| |
| |
| |
[1962, nummer 9]
Het Concilie
Verwachtingen van een leek
A. Vanistendael
Secretaris-Generaal van het Internationaal Christelijk Vakverbond
CONCILIES behoren niet direct tot mijn competentie. Ik ben maar een leek. En als ik hier schrijf over de verwachtingen van de leken in verband met het komende Concilie, heb ik niet de bedoeling nog eens de theoretische beschouwingen te herhalen welke anderen vóór mij reeds zo overvloedig ontwikkeld hebben. Evenmin heb ik het recht, te spreken uit naam van alle leken. Mijn werkzaamheden en contacten stellen mij misschien echter wel in staat, het probleem nogal concreet te stellen en de horizon enigermate te verwijden.
Wie zijn die leken die zo veel verwachtingen koesteren over het Concilie? Het zijn mensen van alle standen, van alle gezindheden, uit de hele wereld. Het zijn intellectuelen, stadsmensen, werkgevers, maar ook arbeiders, boeren, middenstanders. Het zijn oudere mensen, die van het Concilie verwachten dat het bestaande toestanden zal bevestigen, terugkeren tot tradities, en zij zijn misschien talrijker dan wij denken (in ieder geval vinden ook zij gehoor in het hoogste college van de Kerk); maar het zijn ook jonge mensen, die hervormingen willen, vaak zelfs revolutionaire veranderingen. Het zijn mensen uit onze parochie, ons bisdom, ons land, maar ook uit de omliggende landen van Europa, uit Noord- en Zuid-Amerika, Afrika en Azië. Kán het Concilie wel ooit tegemoet komen aan de uiteraard zeer uiteenlopende verwachtingen van al deze groepen? Wellicht echter leven er allerwegen in de christenheid enkele algemene wensen, waaraan zonder grote omwentelingen tegemoet kan worden gekomen.
| |
Wereld, Kerk en Leek
Uit de geschiedenis van de Concilies blijkt dat zij bijna steeds hebben plaatsgehad in een tijd dat de Kerk en de wereld in een crisis verkeerden. Niemand betwijfelt dat wij vandaag weer in zo'n beslissend tijdvak staan. Wij leven in een tijd van massale afval van de godsdienstpraktijk, in landen die van oudsher christelijk worden genoemd. Wij leven in een tijd dat de wereld één wordt in een technische beschaving, die voor velen in tegenstelling schijnt te staan tot de christelijke beschaving
| |
| |
van het verleden, een tijd waarin de tegenstellingen tussen rijk en arm niet meer door de grenzen van een nationale maatschappij worden omsloten, maar een werelddimensie krijgen, welke reeds doet spreken van een klassenstrijd tussen de volkeren, en voor velen schijnt de Kerk nog steeds aan de kant van de rijken te staan. Wij hebben het de laatste vijfentwintig jaar beleefd dat 70% van de wereldbevolking zich bevrijd hebben van het koloniale juk, en dit juk was hen in vele gevallen opgelegd door christenen en katholieken. Wij zien om ons heen internationale organisaties ontstaan, die praktisch alle levensgebieden van de persoon en de gemeenschap bestrijken en een universaliteit vertonen welke die van de Kerk overtreft; maar aan hun opbouw hebben wij als christenen niet of onvoldoende meegewerkt. Van de leidende posten in deze instellingen bezetten wij er geen 10%, terwijl andere groepen, die slechts 2 à 3% van ons aantal uitmaken, er 40 à 50% bezetten. Vele van deze instellingen zijn instrumenten van laïcisering geworden, zo niet van een open vijandschap tegen de geestelijke waarden van het christendom. Wij leven ten slotte in een tijd van een nog veel groter gevaar. Eén derde van de wereldbevolking leeft onder communistisch regiem. In de ontwikkelingslanden, die toch tweederde van de wereld vertegenwoordigen, preekt het communisme een ‘mystiek’ van onmiddellijke materiële bevrijding, veel aanlokkelijker dan onze mystiek van een verwijderde, geestelijke verlossing. En het grote land, dat de weerstand tegen dit communisme leidt, is er een dat uitermate materialistisch is. Terwijl er in Azië, Afrika en Zuid-Amerika een roep opgaat om de redding van geestelijke waarden, zit het Westen gevangen in zijn welvaartsmaterialisme.
