling van de bundel artikelen van Rudin, waarvan een groot deel aanvankelijk gepubliceerd werd in het tijdschrift Orientierung. In het eerste gedeelte van het boek wordt de aandacht gevestigd op inzichten der dieptepsychologie, waarbij de opvattingen van Jung en zijn medewerkers vooral naar voren komen. In het tweede gedeelte worden godsbeleving, gebed en geestelijke leiding in verband gebracht met deze dieptepsychologische inzichten. Rudin heeft zich gericht tot een brede kring van mensen, die verantwoordelijkheid dragen voor de opbouw en ontplooiing van een christelijk bestaan. Psychologische opvattingen als die van Jung zijn echter niet gemakkelijk te begrijpen, zodat de hoofdstukken die hierop in hoofdzaak betrekking hebben voor hen die niet ter zake kundig zijn moeilijk toegankelijk blijven. De laatste hoofdstukken, waarin op deskundige wijze verwringingen van het christelijk bestaan zijn getekend, zullen echter door velen met vrucht bestudeerd kunnen worden. Een boek als dit geeft steun aan de pogingen om de menselijke ontplooiing zodanig te doen plaats vinden, dat ook het psychische hierin wordt geïntegreerd.
J.M. Kijm
| |
Politiek
Die Bewährung der Demokratie im 20. Jahrhundert. Das Seminar von Berlin. Kongress für kulturelle Freiheit. - E.V.Z.-Verlag, Zürich, imp. G.F. Callenbach, Nijkerk, 1961, 253 pp., f 15.15.
In deze uitgave vindt men de verhandelingen van een seminarie over de problemen der democratie in de 20e eeuw gehouden onder leiding van Raymon Aron, ter gelegenheid van het 10e congres voor vrijheid der cultuur. Aan dit seminarie namen deel Salvador de Madriaga, Carlo Schmid, François Bondy, Arthur Schlesinger Jr., George Kennan, onze landgenoot Pieter Geyl en tal van autoriteiten op het gebied van geschiedenis en politiek. Naast een algemene inleiding van Aron over de eigentijdse situatie van de democratie, vindt men er een viertal bijzondere beschouwingen: over de oorzaken van succes of mislukking der democratie, over de betekenis van het leiderschap in onze tijd; over de rol die militairen en intellectuelen in de staat spelen; over de noodzaak van een Europees nationalisme in de huidige situatie. Elk van deze briljante inleidingen, waarin vooral de realistische beschouwingswijze frappeert, wordt gevolgd door interessante discussies. Het geheel staat op bijzonder hoog plan: het is moeilijk om in zo kort bestek zoveel interessante beschouwingen bij elkaar te vinden. Ieder die zich voor politiek interesseert of zelfs maar voor de toekomst van onze wereld in het algemeen, vindt hier boeiende en leerzame stof tot overdenking. Het is een van de boeken die werkelijk zouden verdienen door ieder die maar enige tijd tot lezen heeft, gelezen te worden.
H. Hoefnagels
| |
Meissner, Boris, Das Parteiprogramm der KPdSU, 1903 bis 1961. - Verlag Wissenschaft und Politik; Rütten & Loening-Verlag, Hamburg, 1961, 244 pp., D.M. 16.80.
In april 1961 werd in Bonn overgegaan tot de oprichting van een Bundesinstitut zur Erforschung des Marxismus-Leninismus (Institut für Sowjetologie). De bedoeling ervan is de wetenschappelijke studie van het communisme. Het instituut wil twee soorten publikaties verzorgen: een Dokumentenreihe en een kleine Schriftenreihe. De eerste zal originele documenten publiceren over gewichtige gebeurtenissen in de communistische wereld. Zodoende wil men, zonder zelf een oordeel te vellen, dat reeds voor veel zgn. sovjetologen fataal afgelopen is, een positief-wetenschappelijke bijdrage leveren. Voorzitter van de directieraad is de bekende sovjetoloog Boris Meissner. Zijn vroegere studies gelden als standaardwerken. Hij opent zelf de rij, met een studie die zowel door haar inhoud als door haar methode voortaan onmisbaar is in de sovjetologie. Hij publiceert hier de teksten van de partijprogramma's van 1903, 1919 en 1961, telkens voorafgegaan door een degelijke inleiding, met een aantal zeer interessante bibliografische nota's. Door het feit dat de partijprogramma's van 1903 en 1919 niet meer zo gemakkelijk te vinden zijn, wordt meteen een belangrijke leemte aangevuld. Tevens is een langere uiteenzetting van het programma van 1961 stellig uitermate nut- | |
| |
tig. In dezelfde reeks werden reeds twee nieuwe nummers in het vooruitzicht gesteld: Der Warschauer Pakt, en Der Rat für gegenseitige Wirtschaftshilfe (Comecon). We zien met spanning hun verschijnen tegemoet.