In deze wereld staan wij dan met onze verwachtingen op het Concilie; wij, als leken, die in de Kerk een plaats hebben waarvan men eigenlijk niet goed meer weet hoe ze is. De geschiedenis van het terugdringen van de leek in de Kerk, of van de kloof die ontstaan is tussen leken en hiërarchie, wil ik hier niet schetsen. Enkele etappes zijn nochtans zeer leerrijk. Toen de Contra-reformatie, tégen de Hervorming, de bevoegdheid en de macht van de hiërarchie opnieuw heel sterk had beklemtoond en daaruit een klerikalisme groeide dat eeuwenlang, vaak niet alleen geestelijk, maar ook materieel, over de lekenstand heerste, ontstond in Europa uit reactie daartegen het laïcisme met zijn treurige gevolgen. In de 19e eeuw hebben de economische ontwikkeling, het politieke gebeuren (de oprichting van de nieuwe staten), het sociale vraagstuk zich praktisch buiten de invloed van de Kerk afgespeeld. Als groep zijn de katholieken in vele landen niet met de politiek meegegaan. De late erkenning van de Republiek door de Franse katholieken b.v. heeft zeer
| |
| |
zware gevolgen gehad, waarvan wij heden ten dage de nasleep nog steeds ondergaan.
De reactie is niet uitgebleven. Men is opnieuw op zoek gegaan naar de leek. De katholieke actie, de katholieke sociale werken zijn tot stand gekomen. En iets heeft men wel kunnen heroveren of, in laatste instantie, verdedigen. Maar dat dit alles tot een erkenning van de leek in de Kerk heeft geleid, is moeilijk aan te nemen.
Wie bedrijvig is in het lekenapostolaat, zeker op een hoger plan, vraagt zich vaak af, of hijzelf en de wereld waarin hij moet leven, door geestelijkheid en hiërarchie wel altijd au sérieux genomen wordt, of men wel genoeg vertrouwen in hem stelt. Ik heb het meegemaakt in Columbië, waar een project van community development (een geheel dus van hygiënische, sociale, agrarische maatregelen voor de ontwikkeling van een regionale gemeenschap) werd onderzocht, dat de prelaat die de onderneming leidde, onbevangen verklaarde, hoe jammer hij het vond, dat men niet méér priesters-economisten en -sociologen had om hier te werken! Men zou dan wel met leken genoegen moeten nemen. De kantoren van de Propaganda in Rome zitten vol geestelijken, die natuurlijk zes jaar filosofie en theologie achter de rug hebben, maar nooit geleerd hebben hoe een administratie moet worden ingericht; gewone bedienden zouden dit werk minstens even goed doen. Waarom twijfelt men of men hun wel het wegbergen van mappen die een correspondentie over subsidie aan de missies bevatten, kan toevertrouwen?
Hoeveel leken zijn er betrokken geweest bij de voorbereiding van het Concilie? Op welke wijze heeft men geprobeerd de mening van het gelovige volk te kennen? Wie toevallig relaties had met iemand van een of andere commissie, kon hem een memorandum meegeven, in de hoop dat er dan ook rekening mee werd gehouden. Maar een consultatie van de gemeenschap heeft haast nergens plaats gevonden. Als georganiseerde leken zouden wij het recht moeten hebben, aan de overheid suggesties te doen voor aanpassing, verbetering, vooruitgang. Als leden van de gemeenschap van gelovigen hebben wij, door ons gebeds- en geloofsleven én door onze concrete ervaring, ons eigen, onvervreemdbaar aandeel in het worden en groeien van de waarheid in de Kerk. Op zijn minst mogen we toch wel vragen dat de katholieke lekenorganisaties een grotere autonomie en zeggenschap krijgen in hun eigen zaken. De grond van het probleem is echter, dat er een ruimere, gemakkelijker communicatie moet ontstaan tussen geestelijkheid, hiërarchie en het volk der gelovigen. Zo wordt het mogelijk, het nodige vertrouwen te delegeren aan gevormde leken.
| |
| |
| |
Verhouding tot de wereld van vandaag
Wat ons, leken, vooral aangaat, is de verhouding van de Kerk tot de wereld van vandaag. Wie gereisd heeft en Azië, Afrika, Zuid-Amerika heeft gezien, voelt zich soms benauwd als hij zich realiseert hoe zeer de Katholieke Kerk in feite geïntegreerd is in een liberale, kapitalistische maatschappij, welke tot het Westelijk halfrond, tot het blanke ras, tot een bepaalde periode van de geschiedenis behoort. Bijna nergens kan men zeggen dat er van de Kerk, van de katholieken, een werkelijk revolutionaire wil naar sociale rechtvaardigheid is uitgegaan. Wij zondigen steeds door een bijna natuurlijk geworden conservatisme. Als wij bij de geestelijkheid, soms zelfs bij de bourgeoisie, steun gevonden hebben voor de christelijke vakbonden b.v., dan was dit grotendeels te danken aan de verwachting dat wij veel bravere jongens zouden zijn dan de socialisten.
Wij houden te weinig rekening met de ervaring van dié leken, die deel uitmaken van de kerken die in de vervolging leven. Deze ervaring is ons te weinig bekend, en men kan zich afvragen of ze door de hiërarchie in Rome genoegzaam erkend wordt. Toen Kardinaal Wyschinsky enkele jaren geleden in Rome kwam, had ik langs een omweg (men had me ten stelligste verboden, de Kardinaal te ontmoeten) een lang gesprek met hem. Deze man, die in zijn land helemaal niet meer als een prins wordt erkend, die elke sociale status verloren heeft en voortdurend blootstaat aan de plagerijen van het regime, zei me daar: ‘Wij die alle erkenning, alle steun van instellingen en organisaties moeten missen, wij begrijpen u op den duur niet meer. Wij spreken een verschillende taal. Gij schijnt de sociale verbeteringen die in ons land zijn tot stand gekomen te miskennen, terwijl niemand van ons daar nog afstand van wil doen’. Katholieken die alle bescherming en comfort hebben verloren, in hun land behandeld worden als verdachten en noodgedwongen geconfronteerd worden met een geheel nieuw maatschappelijk regiem, verstaan ons, katholieken, niet meer die gevangen zitten in onze welvaart. Toen de Kardinaal onlangs opnieuw in Rome kwam en deze keer heel wat vriendelijker werd ontvangen, heb ik hem nog eens gezegd, dat zij die onder de vervolging lijden onze bevoorrechte broeders zijn. Wij vergeten immers te veel dat de Kerk in de vervolging ontstaan is. En ik vermoed dat het mede aan deze moeilijke omstandigheden te danken is, dat in landen als Polen het contact, de gemeenschap tussen leken en hiërarchie opnieuw veel sterker leeft dan bij ons.
Om nog even bij Europa te blijven: ónze landen leven niet onder een communistisch regiem, maar hoe staat de Kerk tegenover de ontzaglijke
| |
| |
veranderingen die zich in onze samenleving aan het voltrekken zijn? De technische dimensie van onze nieuwe beschaving hebben wij niet in het geloofsleven en niet in de Kerk geïntegreerd, en tot welke tekorten leidt dit in de zielzorg, in de opleiding van onze priesters en leken? Verstaan wij de waarschuwing van Johannes XXIII, die in Mater et Magistra spreekt van een steeds voortschrijdende socialisatie, of gaan wij ons weer te weer stellen omdat we socialisatie gelijkstellen met een goddeloos socialisme? Aan de eenmaking van Europa schijnt de Kerk geen deel te nemen. Aan de herhaalde oproepen van Pius XII op dit gebied hebben wij geen gevolg gegeven. Terwijl er zich om ons heen een gemeenschap van 170 miljoen mensen aan het vormen is, schijnt er nog steeds, om maar één voorbeeld te noemen, weinig enthousiasme te zijn voor regionale bisschoppenconferenties. Wij hebben indertijd zeer schuchtere suggesties gedaan om zulk een conferentie van de bisschoppen van de zes landen tot stand te brengen; ik meen te weten dat Rome zich daar heel sterk tegen verzet heeft. De bisschoppen van Latijns Amerika hebben zich in zulk een regionale raad verenigd, met een continentaal secretariaat; deze samenwerking kan de oplossing van veel gemeenschappelijke pastorale problemen bevorderen, maar ook dit initiatief wordt door Rome hoogstens geduld.