A. Van Peteghem
| |
Varia
Guttenberg, A.Ch. von, Mensch, Tier und Schöpfung. - Verlag Styria, Graz, 1961, 110 pp., S. 38.
Deze auteur voelt blijkbaar een sterk inwendig verzet tegen het evolutionistisch denken, en uit dit in een boekje. Het is zijn recht dit te doen, maar men mag eisen dat hij dit op wetenschappelijke wijze doet en in juiste toon. En daaraan ontbreekt wel wat op verschillende plaatsen.... Zelfs zoveel, dat het moeilijk valt een beknopte, rake kritiek te leveren. We doen dan enige grepen. Schr. citeert zelf met instemming een woord van Novalis, dat men apodiktisch te werk moet gaan; hij neemt deze raad dan ook ter harte. Een enkel voorbeeld: al het verkeerde in de wereld was en is de schuld van een soort evolutiedenken, tot het automation en de waterstofbom toe. Zijn bespreking van de Darwinistische toevalsleer is zo, dat hij door overdrijving en foute inleg zijn doel geregeld voorbij schiet (bijvoorbeeld waar hij zegt dat er geen ‘aanpassing’ was, omdat er zoveel vormen zijn uitgestorven). Vaak komt de stijl niet uit boven die van een debating-club, waar men half-deskundigen overtuigt door woordenvloed en buiten het verband gerukte citaten - liefst met een bepaald soort humor erbij, zoals op p. 79: de gorilla, een van de ‘Urahnen unserer Darwinisten’.... Stellingen van tegenstanders worden zó weergegeven, dat zij tot ‘medestanders’ worden voor een niet-deskundige lezer, wat wijst op een verpolitiekte wijze van argumenteren, die niet bij dit wetenschappelijke onderwerp past (verg. wat op p. 100 wordt gezegd over de opvattingen van Heberer e.a. over de verhouding van Mensapen en Mens). Het orthogenese-probleem - waarin o.i. juist een ‘spiritualiserende’ tendens te bespeuren valt - wordt door hem belachelijk gemaakt, want schr. geeft zich niet de moeite het serieus te doordenken. Op p. 56 vinden we een ‘Hieb’ naar de mannen der Görres-Gesellschaft (waartoe eminente Duitse katholieke geleerden horen) in deze trant: er zijn ‘Anthropologen en Biologen, die tot de stand der
Theologen horen en die het wezen der darwinistische opvattingen niet minder fanatiek verdedigen dan hun atheïstische collega's’. Hier zal wel niet op geantwoord worden, ook niet nadat de auteur zijn eigen ‘Wereldformule’ heeft gegeven, die volgt op die van Laplace en Einstein (p. 77). Het probleem van de afstamming van de Mens is voor schr. eigenlijk helemaal geen bestaand probleem; aan een wetenschappelijke behandeling komt hij dan ook niet toe. Hij poogt zo iets te geven bij de bespreking van de Neanderthalmens, die duidelijk tendentieus getipt is, en waarbij weer uitspraken van anderen fout worden opgedist. Wanneer hij dan op dit punt de goede Brehm, die een eeuw geleden leefde, als kroongetuige aanvoert, doet dit o.i. wel de deur dicht. We ontkennen niet dat in dit boekje ook juiste beweringen staan die als correctief kunnen dienen op onjuiste, en inderdaad gevaarlijke evolutie-opvattingen in neodarwinistische trant. Maar juist het gevaarlijke hierin vraagt om een betere wijze van bestrijding dan hier wordt gegeven. Ons slotoordeel moet dan ook luiden: wanneer de christelijke gedachte (want daar gaat het bij v. Guttenberg kennelijk om) zó verdedigd wordt rijst vanzelf de verzuchting: ‘non tali auxilio’ op.
M. Bruna
| |
La Régulation des Naissances, Cahiers Laënnec, nummers 1 en 2, Parijs, 1961.
Voor geneesheren, moralisten en psychologen zijn de Cahiers Laënnec sinds meer dan 20 jaar tegelijk richtlijn en bron van medisch-morele informatie. In voorliggende nummers wordt de geboorteregeling door specialisten onderzocht volgens verscheidene thema's. M. Riquet S.J. geeft op basis van het boek van H. Bergues (Prévention des naissances dans la famille et ses origines dans les temps modernes) een korte geschiedenis der contraceptie. De demograaf Dr. J. Sutter situeert de bevolkingsdruk nu. S. de Lestapis S.J. informeert over de samenhang tussen contraceptie en vruchtafdrijving in Japan en Zweden en Dr. R. de Guchteneere over de ontwikkeling van de therapeutische abortus. Dr. M. Dubost biedt een overzicht van de laatste bevindingen inzake kennis en beïnvloeding der ovulatie. B. Simonnet, aalmoezenier der Conférence Laënnec, geeft het genuanceerde antwoord van de Kerk op de voor miljoenen mensen zo ingewikkelde en veeleisende opgave der moreel verantwoorde geboorteregeling.