Erger dan in Europa, zit de Kerk in Zuid-Amerika vast in een feodale maatschappij, die al twee eeuwen afgestorven is en die in alle landen van het continent fermenten van een gewelddadige revolutie in zich draagt. Militanten van katholieke organisaties hebben ons wel eens geschreven: ‘in plaats van ons subsidies te geven om secretariaten te onderhouden, zoudt ge ons beter enkele duizenden dollars sturen voor wapens, waarmee wij, als katholieken, de revolutie kunnen doorvoeren’. Er zijn tekenen van herleving hier, b.v. in het Noord-Oosten van Brazilië, waar ik een groep bisschoppen heb ontmoet met een dynamische bereidheid om de gemeenschap van de gelovigen in de nieuwe wereld te herstellen, zoals ik die nergens ooit heb ontmoet.
Vooral in Afrika en Azië wordt men gewaar hoe zeer de Kerk Westers is gebleven, een kerk van blanken, die de cultuurvormen van deze landen niet heeft weten te integreren. De pauselijke documenten zijn voor Afrikaanse en Aziatische christenen documenten ‘uit het Westen’, die ze maar half verstaan. Er zou veel voor te zeggen zijn, om een encycliek als Mater et Magistra over te schrijven in een stijl die deze mensen aanspreekt. Zij die deze documenten wel verstaan, zijn meestal mensen die een beetje verwesterd zijn, die b.v. gestudeerd hebben in Europa. Het gevolg is, dat vele katholieken zich vervreemd voelen van hun eigen cultuur en vaak ook als vreemden worden be- | |
| |
schouwd door hun eigen ras- en cultuurgenoten. Zij staan tegenover hen met ‘divided loyalties’ en zelfs in hun nationalisme worden ze ervan verdacht, slechts half loyaal te zijn, een verdenking waaronder b.v. onze mensen van de gelovige vakbeweging, die historisch van katholieke oorsprong is, in India en Afrika heel sterk te lijden hebben. Of de katholieken sluiten zich op in een ghetto. Onlangs schreef me iemand uit India, dat de katholieke gemeenschap van Mangalore steeds als een hermetisch gesloten groep tussen de hindoes heeft geleefd; of ik denk b.v. aan Ceylon, waar dit afschermen van de katholieken hun in de toekomst duur te staan zou kunnen komen.
Er is geen andere oplossing dan het bevorderen van nationale kerken. Er is geen andere mogelijkheid om deze mensen in de gemeenschap van de Kerk op te nemen zonder ze geestelijk en sociaal te ontwortelen, dan de integratie van hun cultuurgoed in de Kerk. Toen ik enkele jaren geleden in Oostenrijk voor studenten uit Afrika en Azië sprak over de sociale inhoud van niet-christelijke culturen en de mogelijkheden van samenwerking met christenen, kreeg ik van een katholieke hindoe de vraag, of het dan inderdaad mogelijk was, in de hindoe-cultuur te zijn opgevoed en toch katholiek te zijn. En een mohammedaan die priester was geworden, zei me: ‘nu pas zie ik dat de Islam een sociale inhoud heeft, die hem met het christendom kan verbinden. En God weet wat ik geleden heb tijdens het proces van mijn bekering, omdat men mij gezegd had dat ik alles waar ik mee was opgevoed, moest verwerpen’.
Er zijn drie kernproblemen waar de volkeren in Azië en Afrika voor staan: de opbouw van een moderne staat, de uitbouw van een moderne economie, en het scheppen van een rechtvaardige sociale orde. Welnu, de geestelijke waarden, ook de eigen, traditionele geestelijke waarden van deze volkeren, dreigen hierbij op de achtergrond gedrukt te worden. De grondwetten van deze nieuwe staten verwijzen in de preambule meestal nog wel naar oude cultuurtradities, maar veel meer dan een révérence aan het adres van een eerbiedwaardig verleden is dit niet. De eigenlijke grondwet is veel progressistischer en rationalistischer dan die van om het even welk Westers land, en mist elke geestelijke inhoud. Hier is het dat zich waarschijnlijk een nieuwe dimensie in de missionering aftekent. Is het niet de taak van de christenen, hier getuigenis af te leggen van het verlangen om volkomen loyale medewerkers te zijn in de opbouw van de nieuwe staat, om daarbij het geweten van de natie volledig te eerbiedigen, en om een economie te ontwikkelen die de geestelijke waarden niet verkracht? Een van de voorwaarden daartoe, is een grondige aanpassing van onze katholieke lekenorganisaties in deze
| |
| |
landen. Zij kunnen er niet gesloten blijven voor niet-katholieken. Ons getuigenis geldt hier niet (en is dit wel ergens zo?) zozeer degenen die reeds bij ons zijn, doch in de eerste plaats diegenen die buiten onze geloofsgemeenschap staan. Dan rijst natuurlijk weer de vraag: of er in Rome genoeg vertrouwen heerst in de leken die aan het hoofd staan van deze organisaties en die zulk een samenwerking noodzakelijk achten en tot stand brengen? In de internationale vakbondbeweging b.v. werken wij al 42 jaar samen met protestanten en orthodoxen, zelfs met boeddhisten, islamieten en hindoes. Ik herinner me nog dat ik onmiddellijk na de oorlog in Rome vernam dat men ons werk zegende en ik mijn vreugde daarover uitsprak: ‘Ik ben er blij om, Excellentie, dat u me dat zegt, want wij twijfelden wel eens of die samenwerking hier goed gevonden werd’. Zijne Excellentie werd lijkbleek en antwoordde: ‘op dat punt maak ik ten strengste voorbehoud’.
| |
Getuigenis naar buiten
Wij leven in een wereld waarin alle kernen worden opengebroken. Te lang hebben wij geleefd in besloten cenakels, zoals de apostelen voor de nederdaling van de H. Geest. Is het wel zo zeker dat de apostelen erg moedig waren toen zij dat gedruis hoorden als van vele winden en naar buiten liepen? Waarschijnlijk zijn zij pas moedig geworden toen zij daar, buiten, plotseling met hun verantwoordelijkheid geconfronteerd werden, en nooit hebben zij zich weer in de beslotenheid teruggetrokken. Te lang hebben wij ons braaf in zulke cenakels verenigd, getuigend onder elkaar, een apologetisch godsdienstonderwijs uitbouwend dat alleen onszelf overtuigde en ons een bedrieglijke zelfzekerheid en een verkeerde agressiviteit gaf. Onzekerheid en risico zijn fundamentele condities van ons menselijk en verlost bestaan. Zij dwingen ons tot een diepere beleving van ons geloof, tot ernstiger overleg in het eigen geweten over wat goed en kwaad is, tot een reëler getuigenis naar buiten, dat buiten ook werkelijk gehoord wordt; zij doen ons als volwassenen in het leven staan, zodat wij de guurheid ervan ook in ons geloof aan kunnen.
Het getuigenis binnenskamers is gemakkelijk, het wekt zelfbewondering en veel sentimentaliteit. Het is zo heerlijk vertrouwelijk. Terwijl de wereld bezig is zich tot eenheid te integreren en er met dat doel grote ideologieën in het strijdperk gegooid worden met alle middelen van propaganda, zijn wij lange tijd maar doorgegaan met onze vertrouwelijke bijeenkomsten en conferenties. Nog voor de oorlog heb ik eens een conferentie meegemaakt van de voorzitters van de internationale katho- | |
| |
lieke organisaties. Het was een vertrouwelijke conferentie; er mocht niets van naar buiten. En toen na de oorlog de U.N.O. tot stand was gekomen (waarin onze organisaties een consultatieve status kregen), en de U.N.E.S.C.O. en het Internationaal Arbeidsbureau en de Wereldgezondheidsorganisatie, toen kwamen wij nog altijd vertrouwelijk bijeen, eens per jaar, en we stemden prachtige resoluties, en gingen dan weer uit elkaar, en er mocht niets van naar buiten uitlekken. Toen ik in 1948 voorstelde om nu eens eindelijk een informatiesecretariaat op te richten bij de U.N.O. te Genève en een te New York, toen stond de prelaat, die onze vergaderingen altijd had voorgezeten, op en zei: ‘Hoe kunt u in 's hemelsnaam voorstellen, aan deze vergaderingen haar vertrouwelijk karakter te ontnemen!’ Wij bleven liever zonder invloed op de grote zich vormende internationale organisaties dan het confidentieel karakter van onze eigen katholieke organisaties te verliezen.