J. Kerkhofs
| |
| |
| |
De nieuwe W.P. Tweede deel Bizo-Gent. - Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1962, 782 pp., f 35 per deel.
Van de op vijf delen berekende Winkler Prins-encyclopedie onder hoofdredactie van Prof. Hoetink te Amsterdam en Prof. Lissens te Brussel verschijnt thans het tweede deel. Zowel wat de inhoud als de uiterlijke presentatie betreft, is het werk prachtig verzorgd. Het is voorzien van honderden kaarten en reprodukties en instrueert in het algemeen over al het wetenswaardige van deze tijd in korte beschrijvingen van enkele regels. Belangrijker onderwerpen krijgen natuurlijk uitvoeriger behandeling. Wij noemen b.v. de verschillende landen en grote steden, onderwerpen als Bijbel, film, geneeskunde, enz. enz. Het is werkelijk een genoegen in dit prachtwerk te bladeren.
R.S.
| |
Houten, Nel van, Bartje, mijn zoon. - Leopold, Den Haag, 1961, 107 pp., f 5.90.
Nel van Houten schrijft hier ‘de geschiedenis van een geestelijk gestoord kind’. In eenvoudige taal vertelt deze moeder, hoe haar zoontje, dertien maanden oud, door een gewone injectie encefalitis krijgt en jaren lang een uiterst zorgwekkend kind blijft, tot hij een decennium later weer min of meer tot een gewone jongen uitgroeit. Een waar verhaal van een dankbare moeder. Het boekje is ook in het Engels verschenen.
R.S.
| |
Dellepoort, J., Greinacher, N, Menges, W., Die deutsche Priesterfrage, eine soziologische Untersuchung über Klerus und Priestemachwuchs in Deutschland (Schriften zur Pastoralsoziologie I). - Matthias Grünewald-Verlag, Mainz, 1961, 217 pp., D.M. 24.
Ook in Duitsland is het gebrek aan priesters een zeer nijpend probleem. Om aan de oplossing hiervan enigermate tegemoet te komen, heeft Dellepoort, die op dit gebied zijn sporen reeds heeft verdiend, in samenwerking met twee Duitsers een sociologisch onderzoek ingesteld naar de toestand van de geestelijkheid in Duitsland. In talrijke tabellen, grafische voorstellingen en kaarten is een zeer omvangrijk materiaal verwerkt, dat een overzicht geeft over de toestand in haar geheel van de clerus in Europa, de geschiedkundige ontwikkeling van de huidige toestand van de clerus in Duitsland, de huidige situatie in de afzonderlijke bisdommen en de religieuze ordes, de leeftijdsgroepen van de clerus, de werkzaamheid van de seculiere en reguliere geestelijkheid, de motieven van de keuze van de priesterlijke staat. In een laatste hoofdstuk worden suggesties voorgelegd om in de bestaande priesternood te voorzien.
P. Grootens
| |
Trooz, Charles de, Le magister et ses maîtres. - Club du Livre Catholique, Brussel, 1961, 264 pp., geïll., geb. Fr. 130.
De Club du Livre Catholique International heeft een uitstekende keuze getroffen, toen zij het uitverkochte meesterwerk van Prof. Charles de Trooz in een nieuwe, aristocratische uitgave bezorgde. Het boek richt zich vooral tot de opvoeders uit het M.O. en behandelt in een sprankelende en toch diepzinnige stijl achtereenvolgens: de kunst van het lezen, een panorama van de Franse letterkunde, een meditatie over het leraar-zijn. In een tijd waarin een overvloedige pedagogische literatuur slechts oog schijnt te hebben voor structuurhervorming en programma-aanpassing, blijft dit laatste gedeelte van het boek, dat men wel eens heeft genoemd ‘le bréviaire du professeur’, actueler dan ooit: ‘triste avantage que la refonte des programmes, lorsque rien ne marche avant lui! La vraie, la seule question de l'enseignement est celle de sa qualité, et la question de sa qualité est celle de la qualité de son personnel, de ses personnes’ (p. 193).
A. Cauwelier
| |
Wildmann, G., Personalismus, Solidarismus und Gesellschaft. - Herder, Wenen, 1961, 244 pp., D.M. 16.50.
In de vorm van een breed-uitgewerkt tractaat over de verhouding persoon-gemeenschap wordt hier geantwoord aan degenen die een louter sociologisch benaderen van de maatschappelijke werkelijkheid voorstaan. Het boek bestaat uit drie delen: de sociale ethica als grondtrek van de maatschappijleer, de sociale ontologie, de specifieke leer van Pius XII. Waarom men methodologisch niet de o.i. juistere omgekeerde orde gevolgd heeft, is niet duidelijk. Ook de omschrijving van het begrip Sozialtheologie lijkt vanuit dogmatisch standpunt wel aanvechtbaar. Het geheel is een interessante poging om de thomistische leer over het bonum commune met de moderne doctrines over personalisme op basis van solidarisme tot één geheel te verwerken.