Intussen is er op dit gebied wel enige verandering gekomen. In verschillende internationale organisaties van katholieken bestaat er een gezond streven naar samenwerking met de instellingen waarin de wereld haar eenheid zoekt. Maar de coördinatie! Het secretariaat dat de werkzaamheden van onze zesendertig internationale organisaties moet coördineren ten opzichte van U.N.O., U.N.E.S.C.O., Internationaal Arbeidsbureau enz., en dat tien jaar geleden onder ontzaglijke moeilijkheden tot stand is gekomen, bestaat nog steeds uit.... anderhalve man. Maar hiermee kom ik al tot een ander kapittel.
| |
Modern georganiseerde zielzorg
Er is in onze Kerk te weinig waardering voor efficiënte arbeid. Ik kan met om het even welk hooggeplaatst geestelijke over mijn werkzaamheden spreken en ik weet zeker dat hij op een bepaald ogenblik zal opmerken: ‘Zeker, mijn goede vriend, maar organisatie is ook niet alles’. Ik weet dat ook. Maar als wij naar het voorbeeld van de profane wereld een beetje meer efficiency in dienst stelden van de waarheid, zou dit ons veel tijdverlies en hoofdbrekerij besparen. Wij moeten van de H. Geest niet verwachten dat Hij ons maar laat improviseren en dan achteraf onze tekortkomingen wel herstelt. Ik geloof dat de H. Geest ons slechts kracht en liefde geeft als wij ons volledig met al onze talenten, ook organisatorische, voor de waarheid hebben ingezet.
Voor het religieus-sociologisch onderzoek in de Kerk - d.w.z. voor de studie van de behoeften en mogelijkheden van de zielzorg onder 2.700.000.000 mensen - hebben wij een klein kantoortje in Genève. Dit kantoortje heeft een budget dat zo groot is als het salaris van twee
| |
| |
dactylo's in de U.N.O. Het secretariaat voor de wereldcongressen van het lekenapostolaat, dat tussentijdse expertsvergaderingen moet voorbereiden, een klein tijdschrift uitgeven, regionale congressen organiseren, bestaat uit drie juffrouwen en een monseigneur, die natuurlijk de leiding heeft.
In de centrale instanties zijn naar onze smaak nog te veel resten van feodalisme en ‘ancien régime’. Misschien laten wij ons te veel misleiden door de uiterlijkheden van het renaissance-decor, dat in Rome zo overvloedig ten toon wordt gespreid in kleding en ceremonieel; door een angstvallig in ere gehouden titulatuur, die ons, leken, zo ingewikkeld lijkt; of stuit het nogal bespottelijk verlangen om carriére te maken ons tegen de borst (als een jonge monsignore in een gesprek een beetje geestdriftig wordt, weet hij direct voor uw geest de mijlpalen van zijn carrière uit te zetten). Misschien verwachten wij dat verdienstelijke mensen, wanneer zij de leeftijdsgrens bereikt hebben of, erger, helemaal niet meer in staat zijn hun functies te vervullen, zich terug zullen trekken. Misschien zouden wij op de belangrijke posten liever de meest bekwame mensen zien dan degenen die het handigst intrigeren of het machtigst gefavoriseerd worden. (Tussen haakjes: in een zekere zin geldt dit ook voor onze lekenorganisaties, waar wij moeite hebben om helemaal democratisch te werken. De leiders van zulke organisaties worden meestal niet gekozen, maar door de bisschop geroepen en aangesteld. Het gevolg is, dat vaak niet de beste, maar de gewilligste mensen de leiding krijgen.) Misschien wensen wij dat voor de zakelijke administratie en het geldbeheer bevoegde leken worden aangesteld in plaats van priesters, wier taak dit niet is en die er niet voor opgeleid zijn. Het is haast alleen mogelijk in de zgn. gemengde landen, dat een leek het verder brengt dan tot liftboy, huisknecht of chauffeur. Is het b.v. absoluut nodig dat de hele diplomatie van het Vaticaan uitsluitend door prelaten en geestelijken wordt waargenomen? Men heeft wel eens ooit een diplomatieke post aangeboden aan een leek. Ik weet wel dat zulke leken-nuntii de slechtst betaalde diplomaten van de wereld zouden zijn, maar zouden er geen leken zijn die er dit voor over hebben om hun
talenten in dienst te stellen van de Kerk?