J. Kerkhofs
| |
| |
| |
Rückschau und Ausblick. Jakob Hegner zum achtzigsten Geburtstag. - Verlag Jakob Hegner, Köln 6 Olten, 1962, 243 pp., D.M. 3.80.
Ter gelegenheid van het 80 jaar worden van de bekende uitgever Jakob Hegner, die in Duitsland vooral de grote katholieke schrijvers der laatste decennia bekend maakte, hebben vrienden van hem dit boekje samengesteld. Het bevat een groot aantal opstellen en fragmenten, gedeeltelijk gewijd aan de feesteling, gedeeltelijk stukken uit andere uitgaven. Een dergelijke uitgave interesseert natuurlijk allereerst Hegners vrienden en bekenden, heeft echter ook haar waarde doordat zij een zekere anthologie vormt uit het werk van beroemdheden.
P. van Alkemade
| |
Langner, Ilse, Japanisches Tagebuch. - Glock und Lutz Verlag, Nürnberg, 1961, 148 pp., geb. D.M. 11.80.
Ilse Langner is een groot schrijfster. Misschien meende ze daarom de verplichting te hebben, deze Erinnening und Vision van haar Japanse reis uit te geven; of ze haar roem erdoor vermeerdert, blijft een open vraag. Zeer fijn geschreven, lijkt het dagboek, wat de oprechtheid van de beleving betreft, nogal geforceerd; te veel geestdrift voor kleurige nieuwe religiositeit, met een ondertoon van ressentiment tegen de oude Westers-christelijke vormen; dit niet-geëngageerde dwepen met exotische religieuze folklore (‘zolang als het geen ernst behoeft te worden’ voelt de lezer) is in West-Europa eigenlijk al uit de mode.
A. Deblaere
| |
Pocketboeken
Aula-boeken. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen.
Adolf PORTMANN, Het sociale leven der dieren. Vert. - In dit interessante werkje schrijft de Bazelse professor Portmann over de sociale verschijnselen in het leven der dieren.
Georges MEAUTIS, Mythologie der Grieken. Vert. - Een boekje over de fantastische godenhemel der Grieken en over de halfgoden, de mythische helden, blijft steeds boeiende lectuur.
Prisma-boeken. Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen.
Karl May Pockets. De schat in het zilvermeer. Vert. Winnetoe, het grote opperhoofd. Vert. - Dit zijn de twee eerste deeltjes van het vijfentwintigtal Karl May-pockets, die het Spectrum gaat uitgeven.
Anth. HECKSTALL-SMITH, De strijd om Tobroek. Vert. - Het authentieke verhaal van een der bekendste episoden uit de tweede wereldoorlog.
Prof. Dr. Chr. von KÖNIGSWALD, Speurtocht in de prehistorie. Vert. - Een boekje van een bekend paleoloog en antropoloog over de prehistorie van de mens.
Christianne BRAND, Het geheim van de voetstappen. Vert. - Moord binnen de familiekring op een Engels landgoed. Een goede speurdersroman.
| |
Salamanderreeks. Querido, Amsterdam.
Peter van GESTEL, Drempelvrees. - Een viertal psychologisch fijn bewerkte verhalen van een jong auteur die hiermee een prijs won.
Gerrit KROL, De rokken van Joy Scheepmaker. - Een vrij goed geschreven romannetje over een vereenzaamde jongeman met een nogal schunnig einde.
| |
List Bûcher. Paul List Verlag, München.
Johannes Kessler, Ich schwöre mir ewige Jugend. - Een Luthers predikant, die gouverneur was van Kaiser Wilhelms kinderen, een vroom en blijmoedig man, vertelt hier zijn leven.
Reinhard DÜHL, Hans Chr. KIRSCH, Der Student. - Dit boekje bevat ongeveer een twaalftal opstellen over de huidige situatie der universiteit en der studenten in Duitsland.
Sven ELVESTAD, Der Mann der die Stadt plünderte. Vert. - Een nogal onwaarschijnlijke crime story, vertaald uit het Deens.
Louis de WOHL. Der Fall Ybarra. - Een goed geschreven crime story, zich afspelend in Zuid-Amerika.
Hugo PERLS, Warum ist Kamilla schön? - Een aardig boekje dat vertelt over kunst, kunstenaars en kunsthandelaars.
Alfred ANDERSCH, Die Kirschen der Freiheit. - Andersch schrijft hier over zijn jeugd, over de Hitlerjaren en zijn desertie uit het leger.
R.S.
|
|