Waarschijnlijk zouden wij allen graag zien dat de Kerk wat minder Italiaans werd, zich minder in de aangelegenheden van dit land zou mengen en er zich minder mee zou identificeren. Al te vaak verwachten katholieke Italiaanse organisaties, dat hun kastekorten door kerkelijke instanties zullen bijgepast worden. Waar zouden wij staan in onze landen, als wij het principe volgden dat een Italiaans socioloog verdedigt: een vakbond kan onmogelijk leven van de contributies van zijn
| |
| |
leden? Nooit zouden wij bij onze christelijke arbeiders die offergezinde geestdrift voor hun organisatie hebben aangekweekt die hen nu siert, bij ons en in Zuid-Amerika en Azië en Afrika, en nooit zouden zij in onze maatschappij die invloed ten goede gehad hebben die ze nu hebben. Vooral het feit dat de italianisering hand in hand gaat met een overdreven centralisme, is te betreuren. Ongetwijfeld heeft dit centralisme zijn verdiensten gehad in het verleden, het heeft, geruisloos zoals alleen Romeinse diplomaten dat kunnen, dingen gedaan die anders nooit tot stand zouden zijn gekomen. Misschien was dit centralisme houdbaar zolang de wereld zich niet bewust was van haar eenheid in diversiteit. Nu echter, is het naar mijn mening voorbijgestreefd. Alle internationale instellingen, zelfs alle internationale privé-instellingen, hebben tegenwoordig hun regionale substructuren. De Kerk moet die ook krijgen, zodat zij in staat zal zijn, haar boodschap voortdurend aan te passen aan de levens- en beschavingsvormen van de verschillende volkeren in alle delen van de wereld.
Ten slotte enkele losse indrukken over de zielzorg in onze veranderende wereld. Boven heb ik reeds gezegd dat wij er nog niet in geslaagd zijn, de technische dimensie van onze hedendaagse beschaving volledig in ons geloofsleven te integreren. Veel meer geldt dit nog voor de vormen, de strategie, de coördinatie van de zielzorg.
Te veel is deze nog gericht op een statische, agrarische, ambachtelijke economische samenleving. In Belgisch Limburg b.v., waar de bevolking op dit ogenblik voor de meerderheid uit loontrekkenden, arbeiders en bedienden bestaat, gaat men nog steeds vlijtig door met het oprichten van boerengilden, waar de industrie-arbeiders dan maar ingestopt worden: industrie, en de daaraan beantwoordende organisatievormen worden als verderfelijk beschouwd; de trouw aan de grond is een waarborg voor de trouw aan het geloof. Te veel is de zielzorg nog afgestemd op een sedentaire, gesloten gemeenschap, met als basis de historisch gegroeide parochies en bisdommen, zonder dat men rekening schijnt te houden met demografische verschuivingen of economische ontwikkelingen. In de Ruhr-streek b.v. is er een bisdom dat vier, vijf grote industriesteden telt, en nog steeds bestuurd wordt van uit een boerenstadje op een honderd km van deze industriecentra gelegen, in een mentaliteit die natuurlijk niet steeds begrijpt wat daar omgaat.
Te veel bezondigen wij ons nog aan een parochieel of diocesaan particularisme, alsof ons apostolaat in deze tijd geen werelddimensies had gekregen. Van de schromelijke tegenstelling tussen de priesterarme landen in de wereld en onze eigen priesterrijke streken zijn wij ons wel vaag bewust, maar een efficiënte uitwisseling en compensatie is er nog
| |
| |
niet. Een herwaardering van het diakenambt kan in sommige landen misschien helpen, maar zeker weet ik dat een goed georganiseerde uitwisseling van priesters oplossingen kan bevorderen welke wij op dit ogenblik nog niet kunnen overzien.
Op dit punt, zoals op vele andere, hebben wij behoefte aan een wereldwijde strategie. Het zou niet kwaad zijn, meen ik, als naast het college van kardinalen in de centrale leiding van ons apostolaat op wereldschaal een consultatieve raad van bevoegde leken kwam, die de kardinalen naar waarheid kan inlichten over wat er in de wereld gaande is. Zoals er op het diocesane en parochiële vlak lekenraden kunnen komen, die de bisschop en de pastoor naar waarheid inlichten over wat er omgaat in het dagelijkse lekenbestaan van de hun toevertrouwde gelovigen. Er wordt aan bisschoppen en kardinalen veel te weinig de waarheid verteld, en ik heb vaak ondervonden dat zij er dankbaar voor zijn als iemand het toch probeert te doen. Vaak weten zij zo weinig af van het concrete leven waarin wij staan. Zij zijn de hoeders van de waarheid, maar de waarheid groeit in de Kerk ook door onze dagelijkse ervaring. Zij zijn de dragers van het gezag, en zij houden ons dat gezag, de leer, de doctrine graag voor, maar wij moeten deze leer uitdragen, wij moeten er voor getuigen tegenover mensen waar zij weinig mee in contact komen, in omstandigheden waarvan zij weinig besef hebben. Ik gebruik in dit verband graag een ietwat vreemde vergelijking. De leer van de Kerk bestaat uit verschillende bestanddelen: veel bestanddelen inhoud, enkele bestanddelen gezag (en traditie) en samengevoegd vormen zij de waarheid, waarin het geloof wortelt. Als ik met andersdenkenden in contact kom - en wie doet dat niet voortdurend in onze pluralistische wereld? - dan moet ik beginnen met de inhoud van mijn getuigenis: de gezags-, de traditie- en de wetenschappelijke argumenten komen slechts in tweede instantie. Onze rol is niet die van de theologen. Ik neem aan dat er tussen hen meningsverschillen moeten bestaan, want ook die helpen de waarheid vooruit, maar er bestaat ook een schandaal van de verdeeldheid tussen de theologen, en daar zouden zij af en toe eens aan moeten denken. Zij beseffen niet steeds
hoe veel verwarring zij zaaien in de harten en gewetens van de gewone leken. Zij moeten ons het goede, degelijke meel leveren, waar wij het brood van ons getuigenis van moeten bakken. Brood wordt echter niet gebakken zonder zout en water, en dit zijn de onvolkomenheden van ons bestaan, onze profane zorgen, die ogenschijnlijk niets met de religieuze leer te maken hebben, maar die wij met het meel van de waarheid moeten mengen, opdat onze boodschap brood zou worden dat gewone mensen eten kunnen.
| |
| |
Als wij op tekorten in de Kerk wijzen en verwachtingen uitspreken ten aanzien van het komende Concilie, dan doen wij dit niet uit een geest van kritiek of omdat we toegeven aan een gemakkelijke ironie. Als ik hier uit mijn ervaring - die een beperkte, een gewoon menselijke ervaring is - een en ander naar voren heb gehaald, heb ik dat alleen gedaan van uit een grote liefde voor en een grote gehechtheid aan de Moederkerk, waartoe wij ons volledig weten te behoren. Wij wensen geen revolutionaire dingen. Die kan het Concilie onmogelijk realiseren. Het kan zich ook niet inlaten met detailkwesties en evenmin met de persoonlijke voorstellen van ieder van ons, hoe geniaal die ook mogen zijn. De bedoeling van het Concilie is in de eerste plaats, zoals Johannes XXIII heeft gezegd, de Kerk haar waarachtig evangelisch gelaat weer te geven. Dit is geen werk van enkele maanden. Het Concilie kan sommige veranderingen en vormen van aanpassing voorstellen, maar die moeten achteraf dan nog, geleidelijk en naargelang van de mogelijkheden, doorgevoerd worden in de verschillende geledingen van de Kerk. De hervormingen welke het Concilie misschien zal voorstellen, moeten vooral leiden tot een vernieuwing in onze harten, in onze geesten. We moeten er ons voor gereedmaken in nederig gebed. Ook daardoor kunnen wij, én voor ons zelf, én voor de gehele gemeenschap der gelovigen, tot het welslagen van het Concilie bijdragen.
|
|